Plan: | Heuningstraat 12, Ochten |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1740.wpOCHeuningstr12-vst1 |
Op de locatie Heuningstraat 12 te Ochten (gemeente Neder-Betuwe) is het voornemen om het agrarisch bedrijf te beëindigen en om te zetten naar een woonbestemming. De bestaande bedrijfsbebouwing op de locatie zal hierbij gesaneerd worden, waarbij ook de bestaande bedrijfswoning gesloopt wordt. Met de oprichting van een woonbestemming op het bouwvlak van het agrarisch bedrijf wordt de oprichting van een nieuwe woning inclusief bijgebouw beoogd op het bestaande bouwvlak.
De ontwikkeling is niet direct mogelijk binnen het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld'. Wel is in dit bestemmingsplan een algemene wijzigingsregel opgenomen ten behoeve van functiewijziging ten behoeve van bewoning bij bedrijfsbeëindiging (48.5). Omdat er op het perceel een bestaande woontitel gelegen is, kan hiervoor gebruik gemaakt worden om de functiewijziging naar 'Wonen' mogelijk te maken. Dit wijzigingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing voor het voornemen.
Het plangebied betreft het bouwvlak op de locatie Heuningstraat 12. Dit bouwvlak is ca. 5.100 m2 groot in oppervlakte en maakt deel uit van het grotere perceel 2669, sectie F, kadastrale gemeente Ochten. Dit perceel strekt van de Heuningstraat tot aan het stroomgebied van de Linge aan de noordzijde.
Ligging plangebied
Het geldend bestemmingsplan op de locatie is het bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld', vastgesteld op 30 mei 2013. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch', en omvat het plangebied een bouwvlak op deze agrarische locatie. Op het bouwvlak zijn de functieaanduidingen 'manege' en 'specifieke vorm van agrarisch - kantine' opgenomen. Naast deze enkelbestemming is op het plangebied ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' gelegen.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld'
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld' is in de loop van de jaren meerdere keren gewijzigd. Bestemmingsplannen met relevante wijzigingen of aanvullingen op het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld' zijn de volgende:
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 het plangebied nader beschreven en wordt vervolgens het planvoornemen toegelicht en getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden zoals beschreven in artikel 48.5 van het geldende bestemmingsplan. Vervolgens worden relevante beleidsaspecten toegelicht in Hoofdstuk 3 en relevante milieu- en omgevingsaspecten in Hoofdstuk 4. Tenslotte komen in Hoofdstuk 5 de juridische aspecten aan bod en wordt het plan in Hoofdstuk 6 getoetst op economische en maatschappelijke haalbaarheid.
Het oeverwallen en kommenlandschap is kenmerkend voor de landschappelijke hoofdstructuren en kenmerken in de Betuwe. De planlocatie is onderdeel van een lintbebouwing die vanuit Ochten een oeverwal volgt in westelijke richting. Een oeverwal is een meer zandig gebied met een verdichte landschappelijke structuur van bebouwing, gaarden en andere beplantingen. De Heuningstraat kan gezien worden als lintbebouwing; een straat met daaraan individueel bebouwde erven die door de dichtheid aan bebouwing een lintstructuur in het landschap vormen.
Ochten stamt als kern, gezien vermeldingen uit oude literatuur, waarschijnlijk uit de 12e eeuw. Ochten kent als karakteristiek Waaldorp een ontwikkeling langs de dijkenstructuur van de Waal. De Waalbanddijk vormt de zuidelijke begrenzing. Ochten is in de loop van de 20e eeuw daarom uitgebreid richting de noordzijde. Waar de kern ontwikkeld is, heeft de tijd in het buitengebied rondom de Heuningstraat ook niet stilgestaan. De aanleg van de haven bij nabijgelegen kern IJzendoorn heeft de ontwikkeling van bedrijventerrein Leigraaf met zich meegebracht. Hierdoor is de karakteristieke agrarische functie tussen IJzendoorn en Ochten ingeruild voor een bedrijvigheidsfunctie. Ter plekke van het plangebied is het buitengebied wel in zijn oorspronkelijke staat bewaard gebleven. Hier is duidelijk de lintbebouwing langs de Heuningstraat zichtbaar, met langgerekte kavels die strekken van de Waal tot aan de Linge.
Historische ontwikkeling van de planlocatie (bron: topotijdreis.nl)
Het plangebied ligt aan de karakteristieke lintbebouwing aan de Heuningstraat, gelegen in het kommengebied tussen de Waal en de Linge. Deze lintbebouwing is ingesloten tussen de bebouwde kern van Ochten aan de oostzijde en het bedrijventerrein Leigraaf aan de westzijde. De Heuningstraat maakt deel uit van de doorgaande wegenstructuur tussen de kernen Ochten en Echteld.
Momenteel is er op het perceel sprake van ca. 801 m2 aan bebouwd oppervlak. Dit betreft de bedrijfswoning aan de noordzijde, de aangebouwde loodsen, en een tweede bouwensemble met drie schuren. Daarnaast is er op het terrein aan de achterzijde een paardenbak aangelegd ten behoeve van de manegefunctie.
Luchtfoto plangebied (bron: GeoObeliekViewer)
Het planvoornemen op het plangebied is tweeledig. Ten eerste wordt de agrarische bebouwing op de locatie in zijn volledigheid gesaneerd. Deze bebouwing betreft het oude woonhuis, aangebouwde loods en de achterliggende schuren op de locatie. Ook de paardenbak en overige oppervlakteverharding op de locatie worden verwijderd. In totaal wordt er ca. 801,3 m2 aan agrarische bebouwing op de locatie verwijderd. Met het verwijderen van deze bebouwing wordt de agrarische functie van het bouwvlak aan de Heuningstraat 12 definitief beëindigd.
Te verwijderen bebouwing op de locatie (links) en nieuw te realiseren bebouwing met bijbehorende inrit, parkeerplaatsen en landschappeijke inpassing (rechts)
Met het beëindigen van de agrarische functie vindt een herbestemming plaats naar een woonfunctie. Na het slopen van alle bebouwing op het bouwvlak wordt de oprichting van een nieuwe woning beoogd op de locatie. Deze woning wordt, ten opzichte van de te slopen agrarische bebouwing, verder naar achteren gerealiseerd ten opzichte van de Heuningstraat. De op te richten bebouwing bestaat uit een woning met een oppervlakte van ca. 128,9 m2 en bijgebouwen. Van deze bijgebouwen wordt één aangebouwd bij de hoofdwoning aan de noordwestzijde. Het andere bijgebouw wordt verder naar achteren aan de westzijde gerealiseerd. Dit achterste bijgebouw doet dienst als garage en wordt wel middels een overkapping aan de achterzijde van de woning verbonden. In Bijlage 1 is de stedenbouwkundige inpassing van de nieuw te realiseren woning verder geïllustreerd.
In het voortraject van onderhavig wijzigingsplan heeft afstemming plaatsgevonden met de gemeente met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de nieuw te realiseren woning. Een impressie van de landschappelijke inpassing is bijgevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting. Bij de landschappelijke inpassing van de woning is sterk rekening gehouden met de landschappelijke karakteristieken van het kommengebied (verschijningsvorm van het landschap, verkaveling en stedenbouwkundige structuren).
