Plan: | Opheusden, Dalwagenseweg 64a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1740.bpOPdalwagensewg64-vst1 |
Op het perceel aan de Dalwagenseweg 64a, achter nummer 62 en 64, in Opheusden liggen twee loodsen die op dit moment gebruikt worden voor opslag. Initiatiefnemers zijn voornemens deze loodsen te slopen en hiervoor een twee-onder-een-kap woning te bouwen. Op dit moment is het perceel nog in eigendom van de ouders van de initiatiefnemer. Na bestemmingsplanwijziging zullen de initiatiefnemers, twee broers, het eigendom overnemen en zelf in de twee woningen gaan wonen. Zij komen dan naast hun ouders te wonen. Op deze manier kunnen zij mogelijk in een later stadium mantelzorg aan hun ouders verlenen zodat hun ouders meer zekerheid hebben dat zij langer in hun huidige woning kunnen blijven wonen. De loodsen worden gebruikt ten behoeve van opslag van het bedrijf van de initiatiefnemers en dit zal worden verhuist naar bestaande bedrijfsopslag elders.
De gewenste woningen zijn niet passend binnen het geldende bestemmingsplan ter plaatse. Om de woningen te realiseren moet worden afgeweken van de bestemming 'Bedrijf-1'. Om de bouw planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk.
Voorliggende toelichting beschrijft de beoogde ontwikkeling waarin wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Hierin wordt aandacht besteed aan de verschillende stedenbouwkundige, milieutechnische en planologische uitgangspunten van de gewenste ontwikkeling.
Het plangebied is gelegen aan de Dalwagenseweg 64a in Opheusden. Het betreft een perceel met een bedrijfsbestemming. Het perceel heeft een omvang van 1.912 m2. Aan de zuidzijde van het perceel is een openbare parkeerplaats van een zijweg van de Dalwagenseweg gelegen. Aan de oostzijde staan twee vrijstaande woningen (tussen het perceel en de doorgaande Dalwagenseweg). Op de andere naastgelegen percelen liggen woonbestemmingen waarop vrijstaande en twee-aan-een woningen zijn gesitueerd. Het perceel is kadastraal bekend als Gemeente Opheusden, Sectie C, nummer 4962. Op onderstaande afbeeldingen is de ligging en begrenzing van het plangebied aangeduid.
Globale ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Uitsnede kadastrale kaart (bron: kadaster)
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingplan 'Kern Opheusden'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Neder-Betuwe op 25 april 2013.
Op het grootste gedeelte van het plangebied ligt de bestemming 'Bedrijf-1'. De gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten voor bedrijven van categorieën 1 en 2 uit de staat van bedrijfsactiviteiten. In het bestemmingsvlak is tevens een bedrijfswoning toegestaan. In de huidige bestemming mogen de bedrijfsgebouwen gebouwd worden tot een maximale hoogte van 8 meter. Voor een klein deel van het perceel geldt reeds een woonbestemming, maar deze ligt niet op de locatie waar de nieuwe woningen zijn voorzien.
Tevens is het plangebied gelegen binnen de 'Parapluregeling Archeologie' en de 'Parapluregeling Parkeren'. Binnen de Parapluregeling Archeologie kent het plangebied de aanduiding 'Waarde - archeologie 2'. Hierin is bebouwing toegestaan tot een oppervlakte van 1.000 m2. Bij overschrijding van deze oppervlakte dient een nader archeologisch rapport te worden overlegd waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteit niet worden geschaad. Binnen de 'Parapluregeling Parkeren' worden de parkeernormen voor het plangebied vastgesteld.
Gezien de gewenste woningen en de huidige bedrijfsbestemming zijn de plannen strijdig met het geldende bestemmingsplan. De dubbelbestemming archeologie legt geen verder beperkingen aan het plan, aangezien de plannen een kleinere oppervlakte beslaan dan de minimale oppervlakte waarvoor een onderzoeksplicht geldt. Voor voorliggende ontwikkeling wordt afgeweken van het bestemmingsplan en wordt met het parkeerbeleid zoals verwoord in de Nota Parkeernormen rekening gehouden, hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.1.
Uitsnede bestemmingsplan 'Kern Opheusden'
Het bestemmingsplan 'Opheusden, Dalwagenseweg 64a' bestaat uit de volgende stukken:
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Op het perceel aan de Dalwagenseweg 64a in Opheusden is in de huidige situatie een tweetal loodsen aanwezig van in totaal 800 m2. Deze loodsen worden gebruikt als opslagplaats voor het bedrijf van de eigenaren. De loodsen zijn sterk verouderd. Het perceel wordt in de huidige situatie ontsloten via de oprit die langs de Dalwagenseweg nummer 62 en 64 loopt en komt zo uit op het doorgaande deel van de Dalwagenseweg.
