direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied Rijssen, rood voor rood, Biesterij 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BPB2020013-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen, rood voor rood, Biesterij 3' met identificatienummer NL.IMRO.1742.BPB2020013-0401 van de gemeente 'Rijssen-Holten';

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1742.BPB2020013-0401 met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen, waarbij als op een perceel meer gebouwen aanwezig zijn die noodzakelijk zijn voor het verrichten van de op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel toegestane activiteiten of als het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, voor het leggen van deze lijn bepalend is het hoofdgebouw, de woning of een van de andere hiervoor bedoelde gebouwen, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied;

1.4 agrarisch bedrijf

een volwaardige onderneming die is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren. Mest wordt niet tot voortgebrachte agrarische producten gerekend;

1.5 agrarische bedrijven

volwaardige ondernemingen die zijn gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren. Mest wordt niet tot voortgebrachte agrarische producten gerekend;

1.6 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen of verhandelen van goederen, waarbij eventuele detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaats vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.9 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat gebruikt wordt voor de uitoefening van een bedrijf;

1.10 bedrijfsgebouwen

gebouwen die gebruikt worden voor de uitoefening van een bedrijf;

1.11 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw op een terrein, die behoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting gelet op de functie van het gebouw of gronden noodzakelijk is;

1.12 bedrijfswoningen

woningen in of bij een gebouw op een terrein, die behoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting gelet op de functie van het gebouw of het gronden noodzakelijk is;

1.13 bedrijven

ondernemingen waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventuele detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.14 beginsel van bebouwingsconcentratie

het beginsel dat bebouwing in een logische samenhang op een erf wordt gebouwd. Daarbij zijn de volgende aspecten geval van belang:

  • onderlinge stedenbouwkundige samenhang;
  • ruimtelijke samenhang van bouwwerken;
  • inpassing in het landschap;
  • de onderlinge afstand tussen bouwwerken mag geen afbreuk doen aan de erfopzet.
1.15 bestaand gebruik

het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig is binnen het betreffende perceel en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning. Dit geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;

1.16 bestaande
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan binnen het betreffende perceel aanwezig is, dan wel krachtens een bestemmingsplanherziening mogelijk is;
  • 2. bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • 3. het onder 1 en 2 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;
1.17 bestaande emissie
  • 1. emissie die hoort bij de activiteit die is toegestaan ten tijde van het vaststellen van dit omgevingsplan op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet Natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.2aa onderdeel a van het Besluit omgevingrecht is aangehaakt, of een melding op grond van artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming of
  • 2. indien een vergunning of melding als bedoeld onder a ontbreekt: emissie die hoort bij het feitelijke en planologisch legale gebruik.
1.18 bevoegd gezag

het college van burgemeester en wethouders, tenzij in dit plan of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald;

1.19 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.20 bijbehorende bouwwerken

uitbreidingen van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwde gebouwen, of andere bouwwerken, met een dak;

1.21 boerderijkamer

een deel van een in werking zijnd agrarisch bedrijf, welke dient voor recreatief nachtverblijf, met dien verstande dat het ondergeschikt is aan het agrarische bedrijf. Het gaat om een vorm van verblijfsrecreatie die mede tot doel heeft de agrarische c.q. plattelandsomgeving te ervaren;

1.22 boerderijkamers

een deel van een in werking zijnd agrarisch bedrijf, welke dient voor recreatief nachtverblijf, met dien verstande dat het ondergeschikt is aan het agrarische bedrijf. Het gaat om een vorm van verblijfsrecreatie die mede tot doel heeft de agrarische c.q. plattelandsomgeving te ervaren;

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk;

1.24 bouwlaag

een verdieping van zodanige afmeting en vorm dat de daardoor ontstane ruimte zonder ingrijpende voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor de betreffende functie;

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct of indirect met de grond is verbonden, en direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 bouwwerken

constructies van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct of indirect met de grond zijn verbonden, en direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 crossterrein

terrein gebruikt voor een wedstrijd of training met motorfietsen of een daarmee gelijk te stellen voertuig. Op het terrein is een parcours uitgezet met natuurlijke hindernissen;

1.28 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik van de mens door de jaren heen;

1.29 dagrecreatie

ondergeschikt medegebruik van gronden voor niet-gemotoriseerde recreatieve of sportieve activiteiten, zoals wandelen, hardlopen, nordic-walken, fietsen, mountainbiken, racefietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie of een naar de aard daarmee gelijk te stellen (mede)gebruik. De activiteiten dienen plaats te vinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht te zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.30 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.31 de digitale plankaart

de digitale plankaart van het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen, rood voor rood, Biesterij 3 met identificatie NL.IMRO.1742.BPB2020013-0401 van de gemeente Rijssen-Holten;

1.32 delegatiebesluit

een door de raad aan het college toegekende bevoegdheid om het omgevingsplan op onderdelen onder voorwaarden te wijzigen. Deze lijst met onderdelen en voorwaarden is geen onderdeel van het omgevingsplan;

1.33 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die de goederen kopen voor eigen gebruik, niet zijnde afhaalzaken, maaltijdbezorgdiensten en erotisch getinte vermaaksfuncties;

1.34 dunning

het kappen van houtopstanden als onderhoudsmaatregel die erop gericht is de resterende houtopstanden een (betere) overlevingskans te bieden.