Zo respecteert en versterkt de landschappelijke inpassing de smalle en noordgerichte kavelstructuur door de noordzuidrichting aan de randen te accentueren met een haag aan de westzijde en opstrekkende boomgaard aan de oostzijde. Zoals eerder gesteld wordt de nieuwbouw dieper op het perceel beoogd. Hierdoor ontstaat een logische rooilijnsprong ten opzichte van omliggende bebouwing. Ook maakt de afstand van de bebouwing tot aan de Heuningstraat het mogelijk om een representatieve voortuininrichting te realiseren, met een landelijk karakter dat passend is in de omgeving en kenmerkend voor het oeverwallenlandschap. Met toevoeging van een boomcluster op de zuidoostelijke punt van het perceel, bestaande uit inheemse boomsoorten, wordt een evenwichtig straatbeeld gerealiseerd, met enkele voldoende ruime doorzichten naar de woning. Zo is de samenhang van een representatieve landelijke voortuin en de woning ruimtelijk herkenbaar en leesbaar.
In de huidige situatie kent het plangebied twee toeritten, zowel aan de oost als westzijde. Beide toeritten zijn momenteel toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer, waarvan de oostelijke toegang de hoofdingang is. Met het voornemen wordt deze hoofdingang gewijzigd naar de westelijk ingang, waar een 4,5 meter brede en geasfalteerde hoofdontsluiting wordt gerealiseerd. De andere toegang van het perceel blijft behouden, maar wordt afgeschaald van een geasfalteerde ontsluiting naar een voetpad. Langs de nieuwe hoofdontsluiting wordt een bomenrij nieuw aangeplant.
Per saldo neemt de oppervlakte aan bebouwing en verharding op de planlocatie fors af. Dit maakt een natuurlijk herstel van de waterhuishouding mogelijk en maakt het plan meer klimaatadaptief. Ook de toevoeging van groenelementen zoals hagen, boomgroepen en gras dragen bij aan beperking van hittestress.
In het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld' is een wijzigingsvoorwaarde opgenomen ten behoeve van het afvoeren van agrarische bedrijfsbestemmingen. Artikel 48.5 van dit bestemmingsplan ziet er als volgt uit:
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de gronden met de bestemmingen Agrarisch voor zover dit een bouwvlak betreft, Agrarisch met waarden - 1, voor zover dit een bouwvlak betreft, Agrarisch met waarden - 2 voor zover dit een bouwvlak betreft, Agrarisch - niet-grondgebonden, Bedrijf, Bedrijf - Agrarisch verwant, Bedrijf - Buitengebied gebonden en Horeca voor de functiewijziging naar Wonen, indien en voor zover:
Ter plekke van het plangebied is sprake van een bouwvlak met de bestemming 'Agrarisch'. Met het voornemen wordt dit bouwvlak omgezet naar een bouwvlak met de bestemming 'Wonen'. Er is op de locatie sprake van een bestaande bedrijfswoning. Met het voornemen wordt de agrarische bedrijfsbebouwing op de locatie gesloopt, inclusief bedrijfswoning. De bestaande bouwtitel wordt vervolgens ingezet om binnen het bouwvlak een nieuwe woning met bijgebouw op te richten.
De wijzigingsvoorwaarden vereisen dat het voornemen voldoet aan de regels voor 'Wonen' van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld'. De regels voor 'Wonen' zijn overgenomen in dit bestemmingsplan.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die per 1 januari 2022 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naartoe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locatie bevindt zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden.
Het planvoornemen voorziet in een doorontwikkeling van een voormalige agrarische locatie (paardenhouderij/manege) naar een woonbestemming in het buitengebied. Hiermee wordt leegstand op de locatie voorkomen en gewerkt naar een toekomstbestendige doorontwikkeling van het buitengebied van de gemeente Neder-Betuwe. Door het beëindigen van het agrarische bedrijf wordt bovendien milieuwinst geboekt voor de directe omgeving op het gebied van geur, luchtkwaliteit en stikstofemissie.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.
Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
De voorgenomen ontwikkeling ligt niet in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen. Daarom heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend plan.
In artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de 'motivering duurzame verstedelijking' (voormalige ladder) opgenomen. Dit stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken.
De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen, te voorkomen en hergebruik te stimuleren.
Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen. Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Wanneer er sprake is van ontwikkeling binnen stedelijk gebied, dient de Laddertoets te worden uitgevoerd voor een woningbouwlocatie wanneer er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden, aangezien er dan 'in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Met het voornemen wordt een agrarische locatie omgezet in een woonlocatie, waar één woning inclusief bijgebouw gerealiseerd wordt. Dit kan, op basis van de definities die gehanteerd worden in het Besluit ruimtelijke ordening, niet aangemerkt worden als een 'stedelijke ontwikkeling'. Een nadere onderbouwing met betrekking tot de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom ook niet noodzakelijk.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is vastgesteld op 19 december 2018 en bevat thematische visieschetsen. Deze schetsen zijn niet bedoeld als plankaart of ontwikkelkaart maar zijn wel een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen die wij op dit moment zien uit het perspectief van de Omgevingsvisie. Ze dienen hiermee voor de provincie als onderlegger om met haar partners het gesprek te voeren over de thema's, vraagstukken en oplossingsrichtingen, zowel op de schaal van Gelderland als op regionale en lokale schaal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende kwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke.
Met het planvoornemen wordt een voormalige agrarische locatie omgezet naar een woonbestemming. Hiermee wordt leegstand in het buitengebied van Gelderland voorkomen. Daarnaast zorgt het wegbestemmen van een agrarische locatie voor een directe milieuverbetering voor omliggende woonbestemmingen en natuurgebieden. Gelet hierop ligt het plan in lijn met de wensen uit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
De Omgevingsverordening Gelderland is door Provinciale staten vastgesteld op 24 september 2014 en voor het laatst geactualiseerd op 21 december 2022. De laatste versie van de omgevingsverordening in op 14 januari 2023 gepubliceerd met wijzigingen over Aanvullende Drinkwatervoorraden. De Omgevingsverordening is één van de instrumenten die de provincie Gelderland gebruikt om haar ambities te realiseren. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet tot nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.
De Omgevingsverordening is daarentegen gericht op de regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Dit betekent ook dat vrijwel alle regels omtrent de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Het plangebied is niet gelegen binnen relevante invloedssferen van de Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsverordening Gelderland levert hiermee, gelet op de passendheid van het voornemen binnen regionaal en gemeentelijk woonbeleid, geen belemmeringen op voor het planvoornemen.
In de regio Rivierenland is de afgelopen jaren actief samengewerkt op het beleidsveld wonen. Hieruit voortvloeit de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030, de opvolger van de 'Woonagenda regio Rivierenland: Samen werken aan wonen' uit 2015. Deze Regionale Woonagenda is een gezamenlijk product van de gemeenten Buren, Culemborg, Maasdriel, Neder-Betuwe, Tiel, West Betuwe, West Maas en Waal en Zaltbommel en vormt de schakel tussen provinciaal en gemeentelijk beleid betreffende wonen.
De regio Rivierenland kent een aantrekkingskracht op woningzoekenden door haar centrale ligging en goede verbinding met de rest van het land. Ook dankt de regio haar aantrekkingskracht door haar afwisseling aan woonmilieus met veel groen, ruimte en een relatief betaalbare woningvoorraad ten opzichte van omliggende steden. Om deze reden kent de regio een verstedelijkingsopgave, die op basis van provinciaal beleid zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen dient te worden.