De aanwezige bedrijfsloodsen liggen nu in een woonomgeving en de sloopt ervan en de vervanging door woningen is een positieve ontwikkeling voor het woongebied.
Huidige situatie met rechts de Dalwagenseweg en achter de woning de loodsen
Bestaande loodsen op het perceel.
Initiatiefnemer is voornemens om alle bestaande opstallen op het perceel te slopen en hiervoor een twee-onder-één-kapwoning voor terug te bouwen op twee ruimte woonkavels. Deze twee-onder-één-kapwoning zal grotendeels worden opgericht binnen de kaders die het geldende bestemmingsplan 'Kern Opheusden' stelt ten aanzien van nieuwe hoofdgebouwen in een woonbestemming. In de toekomstige situatie wordt de maximale breedte van de nieuwe woningen daarom maximaal 12 meter. Toegestaan is een maximale goothoogte van 5 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter. Gelet op de breedte van het perceel is een woning van 12 meter breedte passend.
De woningen zullen meer richting het zuiden worden gesitueerd dan de huidige bedrijfsopstallen. De woningen komen zo centraal op het perceel te liggen. Op deze manier wordt er voor de nieuwe bewoners ruimte vrijgehouden voor een achtertuin. De volgende schets geeft het beeld van de gewenste inpassing.
Plattegrond nieuwe situatie
Impressie nieuwe voorgevel
Ontsluiting
Initiatiefnemer is voornemens om de woningen in de nieuwe situatie te ontsluiten via de parkeerplaats aan de zijweg van de Dalwagenseweg. Op deze wijze wordt het wonen in de tweede lijn voorkomen. De inrit zal op de onderstaande afbeelding op de plaats van de huidige heg komen te liggen. Voor een goede inpassing zal een smalle strook openbaar worden ingericht gras en enkele bomen, voor een goede overgang tussen de tuinen en de parkeerplaatsen. De uitritten zullen aansluiten op de bestaande rijbanen van het parkeerterrein. Deze groene strook is op de verbeelding vastgelegd met een groenbestemming. Voorts zullen beide woningen komen te beschikken over drie parkeerplaatsen op eigen terrein. Op onderstaande afbeelingen is de inpassing te zien.
Inpassing inrit op parkeerkoffers Dalwagenseweg.
Locatie nieuwe inrit
Het omzetten van een bedrijfsbestemming naar wonen is een functieverandering die passend is. De omgeving wordt inmiddels gedomineerd door woningen. Met het vervangen van de loodsen voor woningen verdwijnt de rommelige aanblik van de opslagloodsen. Het initiatief heeft een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit tot gevolg.
In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) wordt het ruimtelijk beleid voor Nederland tot 2040 geschetst. Uitgangspunten zijn dat Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig moet zijn. De Rijksoverheid richt zich hiermee op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Overig ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten.
Eén van de nationale belangen die de SVIR benoemt is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is de Ladder voor Duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden. Voor het overige heeft het rijksbeleid voor kleinere ontwikkelingen, zoals de onderhavige, een te hoog abstractieniveau voor een concrete toetsing.
Conclusie
Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen. Het rijksbeleid is voor de gewenste nieuwbouw niet relevant. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 aan de orde.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
De gewenste nieuwbouw van een twee-onder-één-kapwoning in de bebouwde kom van Opheusden, valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik.
De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Planspecifiek
De ladder voor duurzame verstedelijking is alleen van toepassing wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Volgens artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro is een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de bouw van negen woningen niet is te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening (zie uitspraak AbRS, 8 juli 2015, zaaknummer 201410097/1/R4). Gelet op het voorgaande is er geen sprake van een 'woningbouwlocatie' als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro. Het plan van initiatiefnemer ziet immers slechts op de bouw van een twee-onder-één-kapwoning. Daarmee kan de beoogde ontwikkeling aan de Dalwagenseweg niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling en is het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Daar komt bij dat de initiatiefnemers degene zijn die de woningen gaan bewonen, dus voor eigen behoefte. Bovendien vindt de ontwikkeling binnen stedelijk gebied plaats. Hiermee kan gesteld worden dat er sprake is van een duurzame verstedelijking in lijn met het doel van de regeling. Het plan voldoet aan het rijksbeleid.