1.35 emissiepunt

de plek waar geur naar buiten gaat. Bij een overdekt dierenverblijf of bouwwerk is dit de plek waar de natuurlijke of mechanische ventilatie zich bevind. Bij een gedeeltelijk overdekt dierenverblijf of bouwwerk is dat de plek waar het overdekte deel eindigt. Bij een geheel onoverdekt dierenverblijf of bouwwerk is dit de gevel van het dierenverblijf of bouwwerk.

1.36 erf

bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het omgevingsplan die inrichting niet verbiedt. Deze definitie is van invloed op de mogelijkheden om een bouwwerk zonder omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en/of handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening te kunnen bouwen (het zogenoemde vergunningsvrij bouwen);

1.37 erfinrichtingsplan

plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het desbetreffende gebied plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap; het gaat om bestaande en gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap;

1.38 functie

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden of bouwwerken zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik van bouwwerken en/of het gebruik en/of het bebouwen van gronden;

1.39 functieverandering of functietoevoeging

het wijzigen, toevoegen of afwijken van een functie onder voorwaarden zoals genoemd in dit omgevingsplan;

1.40 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte. geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.41 gebouwen

alle bouwwerken, die voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.42 geluidsgevoelig object

gebouw, dat legaal gebruikt wordt voor wonen of permanent - of daarmee vergelijkbaar - menselijk verblijf. Voorbeelden zijn in elk geval woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.

1.43 geurgevoelig object

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. Voorbeelden zijn in elk geval woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven;

1.44 gevoelig object

een bouwwerk dat bestemd is voor het meer dan incidenteel verblijven van mensen dat beschermd wordt tegen emissies van geluid, geur, ammoniak en/of fijnstof, niet zijnde de eigen bedrijfswoning of plattelandswoning;

1.45 hoofdgebouw

gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten het belangrijkst is;

1.46 horeca categorie 1

Onder horeca categorie 1 worden de volgende vormen van horeca begrepen:

  • a. horeca die wat betreft ruimtelijke/functionele uitstraling (exploitatievorm) en openingstijden aansluiten op binnenstedelijke winkelvoorzieningen en waar kleinere etenswaren worden verstrekt, zoals een lunchroom, koffiehuis, ijssalon, broodjeszaak, croissanterie, patisserie of crêperie;
  • b. horeca die wat betreft de ruimtelijke/functionele uitstraling (exploitatievorm) behoren bij en ondergeschikt zijn aan een sociaal/culturele hoofdfunctie, zoals kerkelijke centra, sporthallen, kleinschalige horeca in buurtcentra;

1.68 horeca categorie 2

1.47 huishouden

samenlevingsvorm van één gezin of met een gezin gelijk te stellen samenlevingsverband;

1.48 inwoning

een in eenzelfde woning huisvesten van één ander huishouden met eigen voorzieningen;

1.49 kampeermiddelen

een tent, vouwwagen, caravan, kampeerauto of een daarmee vergelijkbaar object, niet zijnde een stacaravan of een chalet;

1.50 kappen

het rooien, verplanten of verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand ten gevolge (kunnen) hebben;

1.51 kelder

een gedeelte van een gebouw, dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw;

1.52 kortdurende recreatieve activiteiten

activiteiten die gericht zijn op vrijetijdsbesteding zoals een sauna, wellness, museum of tentoonstellingen;

1.53 kwetsbaar object

objecten, zoals:

  • a. woningen, woonschepen en woonwagens;
  • b. gebouwen bestemd voor verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen, of
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor de opvang van minderjarigen;
  • c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurend een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object, of
    • 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van 2000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
1.54 landschappelijke inpassing

een plan waarmee inzichtelijk wordt gemaakt hoe een nieuwe ontwikkeling zich verhoudt tot de bestaande bebouwing en bestaande omgeving. In het plan moet in elk geval de erfinrichting en (erf)beplanting worden opgenomen en hoe deze zich verhouden tot de omgeving;

1.55 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende landschappelijke waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van (niet levende en levende) natuur;

1.56 lichtmast

een vrijstaande constructie waaraan één of meerdere lampen zijn opgehangen;

1.57 locatie

plaats, plek of ligging;

1.58 lokale weg - onverhard

een weg, bestaande uit zand, die niet als rijksweg of provinciale weg is aangemerkt maar wel op de wegenlegger staat. Ook een half verharde weg, bestaande uit menggranulaat of grind, wordt aangemerkt als een onverharde weg;

1.59 lokale weg - verhard

een weg, bestaande uit klinkers/tegels (open) of asfalt (gesloten), die niet als een rijksweg of provinciale weg is aangemerkt maar wel op de wegenlegger staat;

1.60 maaiveld

de gemiddelde bestaande hoogte van het (aangrenzende) terrein;

1.61 manege

een onderneming die gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met één of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, horeca (kantine, foyer, en dergelijke).

