Plan: | Markeloseweg 107, Rijssen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1742.BPB2019013-0401 |
Voor de locatie aan de Markeloseweg 107 in Rijssen is een plan ontwikkeld. De bewoners van het perceel zijn voornemens om de bestaande woning uit te bouwen met 150 m². Hiervoor zal een bestaande uitbouw aan de achterzijde van de woning gesloopt worden. De nieuwe uitbouw wordt gerealiseerd aan de noordwestelijke kant van de woning. Deze nieuwe uitbouw is gelegen buiten het huidige bouwblok en in de NNN. Door de ligging in de EHS (nu NNN) is het van belang dat de natuurwaarden gerespecteerd worden. Daarom is er een inrichtingsschets opgesteld waarbij wordt onderbouwd dat de waarden in de nieuwe situatie gerespecteerd worden. Ook is er een ontwerp gemaakt waarbij de beoogde uitbouw opgaat in het landschap.
In 2016 heeft de gemeente Rijssen-Holten het voorontwerp omgevingsplan ter inzage gelegd. Vanaf 6 november 2019 lag het ontwerp ter inzage. In dit omgevingsplan is de mogelijkheid opgenomen om bij woningen bij recht 150 m² aan bijgebouwen op te richten. In het omgevingsplan zijn er geen bouwblokken meer. Nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen aan het principe van bebouwingsconcentratie. De voorliggende ontwikkeling (uitbouw van 150 m²) voldoet hieraan.
Het initiatief zet in op het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit van de kavel, de landschappelijke waarden zijn hierbij het uitgangspunt. Het beoogde ontwerp gaat op in het landschap en past binnen de gedachte dat uitbreidingen mogelijk moeten zijn mits de ruimtelijke kwaliteit wordt verhoogd. Dit zijn uitgangspunten die passen binnen de gedachte van het omgevingsplan Buitengebied. Het initiatief past binnen de boogde mogelijkheden die opgenomen zijn in het ontwerp omgevingsplan dat vanaf
6 november 2019 voor één ieder ter inzage lag.
De verwachting is dat het omgevingsplan eind 2020 vast wordt gesteld door de gemeenteraad. Nieuwe ontwikkelingen die niet passen in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten, worden getoetst aan het nieuwe omgevingsplan, die de nieuwe beleidslijn voor het buitengebied voor de komende jaren wordt. Het voorliggende plan past binnen de gedachte van het omgevingsplan maar past niet binnen het geldende plan, daarom moet het bestemmingsplan gewijzigd worden.
Ligging
Het plangebied bestaat uit een woning aan de Markeloseweg 107 in Rijssen. De woning ligt ten zuiden van de kern Rijssen en ten noorden van de Rijksweg A1. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Rijssen, sectie C, perceelnummer 1615. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK Viewer; bewerking Ad Fontem)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (blauw omkaderd). In dit figuur is een kadastrale kaart opgenomen van het perceel aan de Markeloseweg 107. Voor de begrenzing is de huidige kadastrale perceelsgrens aangehouden. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: kadastralekaart.com)
Voor de Markeloseweg 107 in Rijssen geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten'. Het bestemmingplan is door de gemeenteraad van Rijssen-Holten op 1 november 2012 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied zijn de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Bos' toegekend en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog' en 'Waarde - EHS'. Ook heeft het plangebied de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. De gronden met de enkelbestemming 'Wonen' zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor het wonen in woonhuizen. De gronden met de enkelbestemming 'Bos' zijn in eerste instantie bestemd voor bos en/of dichte beplantingsstroken.
De beoogde uitbreiding van de woning is (deels) voorzien op de gronden met de enkelbestemming 'Bos'. Vanwege het ontbreken van de gebruiks- en bouwregels biedt het geldende bestemmingsplan geen mogelijkheden om de woning uit te breiden.Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Markeloseweg 107, Rijssen' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de Markeloseweg 107 in Rijssen sprake van een woning omringd door bos. Het bosgebied behoort tot NNN (Natuur Netwerk Nederland), het voormalige EHS (Ecologische Hoofdstructuur). De woning wordt ontsloten via de Markeloseweg, een provincialeweg tussen Rijssen en Markelo/Goor. Op de Markeloseweg geldt een maximium snelheid van 80 km/u. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
In de directe omgeving van het plangebied liggen voornamelijk woningen. Ten zuiden van de planlocatie liggen enkele horecagelegenheden ('t Witte Hoes en Het Scharzwald) op circa 300 meter afstand en een bedrijfsbestemming (VVCR, rijvaardigheidstraining en verkeersopleiding) op circa 400 meter afstand.
Figuur 2.1: huidige situatie Markeloseweg 107 in Rijssen (bron: Reitsema & partners architecten)
De bewoners van de woning aan de Markeloseweg 107 hebben de wens om de bestaande vrijstaande schuur achter de woning te slopen (35 m²) en een uitbouw te realiseren aan de noordwestelijke zijde van de bestaande woning (150 m²). De gewenste uitbouw sluit aan op de bestaande woning en krijgt een natuurlijk karakter, waaronder een natuurlijke begroeiing op het dak. De uitbouw bestaat uit een dubbele garage en berging. In onderstaande figuren is de beoogde situatie weergegeven.
