Plan: | Kesteren, Hoofdstraat-Torenstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1740.bpKEhoofdtorenstrA-vst1 |
De initiatiefnemer is voornemens om de voormalige banklocatie op de kruising van de Hoofdstraat - Torenstraat in Kesteren te herontwikkelen. Met het plan wordt de bestaande winkel-/kantoorruimte aan de zijde van de Torenstraat gesloopt. Hier zal herbouw plaatsvinden, waarbij ook het achterterrein wordt bebouwd. Op deze nieuwbouw worden op de tweede bouwlaag twee appartementen gerealiseerd. Tevens wordt de gevel van het gebouw aan de zijde van de Hoofdstraat opgeknapt.
Omdat de beoogde ontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan ‘Kernen Neder-Betuwe’ niet is toegestaan, wordt het voorliggende bestemmingsplan in procedure gebracht.
Het plangebied is gelegen in het centrum van Kesteren, op de kruising van de Hoofdstraat en de Torenstraat. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied en de omgeving.
Afbeelding 1.1: globale ligging en begrenzing plangebied
Voor de in het bestemmingsplan begrepen gronden vigeert thans het bestemmingsplan 'Kernen Neder-Betuwe', vastgesteld door de gemeenteraad op 14 mei 2020. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Centrum' met in het noordwestelijk deel een bouwaanduiding 'bijgebouwen'. Het zuidelijk deel van de locatie heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1. Voor het noordelijk deel geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Uitsnede bestemmingsplan 'Kernen Neder-Betuwe'
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
De beoogde functies wijken niet af van de bestemmingsregels uit het bestemmingsplan. Ook het merendeel van de beoogde bouwmassa is gelijk aan wat is toegestaan binnen het bestemmingsplan. Het plan wijkt op enkele punten van het bestemmingsplan af:
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
Het plangebied ligt in het centrum van Kesteren. Het huidige pand bestaat visueel uit twee delen: het deel aan de Torenstraat (zuidzijde) met één laag waarin momenteel een makelaar is gevestigd en het deel op de hoek van de Hoofdstraat-Torenstraat (oostzijde) dat bestaat uit twee lagen met een kap. Hierin is op de begane grond momenteel een mediabureau gevestigd. Op de tweede laag bevinden zich twee appartementen. In de plattegrondindeling van deze twee delen bestaat het pand wel als één geheel en heeft het nog de inrichting van het voormalige kantoor van de Rabobank, waaronder een entree met balie, diverse kleinere kantoorkamers en een kluis. De onderstaande afbeeldingen tonen een luchtfoto van de huidige situatie. De aangrenzende panden en de gebouwen in de omgeving bestaan met name uit twee lagen afgewisseld met en zonder kap. Hierin zijn verschillende centrumfuncties gevestigd, zoals kantoren, horeca, winkels en wonen.
Luchtfoto huidige situatie (bron: PDOK)
In de toekomstige situatie wordt de locatie in het centrum van Kesteren herontwikkeld. De bestaande winkel-/kantoorruimte aan de zijde van de Torenstraat wordt gesloopt. Hier zal herbouw plaatsvinden, waarbij ook het achterterrein wordt bebouwd. Momenteel ligt er voor het centrum van Kesteren een Masterplan dat op 15 december 2011 is vastgesteld. Een deel van de transformatie van het nieuwe centrum is al uitgevoerd of momenteel in ontwikkeling. De herontwikkeling die voor deze locatie is beoogd zal aansluiten op de doelstellingen voor het 'nieuwe centrum' van Kesteren zoals die in het masterplan zijn omschreven. De navolgende afbeelding geeft de bebouwing in de huidige situatie en de bebouwing in de toekomstige situatie weer. Met het plan wordt de bebouwing (op de begane grond) met circa 220 m² uitgebreid. Onderstaand een uitsnede van de inrichtingstekening. De volledige tekening is toegevoegd als bijlage 1 bij de regels.
Uitsnede inrichtingstekening (bron: Cicom & Copier)
De nieuwbouw op de begane grond biedt ruimte voor centrumfuncties, zoals detailhandel of een kantoor met baliefunctie. Op deze nieuwbouw worden op de tweede bouwlaag twee appartementen gerealiseerd. Dit worden huurappartementen in het goedkope segment. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de wensen uit het masterplan, de structuurvisie en de woonvisie. Dit zorgt ook voor meer levendigheid en sociale controle in het centrum van Kesteren. De twee bestaande appartementen aan de zijde van de Hoofdstraat blijven behouden. Tevens wordt de gevel van het gebouw aan de zijde van de Hoofdstraat opgeknapt. Met het oog op het herontwikkelen en verfrissen van het centrum krijgt het pand een nieuwe en moderne uitstraling die goed aansluit bij het nieuwe centrum van Kesteren.
Het plangebied ligt direct aan de kruising van de Hoofdstraat en de Torenstraat en blijft op dezelfde wijze ontsloten. In het plangebied worden 11 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. De noordelijke gevel wordt als groene gevel aangelegd en op het noordelijke gedeelte van de nieuwbouw wordt een daktuin/sedumdak aangelegd. De onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige situatie.