1.62 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, maar ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.63 melding

een schriftelijke voorafgaande mededeling aan burgemeester en wethouders om een activiteit, zoals aangewezen in dit plan, te mogen verrichten. Voor een melding gelden de in dit plan opgenomen indieningsvereisten;

1.64 mestsilo

een bouwwerk bedoeld voor het opslaan van mest;

1.65 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde die samenhangt met de geologische, bodemkundige en biologische elementen;

1.66 nieuwe ontwikkeling

elke activiteit in het plangebied. Voorbeelden zijn het bouwen van bouwwerken, het uitvoeren van grondwerkzaamheden, het slopen van bestaande bouwwerken, het in gebruik nemen van bouwwerken voor (agrarische) bedrijvigheid en daarmee gelijk te stellen ontwikkelingen;

1.67 normaal onderhoud, beheer of exploitatie

werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de instandhouding dan wel de realisering van de functie;

1.68 omgevingsplan

het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte als bedoeld in artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet bestaande uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1742.BPB2016007-0301 met bijbehorende regels en eventuele bijlagen;

1.69 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder b onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.70 openbare nutsvoorzieningen

gebouwen of bouwwerken die ten dienste staan van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteithuisje en een verdeelstation;

1.71 overkapping

een bouwwerk bestaande uit maximaal 3 wanden waarvan maximaal 2 wanden tot de constructie zelf behoren;

1.72 paardenhouderij

een bedrijf dat hoofdzakelijk is gericht op het beleren en trainen van paarden;

1.73 paardrijbak

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.74 perceel

een perceel is een onroerend goed (al dan niet met bebouwing) met dezelfde eigenaar en hetzelfde eigendomsrecht, dat is ingeschreven bij het Kadaster;

1.75 perceelgrens

de scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door één gebruiker worden benut;

1.76 permanente bewoning

er is sprake van permanente bewoning als een recreatiewoning, een stacaravan of ander kampeermiddel het hoofdverblijf voor de gebruiker is en/of voor bewoning anders dan in het kader van recreatief verblijf wordt gebruikt;

1.77 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.78 recreatief verblijf

verblijf dat plaatsvindt in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie en dat enkel gericht is op ontspanning of vrijetijdsbesteding, niet zijnde kortdurende recreatieve activiteiten;

1.79 recreatieve bewoning

verblijf dat plaatsvindt in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie en dat enkel gericht is op ontspanning of vrijetijdsbesteding, niet zijnde dagrecreatie en waar permanente bewoning is uitgesloten;

1.80 recreatiewoning

een verblijfsobject bestemd voor het recreatieve verblijf van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.81 recreatiewoningen

verblijfsobjecten bestemd voor het recreatieve verblijf van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben en waar permanente bewoning is uitgesloten;

1.82 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.83 stacaravans

een kampeermiddel, voorzien van een as-/wielstelsel, bestaande uit één bouwlaag met een breedte van niet meer dan 4,50 m, dat dient voor (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben. De stacaravan is niet plaatsgebonden en per direct (zonder dat daarvoor ingrijpende maatregelen getroffen hoeven worden) van zijn standplaats verrijdbaar;

1.84 streekeigen producten

producten die zijn voortgebracht in dezelfde streek waar ook de grondstoffen vandaan komen en (alleen) in de streek worden aangeboden;

1.85 toegangspad

een verhard of onverhard pad dat dient voor ontsluiting en ontvluchting van de aanliggende percelen. Deze paden kunnen tevens worden gebruikt door hulpdiensten bij calamiteiten.

1.86 tuin

begrensd stuk grond, met verharding, bloemen, bomen en andere gewassen beplant. Onderscheid kan worden gemaakt tussen siertuinen en moestuinen;

1.87 veiligheidszone

veiligheidszones zijn door de Rijksoverheid aangewezen zones rondom transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit kunnen wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren zijn. Binnen deze zone kan een afwijkend planologisch regiem gelden;

1.88 veldschuren

een vrijstaand eenvoudig gebouw zonder verdieping die wordt gebruikt als schuilplaats voor vee, opslag van agrarische hulpmaterialen zoals machines of opslag van gewassen zoals stro, hooi en zaagsel;

1.89 voersilo

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedoeld voor het opslaan van voer;

1.90 volledige herbouw

het herbouwen van een bestaand bouwwerk waarbij een nieuw bouwwerk ontstaat;

1.91 vrije veldopstelling zonnepanelen

het op of in de grond zetten van een constructie met zonnepanelen;

1.92 vrijstaande lichtmasten

een vrijstaande mast of paal waar één of meerdere lichtarmaturen aan zijn bevestigd;

1.93 vrijstaande overkappingen

een vrijstaand bouwwerk in de vorm van een constructie bestaande uit maximaal 3 wanden, waarvan maximaal 2 wanden tot de constructie behoren;

1.94 wedstrijd

dressuuroefening voor ruiter en paard in competitieverband zonder voorzieningen voor het publiek, zoals tribunes, dranghekken, verkoop op het terrein;

1.95 weg

voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg;

1.96 wegbeheerder

bevoegd gezag welke de wettelijke onderhoudsplicht van een weg heeft;

1.97 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.98 woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 bepalen maten, maatvoering

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. peil:
    • 1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • 2. voor gebouwen waarvan de toegang niet onmiddellijk aan de weg grenst en waar direct in de omgeving is gelegen: de gemiddelde hoogtemaat ten opzichte van NAP;
    • 3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het terrein;
  • b. dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  • c. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • d. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, liftschachten, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  • e. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bij balkons, luifels en overstekende daken die geen ondergeschikte bouwdelen zijn wordt een fictieve gevel neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • f. maaiveld: de gemiddelde bestaande hoogte van het (aangrenzend) terrein;
2.2 ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt tot een maximum van 4 m² per bouwdeel.