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie (uit juli 2017) voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
Een duurzame economische structuur
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige en innovatieve bedrijven enerzijds en een kwalitatief goed aanbod aan werklocaties woonlocaties en arbeidspotentieel anderzijds. Krachtige steden en vitale dorpen met voldoende aanbod aan voorzieningen spelen daarbij een belangrijke rol . Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving.
Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving
Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van:
De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.
Rivierenland
De locatie valt onder de deelregio Rivierenland. Rivierenland wordt gekenmerkt door groen open gebied, omzoomd door rivieren. Er is ruimte voor dynamiek en ontwikkeling, met name logistiek, agrobusiness en vrijetijdseconomie. Van belang is daarbij de balans tussen koesteren, vernieuwen en benutten. Behouden wat de moeite waard is, de kwaliteiten van het gebied en tegelijkertijd actief en creatief werken aan het verder ontwikkelen van het gebied.
In de Regionale Woonagenda van Rivierenland agenderen partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. In Rivierenland zijn gemeenten en corporaties in 2013 met elkaar in gesprek gegaan over de handreiking die door de samenwerkende corporaties was opgesteld. In dat gesprek is onder meer 'wonen en zorg' aangewezen als prioriteit.
'Wonen en zorg' vormt een urgente opgave, mede vanwege de decentralisatie. Op regionaal niveau pakken partijen dit op. Daarnaast zijn gemeenten gestart met het monitoren van de woningmarkt. Goed inzicht in de ontwikkelingen op de regionale woningmarkt is een vereiste om het gesprek te kunnen voeren over de juiste dingen, namelijk over het benutten van de kansen en mogelijkheden in de bestaande woningvoorraad en over het toevoegen van de juiste woningen op de juiste plek op het juiste moment. Netwerken en het delen van inspiratie, kennis en goede voorbeelden zijn belangrijke elementen voor samenwerking tussen partijen. Dit krijgt steeds meer vorm in de regio.
De regio heeft op deze manier een start gemaakt met de Regionale Woonagenda. De provincie vindt het voor de hand liggen om bij de verschillende opgaven meer relevante partijen te betrekken. Gemeenten en corporaties willen bijvoorbeeld een regionale aanpak voor wonen en zorg vormgeven en daarbij zorgorganisaties betrekken. De provincie is daarbij een van de relevante partijen. De regio wil bovendien meer structuur brengen in de diverse overleggen om helder te maken waar en met wie de onderwerpen het beste op de agenda kunnen staan. Paragraaf 3.2.3 gaat nader in op de Regionale Woonagenda.
Conclusie
Het initiatief sluit aan bij het beleid van de Provincie Gelderland. Er worden nieuwe woningen gerealiseerd binnen het bestaand bebouwd gebied. Tevens maken deze woningen het mogelijk dat de bestaande voorraad langer geschikt is voor de huidige gebruikers. De initiatiefnemers komen immers naast hun ouders te wonen en kunnen zo mantelzorg verlenen.
Met de omgevingsverordening stellen Provinciale Staten regels over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De omgevingsverordening is vastgesteld op 24 september 2014 daar zijn latere actualisaties aan toegevoegd. De omgevingsverordening bestaat uit de regels, een toelichting en plankaarten. In de omgevingsverordening wordt de nadruk gelegd op het realiseren van woningen binnen de bestaande woonvoorraad, waarbij de regionale woonagenda het uitgangspunt is.
Conclusie:
Het initiatief heeft geen tegenstrijdige belangen ten opzichte van de omgevingsverordening Gelderland. De woonvisie van gemeente Neder-Betuwe is afgestemd met de regionale woonagenda, dit wordt besproken in paragraaf 3.3.2.
Aan de hand van de meest recente PRIMOS-gegevens kunnen er 882 woningen gebouwd worden in de periode 2015-2021. Voorheen toetste de provincie aan de conjunctuur-laag variant (600 woningen). Opname in het woningbouwprogramma van de gemeente Neder-Betuwe vormt gezien de geringe toevoeging (twee woningen) geen probleem.
Op 31 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de Structuurvisie Neder-Betuwe 2018 vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen.
De gemeente streeft nog steeds naar het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties en daarmee een efficiënt gebruik van de (open) ruimte in de kernen, mits het landelijk karakter (lees: de kwaliteit) van de kern niet verloren gaat. De ontwikkeling en het behoud van compacte dorpskernen bespaart waar mogelijk uitbreiding aan de randen en ongewenste realisatie van bebouwing in het buitengebied. Hoewel het voorliggende bestemmingsplan conserverend is en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, dient bij eventuele toekomstige ontwikkelingen in de kernen gezocht te worden naar inbreidingsmogelijkheden.