Impressie toekomstige situatie vanaf Torenstraat (bron: J.G. Timmer bouwbedrijf)
Impressie toekomstige situatie vanuit Hoofdstraat (bron: J.G. Timmer bouwbedrijf)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.3.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, lid 2, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Voorliggend plan betreft de uitbreiding van een winkel-/kantoorruimte met circa 220 m² en het realiseren van twee nieuwe appartementen. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Voor overige stedelijke functies (anders dan wonen) in de vorm van een gebouw ligt de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien in beginsel bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m². Zowel het aantal m² van de nieuwe winkel-/kantoorruimte als het aantal woningen blijft met het plan ruim onder de grens die het rijk hanteert voor de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Een toetsing aan de ladder is daarom niet nodig.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Voorliggend plan betreft de uitbreiding van een winkel-/kantoorruimte met circa 220 m² en het realiseren van twee nieuwe appartementen binnen bestaand bebouwd gebied. De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening stellen geen specifieke eisen aan onderhavige locatie. Het bestemmingsplan is passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland.
In 2014 is deze regionale detailhandelsvisie opgesteld vanuit de gedachte dat een eenduidige gezamenlijke visie op de detailhandelsstructuur de voorwaarde is om een toekomstbestendig aantrekkelijk regionaal winkelvoorzieningenniveau in Rivierenland te waarborgen. De regionale visie moet leiden tot versterking van de koopkrachtbinding binnen Rivierenland en een omgeving waarin marktpartijen en overheid durven en kunnen investeren. De visie is opgesteld vanuit de vraag hoe de optimale toekomstige detailhandelsstructuur van de regio eruit ziet, waarbij ingespeeld wordt op structurele ontwikkelingen in de detailhandel en regio. De visie is op 5 maart 2015 door de gemeenteraad van Neder-Betuwe vastgesteld.
De dagelijkse winkelvoorzieningenstructuur in met name de kleine kernen staat onder druk. Het aanbod supermarkten in kernen kleiner dan 2.500 inwoners neemt al jaren af. Er dient rekening te worden gehouden met de verschillen tussen de kleine en grote(re) kernen. Binnen de regio streeft men naar het in stand houden van deze fijnmazige voorzieningenstructuur. Dit betekent dat er beperkte mogelijkheden zijn om substantiële toevoegingen in het dagelijks winkelaanbod te realiseren, mede gelet op de bestaande winkelplannen in de dagelijkse sector. Omdat de dagelijkse winkelvoorzieningen vooral een lokale verzorgingsfunctie hebben, ligt de verantwoordelijkheid hiervoor primair bij de individuele gemeenten.
Het winkelaanbod in de regio is zeer verspreid. In 75 van de 81 woonplaatsen zijn detailhandelsvestigingen aanwezig. Er zijn sterke verschillen per gemeente en tevens tussen de woonplaatsen binnen de gemeenten. Er is een duidelijke regionale hiërarchie, waarbij de steden buiten de regio ook een grote aantrekkingskracht hebben. Binnen de gemeente Neder-Betuwe heeft Kesteren de meeste detailhandel, zowel in aantal vestigingen als in oppervlakte. Als gevolg van een structureel veranderende winkelmarkt dient de periode tot en met 2020 in het teken te staan van:
Uit de visie blijkt dat Kesteren de belangrijkste winkelkern is binnen de gemeente Neder-Betuwe. In de huidige situatie is reeds detailhandel mogelijk. Met de realisatie van nieuwe winkelruimte/detailhandelsfunctie wordt blijvend bijgedragen aan de versterking van de concentratie van de winkelstructuur in Kesteren en wordt duidelijk invulling gegeven aan de markering van het kernwinkelgebied.
De raad van de gemeente Neder-Betuwe heeft op 24 februari 2022 de 'Omgevingsvisie Neder-Betuwe' vastgesteld. De Omgevingsvisie schetst een toekomstbeeld met belangrijke waarden, die Neder-Betuwe kenmerken en wil behouden en versterken voor toekomstige ontwikkelingen. Daarnaast schetst de Omgevingsvisie ook een beeld waar de gemeente de komende jaren aan wil werken. Er zit geen einddatum aan de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie wordt (indien nodig) om de 4 jaar geactualiseerd. Als daar aanleiding toe is kan de Omgevingsvisie ook tussentijds aangepast worden. De Omgevingsvisie bestaat uit tien speerpunten, een richtinggevende kaart en een waardenkaart.
De tien speerpunten zijn:
Richtgevende kaart Omgevingsvisie Neder-Betuwe
In de Omgevingsvisie worden voor de kern Kesteren de volgende waarden benoemd:
Voor de kern Kesteren wil de gemeente rekeningen houden met:
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft de uitbreiding van een winkel-/kantoorruimte met circa 220 m² en het realiseren van twee nieuwe appartementen binnen bestaand bebouwd gebied in de kern Kesteren. Dit past binnen de waarden met betrekking tot woningbouw en de aanwezigheid van alle basisvoorzieningen die in de Omgevingsvisie voor Kesteren worden benoemd. Tevens draagt het plan bij aan de speerpunten uit de Omgevingsvisie met betrekking tot wonen, werken en behoud en ontwikkeling van sterke dorpen. Het initiatief past daarmee binnen de Omgevingsvisie Neder-Betuwe.