2.3 maten
  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor verhoudingen in procenten (%);
  • d. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 indieningsvereisten

Voor het indienen van een landschaps- en/of erfinrichtingsplan gelden de volgende eisen:

  • a. het plan moet een geschaalde plattegrond bevatten;
  • b. de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) dient als ondergrond voor het plan gebruikt te worden;
  • c. het plan moet noord-gericht zijn getekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch landschap - gemengde functies

3.1 Bestemmingsomschrijving

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  • a. het agrarisch gebruik;
  • b. bestaande tuin, erf, erfontsluiting en parkeervoorzieningen;
  • c. het aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met uitzondering van:
    • 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    • 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2-, en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    • 3. hoogspanningsleidingen;
    • 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 m of meer en een lengte van 10 km of meer;
  • d. het organiseren van concoursen of wedstrijden met paarden of pony's met een maximum van 30 concours- of wedstrijddagen per kalenderjaar.
  • e. twee paardrijbakken;
  • f. dagrecreatie;
  • g. het weiden van vee.
3.2 Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende bouwregels:

  • a. de maximale bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen voor het weiden van vee is 2 m;
  • b. overige perceels- en erfafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan als deze onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde anders dan voor perceel- en erfafscheidingen, mag maximaal 3 m zijn.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en gebouwen voor:

  • a. het vestigen of uitbreiden van een (intensief) agrarisch bedrijf;
  • b. (boom)kwekerijen;
  • c. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • d. buitenopslag ten dienste van de bedrijfsvoering op onbebouwde grond;
  • e. het gebruik van onbebouwde grond als stort- en/of opslagplaats voor aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud of tijdelijke bouwwerkzaamheden;
  • f. het stallen, opslaan of plaatsen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de functie gerichte gebruik;
  • g. de opslag van gevaarlijke stoffen;
  • h. een crossterrein, het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de modelvliegsport of andere geluidsoverlast veroorzakende activiteiten;
  • i. het gebruik van onbebouwde grond voor dagrecreatie of het plaatsen van kampeermiddelen;
  • j. detailhandel;
  • k. een seksinrichting, (straat)prostitutie of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • l. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • m. een paardrijbak, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • n. andere functies of activiteiten die afwijken van de regels voor het toegelaten gebruik of regels voor bouw, milieu of ruimtelijke ordening zoals opgenomen in dit omgevingsplan.
3.4 Omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden
3.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning hakhout, een houtopstand of 1 of meer bomen te kappen of te laten kappen. De omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden geldt voor 12 maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van de vergunning tenzij in de vergunning anders is bepaald.

3.4.2 Toetsingsgronden voor omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden kan worden geweigerd op grond van:

  • a. de natuurwaarde van de houtopstand;
  • b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
  • c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
  • d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
  • e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
  • f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
3.4.3 Uitzondering omgevingsvergunningplicht

In afwijking van hetgeen bepaald in 3.4.1 is geen omgevingsvergunning vereist voor het kappen van:

  • a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;
  • b. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
  • c. fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
  • d. kweekgoed;
  • e. houtopstand die bij wijze van dunning wordt gekapt;
  • f. houtopstand waarvoor het kappen onder bevoegd gezag van de Provincie geldt;
  • g. houtopstand die moet worden gekapt krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving op last van het college.
  • h. houtopstanden die gekapt worden in het kader van een door het bevoegd gezag vastgesteld erfinrichtingsplan.
3.4.4 (Zelfstandige) herplantplicht

Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften. Deze herplantplicht kan zelfstandig worden opgelegd.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van diverse werken
3.5.1 Omgevingsvergunningplicht

Bij een nieuwe ontwikkeling is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid vereist voorzover het betreft:

  • a. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een minimale oppervlakte van 100 m2;
  • b. het egaliseren, diepploegen, diepwoelen op een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld;
  • c. het ophogen van gronden met meer dan 0,2 m ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld;
  • d. het aanleggen of veranderen van waterlopen, sloten en greppels en het vergraven, verruimen en dempen van waterlopen en kolken en het draineren van gronden;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • f. het beplanten van gronden met diepwortelende bomen en struiken.
3.5.2 Toetsingsgronden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning kan worden verleend, mits er geen aantasting plaatsvindt van:

  • a. de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de externe veiligheid.
3.5.3 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

In afwijking van Omgevingsvergunningsplicht is geen vergunning vereist voor werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. waarvoor een Omgevingsvergunning in verband met archeologie is vereist;
  • d. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische (bouw)percelen;
  • e. het aanleggen van koe- of kavelpaden.
  • f. die uitgevoerd worden in het kader van een door het bevoegd gezag vastgesteld erfinrichtingsplan.

Artikel 4 Natuur - Natuurlandschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

Binnen de bestemming 'Natuur - Natuurlandschap' is het volgende gebruik en/of zijn de volgende functies toegestaan:

  • a. bos en/of dichte beplantingsstroken;
  • b. het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • c. bestaande functies;
  • d. het aanleggen of laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met uitzondering van:
    • 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    • 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2-, en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    • 3. hoogspanningsleidingen;
    • 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 m of meer en een lengte van 10 km of meer;
  • e. ondergeschikte gebouwen ten behoeve van opslag van materiaal en gereedschap voor onderhoud van nabijgelegen bosgebieden;
  • f. bestaande veldschuren;
  • g. voorzieningen ten behoeve van extensieve recreatie, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;
  • h. oppervlaktewater, zoals meren, plassen, waterbergingen en watergangen;
  • i. oeverstroken, zoals natuurvriendelijke oeverzones, met daarbij bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen, zoals bruggen, dammen, duikers, stuwen en beschoeiingen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is binnen deze bestemming niet toegestaan.