Naast de beoogde gemeentelijke ambities, is in de structuurvisie een toetsingskader voor particuliere initiatieven opgenomen. Initiatieven worden in eerste instantie getoetst aan de visie. Indien het initiatief past binnen de uitgangspunten van de visie, wordt onderzocht of het initiatief inpasbaar is in de directe omgeving. Hiermee dragen particuliere initiatieven in belangrijke mate bij aan de beoogde ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.
Opheusden
De ligging van het dorp Opheusden aan de Nederrijn met bijbehorende uiterwaarden en dijk is bepalend voor de identiteit van het dorp. Het uiterwaardengebied biedt karakteristieke uitzichten en fungeert als uitloopgebied voor Opheusden. Vanaf de dijk is er een fraai uitzicht op de rivier en Opheusden. Het zicht op Opheusden vanaf de Rijbandijk wordt nu mede bepaald door de achterkanten van de bebouwing langs de Dorpsstraat en Hamsestraat. De overgang naar het landelijk gebied is hier een aandachtspunt.
De relatie met de uiterwaarden kan worden versterkt door vanuit het dorp aan te sluiten bij de padenstructuur, zoals opgenomen in natuurontwikkelingsplannen voor de uiterwaarden.
Voorts is het van belang de waardevolle, karakteristieke linten te versterken. Het gaat hier met name om de Dorpsstraat, de Rijnbandijk, de Burgemeester Lodderstraat en de Smachtkamp.
Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de dorpsentrees is een belangrijk streven. Met name de entree aan de zuidzijde kan worden verbeterd door herinrichting van het stationsgebied. Aan de noordzijde is het eveneens van belang de entree te verbeteren. In Opheusden zijn enkele kleine inbreidingslocaties voorhanden waar in de toekomst een beperkt aantal woningen gebouwd kan worden. Om te voorzien in de behoefte is het noodzakelijk uitbreidingslocatie ten westen en oosten van de kern te benutten.
Conclusie
Het initiatief sluit aan bij de visie van de gemeente. Het voorliggende plan voorziet immers in de functieverandering van bedrijfsopstallen die gesitueerd zijn midden in een woongebied, naar een woonfunctie. De voorliggende ontwikkeling kan daarmee gezien worden als herstructurering/ inbreidingslocatie. Hiermee wordt de kwaliteit van de woonomgeving verbeterd en wordt efficiënt gebruik gemaakt van de ruimte. De woningen worden op ruimte kavels gesitueerd waardoor een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Tevens is het een initiatief van bewoners uit Neder-Betuwe en wordt er dus gebouwd voor de woningbehoefte van de eigen bevolking. Het initiatief past derhalve uitstekend binnen de doelstellingen van de structuurvisie.
De komende jaren is er nog ruimte om woningen toe te voegen in Neder-Betuwe. Maar deze vraag neemt de komende jaren af. Daarnaast zal het aantal ouderen fors toenemen. Daarbij komt dat een groot deel van de ouderen (maar ook andere zorgdoelgroepen) als gevolg van de extramuralisering langer zelfstandig zal blijven wonen. Onze zelfstandige woningvoorraad zal daarom nadrukkelijker moeten worden toegespitst op deze veranderende bevolkingssamenstelling. Naar verwachting zal de vergrijzing rond 2035 op haar hoogtepunt liggen. Het is daarom belangrijk om de woningen die we de komende jaren gaan bouwen zoveel mogelijk levensloopgeschikt in te richten, zodat ze voor meerdere doelgroepen –zowel jong als oud- aantrekkelijk zijn en blijven. Om dit te bereiken gaan we de komende jaren aan de slag met de volgende speerpunten:
Conclusie
Het initiatief sluit aan bij de woonvisie. Het past binnen de realistische nieuwbouwambitie door woningen te bouwen voor de lokale behoefte. Tevens past het in de verduurzaming van de woningvoorraad. Nieuwe woningen worden met de laatste technologie gebouwd en behalen daarmee een hogere duurzaamheid. Tevens biedt de nabijheid van familie de mogelijkheid voor de initiatiefnemers en hun ouders om langer zelfstandig te blijven wonen. Het initiatief past hiermee binnen het rijksbeleid, provinciale beleid en het gemeentelijk beleid.
Het bestemmingsplan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gederland en de gemeente Neder-Betuwe.