Voor het centrumgebied van Kesteren is het Masterplan centrum Kesteren opgesteld. De gemeenteraad heeft dit plan op 15 december 2011 vastgesteld. Het plan heeft het doel om ruimtelijke en functionele sturing voor toekomstige ontwikkelingen in het centrum van Kesteren te geven. Het is een kader dat marktpartijen moet stimuleren om te werken aan een vernieuwd centrum. Naast een sturingsinstrument en inspiratiebron is het Masterplan een toetsingskader voor nieuwe initiatieven. Het plan geeft een beleids-, historische, ruimtelijke en functionele analyse van het centrum van Kesteren en formuleert uitgangspunten voor de herontwikkeling van het centrum. Op onderstaande afbeelding wordt de visie op de herontwikkeling ter plaatse van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 3.2: Visie Masterplan centrum Kesteren
Conform de huidige situatie blijft de Hoofdstraat de slagader van het centrum van Kesteren met een clustering van voorzieningen rondom een plein aan de noordzijde. De begrenzing van het centrum is herkenbaar door een eenduidige inrichting van de Hoofdstraat. De inrichting van het centrum is gericht op een comfortabel verblijf voor bezoekers en goede parkeervoorzieningen. Deze inrichting wijkt af van de aanloopstraten waar de stroomfunctie centraal staat. De overgangen van de aanloopstraten naar het centrumgebied krijgen een markering met centrumvoorzieningen zodat de entrees van het centrum duidelijk herkenbaar zijn. De markeringen bij de entrees zijn functionele trekkers. Buitensporig markante gebouwen als markering van het centrum passen niet in de dorpse context. Globaal zijn drie deelgebieden te onderscheiden in het centrum. Nabij de Rijnbandijk komt een centraal dorpsplein met concentratie van centrumvoorzieningen: het Dorpshart. Dit plein vormt ook meteen de entree van het centrum vanaf de noordzijde. Herontwikkeling van voorliggende opgave (de voormalige SPAR-locatie) moet de zuidelijke entree van het centrum markeren: Entree Zuid.
Als verbindend element vormt de Hoofdstraat het derde deelgebied. Tussen het Dorpshart aan de noordzijde en Entree Zuid blijft de bestaande mix van woningen, met verspreid gelegen voorzieningen, behouden.
Planspecifiek
Met de realisatie van onderhavig plan wordt voldaan aan de ambities uit het Masterplan. Op de begane grond wordt bij het pand op de hoek van de Hoofdstraat en de Torenstraat extra ruimte gerealiseerd voor centrumvoorzieningen. Daarbij wordt boven de voorzieningen met één extra laag ruimte gerealiseerd voor wonen. Tevens wordt de gevel opgeknapt, waarbij het pand een nieuwe en moderne uitstraling die aansluit op het nieuwe centrum.
Op 27 januari 2022 is het Programma Wonen 2020-2030: wonen voor iedereen, vastgesteld door de raad van de gemeente Neder-Betuwe. Dit is een verdiepend programma van de (concept) Omgevingsvisie Neder-Betuwe. In het Programma wonen is het beleid met betrekking tot de woningmarkt, het aanbod en de behoefte opgenomen. Om richting te geven aan de ontwikkeling van de gemeente, biedt het Programma Wonen belangrijke handvatten voor de gemeente zelf, maar ook de partners met wie zij op het brede speelveld van het wonen samenwerkt. Het geeft een kwalitatieve inkleuring aan de woningbouwontwikkeling van zowel nieuwbouw als bestaande bouw en alle facetten die hiermee samenhangen. Dit borgt de gemeente door randvoorwaarden te stellen voor de realisatie van sociale huur en sociale koop.
Om wonen voor iedereen te realiseren ziet de gemeente de volgende aandachtspunten die gebaseerd zijn op onderzoek, bestaande beleidskaders en discussie met inwoners, professionals en de raad:
1. Betaalbaar voor iedereen
Midden 2021 staat de woningmarkt in heel Nederland onder spanning, ook in Neder-Betuwe. In de koopsector is dit bijvoorbeeld te zien aan de steeds hoger wordende prijzen van koopwoningen en een afname van het aantal beschikbare woningen. In de huursector is de spanning te zien aan de lange wachtlijsten voor sociale huurwoningen. Door het grote tekort aan woningen en de groei van huishoudens wordt het steeds moeilijker om aan een woning te komen. Vooral voor de lagere inkomens, starters en kwetsbare groepen is de situatie nijpend. Maar ook spoedzoekers en middeninkomens hebben moeite met het vinden van een betaalbare woning. Dit geldt voor zowel de koop- als de huursector.
2. Beschikbaar voor iedereen
We zetten in op gevarieerde woningbouw in elke kern, zowel qua woningtype als prijsklasse. Dit doen we voor onze lokale inwoners en om aan de autonome inwonersgroei van de gemeente te voldoen. Uit onderzoek van de verhuisstromen blijkt dat we, ondanks gunstige ligging aan de A15, geen grote toestroom hebben vanuit de Randstad. De woningbouwprogrammering is afhankelijk van de bestaande woningen, de behoefte en nieuwbouwmogelijkheden per kern.
