Plan: | TAM-omgevingsplan gemeente Hof van Twente Hoofdstuk 22a Gruttostraat 49 e.o. |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.GOxGruttostrt49eo-OP10 |
Voorliggend TAM-omgevingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Gruttostraat 49 in Goor. Met het voornemen wordt bestaand bedrijfsperceel in de kern van Goor (gemeente Hof van Twente) heringedeeld. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woonfunctie en op het overige deel van het perceel wordt het planologisch mogelijk gemaakt een bedrijfswoning te realiseren. Met deze kleine planologische aanpassingen van het perceel wordt er een gedegen afronding van het gebied gerealiseerd in een veranderende omgeving.
In 2020 besloot de gemeente Hof van Twente, het gebied ten oosten van het plangebied aan te kopen en om dit voormalige terrein van de Twentse Stoomblekerij, afgekort TBS, te herontwikkelen met in overwegende mate een woonfunctie.
Het voornemen is strijdig met het geldende omgevingsplan. Om het voornemen te realiseren, is een wijziging van het omgevingsplan noodzakelijk. Voorliggend TAM-omgevingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kader en toont aan de het voornemen in overeenstemming is met 'een evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.
Het plangebied ligt in aan de Gruttostraat te Goor en staat kadastraal bekend als gemeente Hof van Twente, sectie C, perceelnummers 6985 en 7510.
In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied in de kern Goor (rode ster) en de ligging ten opzichte van de directe omgeving (rode omlijning) indicatief weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in Goor en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: plattekaart.nl) |
Het "TAM-omgevingsplan gemeente Hof van Twente Hoofdstuk 22a Gruttostraat 49 e.o." bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de functies van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het TAM-omgevingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het TAM-omgevingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het omgevingsplan van de gemeente Hof van Twente. Ter plaatse van het plangebied is sprake van het omgevingsplan van rechtswege zoals deze in werking is getreden op 1 januari 2024. Het omgevingsplan van rechtswege bestaat ter plaatse uit de volgende documenten:
Voor de duiding van het planologische regime is met name het bestemmingsplan “Goor” van belang.
Op basis van het bestemmingsplan "Goor" is het plangebied voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein' met een bouwvlak en gevellijn. Daarbij is een bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bedrijfsgebouw' en de maatvoeringseisen 'maximum bouwhoogte: 10 m' en maximum bouwhoogte: 10 m en maximum goothoogte: 6 m' opgenomen. Tot slot is er een gebiedsaanduiding 'milieuzone - intrekgebied' aanwezig.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van de geldende planologische situatie weergegeven. Hierop is het plangebied indicatief aangegeven met de rode omlijning. Hierna wordt nader op de geldende bestemmingen ingegaan.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Goor" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
Enkelbestemming 'Bedrijventerrein'
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven en instellingen met een milieucategorie van 1 en 2, dienstverlening, per bedrijf één bedrijfswoning, tot een maximum van in totaal 11 bedrijfswoningen groenvoorzieningen en water en verkeers- en verblijfsdoeleinden.
De gebouwen moeten gebouwd worden binnen een bouwvlak waarbij de bouw- en goothoogte niet meer bedraagt dan ter plaatse van de maatvoering aangegeven 'maximum bouwhoogte (m)' en 'maximum bouwhoogte (m) en maximum goothoogte 6 m' . Bedrijfsgebouwen mogen niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bedrijfsgebouwen'. De voorgevels van de bedrijfswoningen dienen ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' te worden gebouwd.
Gebiedsaanduiding 'milieuzone - intrekgebied'
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - intrekgebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de bodem- en de (grond)waterkwaliteit ten behoeve van de drinkwatervoorziening.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldend omgevingsplan, aangezien ter plaatse de bouw- en gebruiksregels voor het regulier gebruiken van de bedrijfswoning, realisatie van de bedrijfswoning ontbreekt. Daarbij moet de planologische situatie ter plaatse gewijzigd worden om de milieutechnische aspecten en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties te borgen. Voorliggend plan voorziet in het gewenste juridische planologisch kader om de voorgenomen herontwikkeling te kunnen realiseren.
Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) ondersteunt bij het werken volgens de Omgevingswet. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) voor organisaties die bij de voorbereiding en inwerkingtreding van de wet nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Een van de tijdelijke alternatieve maatregelen is de TAM-IMRO ofwel het TAM-omgevingsplan. Kort gezegd houdt TAM-IMRO in dat de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. IMRO is een bekende en functionerende techniek. Juridisch maakt het TAM-omgevingsplan deel uit van het omgevingsplan van de gemeente. Technisch is het dat niet, waardoor aanvullende (voorrangs)regels noodzakelijk zijn. Hier wordt in hoofdstuk 14 nader op ingegaan.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 allereerst ingegaan op de huidige situatie. Hoofdstuk 3 gaat achtereenvolgens in op de gewenste situatie van het plangebied de bescherming van de landschappelijke en stedenbouwkundige waarden in en rondom het plangebied. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de omgevingsveiligheid, waarna in hoofdstuk 6 de bescherming van de gezondheid, het milieu en de natuur. Hoofdstuk 7 gaat in op het wateraspect. Hoofdstuk 8gaat in op de juridische planopzet en regels. Hoofdstuk 9 en 10 behandelen ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het voornemen.
Het plangebied betreft een bedrijfswoning en bijhorend erf aan de Gruttostraat 49, en het braakliggende grasveld ten noorden van deze bedrijfswoning. Planologisch gezien is op dit braakliggende grasveld ruimte voor een bedrijf.
Het plangebied wordt aan de noord- en westzijde begrensd door een bedrijventerrein, waarbij de Ambachtsweg aan de westzijde als ontsluitingsweg dient voor de bedrijven langs deze straat. Aan de zuidzijde bevindt zich een watergang, met aan de overkant het begin van de woonwijk 'De Whee'. De oostelijke begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de Gruttostraat. Aan de overzijde van deze straat ligt het voormalige TBS-terrein, evenals enkele sportvelden. Op het voormalige TBS-terrein zijn momenteel plannen in ontwikkeling om dit gebied te herbestemmen voor woningbouw, waaronder aaneengeschakelde woningen en standplaatsen voor woonwagens.
In afbeelding 2.2 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven, waarin het plangebied indicatief is aangegeven met de rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 2.2: Luchtfoto van het plangebied (Bron: PDOK) |
In hoofdstuk 2 is ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op de voorgenomen ontwikkeling.
Met het voornemen wordt de bestaande bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woonfunctie. De grond van het bedrijventerrein blijft in de toekomstige situatie behouden voor een bedrijf om zich hier te vestigen. Aangezien de bestaande bedrijfswoning omgezet wordt naar een reguliere woonfunctie is ter plaatse van het bedrijventerrein het ook mogelijk een bedrijfswoning bij een bedrijf te realiseren. Om deze situatie planologisch goed te borgen worden de bouwvlakken en aanduidingen ter plaatse omgezet zodat een evenwichtige toedeling van functies aan locaties geborgd kan worden.
Door een bedrijfswoning en een onbebouwde locatie om te zetten naar een reguliere woonfunctie, en de bouwmogelijkheden van een bedrijfsterrein met bedrijfswoning aan te passen, wordt de beschikbare ruimte binnen de bestaande bebouwde kom optimaal benut. Dit draagt bij aan het tegemoetkomen aan de woningbehoefte binnen zowel de kern Goor als de gemeente Hof van Twente. Tegelijkertijd blijft er ruimte beschikbaar voor de vestiging van een nieuw bedrijf met bijbehorende bedrijfswoning, waardoor zowel de woon- als werkfunctie in het gebied versterkt wordt.
Gezien de locatie van het plangebied binnen de bebouwde kom van Goor, aansluitend op het bestaande woon- en werkgebied, is dit een passende functie.