De locatie is in de gewenste situatie te bereiken vanaf het parkeerterrein aan de Dalwagenseweg. De uitritten zullen aansluiten op de bestaande rijbanen van het parkeerterrein. De extra verkeersbewegingen als gevolg van de nieuwbouw zullen het plangebied eveneens op bovengenoemde manier bereiken en verlaten. De verkeersaantrekkende werking van de nieuwe twee-onder-één-kapwoning, is te bepalen aan de hand van kencijfers van CROW in publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Hierbij is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'niet stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Op basis van de planopzet is de volgende inschatting te maken:
Omschrijving | Min. | Max. | Aantal (st) | Tot. min. | Tot. max. |
Koopwoningen (twee-onder-één-kap) | 7,4 | 8,2 | 2 | 14,8 | 16,4 |
Totaal verkeersbewegingen/etmaal | 14,8 | 16,4 |
Tabel verkeersgeneratie per dag nieuwbouw
Op basis van bovenstaande berekening resulteert het aantal verkeersbewegingen per dag in de gewenste nieuwe situatie als gevolg van de nieuwbouw tot circa 15 tot 17 verkeersbewegingen per etmaal. De huidige bedrijfsbestemming (arbeidsextensief en bezoekersextensief) kan circa 27 tot 39 verkeersbewegingen generen. Derhalve neemt het aantal verkeersbewegingen af.
Daarbij wordt opgemerkt dat de ontsluiting van het perceel wijzigd. Voorheen werd het perceel ontsloten via de Dalwagenseweg en in de toekomstige situatie wordt het perceel ontsloten via een doodlopende zijweg van de Dalwagenseweg naast 't Klostereind. Op dit deel van de straat zullen de verkeersbewegingen dus wel toenemen met circa 15 tot 17 verkeersbewegingen per etmaal. De toename van de verkeersaantrekkende werking zijn echter beperkt en hebben een gering en verantwoord effect op de aangrenzende woningen en ontsluiting.
In mei 2017 is de Nota Parkeernormen Neder-Betuwe opgesteld. Deze nota is ondergebracht in het paraplubestemmingsplan 'parkeren'. De nota is gebaseerd op de CROW normen (publicatie ASVV 2012) waarbij is uitgegaan van de maximale norm in een niet-stedelijke omgeving en in dit geval binnen de bebouwde kom. Voor een twee-onder-een-kap woning komt dat uit op 2,6 parkeerplaats per woning. Afgerond betekent dit dat beide woningen drie parkeerplaatsen op eigen terrein behoren te hebben. Op beide percelen worden dan ook drie parkeerplaatsen gerealiseerd.
Het beoogde initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.
De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van zo'n onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Met voorliggend initiatief zal het gebruik van de gronden in het plangebied worden gewijzigd van een bedrijfsfunctie naar een woonfunctie. Er zijn op dit moment geen bodemverontreinigingen bekend. Vooralsnog is er geen aanleiding om aan te nemen dat de bodemkwaliteit (negatief) van invloed kan zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling. Om aan te tonen dat de bodemkwaliteit en de beoogde functie daadwerkelijk bij elkaar passen, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
Door Vink Milieutechnisch adviesbureau is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3). Het doel van het vooronderzoek conform de NEN 5725:2017 is inzicht krijgen in de mogelijke aanwezigheid van verontreinigingen op de onderzoekslocatie.
Op basis van het vooronderzoek is aangenomen dat de bodem van het overig terrein niet of slechts licht verontreinigd is en derhalve de hypothese ‘onverdacht’ geldt. Uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt het volgende:
De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor verlening van een omgevingsvergunning (bouwen) of een bestemmingsplanwijziging naar een woonbestemming.
De milieuhygiënische bodemkwaliteit speelt een rol bij grondverzet. Voor de grond geldt dat dit mag worden hergebruikt op het perceel. Indien de grond verplaatst wordt naar een locatie elders, moet dit worden gemeld bij het Meldpunt bodemkwaliteit (https://meldpuntbodemkwaliteit.agentschapnl.nl) en gelden samenstellingseisen met betrekking tot verschillende mogelijkheden voor hergebruik conform het Besluit bodemkwaliteit en de regionale Nota Bodembeheer. Wanneer verplaatsing van de grond niet mogelijk is, wordt aanbevolen de grond af te voeren naar een grondbank of een erkend verwerker (eventueel) op basis van een indicatieve kwaliteitsbepaling van de grond.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het initiatief.
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km /h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
Men heeft het voornemen om aan de Dalwagenseweg 64a in Opheusden (gemeente Neder-Betuwe) twee loodsen te slopen en daarvoor in de plaats een twee-onder-een-kap woning te realiseren. Nabij het plangebied liggen enkele drukke wegen. Ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing van de plannen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en is de situatie beoordeeld aan de hand van de Wet geluidhinder (Bijlage 4 voor volledig onderzoek).