Figuur 2.2 Beoogde situatie Markeloseweg 107 in Rijssen (bron: Reitsema & partners architecten)
Figuur 2.3 Beoogde situatie Markeloseweg 107 in Rijssen (bron: Reitsema & partners architecten)
Figuur 2.4 Beoogde situatie Markeloseweg 107 in Rijssen (bron: Reitsema & partners architecten)
De nieuwe uitbouw (150 m²) is niet vrijstaand, maar wordt aan de woning gebouwd, waardoor een samenhang ontstaat in bebouwing.
De beoogde uitbouw ligt gedeeltelijk buiten de woonbestemming, op de enkelbestemming 'Bos' en dubbelbestemming 'waarde - EHS' (tegenwoordig Natuur Netwerk Nederland (NNN)). Ter plaatse van de geplande uitbouw bevinden zich geen bomen en andere boselementen. Door de ligging in de voormalige EHS is het van belang dat de natuurwaarden gerespecteerd worden. Door Eelerwoude is daarom een aanvullend onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 4.8 Ecologie) en door Reitsema & Partners is een inrichtingsschets opgesteld voor de toekomstige situatie.
De aanwezige vrijstaande schuur (35 m²) wordt in de voorliggende ontwikkeling gesloopt. Op deze slooplocatie worden een aantal besdragende heesters en nieuwe bomen geplant. Hierdoor wordt met de uitbouw een bijdrage geleverd aan het versterken van het bosachtige karakter. Door aanplant van jonge bomen, wordt het karakter ook voor de toekomst behouden. Daarnaast wordt de struiklaag versterkt door het aanplanten van hulst (in groepen) romdom de uitbouw. De aanplant heeft een gestrooide stijl: groepen planten zijn niet gelijk in aantal en plantverbanden wisselen in afstand. Als laatste wordt de biodiversiteit verhoogd door een bollenlaag te poten, waarin vooral vroegbloeiende bolgewassen zijn opgenomen. Hierdoor wordt het nectar-seizoen voor bijen, hommels etc. verlengd. De natuur krijgt, door de compacte zonering van gebouwen, meer ruimte om zichzelf te ontwikkelen.
Figuur 2.5: Toekomstige situatie (bron: Reitsema & Partners architecten)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Onderhavig plan betreft een uitbreiding van een bestaande woning. Er vindt slechts een beperkte toename plaats van het bebouwde oppervlakte. Volgens de jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De Afdeling hanteert een grens van elf woningen (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Bij een ontwikkeling van twaalf woningen wordt een ontwikkeling gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953). In onderhavig plan blijft het aantal woningen gelijk. Daarnaast betreft voorliggende ontwikkeling een kleinschalige uitbreiding (150 m²). Een dergelijke uitbreiding wordt door De Afdeling - gelet op de jurisprudentie voor bedrijfsuitbreidingen tot 400 m² (ABRvS 23 april 2014; ECLI:NL:RVS:2014:1442) ook niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling.
Gelet op de aard en omvang van deze ontwikkeling kan gesteld worden dat deze ontwikkeling geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Besluit ruimtelijke ordening waardoor artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro niet van
toepassing is.
Wel geldt op grond van deze uitspraak dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en dat de ontwikkeling uitvoerbaar is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 op 13 november 2019 vastgesteld en is op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
In het voorliggende geval dienen bij de afweging in de eerste fase, de 'generieke beleidskeuzes' de volgende artikelen te worden getoetst:
Hierna worden de artikelen nader getoetst.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Onderhavig plan heeft betrekking op de uitbreiding van een bestaande woning in het buitengebied aan de Markeloseweg 107 in Rijssen. In het plan wordt een bijgebouw gesloopt (35 m²) en een uitbouw van 150 m², aansluitend aan de woning gerealiseerd. Het betreft een minimale uitbreiding van het woonperceel.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt een klein deel van de naastgelegen 'Bos' bestemming gewijzigd in een woonbestemming. Dit zal worden gecompenseerd door investeringen in de landschappelijke inrichting. Dit zal per saldo leiden tot een kwaliteitsverbetering van de omliggende natuur. Derhalve kan gesteld worden dat het voornemen voldoet aan de uitgangspunten van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De initiatiefnemer is voornemens om een vrijstaande schuur ten oosten van het bestaande woonhuis te slopen (35 m²). Hiervoor wenst de initiatiefnemer een nieuw bijgebouw met een oppervlak van 150 m² aan het bestaande woonhuis te realiseren. Het gebouw dient als dubbele garage en berging. Er ontstaat op deze manier meer samenhang tussen de bebouwing. Dit komt de ruimtelijke kwaliteit ten goede.
Daarnaast zal de initiatiefnemer investeren in de ruimtelijke kwaliteit van de omliggende natuur. Ter plaatse van de uitbouw staan momenteel geen bomen of andere boselementen. Op de locatie van de te slopen vrijstaande schuur, worden een aantal heesters en nieuwe bomen geplant. Hierdoor wordt met de uitbouw een bijdrage geleverd aan het versterken van het bosachtige karakter. Daarbij krijgt de beoogde uitbouw een natuurlijk karakter, onder andere met een groen en vegetatiedak.
Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het voornemen een positieve bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Het plangebied is deels gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' en deels in 'Bestaande natuur NNN land'. In figuur 3.2. is een fragment van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de Omgevingsvisie Overijssel weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd
(bron: provincie Overijssel)
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de
ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie,
wonen en andere bedrijvigheid. Het ontwikkelingsperspectief Natuurnetwerk Nederland (NNN) richt zich op een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden.
Als gevolg van onderhavig plan wordt een uitbouw van een bestaande woning mogelijk gemaakt. Deze is deels voorzien op de gronden van het ontwikkelingsperspectief Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het gebruik van de gronden wijzigt - op een klein gedeelte aan de noordzijde van het perceel. De wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN-gebied worden echter slechts in beperkte mate aangetast. De omliggende gronden van het plangebied blijven hun landschappelijke functie (bos) behouden.
Daarnaast wordt door de initiatiefnemer geinvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van het omliggende gebied door de aanleg van nieuwe natuur (bomen en heesters). Hierdoor wordt met de uitbouw een bijdrage geleverd aan het versterken van het bosachtige karakter. Per saldo gaat de ontwikkeling dan ook gepaard met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Derhalve kan gesteld worden dat de plannen van de initiatiefnemer geen afbreuk doen aan het eigen karakter van het gebied. Daarnaast levert het plan ook geen extra belemmeringen op voor de aanwezige functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de
provincie Overijssel. De provincie heeft de ambitie geformuleerd om de de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
Gelet op de kleinschaligheid van de voorgneomen ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat het plan geen afbreuk doet aan de gebiedskenmerken ter plaatse. Door de aanplating van 'natuurlijke' soorten rondom de uitbouw, wordt het gebied juist alleen maar versterkt.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie
Overijssel)
De ambitie voor het 'Jong heide- en broekontwikkeingslandschap' is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen. Voorliggend plan voorziet in een investering in de ruimtelijke kwaliteit en past derhalve binnen de ambitie van het agrarisch cultuurlandschap.
De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 10 februari 2012 heeft de gemeenteraad van Rijssen-Holtende structuurvisie voor de gemeente Rijssen-Holtern vastgesteld.
De structuurvisie voor de gemeente Rijssen-Holten kent een plantermijn van ongeveer 10 jaar, tot 2020 met een doorkijk naar 2030. De structuurvisie is een visie met een korte termijnplanning, met een actualisatie van het bestaande beleid en met afgestemd nieuw beleid.
Het doel van de structuurvisie is het behouden en versterken van de eigen economische kracht, het bundelen van verstedelijking, het veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. De gemeente Rijssen-Holten heeft ambities opgesteld op het gebied van duurzaamheid en kwaliteit, ruimtelijke kwaliteit, transformatie en de SER-ladder.
Duurzaamheid
Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Kerngedachte is dat duurzaamheid concreet wordt in een gebied door verschillende kwaliteiten te verenigen, op een zodanige manier dat ze elkaar versterken.
Ruimtelijke kwaliteit
Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt wat voor mensen belangrijk is. Of duurzamer gesteld: wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Hoewel het met de gemeente goed gaat is er op het gebied van ruimtelijke kwaliteit nog een flinke slag te slaan, het algemeen ruimtelijk beeld laat soms aan kwaliteit te wensen over.
Transformatie
Transformatie is een geleidelijk proces van functieverandering wat zich uitdrukt door een gewijzigd
ruimtelijk beeld.
SER-ladder
Toets
De ambitie van de gemeente Rijssen-Holten is om haar kwaliteiten zoals benoemd in de ruimtelijke kwaliteitsonderlegger naast de vooral economische bovenlokale functie te behouden en een kwaliteitsslag te maken op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen dienen in ieder geval te voldoen aan een goede ruimtelijke inpassing
Voorliggend plan voorziet in een kleine uitbouw van een bestaande woning. Om de uitbouw mogelijk te maken zal een vrijstaande schuur (35 m²) worden gesloopt. Met de beoogde ontwikkeling zal de ruimtelijke kwaliteit toenemen. De uitbouw zal op een goede ruimtelijke manier worden ingepast, onder andere door de natuurlijke uitstraling (begroeiing op het dak). Ook zal op de locatie van de te slopen schuur, nieuwe natuur worden aangelegd (bomen en andere begroeiing).
In de Strategische visie 2010-2030 is vastgelegd in welke richting de gemeente zich wil ontwikkelen. De visie is geactualiseerd in september 2015. De gemeente kan niet alles zelf ontwikkelen, uitvoering ligt in handen van partners en de inwoners. De gemeente neemt de rol van regisseur op zich. In september 2015 is de Strategische visie gemeente Rijssen-Holten 2010-2030 geactualiseerd. De ontwikkelingsrichting is gebaseerd op 3 pijlers:
1. Eigen identiteit
De kernen van Rijssen-Holten hebben een eigen identiteit. Door die te erkennen, te koesteren en te versterken krijgt onze gemeente meer uitstraling naar buiten. De kern Rijssen en de kern Holten met zijn buurtschappen hebben hun eigen sterke punten. Die ondersteunen en stimuleren we.