Voor de regio Rivierenland is voor de gemeenten een bandbreedte vastgesteld voor het woningbouwprogramma voor de periode 2020-2030. Voor de gemeente Neder-Betuwe is deze vastgesteld op een ondergrens van 950 woningen en een bovengrens van 1.400 woningen. De gemeente Neder-Betuwe heeft een realistische nieuwbouwambitie die zich voornamelijk richt op de lokale woningbehoefte. Er zijn geen ambities om te bouwen voor uitstroom van het Randstedelijk gebied. Er wordt daarom op regionaal niveau geen mogelijkheid gezien in het versneld hard maken van zachte plancapaciteit. Wel kan er in lokale behoefte worden voorzien, zoals met onderhavig planvoornemen het geval is. Een verdere uitwerking van het woonbeleid vindt plaats in 3.4.2, waarin getoetst wordt aan het woonbeleid van de gemeente Neder-Betuwe.
De Omgevingsvisie Neder-Betuwe richt zich op 10 speerpunten. Deze 10 speerpunten laten zien waar we samen ons de komende jaren op willen richten. Dit willen we samen doen met onze inwoners, ondernemers, organisaties, de regio en andere partners en overheden. Daarom geven we ook inspiratie op welke manier jij een bijdrage kan leveren aan de toekomst van Neder-Betuwe. Op de richtinggevende kaart kun je zien waar welke ontwikkelingen mogelijk zijn.
Bij het werken aan de toekomst van Neder-Betuwe hanteren we een aantal uitgangspunten. Uitgangspunten die bijdragen aan de identiteit van onze gemeente:
Het plangebied is op de richtinggevende kaart van de Omgevingsvisie Neder-Betuwe aangewezen als 'buitengebied'. Waarden van dit landelijk gebied zijn als volgt gedefinieerd:
Met het plan voor landschappelijke inpassing (toegevoegd als Bijlage 2) is rekening gehouden met de waarden van het landelijk gebied van Neder-Betuwe. Dit betekent dat bestaande fruitbomen aan de oostzijde van het perceel behouden blijven, en dat er aangesloten wordt op de bestaande landschappelijke structuren. Met het voornemen wordt verder een verouderde agrarische locatie omgezet naar een nieuwe woonlocatie, waarmee landschappelijke en milieuwinst geboekt wordt. Er wordt binnen het bestaande bouwvlak gebouwd, waarmee de bebouwing op de locatie compact blijft. Gelet hierop ligt het plan in lijn met de Omgevingsvisie Neder-Betuwe.
Op 27 januari 2022 heeft de gemeente van Neder-Betuwe het Programma Wonen vastgesteld. Het programma Wonen is de uitvoering van het doel 'Wonen voor iedereen', wat gesteld is in de Omgevingsvisie Neder-Betuwe.
In het Programma Wonen worden een zestal verschillende speerpunten benoemd:
Ochten kent een woningvoorraad die voornamelijk bestaat uit twee-onder-een-kapwoningen, hoek- en rijwoningen en vrijstaande woningen. Voor 2030 zijn 439 nieuwbouwwoningen gepland. Met het voornemen wordt een bestaande bedrijfswoning gesloopt, waarvoor een nieuwe woning op een woonperceel wordt gerealiseerd. Netto verandert hiermee niets aan de woningvoorraad; er vindt enkel herbouw en een functiewijziging plaats. Gelet hierop wordt het planvoornemen niet belemmerd door hetgeen gesteld is in het Programma Wonen 2022-2030 van de gemeente Neder-Betuwe.
In de paragraaf natuur wordt toegelicht of wijzigingen binnen het plangebied mogelijk kunnen leiden tot overtreding van de natuurwetgeving. Dit wordt gedaan aan de hand van de bespreking van bescherming van gebieden en de bescherming van soorten.
Er dient aannemelijk gemaakt te worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Europees beschermde Natura2000-gebieden en Natuur Netwerk Nederland (NNN).
Het plangebied is niet gelegen binnen beschermd natuurgebied (Gelders Natuurnetwerk, Natura 2000), zodat er uitsluitend sprake is van een externe werking. Dichtstbijzijnd gebied beschermd door het Gelders Natuurnetwerk betreft de Linge en de uiterwaarden van de Linge ten zuiden van de stedelijke kern van Beesd, op circa 0,4 kilometer ten noorden van het plangebied.
Dichtstbijzijnd Natura 2000-gebied is gelegen op ca. 500 meter ten zuiden van het plangebied. Het betreft Natura-2000 gebied Rijntakken.
![]() |
Ligging plangebied ten opzichte van beschermde Natura 2000-gebieden |
Natura 2000
Het voornemen bestaat uit de sloop van bestaande en de realisatie van nieuwe bebouwing samen de uiteindelijke gebruiksfase. Voor de ontwikkeling dient beoordeeld te worden of significante gevolgen ten aanzien van stikstofdepositie op Natura2000-gebieden uitgesloten kunnen worden. Als een project significant negatief effecten kan veroorzaken op stikstofgevoelige habitattypen en soorten in een Natura 2000-gebied als gevolg van stikstofdepositie is een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist.
Berekeningen van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden zijn mogelijk met de AERIUS-calculator. Deze calculator maakt het mogelijk om punt-, lijn- en vlakbronnen in te tekenen waarover een bepaalde stikstofemissie bepaald wordt. Uitgangspunt voor vergunningsverlening is hierbij dat er geen vergunningverlening noodzakelijk is als er niet sprake is van significante stikstofdepositie (<0,01 mol/ha/jaar).
Door de realisatie en in gebruik name van het planvoornemen is er een toename aan stikstofemissie in het plangebied. Om te beoordelen of het project leidt tot een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura2000-gebieden zijn drie fases relevant: de sloopfase (tijdelijk), de bouwfase (tijdelijk) en de gebruiksfase (permanent). Voor de beoordeling is een stikstofnotie (Ecofect B.V., rapportnummer SO50261, d.d. 12 april 2023, Bijlage 10) opgesteld.
Op basis van de stikstofnotitie kunnen negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden op voorhand worden uitgesloten. Gelet hierop lever het aspect stikstof geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het voornemen en is er geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming vereist.
Naast dat er onderbouwd moet worden dat het planvoornemen geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden veroorzaakt, is het aspect soortenbescherming ook relevant voor natuurbescherming. Aangetoond dient te worden dat er geen habitats aangetast worden van soorten beschermd door de Wet natuurbescherming.
In het kader van soortenbescherming is door Bureau Natuurlijk een quickscan flora en fauna uitgevoerd, bijgevoegd als Bijlage 11 bij deze toelichting (d.d. maart 2021). Uit dit onderzoek blijkt dat er met betrekking tot het aspect flora geen overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming te verwachten zijn. Op het gebied van fauna zijn er wel nesten of nestmogelijkheden aangetroffen van vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. Voor deze soorten is een aanvullend onderzoek vereist. Aanvullende onderzoeken voor de vleermuis, huismus en gierzwaluw zijn respectievelijk bijgevoegd als Bijlage 12, Bijlage 13 en Bijlage 14 bij deze toelichting. Uit deze aanvullende onderzoeken blijkt dat er geen jaarrond beschermde nesten en rustplaatsen verloren zullen gaan met het uitvoeren van de benodigde werkzaamheden behorend bij het voornemen. Gelet hierop levert het aspect soortenbescherming geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
Met betrekking tot de aspecten natuurbescherming en soortenbescherming worden geen strijdigheden met de Wet natuurbescherming verwacht. Het planvoornemen leidt niet tot negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden en er worden geen habitats van beschermde soorten aangetast. Het aspect natuurbescherming levert geen belemmering op voor de uitvoer van het planvoornemen.