De nieuwe woningen liggen in de geluidzone van de Dalwagenseweg. De overige wegen (o.a. Kerkewal en Parallelweg) liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting. Ten zuiden van het plan liggen de spoorwegen Kesteren – Zetten-Andelst en “De Betuwelijn”. De nieuwe woningen liggen buiten de geluidzone van deze spoorbanen. Daarom zijn deze spoorbanen niet meegenomen in het onderzoek.
Uit het onderzoek blijkt dat de twee nieuwe woningen een geluidbelasting (Lden) zullen ondervinden van maximaal 46 dB. Dit is ruim lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB. De geluidbelasting ten gevolge van de Dalwagenseweg vormt geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.
De totale geluidbelasting (zonder aftrek ex. art. 110g Wgh) bedraagt maximaal 51 dB. Dit betekent dat de karakteristieke geluidwering van de verblijfsgebieden minimaal 20 dB moet bedragen. Normaliter wordt met moderne standaard bouwmaterialen (dubbele beglazing, geisoleerd dak, normale ventilatie voorzieningen) voldaan aan de minimale geluidwering van de gevels. De geluidswering van 20dB van de verblijfsgebieden kan in de vergunning worden opgenomen.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen zijn ten aanzien van onderhavig initiatief.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'. De omgeving van het plangebied kan worden gekarakteriseerd als rustige woonwijk.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
In het kader van bedrijven en milieuzonering dient een woning beschouwd te worden als gevoelig object. Het plangebied bevindt zich in een gebied waar hoofdzakelijk woningen aanwezig zijn. Het plangebied kan worden aangemerkt als een rustige woonwijk.
In de directe omgeving zijn geen bedrijven gevestigd. Wel bevinden er zich op circa 15, 50 en 75 meter afstand nutsvoorzieningen in de vorm van een transformatorhuisje. Voor een elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen van minder dan 10 MVA geldt een richtafstand voor geluid van 30 meter. Echter, uit inventarisatie in de omgeving blijkt dat het transformatiehuisje geen geluid produceert. Reeds bestaande woningen zijn dichter bij het transformatiehuisje gesitueerd, waardoor er reeds sprake is van een beperking in productie van geluid. Aangezien de nieuwe woning op minimaal 18 meter komt te staan is deze afstand voldoende om een goed woon en leefklimaat te borgen.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering bestaat er geen belemmering voor de gewenste nieuwbouw.
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM. In de AMvB-NIBM is vastgelegd dat een verslechtering van 3% van de luchtkwaliteit (c.q. een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' kan worden beschouwd.
Initiatief is NIBM
Zoals reeds is vastgesteld zal het aantal voertuigbewegingen met voorliggend plan, als gevolg van de beoogde nieuwbouw, met maximaal 17 motorvoertuigen per etmaal toenemen. Om voor kleine projecten te kunnen bepalen of het project als 'niet in betekenende mate' beschouwd mag worden, heeft het toenmalige ministerie van VROM in de NIBM-tool (en handleiding) gepubliceerd op de website van InfoMil (www.infomil.nl). De invoer van de maximaal te verwachten toename van verkeersbewegingen in de NIBM-tool leidt tot de conclusie dat het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Een woning betreft een kwetsbaar object, zodat de nieuwbouw getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
Transport gevaarlijke stoffen
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Binnen de gemeente Neder-Betuwe vindt transport van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute plaats. Het invloedsgebied van de Betuweroute is 4 kilometer in verband met incidenteel transport van zeer toxische vloeistoffen en gassen. Daarom is een beperkte verantwoording altijd aan de orde bij het toelaten van een kwetsbaar object binnen dit invloedsgebied.
Het plangebied ligt op circa 600 meter van de Betuweroute. Op grond van Regeling Basisnet moet langs de Betuweroute een PR 10-6 contour van 30 meter (gemeten vanaf het hart van de spoorbaan) worden aangehouden. Onderhavig initiatief valt buiten deze PR 10-6 contour van 30 meter, waardoor er geen plaatsgebonden risico is op de desbetreffende locatie.