2. Ondernemend Rijssen-Holten!
Rijssen-Holten is een aantrekkelijke vestigingsplaats voor het bedrijfsleven. Het ondernemerschap zit bij veel inwoners in de genen en het is er goed wonen en werken. De gemeente steunt en stimuleert het ondernemende klimaat en is ook zelf actief in het benutten van kansen.
3. Modern Noaberschap
Modern noaberschap betekent dat we als inwoners van Rijssen-Holten voor elkaar zorgen. De gemeente Rijssen-Holten is trots op de samenhang die inwoners ervaren in de gemeente. Om dat te behouden en te versterken heeft dit gevolgen voor de inwoners en het bestuur. Hierbij kunnen we denken aan sociaal ondernemerschap en aan een aanpak waarin de wensen en mogelijkheden van de wijk centraal staan.
Specifiek voor wonen stelt de gemeente het volgende. De markt van de woningbouw kantelt van aanbod naar vraaggericht. De consument zegt hoe hij wil wonen en de ontwikkelaar/bouwer richt zich daarop. Als gemeente scheppen we de planologische kaders
in de vorm van bijvoorbeeld bestemmingsplannen. Binnen deze omkadering kunnen bedrijven bouwen wat de markt vraagt. Hierbij laten we zoveel mogelijk speelruimte voor de eigen invulling van woonconcepten.
De gemeente probeert zo min mogelijk drempels op te werpen in de bouw. Ons streven naar duurzaamheid houdt ook in dat nieuwe huizen zoveel mogelijk levensloopbestendig worden gebouwd. De woningen zijn eenvoudig aanpasbaar aan de verschillende levensfasen. Zelfstandig thuiswonen is de norm. Rijssen-Holten is trots en zuinig op haar groene
omgeving. Uitbreiding van de stedelijke bebouwing is dan ook gebonden aan beperkingen. De focus ligt de komende 15 jaar op het afronden van de Kol en het Opbroek en op het realiseren en aanpassen van woningen in bestaande wijken.
Toets
Voorliggend initiatief draagt bij aan de beleidspunten die de gemeente stelt aan wonen. De gemeente laat zoveel mogelijk speelruimte voor eigen invulling van woonconcepten. Hierbij probeert de gemeente zo min mogelijk drempels op te werpen in de bouw, met het streven naar duurzaamheid. Voorliggend initiatief wordt ruimtelijk ingepast en duurzaam ontwikkeld, onder andere door een groen, natuurlijke dakbedekking.
Het college van burgmeester en wethouders van Rijssen-Holten het ontwerp ‘Chw Omgevingsplan Buitengebied Rijssen-Holten’ ter inzage gelegd. Dit is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte onder artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (omgevingsplan). Dit ontwerpomgevingsplan wordt globaal begrensd door het gehele buitengebied van de gemeente Rijssen-Holten.
Het plangebied aan de Markeloseweg 107 in Rijssen ligt in de basisfunctielaag natuurlandschap. Binnen het natuurlandschap is er niet alleen ruimte voor natuur en ontwikkeling van natuur, maar ook extensieve recreatie is bijvoorbeeld te verenigen met het natuurlandschap. Daarnaast zijn er diverse bouwwerken toegelaten die zich in beginsel verdragen met de aanwezige natuurwaarden. Bouw van nieuwe bouwwerken is slechts in beperkte mate mogelijk. Het gaat dan bijvoorbeeld om voorzieningen voor het keren en beheersen van water zoals dammen, duikers enzovoort.
Binnen het natuurlandschap zijn ook woningen gelegen. Ten behoeve van bestaande woningen zijn binnen het natuurlandschap wel bijbehorende voorzieningen mogelijk. Het gaat dan bijvoorbeeld om een tuin, parkeervoorzieningen, erfontsluiting en aan de woning ondergeschikte functies zoals een bedrijf en beroep aan huis. Voor bestaande woningen is van belang dat bij vergroting, uitbreiding of nieuwbouw het karakter van het natuurlandschap blijft behouden.
Toets
Met voorliggende ontwikkeling wordt de bestaande woning aan de Markeloseweg 107, beperkt uitgebouwd. De nieuwe uitbouw is niet vrijstaand, maar wordt aan de woning gebouwd. Hierdoor ontstaat samenhang in bebouwing. Een reeds aanwezige vrijstaande schuur zal in de voorliggende ontwikkeling worden gesloopt. Op deze slooplocatie worden een aantal besdragende heesters en nieuwe bomen geplant. Hierdoor wordt met de uitbouw een bijdrage geleverd aan het versterken van het bosachtige karakter. Door aanplant van jonge bomen, wordt het karakter ook voor de toekomst behouden.