4.2.2 Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende standaard bouwregels:

  • a. trimtoestellen met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • b. wildoberservatieposten met een maximale hoogte van 8 m;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde met een maximale hoogte van 3 m;
  • d. perceels- en erfafscheidingen zijn alleen toegestaan als deze onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing;
  • e. informatievoorzieningen met een maximale hoogte van 2,5 m;
  • f. vrijstaande lichtmasten zijn niet toegestaan.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en gebouwen voor:

  • a. het vestigen van een (intensief) agrarisch bedrijf;
  • b. (boom)kwekerijen;
  • c. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie;
  • d. buitenopslag ten dienste van de bedrijfsvoering op onbebouwde grond;
  • e. stort- en/of opslagplaats voor aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud of tijdelijke bouwwerkzaamheden;
  • f. het buiten stallen, opslaan of plaatsen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen;
  • g. de opslag van gevaarlijke stoffen;
  • h. een crossterrein, het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de modelvliegsport of andere geluidsoverlast veroorzakende activiteiten;
  • i. dagrecreatie of het plaatsen van kampeermiddelen;
  • j. detailhandel;
  • k. een seksinrichting, (straat)prostitutie of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • l. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen (gedoog)toestemming is verleend;
  • m. een paardrijbak, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • n. vrijstaande lichtmasten;
  • o. andere functies of activiteiten die afwijken van de regels voor het toegelaten gebruik of regels voor bouw, milieu of ruimtelijke ordening zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.

4.4 Omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden
4.4.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning hakhout, een houtopstand of 1 of meer bomen te kappen of te laten kappen. De omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden geldt voor 12 maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van de vergunning tenzij in de vergunning anders is bepaald.

4.4.2 Toetsingsgronden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden kan worden geweigerd op grond van:

  • a. de natuurwaarde van de houtopstand;
  • b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
  • c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
  • d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
  • e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
  • f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

4.4.3 Uitzondering omgevingsvergunningsplicht

In afwijking van de Omgevingsvergunningsplicht is geen omgevingsvergunning vereist voor het kappen van:

  • a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;
  • b. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
  • c. fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
  • d. kweekgoed;
  • e. houtopstanden die bij wijze van dunning wordt gekapt;
  • f. houtopstanden waarvoor het kappen onder bevoegd gezag van de Provincie Overijssel geldt;
  • g. houtopstanden die moet worden gekapt krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving op last van het college.
  • h. houtopstanden die worden gekapt in het kader van het door het bevoegd gezag vastgesteld Ruimtelijk Kwaliteitsplan;

4.4.4 (Zelfstandige) herplantplicht

Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften. Deze herplantplicht kan zelfstandig worden opgelegd.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van diverse werken
4.5.1 Omgevingsvergunningsplicht

Bij een nieuwe ontwikkeling is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid vereist voor:

  • a. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een minimale oppervlakte van 100 m2;
  • b. het egaliseren, diepploegen, diepwoelen op een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld;
  • c. het ophogen van gronden met meer dan 0,2 m ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld;
  • d. het aanleggen of veranderen van waterlopen, sloten en greppels en het vergraven, verruimen en dempen van waterlopen en kolken en het draineren van gronden;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • f. het beplanten van gronden met diepwortelende bomen en struiken.
4.5.2 Toetsingsgronden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning kan worden verleend, mits er geen aantasting plaatsvindt van:

  • a. de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de externe veiligheid.

4.5.3 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht

In afwijking van het bepaalde in 4.5.1 is geen vergunning vereist voor werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. waarvoor een omgevingsvergunning in verband met archeologie vereist is;
  • d. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische (bouw)percelen;
  • e. het aanleggen van koe- of kavelpaden.
  • f. die worden uitgevoerd in het kader van het door het bevoegd gezag vastgesteld Ruimtelijk Kwaliteitsplan;

Artikel 5 Sport - manege Biesterij 3 in Rijssen

5.1 Bestemmingsomschrijving

Binnen de bestemming 'Sport - manege Biesterij 3 in Rijssen' is het volgende gebruik en zijn de volgende functies toegestaan:

  • a. één manege met daarbij behorende gebouwen en voorzieningen waaronder:
    • 1. paardrijbakken;
    • 2. stapmolens;
    • 3. opslag van mest en veevoer;
  • b. één bedrijfswoning;
  • c. kleinschalige horeca ten dienste van de manege;
  • d. twee inpandige boerderijkamers;
  • e. met daarbij behorende:
    • 1. gebouwen;
    • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • 3. ontsluiting, parkeervoorzieningen, lichtmasten, paden en wegen;
    • 4. waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 5. groenvoorzieningen, landschappelijke inpassing, tuinen en/of erfbeplanting;
  • f. de mogelijkheid tot het opwekken van duurzame energie:
    • 1. met gebruik van zonnepanelen in veldopstelling met de daarbij behorende voorzieningen of;
    • 2. het omzetten van wind in elektriciteit met gebruik van windturbines op het dak van de bebouwing voor eigen gebruik met de daarbij behorende voorzieningen;
  • g. het organiseren van concoursen of wedstrijden met paarden of pony's met een maximum van 30 concours- of wedstrijddagen per kalenderjaar.