3. Vindbaar voor iedereen
Het vinden van een woning is op dit moment geen vanzelfsprekendheid. Het is fijn om te weten welk actueel aanbod er is in de gemeente is. Ook is het handig om te weten bij wie u moet zijn of hoe u kunt reageren om een woning te huren of kopen. Elke verhuurder en verkoper mag zelf bepalen hoe zij dit doen. De gemeente aan de slag om dit voor inwoners beter inzichtelijk te maken.
4. Lagere inkomens
In de dorpen van Neder-Betuwe wordt al jaren gemixt gebouwd. Daarmee bedoelen we dat er verschillende woningtypen en prijsklassen gerealiseerd worden: van sociale huur tot luxe villa's. De keuze wat er gebouwd wordt moet aansluiten bij wat nodig is. De bevolking verandert en dat betekent ook dat het bouwprogramma moet veranderen: meer eenpersoonshuishoudens en zorg aan huis, waarbij het merendeel van deze inwoners een inkomen heeft waarmee ze alleen kans maken op een woning in de sociale huur of lage koop.
5. Starters
Het begrip starter wordt vaak gebruikt, maar wie is nou die starter? De groep starters wordt door iedereen op een andere manier gedefinieerd. Toch worden starters op de woningmarkt vaak wel gezien als 'jonge mensen'. Hierbij denkt men al snel aan de groep 25-35 jaar, vooral bij koopstarters. De groep tot 25 jaar wordt vaak niet meegenomen als starter op de woningmarkt. Je kan huurstarters en koopstarters onderscheiden. Huurstarters starten óf in de sociale huur óf in de particuliere huur. Voor koopstarters gaat het veelal om het bemachtigen van een sociale of goedkope koopwoning, waarbij ze zelf geen zelfstandige koopwoning achter laten. Het kan daarbij wel zijn dat deze koopstarter al een stukje wooncarrière in de (sociale) huur heeft doorlopen en daardoor een huurwoning achterlaat.
6. Senioren
Vanaf 65 jaar val je onder de noemer senior. Neder-Betuwe telt 2.500 inwoners van 65 tot 75 jaar (ruim 10% van de bevolking) en 1.650 inwoners van 75 jaar of ouder (bijna 7% van de bevolking). Onze gemeente is daarmee iets minder vergrijsd dan het landelijk gemiddelde. De komende jaren zal de vergrijzing in Neder-Betuwe verder toenemen. Dat betekent ook een toenemende zorgvraag en een toenemende vraag naar passend wonen. Het belangrijkste is dat 55-plussers, die nog geen senior zijn, zich ervan bewust moeten worden dat ze tijdig kiezen voor een passende woning. Nadenken over verhuizen of verbouwen als de zorgvraag er is, betekent dat er weinig keuze en/of tijd is voor het
vinden van een gewenste woning of verbouwen van de bestaande woning. Als er niet op tijd verhuisd is, moet de huidige woning via de WMO aangepast worden op de hulpvraag.
Planspecifiek
Met voorliggend plan worden twee nieuwe huurappartementen gerealiseerd in het centrum van Kesteren (in de categorie huur vrije sector laag, zijnde 752,33 - 1.000 euro (prijspeil 2021)). De appartementen kunnen aantrekkelijk zijn voor senioren. Tevens is er vraag naar appartementen in de huursector voor starters die dit zien als een tijdelijke opstap naar een eengezins(koop)woning. Hiermee sluit het plan goed aan op het Programma Wonen 2020-2030.
De detailhandelssector staat, ten gevolge van allerlei landelijke tendensen zoals de toename van internetaankopen, vergrijzing, groei van filialen (‘filialisering’) en schaalvergroting, al jaren onder druk. Ook in de gemeente Neder-Betuwe is deze druk merkbaar, hoewel er nog nauwelijks sprake is van leegstand. Dat betekent echter niet dat sommige winkeliers geen moeite zouden hebben hun hoofd boven water te houden. Daarom hebben de gemeente en ondernemers de handen ineen geslagen. Samen hebben zij een nieuwe visie op de detailhandelsontwikkelingen in de gemeente geformuleerd. Dit met het oog op het behoud van toekomstbestendige, vitale dorpskernen. Per kern zijn concrete (verbeter)maatregelen benoemd. De lokale ondernemers staan achter de inhoud van de visie. Deze kent daarmee een breed draagvlak.
De visie spreekt zich uit over de supermarktontwikkelingen in de gemeente. Na uitvoering van de huidige plannen beschikt elke grote kern over een supermarkt met een moderne maat. Daarna is de marktruimte voor supermarkten volledig benut. Om te voorkomen dat er elders in de kernen nieuwe supermarkten worden gerealiseerd, zijn de bestaande supermarkten voorzien van de functieaanduiding 'supermarkt'. In de regels is bepaald dat supermarkten uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de voorgenoemde aanduiding.