Het transport van brandbare vloeistoffen over de Betuweroute is van een zodanige omvang dat er een plasbrandaandachtsgebied (PAG) gaat gelden, die reikt tot 30 m vanaf het buitenste spoor. Indien de bouw of aanpassing van een (beperkt) kwetsbaar object binnen deze zone is toegelaten, gelden op grond van het Bouwbesluit 2012 en de bijbehorende ministeriele regeling extra bouwvoorschriften. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen langs de Betuweroute zal conform het Bevt rekening moeten worden gehouden met dit plasbrandaandachtsgebied. De locatie valt ook buiten deze 30 meter.
Het plangebied valt binnen de 4 kilometer zone, het invloedsgebied van de Betuweroute. Echter, de meest relevante zone is een richtafstand van 200 meter. Op grond van het Bevt is een GR-berekening en uitgebreide verantwoording alleen nodig bij ruimtelijke plannen binnen 200 m vanaf de buitenrand van een transportroute, waarbij het GR groter is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde én de toename groter is dan 10% of de oriëntatiewaarde wordt overschreden. Daarnaast is een beperkte verantwoording altijd aan de orde bij het toelaten van een (beperkt) kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van de Betuweroute (> 4 km, in verband met incidenteel transport van zeer toxische vloeistoffen en gassen). Uit het bestemmingsplan van Neder-Betuwe blijkt dat mag worden aangenomen dat het groepsrisico vanwege de Betuweroute relatief gering is. Deze conclusie wordt door recentelijk uitgevoerde GR-berekeningen bevestigd, deze waren in het kader van het provinciaal inpassingsplan voor de uitbreiding van het Bedrijvenpark Medel. De toevoeging van slechts twee woningen zal in dat opzicht niet leiden tot substantiële veranderingen in het groepsrisico, waardoor aangenomen kan worden dat er vanuit de Betuweroute geen beperkingen zijn voor de gewenste ontwikkeling.
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat de onderhavige bouwplanontwikkeling geen belemmering vormt.
Er liggen in de nabijheid van het plangebied geen buistransportleidingen. Er is geen sprake van een beperking voor het plangebied.
Inrichtingen
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat er geen sprake is van een belemmering. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI.
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de gewenste nieuwbouw aan de Dalwagenseweg 64a te Opheusden. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Betuweroute, maar buiten de meest relevante zone van 200 meter. Aangenomen kan worden dat de toevoeging van twee woningen geen substantieel invloed hebben op het groepsrisico.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Met het beoogde initiatief zal de waterhuishouding in het plangebied verbeteren ten opzichte van de bestaande situatie. Op de locatie Dalwagenseweg 64a met voorheen de opslagloodsen is een twee-onder-één-kapwoning voorzien. De opslagloodsen hebben een oppervlak van circa 500 m2.
De twee-onder-één-kapper zal een maximale oppervlakte hebben van grofweg 24 meter bij 15 meter (circa 288 m2). Als gevolg hiervan zal het verhard oppervlak bij maximale invulling van de mogelijkheden afnemen met ruim 200 m2. Er zijn derhalve geen nadere maatregelen noodzakelijk ten aanzien van watercompensatie.
Bij nieuwbouwprojecten dient de regenwaterriolering te worden aangelegd met inachtneming van de uitgangspunten van het duurzaam omgaan met regenwater. De vuil- en regenwaterriolering worden volgens dit principe gescheiden. Bij de beoogde bouw van de twee-onder-één-kapwoning zal een gescheiden stelsel worden aangelegd. Er zal worden onderzocht of er mogelijkheden zijn om het hemelwater te infiltreren in de achtertuinen behorende bij de nieuwe woningen. Voorts zal bij de bouw van de woningen geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare materialen.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. In deze fase van de planvorming (bestemmingsplan) kan volgens het waterschap worden volstaan met dit automatisch gegeneerd wateradvies.
Het waterschap adviseert positief over het plan. Het ruimtelijk plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer toegestuurd te worden aan Waterschap Rivierenland.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998). Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden (voorheen geregeld in de flora- en faunawet). Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
NNN
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Opheusden en beslaat geen NNN gebied. De voorgenomen ingreep legt geen ruimtebeslag op het NNN. Het is niet de verwachting dat eventuele storende factoren die voortkomen uit de beoogde activiteiten, afgezet tegen de doelstelling van de nabijgelegen NNN, leiden tot (significant) negatieve effecten op het NNN.
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling zullen de bestaande twee opslagloodsen worden gesloopt. Op voorhand is niet uit te sluiten dat deze activiteiten schadelijke effecten kunnen hebben op beschermde soorten. Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen, is een ecologische quickscan uitgevoerd om de effecten op de flora en fauna in beeld te brengen.