Daarnaast wordt de struiklaag versterkt door het aanplanten van hulst (in groepen) romdom de uitbouw. De aanplant heeft een gestrooide stijl: groepen planten zijn niet gelijk in aantal en plantverbanden wisselen in afstand. Als laatste wordt de biodiversiteit verhoogd door een bollenlaag te poten, waarin vooral vroegbloeiende bolgewassen zijn opgenomen. De natuur krijgt, door de compacte zonering van gebouwen, meer ruimte om zichzelf te ontwikkelen.
De voorliggende ontwikkeling voldoet op deze manier aan de eis dat bij uitbreiding of vergroting van bestaande woningen, het karakter van het natuurlandschap behouden blijft.
De gemeenteraad heeft op 15 december 2011 de Kadernota landelijk gebied vastgesteld. Hierin worden ruimtelijke beleidskaders beschreven welke fungeren als toetsings- en afwegingskader voor ontwikkelingen in het landelijk gebied die niet in het bestemmingsplan geregeld zijn. Voor dit project zijn de beleidsuitgangspunten ten aanzien van het thema ‘Wonen’ van toepassing.
Thema: 'Wonen'
Algemeen
De gemeente Rijssen-Holten telt drie officiële kernen: de stad Rijssen en de dorpen Holten en Dijkerhoek. Naast de drie kernen zijn er vele gehuchten en buurtschappen. De meeste daarvan hebben hun oorsprong in de gemeente Holten. Daarbij gaat het om Espelo, Beuseberg, Neerdorp, Borkeld, Look, Holterberg, Holterbroek en Ligtenberg.
De bebouwing in het buitengebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van verspreid liggende bebouwing aan kronkelende wegen. Rondom de buurtschappen Holterbroek en Borkeld is er sprake van een open landschap met een blokvormige verkaveling. De woningen en (agrarische) bedrijven liggen als blokken in het landschap. De bossen van de Holterberg en Rijsserberg zijn bijzondere woongebieden. De woningen staan in een groene, parkachtige omgeving. In het landelijk gebied is de havezate De Oosterhof gelegen.
Beleid wonen en werken
Wonen en niet-agrarische bedrijvigheid zijn functies in het landelijk gebied die in opkomst zijn. Omdat deze functies ook een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en economische vitaliteit van het landelijk gebied wil de gemeente deze ontwikkelingen niet tegengaan, maar wel zorgvuldig afwegen.
Beide functies worden beschouwd als ondergeschikte functies in het buitengebied. Nieuwvestiging van deze functies, op nieuwe locaties is niet mogelijk. Bovendien kunnen niet alle vormen van wonen en werken op alle plekken in het landelijk gebied. Negatieve effecten op de natuurlijke omgeving wil de gemeente voorkomen. De gemeente wil nieuwe ontwikkelingen op het vlak van wonen en werken laten bijdragen aan de karakteristiek van het landelijk gebied.
Toets
Voorliggende ontwikkeling betreft een beperkte uitbreiding van een bestaande woning. De ontwikkeling wordt ruimtelijk ingepast door de aanleg van nieuwe natuur waardoor het natuurlandschap behouden blijft. De ontwikkeling voldoet aan de Kadernota landelijk gebied.
De gemeenteraad heeft op 4 juni 2015 een aanvulling op de Kadernota, ‘Ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied’ vastgesteld. In het beleidsstuk ‘Ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied’ is onder andere de Richtlijn investering kwaliteitsimpuls groene omgeving (KGO) uiteengezet.
KGO-beleid
Kort gezegd houdt KGO in dat in het buitengebied grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn, mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties moeten in evenwicht zijn.
De richtlijn heeft dus betrekking op nieuwe functies en grootschalige uitbreidingen in het buitengebied. Het gaat daarbij om zowel agrarische als niet-agrarische bedrijven en bebouwing. Bij een niet-agrarisch bedrijf of niet- agrarische bebouwing spreekt de gemeente Rijssen-Holten van een grootschalige uitbreiding wanneer deze uitbreiding meer dan 15% van de bestaande bebouwing of het bestaande bestemmingsvlak tot gevolg heeft en waarbij de uitbreiding minimaal 250 m² betreft.
De Omgevingsvisie stelt, dat bij een nieuwe ontwikkeling altijd zorggedragen moet worden voor een adequate landschappelijke inpassing. In de Omgevingsvisie wordt dit de basisinspanning genoemd. Te denken valt aan (het uitvoeren van) een landschapsplan/erfbeplantingsplan. Een dergelijke inspanning moet een initiatiefnemer altijd leveren. Echter om een evenwicht tussen een grootschalige ontwikkeling in het buitengebied dan wel een functiewijziging en de (verbetering of herstel van de) kwaliteit van de omgeving te krijgen, is meer nodig; een aanvullende kwaliteitsbijdrage. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is dan van toepassing. Deze aanvullende kwaliteitsbijdrage wordt bepaald aan de hand van de meerwaarde.
Toets
De voorliggende ontwikkeling betreft een uitbreiding van maximaal 150 m². Om de uitbreiding mogelijk te maken, wordt het huidige bestemmingsvlak 'Wonen' verplaatst. Het bestemmingsvlak wordt op deze manier niet vergroot. Er is dan feitelijk ook geen sprake van waardevermeerdering. Daarnaast wordt er door de initiatiefnemer geinvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit, is er sprake van een architectonische verbetering en wordt de uitbouw landschappelijk ingepast. Per saldo is dan ook sprake van een verbetering.