Tevens wordt in de visie stevig ingezet op het weren van detailhandel buiten de winkelconcentratiegebieden, die per dorpskern zijn aangewezen. Uitzonderingen voor vestiging op de bedrijventerreinen of in het buitengebied zijn slechts onder voorwaarden en in beperkte omvang toegestaan. De panden en percelen in de winkelconcentratiegebieden zijn - overeenkomstig de vigerende bestemmingsplannen - zo veel mogelijk voorzien van de bestemming 'Centrum'. Voor zover in het vigerende bestemmingsplan nog geen centrumbestemming is opgenomen, voorziet dit bestemmingsplan in een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Centrum'. Daarmee wordt de mogelijkheid geboden om de bestaande voorzieningenstructuur verder te versterken en voorzieningen te clusteren. Omgekeerd is voor niet-woonfuncties buiten het winkelconcentratiegebied juist een wijzigingsbevoegd naar 'Wonen' opgenomen. Op deze manier wil de gemeente het verplaatsen van (winkel)voorzieningen naar het winkelconcentratiegebied stimuleren.
De detailhandelsstructuurvisie biedt een toetsingskader voor nieuwe (markt)initiatieven en geeft een duidelijke richting voor de verbetering van de kernen waarmee de gemeente samen met ondernemers in de komende periode aan de slag kan gaan. Waar mogelijk zullen hiervoor ook (provinciale) subsidiemogelijkheden worden aangeboord.
Planspecifiek
Met voorliggend plan blijft de bestaande winkel-/kantoorruimte behouden en wordt tevens extra winkel-/kantoorruimte gerealiseerd in een winkelconcentratiegebied. Hiermee wordt de voorzieningenstuctuur verder versterkt. Het plan past binnen de doelstellingen uit de detailhandelsstructuurvisie.
Het bestemmingsplan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.
De gemeenteraad stelde op 8 maart 2018 het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) vast. Dit geeft de visie tot 2025 weer hoe de gemeente Neder-Betuwe nu en in de toekomst om gaat met vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer dan wel de mobiliteit. Het plan bestaat uit twee onderdelen:
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, is de verkeersaantrekkendewerkingbepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag (aantal vervoersbewegingen per weekdag: vvb/wd).
De toe- of afname wordt berekend aan de hand van het toekomstig programma met de bijbehorende verkeersaantrekkende werking minus de huidige verkeersaantrekkende werking van het programma dat verdwijnt. De omgeving wordt getypeerd als 'niet-stedelijk' en waarbij conform de Nota parkeernormen van de gemeente van 'binnen de bebouwde kom' wordt aangehouden. Dit is vergelijkbaar met de CROW-typering van 'rest bebouwde kom'. Hieronder is gerekend met de maximale kengetallen die in de CROW-publicatie zijn opgenomen. Voor de winkel-/kantoorruimte op de begane grond is gerekend met de functie die de hoogste verkeersaantrekkende werking heeft: detailhandel/buurt- en dorpcentrum.
- Detailhandel in dorpscentrum: 79,4 vvb/wd per 100 b.v.o.
- Wonen huur etage midden/goedkoop: 4,5 vvb/wd per woning.
Huidige situatie | m²/aantal | kengetal | vvb/wd |
Detailhandel | 343 | 79,4 | 272,3 |
Wonen huur etage midden/goedkoop | 2 | 4,5 | 9 |
Totaal | 281,3 | ||
Toekomstige situatie | m²/aantal | kengetal | vvb/wd |
Detailhandel | 564 | 79,4 | 447,8 |
Wonen huur etage midden/goedkoop | 4 | 4,5 | 18 |
Totaal | 465,8 |
Met voorliggend plan neemt het aantal verkeersbewegingen per weekdag maximaal toe met 184,5. Het plangebied blijft ontsloten via de Hoofdstraat en de Torenstraat. De Hoofdstraat is de belangrijkste weg van het centrum van Kesteren. De verkeersprognose voor het jaar 2030 is voor de hoofdstraat 4.883 verkeersbewegingen per dag en voor de Torenstraat 1.472 verkeersbewegingen per dag (zie akoestisch onderzoek in bijlage 4). Beide straten zijn een erftoegangsweg (ETW). Voor erftoegangswegen geldt een maximale capaciteit van 6.000 motorvoertuigen per etmaal. Daarmee kunnen de straten een toename van max. 184,5 mvt per etmaal als gevolg van de voorziene ontwikkeling goed verwerken.
Laden en lossen
Het laden en lossen vindt plaats aan de achterzijde van de winkel-/kantoorruimte, bereikbaar via de inrit aan de noordkant bij de Hoofdstraat. De onderstaande afbeelding toont waar het laden en lossen gaat plaatsvinden.
Toekomstige situatie laden & lossen (bron: J.G. Timmer bouwbedrijf)
Op 11 mei 2017 heeft de gemeenteraad de 'Nota Parkeernormen' vastgesteld. Deze nota beoogt het vastleggen van de parkeernormen in de gemeente Neder-Betuwe en het bepalen van een transparant en eenduidig toepassingskader. Aan de hand van de parkeernormen kan de parkeerbehoefte van toekomstige ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen berekend worden. De gemeente heeft de parkeernormen ontleend aan de landelijke kencijfers van CROW.
Voor de toekomstige situatie wordt uitgegaan van 2 extra woningen (etage, midden/goedkoop, huur). Hiervoor geldt een parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning. En van 220 m² extra detailhandel, waarvoor een parkeernorm geldt van 3,5 parkeerplaats per 100 m². Wanneer wordt uitgegaan van de parkeerbalans dan is de maatgevende periode de zaterdagmiddag met een maximale parkeervraag van 9,9 parkeerplaatsen (zie onderstaande tabel). Het grootste gedeelte daarvan is nodig voor bezoekers.