Uit de quickscan (Bijlage 2) blijkt dat de loodsen niet geschikt zijn voor beschermde diersoorten uit de habitatrichtlijn. Vervolgonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Voorts bepaalt de Wet natuurbescherming dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
Het aspect flora- en fauna vormt geen belemmering voor het initiatief.
In het bestemmingsplan 'Kern Opheusden' is in de directe omgeving van het plangebied geen dubbelbestemming “Waarde-Culthuurhistorie” opgenomen. Bovendien kennen het opslagloodsen geen bijzondere cultuurhistorische kenmerken. Er is geen sprake van eventuele aantasting van cultuurhistorische waarden.
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:
De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de huidige regelingen gelden. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.
Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Op het terrein geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2', welke inhoud dat er geen grond met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 geroerd mag worden zonder omgevingsvergunning. Ten behoeve van de uitvoering van het initiatief zal een kleinere grondoppervlakte geroerd worden dan waarvoor de onderzoeksplicht geldt. Een archeologisch onderzoek is in dit geval dan ook niet noodzakelijk.
De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor de gewenste nieuwbouw van een twee-onder-één-kapwoning ter plaatse van de Dalwagenseweg 64a.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Voor de verdere realisatie van het plan zal een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Er is reeds bekend dat door het perceel een rioolleiding loopt. Hier moet rekening mee worden gehouden bij het ontwerpen van de bouwplannen. Tevens moet er een kadastraal zakelijk recht worden gevestigd ten behoeven van de gemeente voor het onderhoud van de leiding.
In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn.
Voor de hele gemeente is een bureau onderzoek gedaan, of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Het onderzoek kan niet uitwijzen of het plangebied een onverdachte of verdachte locatie betreft. De twee-onder-een-kap-woning zal bijna volledig worden gebouwd op de locatie van de bedrijfsopstal. Het grootste deel van de gronden is reeds sinds 1945 geroerd. Toch kan niet op voorhand worden gezegt dat er helemaal geen risico meer aanwezig is. Initaitiefnemer zal met de opdrachtnemer voor de bouw passende veiligheids- en beheersmaatregelen treffen. Zij zullen daarmee voldoen aan de arbowetgeving.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor het plangebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.
Het bestemmingsplan 'Dalwagenseweg 64a' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Dalwagenseweg 64a' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemming ziet er in beginsel als volgt uit:
De nieuwe woning wordt voorzien van de bestemming 'Wonen'. Voor de bebouwingsmogelijkheden wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw van de woning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Hoofdgebouwen
Binnen de bestemming is door middel van aanduidingen het type woning vastgelegd. Het gaat om een twee-onder-een-kap woning aangeduid als: twee-aaneengebouwde woningen [tae]. Het hoofdgebouw van de woning mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gerealiseerd worden. Het bouwvlak is een op een overgenomen met de tekening van de gewenste woning. De toegestane goot- en bouwhoogten van de woningen is op de verbeelding weergegeven.
Bijbehorende bouwwerken
Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen zijn standaardbepalingen opgenomen in de regels. Bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden opgericht, op een minimale afstand van 3 meter achter de voorgevelrooilijn. Hierbij geldt dat maximaal 50% van het achtererf mag worden bebouwd, waarbij het maximum aantal vierkante meters bebouwing afhankelijk is gesteld van de perceelsgrootte. De maximum goot- en bouwhoogte bedragen 3 en 5 meter. Bebouwing vóór de voorgevelrooilijn is enkel toegestaan in de vorm van een erker. Hiervoor geldt dat de voorgevelbouwgrens met ten hoogste 1,5 meter mag worden overschreden. Een erker mag daarnaast over maximaal 50% van de breedte van de voorgevel gebouwd worden, met dien verstande dat de breedte niet meer dan 4 meter mag bedragen. De afstand van de erker tot het openbare gebied mag niet minder dan 3 meter bedragen.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen, is een maximale maatvoering opgenomen. Hierbij is bepaald dat erfafscheidingen in het achtererfgebied tot een hoogte van 2 meter mogen worden opgericht. Voor de voorgevel mogen erfafscheidingen tot maximaal 1 meter hoogte worden opgericht.
De dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. De archeologische bestemming is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Voor een aantal werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden.
Een anti-dubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelbepaling is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
De aanvraag voor het opheffen van de strijdigheid met het bestemmingsplan komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Ook de planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade en overdracht van de strook grond welke openbaar ingericht zal worden, zal de gemeente met initiatiefnemer een (anterieure) overeenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen.
Na afronding van het vooroverleg is de formele bestemmingsplanprocedure gestart.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook moeten de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties moet worden toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er moet worden aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.