Bouwkundige uitgangspunten stedenbouw
In de huidige situatie is planologisch een bouwvlak en aanduidingen aanwezig die de uitgangspunten vormen voor de realisatie van de bedrijfsgebouwen. Deze stedenbouwkundige uitgangspunten worden in de toekomstige situatie overgenomen waar kan. Zodoende is er straks, zoals in overeenstemming met de huidige situatie, bedrijfsbebouwing mogelijk met een bouwhoogte van 10 meter en een bedrijfswoning met een bouwhoogte van maximaal 10 meter, een goothoogte van maximaal 6 meter. het bouwvlak wordt hier gewijzigd zodat voldoende afstand is tussen de bestaande woning en de toekomstige bedrijfsbebouwing. De aanwezige strook waar een bedrijfswoning mogelijk is wordt ter plaatse vergroot zodat er meer ruimte is om een bedrijfswoning ter plaatse te realiseren. Tevens wordt de rooilijn van de bebouwing ten opzichte van de Gruttostraat gewijzigd zodat dit op één lijn komt met elkaar en overeenkomt met de bestaande bebouwing in de omgeving.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Parkeerkencijfers 2024 - Basis voor parkeernormering' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren, waaronder kencijfers voor de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens.
Bij de berekening van de parkeernormen zal er een gemiddelde worden genomen. De gemeente Hof van Twente heeft in 2016 een 'Gemeentelijk Mobiliteitsplan' vastgesteld. De gemeente Hof van Twente heeft de parkeernormen gebaseerd op de hiervoor genoemde CROW publicatie.
De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:
Voor het bedrijf is er rekening gehouden met een bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief' (industrie, laboratorium, werkplaats en 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf'). Hierbij is rekening gehouden met een worst case scenario waarbij er zowel een bedrijfswoning als een bedrijf gerealiseerd wordt met een oppervlakte van het volledige bouwvlak (maximale planologische invulling). Gesteld wordt dat dit voldoende is een realistisch beeld te geven van de toekomstige situatie.
In onderstaande tabel wordt de totale parkeerbehoefte op basis van de uitgangspunten uit paragraaf 3.2.1 berekend.
In voorliggend geval wordt op de bestaande bedrijfswoning/reguliere woning op eigen erf geparkeerd. Voor het toekomstige bedrijf en eventuele bedrijfswoning geldt ook dat er op eigen terrein geparkeerd moet worden.
Voor het parkeren is gekeken naar een bandbreedte tussen de volgende bedrijfstypen die binnen een gemengd bedrijventerrein kunnen voorkomen:
In voorliggend geval moet op het plangebied worden voldaan aan een parkeerbehoefte van tussen de 13 en 23 parkeerplaatsen. Bij nadere invulling van het bedrijventerrein kan dit wijzigen.
De erven zijn van voldoende omvang om aan de parkeerbehoefte te voldoen.
In onderstaande tabel wordt de totale parkeerbehoefte op basis van de uitgangspunten uit paragraaf 3.2.1 berekend.
In voorliggend geval is er al sprake van verkeersbewegingen ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning/reguliere woning. Voor het toekomstige bedrijf en eventuele bedrijfswoning wordt de toekomstige verkeersgeneratie wel meegenomen.
Voor de verkeersgeneratie is gekeken naar een bandbreedte tussen de volgende bedrijfstypen die binnen een gemengd bedrijventerrein kunnen voorkomen:
In voorliggend geval is er sprake van een verkeersgeneratie van tussen de 44 en 84 verkeersbewegingen. Bij nadere invulling van het bedrijventerrein kan dit wijzigen.
Het omliggende wegennetwerk heeft voldoende capaciteit om het verkeer afkomstig van het plangebied op een vlotte en veilige manier af te wikkelen. De beoogde ontsluiting van het plangebied op de hiervoor genoemde weg is verkeersveilig.
De omliggende infrastructuur is in voldoende mate ingericht om de verkeersbewegingen eenvoudig en veilig af te wikkelen.
Met voorliggend omgevingsplan wordt in voldoende mate rekening gehouden met het aspect verkeer en parkeren.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit TAM-omgevingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit TAM-omgevingsplan opgenomen ontwikkeling.
De Ladder is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen wordt beoordeeld of er echt behoefte aan is en of de ontwikkeling binnen het stedelijk gebied kan. De instructieregel in artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de Ladder is vereist. De Ladder wordt toegepast bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij de toetsing aan de ladder worden beide onderdelen van de Ladder meegenomen:
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'stedelijk gebied' en een 'stedelijke ontwikkeling'.
Stedelijk gebied: Op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit toegelaten stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen en infrastructuur, met uitzondering van stedelijk groen aan de rand van die bebouwing en lintbebouwing langs wegen, waterwegen of waterkeringen;
Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is.