met dien verstande dat de gronden niet mogen worden beschouwd als erf.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemene regels voor alle bouwwerken
  • a. bouwwerken voldoen aan het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. er is in het gehele plangebied geen sprake van erf in de zin van de mogelijkheden voor vergunningsvrij bouwen;
  • c. nieuwe of te verbouwen bouwwerken worden op voldoende afstand van de weg opgericht vanwege het wegbeheer en de verkeersveiligheid. Voldoende afstand ten opzichte van de as van de weg is in ieder geval:
  • d. nieuwe of te verbouwen bouwwerken worden op voldoende afstand van de weg opgericht vanwege het wegbeheer en de verkeersveiligheid. Voldoende afstand ten opzichte van de as van de weg is in ieder geval
    Type weg   afstand  
    Lokale weg - verhard   20 m  
    Lokale weg - onverhard   10 m  
  • e. een kortere afstand kan alleen wanneer dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en de wegbeheerder vanuit wegbeheer en verkeersveiligheid geen bezwaar heeft;
  • f. nieuwe vrijstaande bouwwerken worden in ieder geval 5 m van andere bouwwerken opgericht, maar nooit verder dan 25 m;
  • g. nieuwe bouwwerken of te verbouwen bouwwerken voldoen aan de redelijke eisen van beeld- en erfkwaliteit, zoals opgenomen in de welstandsnota;
  • h. nieuwe bouwwerken op een onbebouwde of volledig gesaneerde locatie worden binnen een logische structuur ten opzichte van elkaar gesitueerd. De structuur wordt afgestemd met de kenmerken van het deelgebied op basis van het landschapontwikkelingsplan en de redelijke eisen van beeld- en erfkwaliteit zoals opgenomen in de welstandsnota.
5.2.2 Bedrijfswoning

Voor bedrijfswoningen gelden bovendien de volgende regels:

  • a. de maximale oppervlakte is 200 m2;
  • b. de maximale bouwhoogte is 10 m;
  • c. de maximale goothoogte is 3,5 m;
  • d. de minimale dakhelling is 30º;
  • e. bij volledige nieuwbouw vindt toetsing aan de ruimtelijke, stedenbouwkundige en landschappelijke structuur plaats;
5.2.3 Bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de bedrijfswoning

Bij een nieuwe ontwikkeling ten behoeve van het bouwen of verbouwen van een bijbehorend bouwwerk gelden onderstaande bouwregels:

  • a. de maximale oppervlakte is 150 m2, waarvan er maximaal 30 m2 aangebouwd mag worden aan de woning;
  • b. het aantal vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan twee;
  • c. de maximale bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is 6 m;
  • d. de maximale bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tenminste 1 m lager dan de vergunde bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. de maximale goothoogte van een aangebouwd of vrijstaand bijbehorend bouwwerk is 3,5 m;
  • f. de minimale dakhelling is 30°, een andere dakhelling is onder voorwaarden mogelijk middels een omgevingsvergunning voor het afwijken van de dakhelling van bijbehorende bouwwerken (5.3.1).
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de bedrijfswoning

Bij een nieuwe ontwikkeling ten behoeve van het bouwen of verbouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden onderstaande bouwregels:

  • a. de maximale bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen voor het weiden van vee is 1,5 m;
  • b. overige perceel- en erfafscheidingen zijn alleen toegestaan als deze onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing;
  • c. de bouwhoogte van windturbines op het dak mag niet hoger zijn dan 2 m boven de nokhoogte van de woning;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde is maximaal 3 m;
  • e. vrijstaande lichtmasten zijn niet toegestaan.

5.2.5 Boerderijkamers

Voor de boerderijkamers gelden de volgende regels:

  • a. boerderijkamers zijn uitsluitend toegestaan binnen bestaande bebouwing van de manege;
  • b. de oppervlakte van één boerderijkamer bedraagt niet meer dan 50 m2;
  • c. verhuur van boerderijkamers het gehele jaar mogelijk is, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van permanente bewoning;
5.2.6 Manege

Bij een nieuwe ontwikkeling ten behoeve van de bouw of verbouw van gebouwen ten behoeve van de manege gelden de onderstaande bouwregels:

  • a. de maximale bouwhoogte is 14 m;
  • b. de maximale goothoogte is 6 m;
  • c. de minimale dakhelling is 15º, een afwijkende dakvorm is toegestaan, mits deze past in de welstandsnota.
  • d. het maximum oppervlak aan toe te voegen bebouwing voor de manage is niet groter dan 25% van de bestaande bedrijfsbebouwing met een maximum aan totale bebouwing voor de bedrijfsvoering van 5.000 m2.
  • e. kuilvoerplaten, sleufsilo's ten behoeve van de bedrijfsvoering, maken geen onderdeel uit van het toegelaten oppervlak
  • f. als het oppervlak aan bedrijfsbebouwing groter wordt dan 2.500 m2 vindt landschappelijke inpassing van het geheel plaats aan de hand van het geldende landschapstype en de welstandsnota. De landschappelijke inpassing staat in verhouding tot de bestaande en beoogde ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing en opzet van de locatie. Voor het bepalen van de landschappelijke inpassing maken kuilvoerplaten en sleufsilo's wel onderdeel uit van het oppervlak.
  • g. in afwijking van sub a tot en met f geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd mogen worden, met dien verstande dat dit niet geldt bij vervangende nieuwbouw.