De gemeente Rijssen-Holten heeft een eigen landschapontwikkelingsplan (LOP). Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Rijssen-Holten is vastgesteld in december 2007. In het LOP wordt beschreven hoe de gemeente haar landschap wil ontwikkelen. De gemeente is opgedeeld in deelgebieden, het plangebied aan de Markeloseweg 107 ligt in deelgebied 10: de Rijsserberg.
Deelgebied 10: de Rijsserberg
De Rijsserberg is onderdeel van het stuwwallencomplex Sallandse Heuvelrug. Het gebied kent veel relief en is relatief hoog gelegen. Het gebied bestaat voor een belangrijk deel uit naaldbos met open stukken. Verspreid in het bos liggen (recreatie)woningen met tuinen en andere functies.
In dit deelgebied staat het verhogen van de ecologische waarde van het bos-/natuurgebied centraal. Relevante opgaven gerelateerd aan voorliggende ontwikkeling zijn onder andere:
Voor de Rijsserberg streeft de gemeente naar verhoging van de natuurwaarden en een geleidelijk landschappelijke overgang tussen bosgebied en omringend landschap. Voor de (recreate)woningen richt de visie op bostuinen. De meeste woningen hebben fraaie bostuinen die op natuurlijke wijze overlopen in het omliggende bosgebied. Dit wenst de gemeente te behouden en versterken. Verdere verstening is niet wenselijk.
Toets
In voorliggend plan wordt een vrijstaande schuur gesloopt en een nieuw bijgebouw aan de woning gebouwd. Hierdoor ontstaat een compacte zonering van gebouwen en krijgt de natuur meer ruimte zichzelf te ontwikkelen. Hierin wordt een extra bijdrage geleverd door de aanplanting van twee inheemse bomen en een aantal groepen besdragende heesters. De natuurfunctie wordt op deze manier versterkt. Ook draagt de aanleg van nieuwe natuur bij aan het stimuleren van de zogenoemde 'bostuinen', die de gemeente beoogd voor het gebied. In Bijlage 1 is het Landschapsplan opgenomen.
Figuur 3.5: impressie van bostuinen volgens het Landschapontwikkelingsplan (bron:
Landschapontwikkelingsplan, gemeente Rijssen-Holten)
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit bestemmingsplan een uitbreiding van een bestaande woning mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is deels 'Wonen' en 'Bos'.
Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook dorpen hieronder vallen. Wat stedelijke ontwikkeling inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Uit voorgaande volgt dat de uitbreiding van een bestaande woning in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (zoals het feit dat de omvang ruimschoots beneden de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. ligt), de plaats van het onderhavige project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Rijssen. Het plangebied wordt
overwegend omgeven door burgerwoningen en natuurgronden (bos). Op grond hiervan geldt het omgevingstype 'rustig buitengebied' voor het plangebied.
Bij de realisatie van de uitbouw dient te worden gekeken naar de omgeving waarin de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd wordt. Daarbij gaat het om de
externe werking en de interne werking:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.
Als gevolg van onderhavig plan wordt geen nieuwe functie mogelijk gemaakt in het plangebied. Wel wordt er als gevolg van onderhavig plan een geringe bestemmingswijziging mogelijk van 'Bos' naar een 'Wonen' bestemming. De functie 'Wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt derhalve niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving.
Op circa 300 meter, ten zuiden van de projectlocatie, bevinden zich meerdere horecabedrijven. Voor reguliere horeca (zoals restaurants, cafetaria's, ijssalons) geldt op grond van de VNG-uitgave milieucategorie 1 waarvoor een richtafstand geldt van 10 meter in verband met geluid. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
Ten noorden van de planlocatie, op circa 650 meter, bevindt zich een atletiekbaan en openlucht zwembad De Koerbelt. Voor een zwembad (niet overdekt) geldt milieucategorie 4.1 waarvoor een richtafstand geldt van 200 meter in verband met geluid. Atletiekbaan wordt niet specifiek genoemd in de VNG-weergave. Er is uitgegaan van de categorie 'Veldsportcomplex (met verlichting)'. Hiervoor geldt milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter. Aan beiden wordt ruimschoots voldaan.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhanvig plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:
Het plangebied is momenteel in gebruik voor woondoeleinden. Met de te realiseren uitbouw wordt geen nieuwe verblijfsfunctie gecreëerd. Het gaat om een bijgebouw dat gebruikt wordt voor een garage/berging. Daarmee gaat het om een bouwwerk waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven. Het gebruik is daarmee passend en ondergeschikt aan de hoofdbestemming waardoor er geen verkennend bodemonderzoek noodzakelijk wordt verwacht.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Onderhavig plan betreft een uitbreiding van een bestaande woning. Het plangebied is gelegen aan de Markeloseweg 107. De Markeloseweg 107 is een provinciale weg in het buitengebied met twee rijstroken. Hiervoor geldt een geluidzone van 250 meter. In voorliggend plan wordt een bestaande woonbestemming uitgebreid. Derhalve wordt er geen nieuw geluidsgevoelig object mogelijk gemaakt. Feitelijk veranderd er dan ook niets. Daarnaast geldt op grond van artikel 76, lid 3 Wgh dat bij een vaststelling van een bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in de zone van bestaande wegen niet getoetst hoeven te worden. Aanvullend akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'geluid' geen
belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Onderhavig plan maakt geen nieuwe woning mogelijk. Het betreft enkel de uitbreiding van een bestaande woning. Het aantal verkeersbewegingen neemt derhalve niet toe. Daarnaast wordt een woning niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering oplevert voor de voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.2: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 700 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. De dichtstbijzijnde risicobron bevindt zich op een afstand van 700 meter en betreft zwembad De Koerbelt. Binnen de risicokaart is deze locatie weergegeven in de categorie 'Overig' voor inrichtingen (bedrijven) met gevaarlijke stoffen. Gelet op de afstand van het plangebied tot aan de dichtstbijzijnde risicobron geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 17-01-2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2. Het advies van Waterschap Vechtstromen luidt als volgt:
Het plan betreft een uitbouw van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Op basis van de watertoets volgt de korte procedure. Dit houdt in dat men direct door kunt gaan met de planvorming van het plan onder voorwaarde dat de standaard waterparagraaf uit dit document is toegepast. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets. Het proces van de watertoets is goed doorlopen
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan die is uitgevoerd door Eelerwoude, zie ook Bijlage 3. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
Het plangebied is omgeven door Natuur Netwerk Nederland (NNN, voormalig EHS). De nieuwe uitbouw komt gedeeltelijk binnen het Natuur Netwerk Nederland te liggen. Door Eelerwoude is daarom een NNN toetsing uitgevoerd.
Het beheertype dat voor dit NNN gebied is aangewezen is het beheertype N16.03. Dit is droog bos met productie. De grens van het NNN gebied ligt gelijk met de begrenzing van dit beheertype. Doordat er geen beplanting aanwezig is, zijn structuurkenmerken en kwalitferende broedvogelsoorten afwezig op de plek van de uitbouw. Uit de toetsing blijkt dat de kwaliteit van het NNN op de plek van de uitbouw laag is.
De uitbouw van de woning aan de Markeloseweg 107 veroorzaakt een oppervlakteverlies van 21 m² NNN, beheertype N16.03. Daartegenover staat een verbetering in de kwaliteit van het beheertype door de aanplant van bomen en struiken en het verstevigen van de samenhang van de NNN door de aanbouw aan de bestaande woning te realiseren en het huidige bijgebouw, verder van de woning, te slopen.
Het plan voor uitbouw van de woning aan de Markeloseweg 107 in Rijssen heeft door verbetering van de kwaliteit en versterking van de samenhang geen negatief effect op de NNN. Het oppervlakteverlies van 21 m² wordt door deze verbeteringen volledig gemitigeerd. Hierdoor heeft de ontwikkeling een positief effect op de omliggende NNN.
Figuur 4.3: Ligging plangebied ten opzichte van NNN (bron: Eerlerwoude)
Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Borkeld, ligt op circa 1,0 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Stikstofdepositie
Volgens de Wet natuurbescherming is een vergunning nodig voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan Natura 2000-gebieden, bijvoorbeeld als gevolg van stikstofdepositie (uitstoot en neerslag van stikstof). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de aanlegfase (bouwperiode) en gebruiksfase (aantal vervoersbewegingen die de nieuwe functie teweegbrengt).
Voorliggend plan betreft een uitbouw van een bestaande woonfunctie. Om de functie mogelijk te maken zijn naar verwachting slechts kleine aanpassingen nodig. Grote werkvoertuigen zoals mobiele kranen of graafmachines zijn daarbij nauwelijks nodig. Het gaat voornamelijk om een tijdelijke lichte toename van het aantal vervoersbewegingen door personeelsbusjes van bijvoorbeeld het aannemersbedrijf. Deze verkeerstoename is nihil en zorgt niet voor meetbare effecten op omliggende Natura 2000-gebieden. In de gebruiksfase veranderd er niets. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit.
Soortenbescherming
Door Eelerwoude is een NNN-toetsing uitgevoerd. Deze toets is opgenomen in Bijlage 3. Bevindingen hieruit zijn als volg. Het plangebied en het omliggende gebied maken deel uit van het Nederlands Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). Het beheertype dat voor dit NNN gebied is aangewezen is het beheertype N16.03. Dit is droog bos met productie. De grens van het NNN gebied ligt gelijk met de begrenzing van dit beheertype.