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Om deze reden is door LAWIJN advies en management een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd, bijgevoegd als Bijlage 6 bij de toelichting (d.d. juli 2022, rapportnr: 21.4525-A1). Hieronder zijn de relevante onderdelen overgenomen.
Bodem
De licht verhoogde gehaltes zware metalen, PCB, PAK en minerale olie in de geanalyseerde mengmonsters van de bovengrond (MM1, MM2, MM4, MM6) kunnen vermoedelijk worden gerelateerd aan het langdurige agrarische gebruik van de locatie, alsook aan de aangetroffen bodemvreemde bestanddelen (resten puin, grind, sporen glas).
Voor organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB) is geen verontreiniging aangetoond in de (oorspronkelijke) bovengrond ter plaatse van het noordelijk en het oostelijk gedeelte van de locatie (MM4, MM5).
In het mengmonster van de laag aanvulzand onder de bestrating op het oostelijk gedeelte van de locatie (MM3), en in het mengmonster van bodemlaag onder de zandige ophooglaag ter plaatse van de manegebak (MM5), wordt voor geen van de onderzochte parameters een toetsingswaarde overschreden.
In het mengmonster van de ondergrond op het oostelijk gedeelte van de locatie (MM7) is uitsluitend een licht verhoogd nikkelgehalte gemeten. Voor het licht verhoogde gehalte geldt vermoedelijk dat sprake is van een verhoogd achtergrondgehalte. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat nikkel in kleiige rivierafzettingen wordt aangetroffen in gehaltes tot circa 60 mg/kg ds.
Het licht verhoogde mineraleolie-gehalte in het mengmonster van de bovengrond bij de voormalige bovengrondse dieselolietank, kan vermoedelijk worden gerelateerd aan mors- of lekverliezen op het terreindeel bij de voormalige olietank. De aangetroffen minerale oliefracties (hoofdzakelijk C21-C30) duiden op de aanwezigheid van lichte oliesoorten (brandstof).
Grondwater
Voor de licht verhoogde concentratie barium in het grondwater geldt vermoedelijk dat (deels) sprake is van een verhoogde achtergrondwaarde. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat voor barium, in het grondwater in klei- en veengebieden, concentraties worden gemeten tot 150 à 200 ìg/l.
Asbest
Op basis van het gemeten asbestgehalte in de grond in de toplaag onder de zuidelijke dakrand van de veestal bij het woonhuis is, conform de richtlijnen van de Wet bodembescherming, sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hiervoor bestaat een saneringsnoodzaak. Voor de uitvoering van saneringswerkzaamheden dient vooraf een saneringsplan / BUS-melding te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag, op basis waarvan een beschikking kan worden genomen omtrent de voorgestelde saneringsmaatregelen.
Voor de aangetroffen sterke verontreiniging met asbest in de puinhoudende toplaag van de westelijke oprit geldt een meldingsplicht in het kader van het Besluit asbestwegen milieubeheer. Het bevoegd gezag voor sanering van asbestwegen is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De rapportage van de asbestinventarisatie is bijgevoegd als Bijlage 9 bij deze toelichting (van Santen Advies B.V., d.d. april 2021, projectnr. 213970). Bij werkzaamheden in het gebouw of aan een object waarin asbest is vastgesteld, dienen de betrokken werknemers eerst op de hoogte te worden gesteld van het onderhavige inventarisatierapport.
Indien uit de uitgevoerde asbestinventarisatie blijkt dat bepaalde ruimten/locaties niet toegankelijk zijn of indien er onvoorzien asbesthoudend materiaal tijdens de sloop, renovatie of asbestverwijdering wordt aangetroffen dient er een aanvullende asbestinventarisatie uitgevoerd te worden. De vergunningverlener zal vervolgens middels het aanvullende onderzoek moeten worden ingelicht voordat men het aangetroffen extra asbest mag verwijderen. Het aspect asbest is hiermee voldoende verkend voor de planprocedure en zal verder behandeld worden in de bouwvergunning
Op basis van de verkregen onderzoeksresultaten voor de overige parameters bestaat, conform de richtlijnen van de Wet bodembescherming, geen aanleiding tot nader onderzoek. Gelet hierop levert het aspect bodemhuishouding geen belemmeringen op voor het vaststellen van het wijzigingsplan.
Om vast te stellen of er naast de verdachte locatie ter hoogte van de puinhoudende toplaag van de westelijke oprit asbest in de bodem aanwezig is, is er een nader onderzoek uitgevoerd naar asbest in de bodem. Hierbij is ook onderzocht of de waarden voor PCB de normen overschrijden. Het volledige onderzoek is opgenomen als Bijlage 8 bij deze toelichting (Lawijn, d.d. juni 2023, rapportnr. 23.5114-A1).
Dakranden / druppelzones (asbest en PCB)
In de toplaag van de druppelzone onder de zuidelijke dakrand van de voormalige veestal is sprake van een lichte tot sterke verontreinigingsituatie met asbest, met een heterogene verspreiding. Buiten de druppelzone is geen verontreiniging met asbest aangetoond.
In de toplaag van de druppelzone onder de westelijke dakrand van de wagenberging is sprake van een lichte tot matige verontreinigingsituatie met asbest, met een heterogene verspreiding.
Bij het onderzoek op PCB is in de toplaag van de druppelzone aan de noordzijde van de paardenstal en de westzijde van de wagenberging een lichte verontreiniging geconstateerd. In de toplaag van de druppelzone aan de zuidzijde van de voormalige veestal is geen verontreiniging aangetoond.
Op basis van de verkregen onderzoekresultaten is geen sprake van een verdere verspreiding van de verontreiniging met asbest in de toplaag van de druppelzones onder de asbestdakranden. De omvang van de sterke verontreiniging in de toplaag onder de zuidelijke dakrand van de voormalige veestal is eerder vastgesteld op circa 3 m3. De asbestverontreiniging bevindt zich alleen in de fijne fractie en betreft serpentijn en amfibool asbest.
Overig terrein
Bij het onderzoek op asbest is in de zwak geroerde bovenlaag op het terreindeel ten westen van de wagenberging, zowel visueel als analytisch, geen verontreiniging geconstateerd.
Verhardinglaag westzijde locatie en kavelpad oostzijde
Ter plaatse van het westelijk gedeelte van de locatie, buiten de betonverhardingen, is een iets ruimere verspreiding van de halfverhardinglaag vastgesteld, betreffende een oppervlakte van circa 10 m2. De verspreidingoppervlakte van de verontreiniging met asbest op het betreffende terreindeel is aangepast in circa 235 m2, waarvan circa 70 m2 sterk verontreinigd. Uitgaande van een laagdikte van 0.5 meter bedraagt de omvang van de verontreiniging met asbest in de puinhoudende toplaag circa 100 à 125 m3, waarvan circa 35 à 50 m3 sterk verontreinigd.