Artikel 5.129g Bkl legt geen grens vast wat voldoende substantieel is. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn wel lijnen uitgezet. Er is een overzichtsuitspraak (ECLI:NL:RVS:2017:1724) over de Ladder. De Afdeling geeft hierin geen harde ondergrenzen, maar stelt wel 'in beginsel' grenzen.
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Voor betreft de woningen wordt gesteld dat wanneer een plan niet voorziet in meer dan 11 woningen dat dit niet kan worden gezien als een stedelijke ontwikkeling. Een uitgangspunt hiervoor is de rechtsuitspraak 'ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921'. Met het voornemen wordt één bedrijfswoning omgezet naar reguliere woning en de mogenlijkheid gecreëerd voor het realiseren van een bedrijfswoning ter plaatse van het bedrijf.
Voor wat betreft de bedrijfsmatige gronden en activiteiten wordt gesteld dat een stedelijke ontwikkeling met een brutovloeroppervlakte van minder dan 500 m² niet als stedelijke ontwikkeling gezien (ECLI:NL:RVS:2017:1724). Hierbij wordt gesteld dat met het voornemen al sprake is van grond met de functie bedrijventerrein waarbij het planologisch mogelijk is voor het vestigen van een bedrijf met een oppervlakte van circa 1.100 m². In voorliggend geval worden de planologische mogelijkheden niet verruimd. Er is enkel sprake van een planologiche wijziging om de evenwichtige toedeling van functies aan locaties te borgen. Gesteld kan worden dat de bedrijfsmatige activiteit niet gezien wordt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Gelet op vorenstaande is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan voldoet daarmee aan de instructieregels uit artikel 5.129g van het Bkl.
Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening. Onderstaand wordt het provinciale beleid nader uitgewerkt.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
![]() |
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn met name artikel 4.4 en artikel 4.14 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op deze artikelen wordt hierna ingegaan.
Artikel 4.4: Principe van concentratie
Hierbij wordt gesteld dat het begrip 'lokaal gewortelde bedrijvigheid' gedefinieerd wordt als: 'bedrijven die hun oorsprong óf verzorgingsgebied hebben of vinden in de gemeente of kern waar ze gevestigd zijn of zich vestigen én toegevoegde waarde bieden aan de sociaaleconomische structuur en voorzieningen'.
Artikel 4.14: Woonafspraken (woningbouw)
Toetsing van het initiatief aan artikelen 4.4 en 4.14 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het plangebied ligt binnen de kern Goor in de gemeente Hof van Twente. Ter plaatse is een bedrijfswoning en een braakliggend terrein gevestigd waar planologisch al een bedrijf zich mag vestigen. Daarmee behoord tot het bestaand bebouwd gebied (de bebouwde kom van Goor). Ontwikkelingen mogen plaatsvinden indien ze toebehoren aan de lokale behoefte. In voorliggend geval wordt gesteld dat ter plaatse geen extra gronden omgezet worden ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten en de locatie en omvang van het beoogde bedrijf zeer geschikt zijn voor het uitvoeren en exploiteren voor lokale bedrijvigheid. Het plangebied ligt namelijk aan de rand van een bedrijventerrein die hiervoor geschikt is.
Met het voornemen wordt een bestaande bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning en de mogelijk gesteld voor het realiseren van een nieuwe bedrijfswoning. Er is per saldo sprake van de toevoeging van één nieuwe reguliere woning. In paragraaf 4.3.2 vindt een verdere toetsing plaats aan de gemeentelijke Visie op wonen. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling bijdraagt aan de actuele kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte. In verband hiermee is het voorliggende TAM-omgevingsplan in overeenstemming met artikel 4.14 uit de Omgevingsverordening Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.
In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In de groene ruimte gaat het - kort door de bocht - om het behoud en de versterking van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart opgenomen, waarin het plangebied indicatief met rode contour is omlijnd.