5.2.7 Bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de manege

Bij een nieuwe ontwikkeling ten behoeve van de bouw of verbouw van bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de manege, gelden de onderstaande bouwregels:

  • a. de maximale bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen voor het weiden van vee is 2 m;
  • b. overige perceel- en erfafscheidingen zijn alleen toegestaan als deze onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing op basis van het geldende landschaptype en de welstandsnota;
  • c. zonnepanelen in veldopstelling moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
    • 1. zonnepanelen in veldopstelling aansluitend aan de bestaande bebouwing zijn alleen toegestaan als zonnepanelen op bebouwing of binnen open ruimten tussen de bestaande bebouwing niet mogelijk zijn, omdat de opbrengst van de panelen op die plekken beperkt is;
    • 2. de maximale bouwhoogte van de opstelling is 2,5 m;
    • 3. het maximale oppervlak aan zonnepanelen is 500 m2, en;
    • 4. zonnepanelen in veldopstelling worden landschappelijk ingepast aan de hand van het kenmerken van het deelgebied op basis van het landschapontwikkelingsplan en de welstandsnota;
  • d. de maximale bouwhoogte van een voersilo is 15 m;
  • e. de maximale bouwhoogte van een mestsilo is 8 m;
  • f. de maximale bouwhoogte van luchtwassers en/of windturbines die op het dak geplaatst worden, is 2 m boven de nok van het dak van de bedrijfsbebouwing;
  • g. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan genoemd onder a tot en met f, is maximaal 3 m waarbij vrijstaande lichtmasten, met uitzondering van bestaande lichtmasten, en vrijstaande overkappingen niet zijn toegestaan.
  • h. in afwijking van sub a tot en met g geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd mogen worden, met dien verstande dat dit niet geldt bij vervangende nieuwbouw.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijkende dakhelling

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de dakhelling van bijbehorende bouwwerken zoals bepaald in de bouwregels bij bedrijfswoningen onder voorwaarden dat:

  • a. het bijbehorende bouwwerk gerealiseerd wordt in het achtererfgebied;
  • b. het bijbehorende bouwwerk kwalitatief passend is bij de uitstraling en opzet van het erf en de woning;
  • c. het bijbehorende bouwwerk moet voldoen aan de redelijke eisen van welstand, zoals opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota;
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en gebouwen voor:

  • a. buitenopslag ten dienste van de bedrijfsvoering op onbebouwde grond;
  • b. stort- en/of opslagplaats voor aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud of tijdelijke bouwwerkzaamheden;
  • c. het buiten stallen, opslaan of plaatsen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de functie gerichte gebruik;
  • d. de opslag van gevaarlijke stoffen, anders dan ten behoeve van de bedrijfsvoering;
  • e. een seksinrichting, (straat)prostitutie of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • f. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen (gedoog)toestemming is verleend;
  • g. recreatief verblijf in vrijstaande bijbehorende bouwwerken, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • h. een paardrijbak, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • i. vrijstaande lichtmasten, tenzij deze ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp omgevingsplan reeds legaal aanwezig waren of gebouwd konden worden met een vergunning;
  • j. vrijstaande overkappingen, tenzij deze ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp omgevingsplan reeds legaal aanwezig waren of gebouwd konden worden met een vergunning;
  • k. andere functies of activiteiten die afwijken van de regels voor het toegelaten gebruik of regels voor bouw, milieu of ruimtelijke ordening zoals opgenomen in dit omgevingsplan.

5.4.2 Uitzondering op strijdig gebruik

Het in artikel 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing met betrekking tot:

  • a. lid a, opslag die geschiedt in het kader van de normale bedrijfsvoering;

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijking ten behoeve van inwoning

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van 5.1 juncto artikel 1.97 (begripsomschrijving woning) voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:

  • a. er sprake is van onder één dak;
  • b. het uiterlijk één woning, één bouwmassa dient te zijn;
  • c. er sprake is van één centrale toegang tot de woning, van waaruit beide woonvertrekken direct toegankelijk/bereikbaar zijn;
  • d. er geen sprake is van een woningscheidende wand;

5.5.2 Afwijking ten behoeve van mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van 5.1 ten behoeve van het gebruik voor afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • a. de afstand van de afhankelijke woonruimte tot de woning niet meer dan 25 m mag bedragen;
  • b. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer bedraagt dan 75m2;
  • c. aantoonbaar aannemelijk is dat sprake is van een tijdelijke situatie (zorgindicatie) die zal worden beëindigd en wordt teruggebracht naar het oorspronkelijke gebruik nadat de mantelzorg is vervallen.
5.6 Milieuregels
  • a. een nieuwe ontwikkeling voldoet verder aan de volgende normen:
  Milieunormering  
Donkerte   Er geen sprake is van onevenredige aantasting van de aanwezige donkerte conform de ambitie op basis van het gemeentelijke lichtdonkerbeleid.  
Geur   De minimale afstand tussen een emissiepunt van een dierenverblijf en een geurgevoelig object buiten de inrichting bedraagt 50 m.  
Geluid   De minimale afstand tussen enig gebouw van de manege en de dichtstbijgelegen gevel van een geluidsgevoelig object bedraagt minimaal 30 m  
Fijnstof (PM10)   a. De achtergrondbelasting, inclusief de bijdrage van de nieuwe ontwikkeling, op gevoelige objecten van maximaal 20 µg/m3 jaargemiddelde grenswaarde per jaar, wordt niet overschreden en;
b. de nieuwe ontwikkeling op gevoelige objecten niet meer dan 1,2 µg/m3 bijdraagt.  

