direct naar inhoud van 6.1 Algemene juridische opzet
Plan: Bedrijventerrein Holten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BPHB2009000-0401

6.1 Algemene juridische opzet

Het bestemmingsplan is voor het grootste deel opgezet als een bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Verlening van een 'omgevingsvergunning voor het bouwen' (per 1oktober 2010 nieuwe terminologie ingevolge Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo); was: 'bouwvergunning') is direct mogelijk, zonder dat daarvoor eerst nog een 'art. 3.6 lid 1 b Wro-uitwerking' in procedure moet worden gebracht. Echter voor de gronden met een uit te werken bestemming, dient een uitwerkingsplan opgesteld te worden voordat er omgevingsvergunning kan worden verleend.
De ruimtelijke indeling van het gebied, alsmede de toegestane functies en maten zijn op de verbeelding en in de regels geregeld.
Het is wenselijk dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt om in te spelen op redelijke en acceptabele veranderingswensen. Daartoe wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Wro biedt, in de vorm van de daarin opgenomen zogenaamde flexibiliteitbepalingen namelijk de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om 'bij een omgevingsvergunning af te wijken van .....', ex artikel 3.6 lid 1 c Wro (per 1oktober 2010 nieuwe terminologie ingevolge Wabo; was: 'ontheffing') en het plan te wijzigen, ex artikel 3.6 lid 1 a Wro.
De bedoelde afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden dienen voldoende 'objectief' begrensd te zijn. De kwantitatieve omvang/reikwijdte ervan is vaak al in de betreffende regels zelf bepaald.

Opbouw regels

De regels zijn als volgt gestructureerd:

  • hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen, voor zover nodig, worden gedefinieerd. In artikel 2 'wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden.
  • in hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Uitgangspunt daarbij is geweest om ten minste de bestaande planologische situatie te bestemmen. Deze worden in paragraaf 6.2 waar nodig nader toegelicht;
  • in hoofdstuk 3 staan algemene bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen in hoofdstuk 2, in principe voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene 'afwijkingsregels' (per 1oktober 2010 nieuwe terminologie ingevolge Wabo; was: 'ontheffingsregels'), die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

De omschrijving van een aantal (kern)begrippen en meetwijzen en de naamgeving van bepaalde onderdelen van de regels is overigens letterlijk voorgeschreven in de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen SVBP2008 (met bijbehorende werkafspraken), onderdeel van de ministeriƫle Regeling standaarden ruimtelijke ordening.