![]() |
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. In voorliggend geval wordt ter plaatse van dit ontwikkelingsperspectief een bedrijfswoning omgezet naar reguliere woning en ter plaatse van een braakliggende locatie de gronden hergestructureerd waardoor er sprake is van een bedrijf met bedrijfswoning ter plaatse. Door de ontwikkeling wordt binnen het bestaand stedelijk gebied voorzien in een deel van de lokale woningbehoefte en extra werklocatie. Het voornemen sluit goed aan op de ambities binnen het perspectief en sluit aan op de stedenbouwkundige en functionele structuur van de omgeving.
Geconcludeerd wordt het initiatief in overeenstemming is met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Gelet op liggen van het plangebied in het stedelijk gebied gelden er ten aanzien van de natuurlijke laag het gebiedskenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' en ten aanzien van de laag van het agrarisch-cultuurlandschap geldt het gebiedskenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap''. Gezien de ligging in de bebouwde kom is er geen sprake van invloed op de gebiedskenmerken 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'Jong heide- en broekontginningslandschap''. De natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap en de laag van beleving kunnen voor wat betreft de toetsing dan ook buiten beschouwing blijven. Hieronder wordt de stedelijke laag nader uitgewerkt.
De 'Stedelijke laag'
Het plangebied is op basis van de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijk laag' aangeduid met het gebiedstype 'Informele trage netwerk' en 'Bedrijventerreinen'. In afbeelding 4.3 is het plangebied indicatief met rode contour omlijnd. Opgemerkt wordt dat het gebiedstype 'Woonwijken 1955-nu' tevens beschreven wordt.
![]() |
Afbeelding 4.3: Uitsnede Stedelijke laag Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
'Bedrijventerreinen'
Overijssel kent verschillende typen werklocaties, zoals bedrijventerreinen, stationsomgevingen, kantoor- en retaillocaties. Bedrijventerreinen zijn functioneel aangelegde locaties aan de rand van steden en kernen. De opzet en verkaveling van bedrijventerreinen houden vooral rekening met de milieuruimte, autobereikbaarheid en (manoeuvreer) ruimte voor vrachtwagens. Het zijn meestal monofunctionele werklocaties die gescheiden liggen van omliggende woonwijken en het buitengebied. Er zijn veel verschillen in uitstraling en ambitieniveau per terrein. De bebouwing is vaak eenvoudig en eenvormig.
Naast de bedrijventerreinen aan de rand van een stad of kern kennen we ook binnenstedelijke werklocaties, met bijvoorbeeld kantoren of een mix aan economische functies. Deze binnenstedelijke werklocaties zijn onderdeel van het stedelijk weefsel en hebben geen beperkingen (oa milieu) voor nabij gelegen woningen of scholen. De bebouwing heeft een stedelijk karakter, vaak met meerdere verdiepingen of hoogbouw. In sommige gevallen heeft industrieel erfgoed een nieuwe impuls gekregen.
Ontwikkelingen die passend zijn is het toekomstbestendig maken van deze bedrijventerreinen met aandacht voor duurzaamheid, water en vergroening. Daarbij is er een groeiende vraag naar nieuwe werklocaties. De ambitie is dan ook de economische functies te versterken en de kwaliteit te verhogen door zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
'Woonwijken 1955 - nu'
De woonwijken van 1955 tot nu zijn uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. Wonen, werken en voorzieningencentra zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter. Er is een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur en architectuur. Nieuwbouwwijkjes bij kleinere plaatsen zijn niet altijd afgeronde eenheden, omdat de bouwopgave daarvoor te klein was.
Vaak is er een buurtje aangeplakt aan de oudere bebouwingsstructuur, zonder relatie met de oorspronkelijke structuur van het dorp of het voormalige agrarische cultuurlandschap.
Met het voornemen blijven de bestaande karaktereigenschappen van het gebied en zijn omgeving behouden. Aan de zuidzijde van het plangebied tegen de grens met de woonwijk wordt een bestaande bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning. Hierbij wordt opgemerkt dat, zoals in deze motivering beschreven ontwikkeling, geen afbreuk doet aan de waarde van het bedrijventerrein of bedrijfsmatige activiteiten in de omgeving. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Met het voornemen wordt de bestaande ruimte optimaal benut en is er ruimte voor een nieuw bedrijf en bedrijfswoning op een locatie die daarvoor geschikt is. De bedrijfsbebouwing zal daarbij aansluiten op de omgeving en is hiermee passend.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de gebiedskenmerken van de stedelijke laag.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende TAM-omgevingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de gewenste ontwikkeling worden hieronder behandeld.