Het beheertype droog bos bestaat uit uiteenlopende, veelal aangeplante, boomopstanden. In tegenstelling tot dennen-, eiken- en beukenbossen zonder productie is het zij het doel van de beplanting houtoogst, ofwel exoten zijn dominant op meer dan 20% van de oppervlakte van het betreffende bosgebied. Op armere bodems worden de bossen gedomineerd door dennen, eiken en beuken van gematigde hoogte. Op de wat rijkere bodems is er een hogere groei mogelijk van beuk, douglas, lariks en spar. De structuur is vaak relatief eenvoudig. Oudere bossen of bossen grenzend aan oude bospercelen kunnen een hoge natuurwaarde hebben, vooral als ze een gevarieerde structuur hebben met een hoog aandeel zware bomen en dood hout. Variatie in het bos door de aanwezigheid van bijvoorbeeld open plekken, dood hout, gemengd bos en een goed ontwikkelde bosrand is van belang voor diverse faunagroepen zoals broedvogels, dagvlinders en zoogdieren. De kwaliteit van de NNN op de plek van de uitbouw is laag. Doordat geen beplanting aanwezig is, zijn structuurkenmerken en kwalificerende broedvogelsoorten afwezig.
Zoals Eelerwoude concludeert zijn de gronden in het plangebied, gelet op de terreingesteldheid van de gronden, ongeschikt voor beschermde flora en/of fauna. Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Tegelijkertijd wordt door initiatiefnemers juist geinvesteerd in de kwaliteit van het landschap, waardoor de kwaliteit van het beheertype juist vooruit gaat. De aanbouw wordt gerealiseerd aan de bestaande woning en dus ook aan de rand van het NNN gebied, waardoor de kwaliteit niet achteruitgaat. Ook omdat er voor de uitbouw geen bomen of struiken worden verwijderd. Doordat de schuur, die niet aan de woning grenst wordt gesloopt, zal juist daar meer ruimte ontstaan voor natuur. De strook bos/ natuur tussen woning aan de Markeloseweg 107 en de woning en kavel ten noordoosten daarvan wordt breder. Dit is gunstig voor de kwaliteit van het beheertype. Door aanplant van jonge bomen, wordt het boskarakter ook voor de toekomst behouden. De struiklaag wordt versterkt door rondom de uitbouw hulst in groepen aan te planten. Daarnaast wordt de biodiversiteit verhoogd door een bollenlaag te poten, waarin vooral vroegbloeiende bolgewassen zijn opgenomen.
Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Conform de Wet op de archeologische monumentenzorg, wordt gekoerst op de bescherming van archeologische waarden waarbij behoud 'in situ' (in de bodem) het streven. Ten behoeve van de bescherming wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestaande wet- en
regelgeving, zoals het instrument bestemmingsplannen. Bij deze laatste ligging de
mogelijkheden in het opnemen van een vergunningstelsel of een regime voor de beoordeling van vergunningen.
Toets
In het vigerende bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming
'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog'. Deze gronden zijn aangewezen voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de (verwachte) archeologisch waarden.
Op de voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog' gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van voor bouwwerken- en projecten met een oppervlakte van niet meer dan 5.000 m², en waarbij de bodem niet op een grotere diepte dan 0,5 m zal kunnen worden verstoord.
De gewenste uitbouw heeft een oppervlakte van 150 m² en blijft hiermee ruimschoots onder het maximum. Gelet op bovenstaande wordt archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Figuur 4.4: uitsnede archeologische verwachtingenkaart Rijssen (bron: gemeente Rijssen-Holten)
Toets
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er geen bijzondere cultuurhistorische objecten bevinden in het plangebied. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Het plangebied wordt via de Markeloseweg ontsloten. Als gevolg van onderhavig plan wordt geen nieuwe woning toegevoegd aan het plangebied. Het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan neemt derhalve niet toe. Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied kan eenvoudig via de bestaande wegen worden afgewikkeld.
Het parkeren vindt plaats op eigen erf waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te
voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de
bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
De bestemming 'Bos' is opgenomen ter plaatse van bestaande bestemming 'Bos'. In de bestemming bos is het toegestaan nieuwe beplantingsstroken, zoals in het landschapsplan is opgenomen, te realiseren.
De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen. Per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 woonhuis worden gebouwd, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven. De inhoud van het woonhuis mag niet meer dan 750 m3 bedragen. Er geldt een maximale goothoogte, een maximale bouwhoogte en een minimale dakhelling. Echter voor al deze maten geldt dat als op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een afwijkende maatvoering aanwezig is, dat die maatvoering als maximum/minimum mag worden gehanteerd.
De voor ‘Waarde – Archeologische verwachtingswaarde middelhoog’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de (verwachte) archeologische waarden. Bij bouwwerken en projecten met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,5 meter is een omgevingsvergunning benodigd.
De voor ‘Waarde – NNN’ (Natuurnetwerk Nederland NNN; voorheen EHS) aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het ontwikkelen en in stand houden van de natuur- en landschapswaarden.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. In de anterieure overeenkomst wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categoriën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Deze lijst is niet van toepassing op voorliggende ontwikkeling, aangezien de ontwikkeling in de EHS (NNN) ligt. De gemeente Rijssen-Holten heeft vooroverleg gehad met de provincie Overijssel. De provincie Overijssel kan instemmen met de plannen die voorliggen.
Waterschap Vechtstromen
Op 17-01-2020 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 29 april 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.