  • b. er kan afgeweken worden van de milieuregels mits er aangetoond kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in de bestemming 'Wonen' indien het bedrijf is beëindigd en er reeds een vergunde bedrijfswoning aanwezig is binnen hetzelfde bestemmingsvlak.

5.7.1 Afwegingskader

De wijzigingsbevoegdheid kan slechts worden toegepast indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid;

en geen sprake is van significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van gebieden die in het kader van de Natuurbeschermingswet als beschermd gebied worden aangemerkt.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Overige zone - archeologische verwachtingswaarde
7.1.1 Functieomschrijving

In het plangebied zijn gebieden aangewezen waar voor archeologie een verwachtingswaarde geldt. Om de mogelijke archeologische waarden in deze gebieden te beschermen gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

7.1.2 Toegestaan gebruik en/of functies

Ter plaatse van de zonering archeologische verwachtingswaarde zijn de gronden behalve voor de daar al toegelaten functies, mede aangewezen voor:

  • a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden.

7.1.3 Omgevingsvergunning in verband met archeologie
  • a. Bij een nieuwe ontwikkeling binnen de zonering archeologische verwachtingswaarde is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid vereist. Aan de omgevingsvergunningen kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de vergunning vast te stellen kwalificaties;
  • b. In afwijking van sub a is geen omgevingsvergunning vereist voor:
    • 1. bouwwerken of projecten waarbij de bodem niet op een grotere diepte dan 0,5 m en groter dan 2.500 m2 wordt verstoord;
    • 2. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen vereist is;
    • 3. bouwwerken of projecten waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend en waarbij een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport mag niet ouder dan 5 jaar zijn;
    • 4. bouwwerken of projecten waarbij vervangende nieuwbouw op de bestaande fundering plaatsvindt.

7.2 Overige zone - Natuurnetwerk Nederland
7.2.1 Toegestaan gebruik en/of functies

Ter plaatse van de zonering Natuurnetwerk Nederland zijn de gronden behalve voor de daar toegelaten functies, mede aangewezen voor:

  • a. het behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden.
7.2.2 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de zonering Natuurnetwerk Nederland wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden voor:

  • a. elke (nieuwe) ontwikkeling die niet bijdraagt aan het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden.

7.3 Overige zone - landschap de Rijsserberg (deelgebied 10)

Dit landschap is gevormd door het reliëf van de Sallandse heuvelrug. Het landschap kenmerkt zich door afwisseling van bos, heiderestanten en behoort tot het stuwwallandschap.

Dit landschap is relatief hoog gelegen. Aan de randen van het bos komen graslanden voor die zich openen naar de lager gelegen gebieden. De graslanden zijn onderling gescheiden door bos, houtwallen, -singels of bomengroepen.

Opgaven voor het landschap:

  • 1. het versterken van de ecologische waarden en landschapsbeeld van aanwezige bos (omvorming van naald- naar loofbos), bosranden en -tuinen;
  • 2. behoud en ontwikkelen van heide- en jevenverbes-terreinen;
  • 3. het vergroenen van de flanken van de Rijsserberg met lijnvormige landschapselementen die daar haaks op staan;
  • 4. het benutten van de potentiele natuurwaarde van bosranden door het creëren van geleidelijke overgangen met mantel- en zoomvegetatie, ook bij het ecoduct;
  • 5. herinrichten omgeving ecoduct zodat faunapassage A1 optimaal kan functioneren;
  • 6. realiseren nieuw landgoed op het voormalige steenfabriek- terrein.

Artikel 8 Overige regels

8.1 Voorwaardelijke verplichting

Tot een met de bestemmingen strijdig gebruik wordt verstaan:

  • a. het bouwen en in gebruik nemen van nieuwe bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting', zonder uitvoering te geven aan het in Bijlage 1 opgenomen Ruimtelijk Kwaliteitsplan, met dien verstande dat de uitvoering uiterlijk 2 jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan dient te zijn afgerond en vervolgens aldus in stand wordt gehouden;
8.2 Parkeren auto's en fietsen, laden en lossen
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een parkeerbehoefte, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig de geldende parkeernormen. Voor de geldende parkeernormen zie Bijlage 2;
  • b. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, overeenkomstig de Nota parkeernormen.
8.3 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning en overeenkomstig de Nota parkeernormen afwijken van het bepaalde in artikel 8.2 onder a en b inzake de eis dat in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen moet worden voorzien, mits in dat geval sprake is van een integrale afweging en daarmee een ander, zwaarder wegend belang wordt gediend en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de openbare ruimte;

8.4 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig de geldende parkeernormen. Voor de geldende parkeernormen zie Bijlage 2;

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht bouwwerken

9.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
9.2 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 10 Overgangsrecht gebruik

10.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan gebruik.

10.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in 10.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.3 Verbod

Indien het gebruik, bedoeld in 10.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.4 Uitzondering

10.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten 2012, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen, rood voor rood, Biesterij 3