In de bovenlaag onder het kavelpad aan de oostzijde van de locatie, ter hoogte van de voormalige boring 10, is aan de hand van de zintuiglijke waarnemingen geen sprake van een afwijkende bodemopbouw. Op basis hiervan bestaat geen indicatie voor de aanwezigheid van een begraven fundatielaag. Onder de stelconplaten bevindt zich een dunne zandlaag, met daaronder de oorspronkelijke kleibodem.
Aanbevelingen
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de verontreiniging met asbest onder de zuidelijke dakrand beschouwd als een geval van ernstige bodemverontreiniging. Door afwezigheid van een duurzame afdeklaag of een dichte vegetatielaag dient voor het betreffende terreindeel rekening te worden gehouden met onaanvaardbare risico’s bij het huidig en toekomstig gebruik.
Voor het geval van ernstige bodemverontreiniging bestaat een saneringsnoodzaak. Sanering van de bodem wordt actueel bij herinrichting van de locatie, en in geval van onaanvaardbare risico’s bij het huidig gebruik. Voor de sanering dient een saneringsplan of BUS-melding ter beoordeling te worden ingediend bij het bevoegd gezag (provincie Gelderland).
Voor de sterke verontreiniging met asbest in de halverhardinglaag dient in geval van benodigde graaf- en afvoerwerkzaamheden op het betreffende terreindeel vooraf afstemming plaats te vinden met het bevoegd gezag. Voor de sanering van de verontreinigde bouwstof op de locatie dient een melding Asbest te worden ingediend bij Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
Indien bij eventuele graafwerkzaamheden op de locatie, buiten de contouren van de sterke verontreiniging, licht verontreinigde grond of verhardingsmateriaal zal vrijkomen, dient er rekening mee te worden gehouden dat hiervoor beperkte hergebruikmogelijkheden bestaan.
De toepassingsmogelijkheden voor dit materiaal op een andere locatie dienen te worden bepaald aan de hand van de voorwaarden van het Besluit bodemkwaliteit en/of de Bodemkwaliteitskaart van de gemeente Neder-Betuwe (regio Rivierenland).
Per 1 september 2017 is de Erfgoedwet in werking getreden. In een bestemmingsplan dient op grond van het Bro artikel 3.1.6 een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Op 27 januari 2022 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedbeleidsnota' van de gemeente vastgesteld. Het erfgoedbeleid is opgesteld zodat de gemeente kan voldoen aan de verplichting om onderbouwd aan te geven hoe zij omgaat met haar landschappelijke en gebouwde erfgoed. Dit biedt ook duidelijkheid aan eigenaren of beheerders van monumenten en beeldbepalende gebieden.
De Heuningstraat behoort tot één van de waardevolle infrastructurele lijnstructuren van de gemeente Neder-Betuwe. Dit betekent dat er sprake is van een verhoogd welstandsniveau voor bebouwing aan de Heuningstraat. In Bijlage 2 is er aandacht geweest voor de landschappelijke inpassing, waarbij recht gedaan wordt aan de cultuurhistorisch waardevolle structuur van de Heuningstraat. Er worden verder geen ingrepen gedaan in het plangebied die impact hebben op de bestaande cultuurhistorische waarden. Gelet hierop leveren de cultuurhistorische waarden geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
In Europees verband is als wettelijk toetsingskader het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
In de Erfgoedwet is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.
De gemeente Neder-Betuwe heeft in 2016 een archeologische beleidskaart vast laten stellen. In deze beleidskaart is het plangebied gewaardeerd als een locatie met een hoge archeologische trefkans (Waarde 2). Deze archeologische waarde is planologisch geborgd door het bestemmingsplan 'Parapluregeling Archeologie'. Hierin is de hoge archeologische trefkans vertaald als 'Waarde - Archeologie 2'. Conform 4.2 van het bestemmingsplan 'Parapluregeling Archeologie' mogen gebouwen en overige bouwwerken opgericht worden zonder archeologische onderzoeksplicht, mits:
Bovenstaande geldt niet wanneer er tot een diepte van 30 centimeter onder het maaiveld gebouwd wordt.
Uitsnede van de Archeologische beleidskaart in de omgeving van het plangebied
Met het planvoornemen wordt de bestaande bebouwing op de locatie gesloopt. Hierna wordt dieper in het perceel een nieuwe burgerwoning gerealiseerd. Hierdoor wordt niet voldaan aan het gestelde in 4.2 onder b van de Parapluregeling Archeologie. Hierdoor is een verkennend archeologisch zoals gesteld onder 4.4.2 noodzakelijk.
In het kader van archeologie zijn een tweetal onderzoeken uitgevoerd, te weten een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (ADC Archeoprojecten, 1 juni 2021, Bijlage 15) en een vervolgonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek (ADC ArcheoProjecten, 28 juli 2022, Bijlage 16). Uit het karterend booronderzoek adviseert de uitvoerder het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.
Gelet op bovenstaande levert het aspect archeologie geen belemmering op voor de uitvoering van het voornemen.
In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wm is om de mens te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Wanneer een project aangeduid kan worden als 'Niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging (NIBM), vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wm. In het besluit NIBM wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer een activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m³ voor zowel PM10 als NO2.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1500 woningen bij één ontsluitingsweg niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijnstof en stikstofdioxide in de lucht. Uit par. 4.5 blijkt dat er naar alle waarschijnlijkheid een afname van het aantal verkeersbewegingen ontstaat door de uitvoering van het planvoornemen. Voor de volledigheid is de NIBM-tool ingevuld met de te verwachten verkeersgeneratie in de nieuwe situatie (in dit geval 9). Uit de ingevulde NIBM-tool blijkt dat het voornemen niet aangemerkt kan worden als niet in betekenende mate; er is dus geen nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit nodig.
Voor een goede infrastructurele inpassing van het planvoornemen is het belangrijk de toekomstige verkeerskundige situatie in beeld te brengen. Relevant is de nieuwe verkeersgeneratie waarin het planvoornemen voorziet en de benodigde parkeervoorzieningen.
Op 30 juni 2020 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de Parapluregeling Parkeren vastgesteld en dit bestemmingsplan is inmiddels onherroepelijk in werking getreden. Dit bestemmingsplan legt voor de hele gemeente het parkeerbeleid planologisch vast en vormt samen met de Nota Parkeernormen Neder-Betuwe de juridische onderlegger voor toetsing van parkeernormen. Voor de te hanteren parkeernormen wordt aangesloten bij de meest recente parkeerkencijfers van het CROW, publicatie 381, Toekomstbestendig parkeren (december 2018).
Op basis van de omgevingsadressendichtheid onderscheidt het CBS-stedelijkheidsklassen, die relevant zijn voor het bepalen van CROW-kencijfers. De omgevingsadressendichtheid van de gemeente Neder-Betuwe bedraagt 417 adressen/km2, waarmee deze ingedeeld kan worden in de laagste stedelijkheidsklasse (niet stedelijk). Het plangebied is gelegen in het buitengebied.