Aanwezigheid:
Parkeerbalans aantallen:
In de nieuwe situatietekening zijn 11 parkeerplaatsen op eigen terrein ingetekend. Echter is er in de bestaande situatie al sprake van 7 parkeerplaatsen, wat de toename op 4 parkeerplaatsen brengt. Met een parkeerbehoefte van 9,9 parkeerplaatsen, resteert er dan een tekort van 5,9 parkeerplaatsen. Voor deze 5,9 parkeerplaatsen wordt gebruik gemaakt van de extra parkeerplaatsen die worden gerealiseerd bij de uitbreiding van de PLUS supermarkt schuin tegenover het plangebied, aan de andere kant van de Hoofdstraat. Dit plan is op dit moment in voorbereiding.
Toekomstige situatie parkeren (bron: Cicom & Copier)
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
In het plangebied zijn eerder een historisch en een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het kader van de eigendomsoverdracht van het perceel. Het historisch bodemonderzoek is toegevoegd als bijlage 2 bij de toelichting. Hierin wordt geconcludeerd dat er op basis van het onderzoek geen afdoende uitsluitsel kan worden gegeven over de daadwerkelijke bodemkwaliteit op de locatie. Daarom is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (2014). De rapportage hiervan is toegevoegd als bijlage 3 bij de toelichting. Hierin wordt geconcludeerd dat de bodem slechts in beperkte mate is verontreinigd. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen bezwaren met het oog op een ontwikkeling van de locatie. Er is geen aanleiding om te verwachten dat er tussen november 2014 en heden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden op de locatie.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient voor nieuwbouw zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Tabel 4.1: overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.
Doorvertaling bestemmingsplan
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen. Een deel van de Hoofdstraat betreft een gezoneerde weg. Hier geldt de Wgh. De geluidbelasting door wegverkeer op het gezoneerde deel van de Hoofdstraat bedraagt ten hoogste 35 dB na aftrek van 5 dB ex art 110g Wgh. De ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB wordt hiermee niet overschreden. Het andere deel van de Hoofdstraat en de Torenstraat zijn 30 km/uur wegen. Hier geldt de Wgh niet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is hier wel gekeken naar de geluidbelasting. Hierbij wordt aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh. De geluidsbelasting door wegverkeer bedraagt hier ten hoogste 59 dB na aftrek van 5 dB ex art 110g Wgh (64 dB zonder aftrek). Dit is boven de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB, maar onder de maximale ontheffingswaarde van 63 dB en dus acceptabel. Voor de geluidbelasting door 30 km wegen hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd.
Omdat de geluidbelasting door wegverkeer inclusief 30 km wegen 64 dB (excl. aftrek) bedraagt is nagegaan of maatregelen aan de bron of in de overdracht tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde mogelijk zijn. Omdat maatregelen aan de bron en in de overdracht op ernstige bezwaren stuiten dienen maatregelen aan de gevel te worden getroffen om een goed woon- en leefklimaat te garanderen. Hiertoe dient te worden voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit met betrekking tot de geluidwering. Maatregelen dienen te worden getroffen aan de zuidgevel en de westgevel. De noord- en oostgevel zijn geluidluw. Aan deze gevels hoeven geen aanvullende voorzieningen te worden getroffen.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.
Tabel 4.2: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.
Functiemenging
Onder gebieden met functiemenging worden verstaan:
Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten is wenselijk omdat de activiteiten in dergelijke functiemengings- gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein.
Categorie-indeling functiemenging
De activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging zijn ingedeeld in de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:
Categorie functiemenging | Omschrijving | Categorie VNG bijlage 1 |
Categorie A |
Weinig milieubelastend, aanpandig mogelijk. | Milieucat. 1 |
Categorie B |
Zodanige milieubelasting dat bouwkundige afscheiding van gevoelige functies dient plaats te vinden. | Milieucat. 1, aspect gevaar Milieucat. 2, aspect stof en geur Milieucat. 3.1, aspect geluid Index verkeer van max. 1G (goederen) en 2P (personen) |
Categorie C | De activiteiten zoals onder B, waarbij door verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen. Randvoorwaarden toelaatbaarheid: kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid; productie en/of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode; de activiteiten hoofdzakelijk inpandig; activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur. |
Milieucat. 1, aspect gevaar Milieucat. 2, aspect stof en geur Milieucat. 3.1, aspect geluid Index verkeer van max. 2G (goederen) en 3P (personen) |
Onderhavig plangebied ligt in het centrum van Kesteren. Hier liggen milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar. Met voorliggend plan wordt winkelruimte (detailhandel/kantoor) uitgebreid en worden daarboven twee nieuwe appartementen gerealiseerd. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een tandartspraktijk aan de Hoofdstraat 4. Aan de westzijde staat een kantoor aan de Torenstraat 3. De activiteiten in en grenzend aan het plangebied kunnen worden ingedeeld in categorie A. Dit betreft bedrijven en functies in milieucategorie 1 die weinig milieubelastend zijn. Binnen categorie A zijn bedrijven aanpandig aan woningen mogelijk. Hiermee is er in de woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat en worden er met de ontwikkeling geen bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bedrijven en milieuzonering.