Verkeer
Met het plan wordt een agrarisch bedrijf, te weten een manege inclusief kantinefunctie, wegbestemd ten behoeve van een woonfunctie. De manege en kantine hebben ten opzichte van de nieuw te realiseren woning een grotere verkeersaantrekkende werking. Een vrijstaand koophuis in het buitengebied heeft conform de systematiek van het CROW afgerond een maximale verkeersgeneratie van 9 verkeersbewegingen. Ter vergelijking: een manege kent al een verkeersgeneratie van 4 verkeersbewegingen per bezette box/bezet paard). Hiermee kan geconcludeerd worden dat met de planontwikkeling de verkeersgeneratie op de locatie sterk afneemt.
De verkeersontsluiting van het plangebied wijzigt licht met uitvoering van het planvoornemen. Waar de erfontsluiting nu nog aan de oostzijde gesitueerd is, wordt met het planvoornemen deze niet meer gebruikt als hoofdontsluiting. In plaats daarvan wordt de ontsluiting aan de westzijde van het perceel opgewaardeerd tot hoofdontsluiting. Dit biedt meer ruimte voor een geschikte landschappelijke inpassing van het terrein en zorgt ervoor dat er flink ontsteend kan worden op de planlocatie.
Parkeren
Door het wijzigen van een semi-publieke functie (manege incl. kantine) naar een private functie (woning) zijn er fors minder parkeerplekken nodig en verandert ook de karakteristiek van parkeren op het gebied. Voor een vrijstaande woning buiten de bebouwde kom wordt (in samenhang met CROW-kengegevens voor een vrijstaande woning, buitengebied, niet stedelijke gemeente) een parkeernorm van 2,8 parkeerplekken gehanteerd. Er is op het erf ruim voldoende ruimte om deze parkeerplaatsen te realiseren. Gelet op dit vormen geldende gemeentelijke parkeernormen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plangebied.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting. Met het voornemen wordt een geluidsgevoelig object, te weten een woning, mogelijk gemaakt.
Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of omgevingsvergunning. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Met een binnenniveau van 38 dB wordt een goed woon- en leefklimaat gerespecteerd.
Om aan te tonen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zijn er een akoestische onderzoek wegverkeerslawaai en een aanvullend onderzoek met bijbehorende maatregelen m.b.t de gevelwering uitgevoerd.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient er worden aangetoond dat op locatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Omdat het plangebied is gelegen binnen de zonering van de Heuningstraat en Cuneraweg is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu B.V., rapportnummer M222363.002.001/JME, d.d. 14 december 2022, Bijlage 3) uitgevoerd. De resultaten hiervan worden hieronder weergegeven.
Overschrijding voorkeursgrenswaarde wegverkeer
De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de Heuningstraat overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van het bouwplan met maximaal 5 dB. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor nieuwbouw in buitenstedelijk gebied wordt echter nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde.
De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Cuneraweg overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB echter op geen enkele gevel van het bouwplan.
Cumulatie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de Heuningstraat, bedraagt 57 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'matig' en daarmee dient bezien te worden of maatregelen mogelijk zijn. Daar maatregelen aan de bron en overdrachtsmaatregelen op overwegende bezwaren stuiten, dient de oplossing gezocht te worden in geluidwerende maatregelen in de gevel en dak.
Gevelwering
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er formeel een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. De maximaal benodigde geluidwering van de gevel (GA;k), volgens het Bouwbesluit 2012 de hoogste cumulatieve waarde minus 33 dB met een minimum van 20 dB, bedraagt in het onderhavige geval 24 dB.
Het is echter aannemelijk dat de gevels dat de gevel van de nieuwbouwwoning een grotere gevelwering hebben dan de minimale 20 dB uit het Bouwbesluit.
Een nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel is niet aan de orde bij toepassing van HR++ glas en bijvoorbeeld balansventilatie. Bij toepassing van de juiste materialen en constructies is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Om bovenstaande conclusie te bekrachtigen is er vanuit de omgevingsdienst gevraagd om een nader onderzoek naar gevelwering uit te voeren. Daarnaast dient er een hogere waarde te worden aangevraagd.
Vanwege de hoge cumulatieve geluidbelasting op de gevels is ervoor gekozen om een aanvullend onderzoek naar de gevelwering van de bouwplannen uit te voeren. De geluidbelasting bedraagt conform rapport M222363.002.001/JME d.d. 14 december 2022 maximaal 57 dB.
Om het effect van de materialen en constructies volgens het bouwplan te toetsen, is er door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu B.V. een aanvullend akoestisch onderzoek naar de geluidwering van gevel (rapportnummer M222363.002.003/JME, d.d. 10 mei 2023) uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 4. Doel van het akoestisch onderzoek geluidwering van de gevel is om te bepalen of de woning voldoet aan de eisen zoals gesteld in het Bouwbesluit 2012.
Woon-leefklimaat
Op basis gevelopbouw, de dakconstructie, het gebalanceerde ventilatie systeem door middel van een wtw-unit, kozijnen met triple beglazing en kierdichtingen kan er een aanvaardbaar binnen niveau worden gewaarborgd. De woning kan zonder verdere voorzieningen worden bewoond.
![]() |
Tabel: Voorzieningen en resultaten geluidwering GA,K (opmerkingen: kier = kierdichting; glas = beglazing) |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de gestelde GA,K-eis van 24 dB, voor alle meetpunten wordt behaald. Met het onderzoek is aangetoond dat de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie (GA,K), die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en de buitenlucht, tenminste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting (Lden) en 33 dB.
In het onderzoek zijn de benodigde voorzieningen en de minimaal benodigde geluidisolatiewaarden opgenomen. Alternatieve voorzieningen zijn mogelijk indien de geluidisolatiewaarden minimaal gelijk zijn aan de in dit rapport vermelde RA,tr-waarden.
Uiteraard zal de te bereiken geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructies van de diverse vertrekken staan of vallen bij een goede en nauwkeurige uitvoering van de bouwkundige constructies en geluidsisolerende voorziening.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het planvoornemen.
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting ook het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai hoger is dan 53 dB is er een nader onderzoek uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel.
Uit het onderzoek van de gevelwering blijkt dat de geluidisolatiewaarden van de constructie voldoende zijn om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te borgen.
Voor de volledigheid is echter toch nog een hogere waarde aangevraagd. Het formulier hogere waarde is ter goedkeuring opgestuurd naar het bevoegd gezag. De gemeente Neder-Betuwe heeft ingestemd met het starten van de procedure tot verlening van het Besluit hogere grenswaarde. Deze procedure loopt parallel aan dit bestemmingsplan.
Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand heeft als doel bijvoorbeeld om ter plaatse van een 'gevoelig' object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit.
In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving. Met het voornemen worden geen nieuwe hinderveroorzakende activiteiten mogelijk gemaakt; met het plan wordt juist een hinderveroorzakende agrarische activiteit verwijderd om een nieuwe woning op te richten. Derhalve is het alleen relevant om te onderzoeken of de nieuwe hindergevoelige activiteit milieubelastende activiteiten in de omgeving beperkt.
Ligging bedrijven nabij het plangebied
Aan de overzijde van de watergang, ten oosten van het plangebied, liggen een tweetal bedrijven (Heuningstraat 10 en Heuningstraat 8). Heuningstraat 8 betreft een opslagbedrijf met milieucategorie 2 (richtafstand 30 meter voor geluid). Heuningstraat 10 betreft een groothandel in ijzerwaren (b.v.o <2.000 m2) met een milieucategorie 2 (richtafstand 30 meter voor geluid).
Voor het planvoornemen is alleen de ligging van het bedrijf gevestigd aan de Heuningstraat 10 relevant.
Het bedrijf aan de Heuningstraat 8 is op voldoende afstand gelegen van de plangrens (ca. 35 meter). Bovendien geldt dat er voor dit bedrijf dat reeds een woning binnen de richtafstand bevindt. Deze woning is uiteindelijk bepalend voor een beperking van de omgeving door het toevoegen van een hindergevoelig object. De oostelijk gelegen woning aan de Heuningstraat 6, bevindt zich op ca. 5 meter afstand. Het toevoegen van een woning op een afstand grotere afstand, maar wel gelegen in de contour, zou niet voor een grotere belemmering van de omgeving zorgen.
Het nieuw op te richten bestemmingsvlak voor wonen ligt wel echter wel binnen de invloedsfeer van de locatie Heuningstraat 10. Tussen het bouwvlak van de heuningstraat 12 en het opslagbedrijf aan de Heuningstraat 10, bevinden zich ca. 10 meter. De oostgevel van de te realiseren woning zal op ca. 27 meter van de bedrijfsbestemming komen te liggen. De woning bevindt zich hiermee binnen de richtafstand volgens de VNG Handreiking Bedrijven en milieuzonering.
Op basis van de richtafstandenlijst van de VNG, geldt er voor opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) een richtafstand van 30 meter op basis van milieucategorie 2. Deze afstand wordt gepaald door het aspect geluid. Gelet op het aspect geluid, geldt er voor deze bedrijfsvorm een richtafstand van 10 meter. De nieuw te realiseren woonbestemming valt ligt buiten deze contour.
Om te belemmering op basis van het aspect geluid te onderbouwen, is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In het akoestisch onderzoek, nader toegelicht in par. 4.6, wordt hier aandacht aan besteed. In de navolgende paragrafen zullen ook de andere relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod komen.
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijk besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een inrichting die valt onder het Bevi, moeten worden aangehouden. Tenslotte zijn in de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente ambities opgenomen over het al dan niet toelaten van risicovolle activiteiten.
Uitsnede risicokaart met ligging plangebied
Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes)
Op ca. 930 meter van het plangebied is de Rijksweg A15 gelegen. Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer plaats. De A15 is opgenomen in het Basisnet. Op grond van de ruimtelijke scheiding is het plangebied niet gelegen binnen een PR 10-6 contour of plasbrandaandachtsgebied. Door de afstand van, ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van de A15. Hierdoor is de A15 niet relevant voor dit plan.
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de Waal. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportrouters, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. De spoorweg De Betuweroute ligt net als de A15 op ca. 930 meter van het plangebied. De risico's als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over de Betuweroute (toxisch scenario) dienen te worden meegenomen in een beperkte verantwoording van de hoogte van het groepsrisico. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Het plangebied ligt op ca. 760 meter afstand van de Waal, een waterweg waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Hiervoor geldt hetzelfde als voor de A15 en de Betuweroute; het plangebied ligt niet binnen een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied of andere relevante zones voor het groepsrisico (200 meter). Wel ligt het plangebied binnen de invloedsfeer van een toxisch scenario.
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes en;
- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen.
Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 27 maar 2023 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsen bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dat advies tijdig op te volgen en aan de verplichting te voldoen.
Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen)
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Het plangebied ligt dus niet binnen een PR 10-6 contour van een buisleiding. Hiermee vormt de buisleiding geen belemmering voor het voornemen. Doordat het plangebied niet binnen een invloedsgebied van een buisleiding valt, is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.
Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)
Het plan zelf voorziet niet in het oprichten van een nieuwe stationaire risicobron, zoals Bevi-activiteiten, binnen de beoogde bestemming "Wonen". De vestiging van een Bevi-inrichting binnen het plangebied is daarmee niet aannemelijk.
Het plangebied ligt ook niet binnen een PR 10-6-risicocontour, invloedsgebied of veiligheidsafstand van een risicovolle inrichting in de vorm van een stationaire risicobron. Dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is gelegen aan de Transitoweg 2, op het bedrijventerrein ten westen van het plangebied. De risico's als gevolg van de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen vormen geen aandachtspunt uit het oogpunt van externe veiligheid voor de planontwikkeling. Hierdoor hoeft geen verantwoording van het groepsrisico op grond van het Bevi plaats te vinden.
Conclusie Externe veiligheid
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de Waal. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wet geurhinder en veehouderij geldt één toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderij in de gehele gemeente. Voor niet vergunningsplichtige veehouderijen en overige agrarische niet-vergunningsplichtige bedrijven is het Activiteitenbesluit het toetsingskader.
De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Daarnaast geeft de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijk inrichting.
Er wordt met het planvoornemen een geurgevoelig object gerealiseerd. Nabij het planvoornemen zijn verschillende veehouderijen gerealiseerd, waaronder aan de Heuningstraat zelf. Om deze reden is middels een geuronderzoek onderzocht of er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat met betrekking tot het aspect geurhinder.
Voor het geuronderzoek is er gebruik gemaakt van het rekenmodel V-Stacks gebied. V-stacks gebied berekent de achtergrondbelasting in een gebied. Voor het onderzoek zijn alle bronnen binnen een straal van 2 kilometer meegenomen.
De gegevens van de veehouderijen zijn afkomstig uit I-GO Veehouderijen, gecorrigeerd op basis van eigen bestanden en met name enkele coördinaten. Deze bronnen zijn hieronder weergegeven.
![]() |
Tabel: Bronnenlijst Veehouderijen binnen 2 Km |
Daarnaast is het adres aan de Heuningstraat 12 meegenomen in de inputbestanden. Met behulp van de resultaten op basis van bovenstaande gegevens is er een kaart opgesteld. Deze kaart geeft die geurbelasting weer voor het geurgevoelige object aan de Heuningstraat 12 te Ochten. Uit de kaart bijgevoegd in Bijlage 5 blijkt dat er sprake is van een zeer goed woon- en leefklimaat ten aanzien van geurhinder wanneer de achtergrondbelasting wordt beschouwd. Gelet hierop levert het aspect geurhinder geen belemmering op voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding.
De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivatie van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde, is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.
Bodemopbouw en grondwater
Het plangebied is gelegen op een kalkhoudende ooivaaggrond, met een bodemsamenstelling van zware zavel en lichte klei (bodemclassificatie Rd90A), karakteristiek voor het kommengebied in de Betuwe. Ter plekke van het plangebied is er sprake van een GHG van ca. 74 cm - mv. op jaarbasis, en van een GLG van ca. 136 cm - mv. Het maaiveld van het plangebied ligt op een hoogte van ca. 6,0 tot 6,2 m + N.A.P.
Oppervlaktewater
Het perceel waarop het plangebied gelegen is wordt aan de zuid- en oostzijde begrensd door een primaire watergang. De toegangswegen naar het plangebied zijn gerealiseerd door een tweetal duikers. Voor de A-watergang is een beschermingszone van 4 meter aan weerszijde opgenomen. Deze beschermingszone ligt aan de oostzijde binnen de begrenzing van het plangebied.
Uitsnede Legger Waterschap Rivierenland met de aanduiding van de desbetreffende watergangen
Hemelwater
Momenteel is er op het plangebied een groot oppervlak aan bebouwing aanwezig (801,3 m2). Ook is aan de oostzijde een groot gedeelte van het bouwvlak verhard.