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Met voorliggend plan worden twee gevoelige functies (appartementen) toegevoegd en een winkelruimte uitgebreid. Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan een ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van 2 woningen in dit bestemmingsplan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen (N233) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald.
Aan de hand van afbeelding 4.2 zijn de jaargemiddelde concentraties voor het peiljaar 2018 bekeken. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Afbeelding 4.2.: NSL-monitoringstool
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2018
Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.
Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.
De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:
Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen.
Afbeelding 4.3: uitsnede provinciale risicokaart
Risicovolle inrichtingen
In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen of buisleidingen gelegen die van belang zijn.
Transport gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid alleen relevant is
vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Het plangebied ligt namelijk binnen het
invloedsgebied van deze transportroute, namelijk binnen de 4 kilometer die volgens Beleidsvisie externe
veiligheid gemeente Neder-Betuwe 2015-2019 moet worden gehanteerd. Binnen deze zone kunnen personen
overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied is op circa 1,5
kilometer van de Betuwelijn gelegen. Het plangebied ligt hiermee wel buiten een veiligheidszone, een
plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones). Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
“Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 3 november 2020 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.”
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of
voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid
worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het
plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de
zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Gezien het bovenstaande staat het aspect externe veiligheid de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de
weg. Dit geldt voor het plaatsgebonden risico en voor het groepsrisico. Ook ten aanzien van transportrisico's ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en over het water zijn geen belemmeringen voor het plangebied aanwezig. Er zijn ook geen risicovolle buisleidingen in de nabijheid van het plangebied aanwezig. Het plangebied valt buiten de veiligheidszones.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen, water eerlijk verdelen, voorbereiden op extreem weer, streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit, bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur, kwaliteitsverbetering zwemwater, toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit en toewerken naar circulariteit.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
Gemeentelijk Rioleringsplan Neder-Betuwe
Het beleid voor de rioleringszorg in Neder-Betuwe voor de komende jaren is omschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan Neder-Betuwe (GRP) 2019 - 2023. In het GRP maakt de gemeente inzichtelijk op welke wijze zij binnen deze planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost én op welke wijze deze kosten gedekt worden. In het plan worden ook de kaders en uitgangspunten geschetst om een goed rioolbeheer te realiseren. Deze kaders en uitgangspunten komen voort uit wetten, het bestaand (gemeentelijk) beleid en ervaringen uit de voorgaande GRP's. Daarbij is tevens aangegeven wat de gemeente doet en wat van bewoners mag worden verwacht op het gebied van riool, hemel- en grondwater.
Gemeente en Waterschap streven voor stedelijk gebied naar een robuust watersysteem waardoor overstroming alleen optreedt bij extreme situaties. Dit betekent dat er watersysteemmaatregelen moeten worden getroffen. Dit kan door extra ruimte voor oppervlaktewater in het bestaande watersysteem te creëren of door het realiseren van extra waterpartijen.
Om de doelstellingen van het rijk (2050) te halen moeten alle ruimtelijke ontwikkelingen die nu gerealiseerd worden klimaatbestendig en water robuust zijn. Als ze dat niet zijn komt de rekening voor aanpassingen bij toekomstige inwoners of de gemeente voor herinrichting van de openbare ruimte. Ruimtelijke functies moeten onderling op elkaar worden afgestemd en de ruimtelijke effecten op waterhuishouding (en vice versa) moeten vastgelegd worden in een bestemmingsplan of omgevingsplan. Klimaatbestendig inrichten heeft niet enkel betrekking op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen maar betreft ook de (herinrichting van) bestaande openbare ruimte.
Een klimaatbestendig oppervlaktewatersysteem betekent een robuust watersysteem van belang dat zowel extreme droge als natte situaties aan kan (regenwater-, droogte- en hittebestendig). In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn afspraken gemaakt over wateroverlast en watertekort. In het NBW zijn werknormen opgenomen ten aanzien van het noodzakelijke beschermingsniveau. Om nu en in de toekomst aan deze beschermingsniveaus te voldoen is de realisatie van aanvullende waterberging noodzakelijk. Deze opgave wordt bepaald aan de hand van modelleringen (hydrologische berekening van het oppervlaktewatersysteem).
In de huidige situatie is het plangebied nagenoeg geheel verhard. Achter het gebouw ligt een verhard achterterrein, waar in de toekomstige situatie de uitbreiding plaatsvindt. Met voorliggend plan is er daarom geen sprake van een toename van verharding. Tevens liggen er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen en/of watergangen in het plangebied. Het hemelwater en afvalwater zal overeenkomstig de huidige situatie gescheiden worden afgevoerd.
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Neder-Betuwe is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Natura2000
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een flora en fauna onderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen. De planlocatie biedt mogelijke verblijfplaatsen en nestlocaties voor beschermde soorten (vleermuiskasten), maar deze worden niet weggenomen ten gevolge van de beoogde ontwikkeling. In de kasten zijn tijdens het onderzoek geen vleermuizen aangetroffen. Om verstoring van eventueel aanwezige vleermuizen tijdens de werkzaamheden te voorkomen zullen de kasten voorafgaand aan de werkzaamheden worden geïnspecteerd. Indien een kast bezet is zullen de werkzaamheden die dag niet doorgaan. Is de kast niet in gebruik dan zal de kast weer teruggeplaatst worden, zodat deze weer kan functioneren als (potentiële) verblijfplaats. Hierbij zullen de verbodsbepalingen uit de Wnb niet overtreden worden.
Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van broedende huismussen, foeragerende vleermuizen, rugstreeppadden en algemene broedvogels (in het kader van Algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De ontwikkeling leidt, mits enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de Algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels, niet tot overtreding van de Wnb in het kader van soortenbescherming.
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van circa 1,5 kilometer afstand ten noorden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Door de omvang van de ontwikkeling (uitbreiding centrumfunctie en toevoegen 2 appartementen) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van negatieve effecten worden uitgesloten. Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd (zie bijlage 6). Hieruit blijkt dat als gevolg van de ontwikkelingen waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van significante effecten op beschermde Natura 2000 gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Met het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' is voor het gehele plangebied van de gemeente Neder-Betuwe de archeologische verwachtingswaarde geregeld. Het zuidelijk deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld. Het noordelijk deel van de locatie heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld. Met voorliggend plan is het oppervlak van de bodemingrepen ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1' groter dan 100 m2, waardoor een archeologisch onderzoek nodig is. Het onderzoeksrapport hiervan is toegevoegd als bijlage 7. Hierin wordt geconcludeerd dat de archeologische verwachting kan worden gehandhaafd. Aangezien er sprake is van een archeologische verwachting en het relevante niveau wordt bereikt door de graafwerkzaamheden wordt een vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' liggen ook op de bebouwing in het deel van het plangebied waar alleen de gevel wordt opgeknapt. Hier worden de dubbelbestemmingen in voorliggend plan overgenomen.
Binnen de plangrenzen van het voorliggende bestemmingsplan zijn geen monumenten of andere cultuurhistorische waardevolle bebouwing of structuren aanwezig.
Wanneer het bevoegd gezag het advies met betrekking tot archeologie overneemt wordt het proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen. De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Er zijn geen grote buisleidingen of hoogspanningsverbindingen in de directe omgeving van het plangebied aanwezig. Voor de herontwikkeling zullen middels een Klic-melding eventueel aanwezige leidingen in beeld worden gebracht en eventueel worden verlegd. Dit heeft echter geen invloed op de uitvoerbaarheid van het plan.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect leidingen.
In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn.
Voor de hele gemeente is een bureau onderzoek gedaan naar of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Het onderzoek kan niet uitwijzen of het plangebied een onverdachte of verdachte locatie betreft. Een oppervlaktedetectie onderzoek zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de gronden. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichte van bodemingrepen, zal een detectie-onderzoek worden overlegd. Voorliggend bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
In het vervolg van dit hoofdstuk wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In de bestemmingsregels zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Deze zijn als volgt opgebouwd:
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de verschillende bestemmingen.
Centrum
Ter plaatse van deze gronden is de beoogde winkel-/kantoorfunctie toegestaan op de begane grond. Er zijn maximaal 4 woningen toegestaan, uitsluitend op de verdieping. De toegestane goot- en bouwhoogte bedraagt bij het oostelijk deel van de bebouwing respectievelijk 6 en 9 meter. Bij het westelijk deel van de bebouwing bedraagt de maximale goot- en bouwhoogte 6 meter.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'
Ten behoeve van het behoud en de bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'
Ten behoeve van het behoud en de bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen, zwembaden en ten aanzien van de bestaande situatie.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn regels voor (niet-publieksgerichte) aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn onder meer algemene afwijkingsregels opgenomen voor evenementen, publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, bed & breakfastaccommodaties, parkeren en jongerenontmoetingsplaatsen.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden niet in eigendom heeft, is een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar gesloten. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling wordt afgezien van het houden van inspraak. De initiatiefnemer heeft de naaste buren van de voorgenomen plannen op de hoogte gesteld. Zij hebben allemaal positief op het plan gereageerd.
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Omdat voorliggend plan slechts een beperkte uitbreiding van de centrumfunctie betreft en geen provinciale of waterschapsbelangen raakt, is het toezenden achterwege gelaten. Bij het ontwerpbestemmingsplan behouden zij de mogelijkheid tot het geven van zienswijzen. De ontvangen reacties worden te zijner tijd voorzien van een gemeentelijke beantwoording.
Gezien de geringe impact van de voorgenomen ontwikkeling kan de inspraakfase worden overgeslagen en wordt het plan direct als ontwerp ter inzage worden gelegd. Belanghebbenden hebben dan nog steeds de mogelijkheid om hun zienswijzen te geven. De direct naastgelegen buren zijn door de initiatiefnemer over het plan geïnformeerd. Zij hebben allemaal positief op het plan gereageerd.
Na afronding van het vooroverleg start de formele bestemmingsplanprocedure. De eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Indien nodig worden er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook moeten de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties moet worden toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er moet worden aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 9 juni 2022 tot en met 21 juli 2022 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn gedurende deze termijn geen zienswijzen ingediend.
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat voor belanghebbenden direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.