Vuilwater
Het vuilwater wordt momenteel doelmatig afgevoerd richting het riool. Dit betreft het vuilwater van de bedrijfswoning en op de achterliggende manege/kantine.
Natuurwaarden
Het plangebied is niet gelegen in de invloedssfeer van beschermde natuurgebieden (Natura 2000, NNN) of binnen hydrologische beschermingszones.
Waterbeheerplan 2016 - 2021
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 "Koers houden, kansen benutten" bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Zo is het van belang dat er bij nieuwe ruimtelijke plannen voldoende waterberging wordt gecreëerd om wateroverlast bij hevige regenval te voorkomen. De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging.
Het waterschap hanteert een eenmalige vrijstelling van compensatieplicht voor een toename aan verharding van 1.500 m2 in het buitengebied en 500 m2 in het stedelijk gebied. Het planvoornemen voorziet in een toename van 297 m2 aan verharding. Hiermee valt de toename aan verharding binnen de eenmalige vrijstelling van compensatieplicht; het plan past daarmee binnen het Waterbeheerplan 2016-2021.
Keur waterkeringen en wateren
In de Keur waterkeringen en wateren (Waterschap Rivierenland) staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het plangebied wordt begrensd door een tweetal watergangen, aan de noord- en zuidzijde van het plangebied. De planontwikkeling ligt niet binnen de invloedssfeer van de A-watergang en haar beschermingszones. Aan de zuidzijde wordt een duiker gerealiseerd om het plangebied infrastructureel te kunnen ontsluiten met de Parallelweg. Op de aanleg van deze duiker wordt nader ingegaan in de volgende paragraaf, alinea waterlopen.
Wateroverlast
Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en het voorkomen van schade aan de volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten, stilstaand water en onveilige oevers.
Ter plaatse ligt de grondwaterstand voldoende diep onder het maaiveld (gemiddelde GHG 74 cm onder het maaiveld). Hiermee is er afdoende ontwateringsdiepte, waarmee aan de normen met betrekking tot drooglegging kan worden voldaan.
Afkoppeling en waterberging
Op basis van het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen dient te worden voorkomen dat door bebouwing en verharding een versnelde waterafvoer plaatsvindt. De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Met het planvoornemen neemt de verharding op het terrein fors af, zowel met betrekking tot bebouwing (van 801,3 m2 naar 278,9 m2). Ook is in Bijlage 2 te zien dat in de nieuwe situatie er een forse afname van terreinverharding plaatsvindt. Hiermee kan gesteld worden dat met het planvoornemen een (forse) afname van erfverharding beoogd wordt en er dus sprake is van een hydrologisch gunstige ontwikkeling: hemelwater kan in de nieuwe situatie beter infiltreren in de grond.
Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden. Het hemelwater dient zoveel mogelijk te worden afgekoppeld van het rioleringsstelsel en op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit niet mogelijk is kan in overleg met het waterschap worden bekeken in hoeverre vertraagde afvoer naar het oppervlaktewater mogelijk is.
Afvoer schoon- en vuilwater
In het kader van het bevorderen van het duurzaam omgaan met water is het beleid van de gemeente en het waterschap erop gericht om schoon hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel (of niet aan te koppelen). Hemelwater dat van de daken af stroomt is aan te merken als schoon. Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken dient primair te worden voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen (zoals bv lood, koper en zink). Zuivering van dit water is daarmee dan ook niet noodzakelijk.
Het (schone) hemelwater van de nieuwe woning en verhardingen zal worden afgekoppeld en niet op de riolering worden aangesloten, maar in de bodem worden geïnfiltreerd.
De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan de gestelde eisen.
Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan het grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de bodem en/of het oppervlaktewater.
Watertoets
Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd en bijgevoegd als bijlage bij deze onderbouwing. De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen. De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl).
Het Waterschap Rivierenland wordt betrokken bij de verdere bestemmingsplanprocedure. Voor de volledigheid is het advies dat voortvloeit uit de digitale watertoets opgenomen als Bijlage 17 bij deze toelichting. Uit deze digitale watertoets blijkt dat de normale procedure voor uitvoering van het planvoornemen doorlopen kan worden.
Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Heuningstraat 12, Ochten' zijn opgebouwd conform de door de SVBP2011 voorgeschreven systematiek en zijn gebaseerd op de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Beesd 2018'. De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.
1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft het artikel 'begripsbepalingen' waarin is toegelicht wat onder bepaalde begrippen wordt verstaan. Het tweede artikel is 'Wijze van meten', waarin is aangegeven hoe de benoemde maatvoering moet worden gemeten.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk betreft een nadere verklaring van de bestemmingen die op de verbeelding zijn aangegeven. De regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
De gehanteerde bestemmingen zijn in paragraaf 5.3 kort toegelicht.
3. Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regelingen, waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden, opgenomen die zijn bedoeld voor meer dan één bestemming.
4. Overgangs- en slotregels
Binnen de overgangsbepalingen is geregeld dat bouwwerken en plannen die (legaal) bestaan op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt, maar die in strijd zijn met het bestemmingsplan, mogen worden herbouwd mits er geen veranderingen plaatsvinden in aard en omvang. In de slotregel is de officiële naam van het bestemmingsplan genoemd. Deze naam moet worden gebruikt om te verwijzen naar het plan.
Wonen: Het bestaande agrarische bouwvlak wordt in dit wijzigingsplan wegbestemd. Op deze locatie wordt in dit wijzigingsplan een bestemmingsvlak voor Wonen opgericht, waarbinnen de woning wordt gebouwd.
Waarde - Archeologie 2: Het deel van het plangebied dat niet onderzocht is in het archeologisch onderzoek bijgevoegd bij dit wijzigingsplan, blijft bestemd met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Hier blijft de regeling uit het voormalige bestemmingsplan op de locatie geldend.
Waterstaat - Beheerszone watergang: De dubbelbestemming Waterstaat - Beheerszone watergang blijft geldend langs het waterlichaam aan de oost- en zuidzijde van het plangebied.
Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Bij voorbereiding van een bestemmings- of wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke/anterieure overeenkomst met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De gronden van het plangebied zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Het opstellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening is niet noodzakelijk. De kosten voor de realisatie van het plan komen ten laste van de initiatiefnemer.
Het planvoornemen betreft de herontwikkeling van een voormalige agrarische locatie naar een woonlocatie door gebruik te maken van een wijzigingsvoorwaarde in het bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld'. Hiermee wordt invulling gegeven aan een ontwikkeling die door de gemeenteraad op voorhand als wenselijk geacht wordt. Met het voornemen wordt milieukundige winst voor de omgeving gerealiseerd, omdat met het wegbestemmen van het agrarisch bouwvlak op de planlocatie agrarisch gebruik op de locatie onmogelijk gemaakt wordt. Er wordt bovendien veel aandacht besteed aan een goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van het voornemen (zie paragraaf 2.2.2).
Gezien het een wijzigingsplan betreft zal dit plan direct als ontwerp ter inzage worden gelegd. Aan de hand van het bestemmingsplan zullen aanvullende gesprekken met omwonenden en andere afzonderlijke belanghebbenden gevoerd worden.
Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande recht doen aan een goede ruimtelijke ordening, als bedoeld in artikel 3.1 Wro. Hiermee wordt, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare nieuwe invulling van het plangebied bereikt.