De structuurvisie Goor 2025, bevat de gemeentelijke visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de periode tot en met 2025 voor de kern Goor, met uitzondering van het centrum van Goor waarvoor een masterplan is opgesteld. De ambities ten aanzien van meerdere sectorale onderwerpen (zoals wonen, economie, verkeer en infrastructuur en cultuurhistorie) zijn hierin samengebracht, voor zover deze betrekking hebben op de ruimtelijke structuur van Goor. Daarnaast bevat de structuurvisie een visie op de ruimtelijke kwaliteit. De visie biedt hiermee één actueel ruimtelijk kader voor de verschillende beleidsterreinen. Nieuwe initiatieven worden in eerste instantie getoetst aan de structuurvisie, maar de gemeente staat ook open voor nieuwe initiatieven die niet direct in de visie staan omschreven.
Belangrijke ambities zijn het realiseren van een duurzame woon- en werkomgeving voor iedereen en het realiseren van een robuust groen-blauw raamwerk. Bij beide componenten speelt ruimtelijke kwaliteit een belangrijke rol. Ruimtelijke kwaliteit, met name ten aanzien van de versterking van de elementen 'groen en water' en verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte staan dan ook hoog in het vaandel.
Op de visiekaart staan de ambities afgebeeld, onderstaande afbeelding toont de ligging van het plangebied op deze kaart en de bijhorende ambitie-onderdelen. De ambities worden in de structuurvisie categorisch toegelicht. In de volgende subparagraaf wordt het plan getoetst aan de ambities die gelden voor het plangebied overeenkomstig de visiekaart. In afbeelding 4.4 is een uitsnede van de visiekaart weergegeven. Het plangebied is hierop aangeduid met de gele omlijning. In dit geval is hoofdzakelijk het thema 'revalitisering bedrijventerrein' van belang.
![]() |
Afbeelding 4.4: Uitsnede visiekaart (Bron: gemeente Hof van Twente) |
Goor onderscheidt zich van de overige kernen binnen de gemeente door haar grote oppervlakte bedrijventerreinen. Aan de noordzijde van de kern liggen de bedrijventerreinen Spechthorst, TSB en De Whee. Uit de behoefteregistratie welke heeft plaatsgevonden in het kader van de Bedrijventerreinenvisie 2011-2021 blijkt voor Goor de grootste ruimtevraag naar bedrijventerrein, namelijk afgerond 14-19 hectare (t/m 2020). Een groot deel hiervan kan zich op de resterende beschikbare kavels op Zenkeldamshoek vestigen.
Voor het overige deel van de ruimtevraag moet een plek worden gevonden op bestaande terreinen via inbreiding en als de bestaande terreinen ruimtelijk optimaal zijn benut – onder meer via herstructurering – kan eventueel nieuwe ruimte gereserveerd worden voor bedrijvigheid. Nabij Zenkeldamshoek, ten noorden van de Zomerweg, is hiervoor reeds grond aangekocht.
Een vergelijking tussen vraag en aanbod tot en met 2020 leert dat er binnen de gemeente Hof van Twente maximaal een overschot is van 4 hectare, waarvan 2,5 hectare op conto komt van de kern Goor. Hierbij is echter nog geen rekening gehouden met de vervangingsvraag als gevolg van de transformatie van het TSBterrein (5 à 6 hectare) en de bovenlokale vraag (1 à 2 hectare), welke met name betrekking heeft op de kern Goor.
Herstructurering
Ingezet wordt op herstructurering en inbreiding op bestaande bedrijventerreinen. Vooral bedrijventerrein Spechthorst – De Whee biedt kansen voor intensivering van het ruimtegebruik. Ook ter plaatse van bedrijventerrein Haven Goor is ruimte voor een intensivering van het ruimtegebruik. Aandachtspunten hierbij zijn de eigendomsverhoudingen (een groot deel is particulier eigendom).
Wonen op bedrijventerreinen
Bij de ontwikkeling van nieuwe plannen wordt zeer terughoudend omgegaan met het toestaan van nieuwe bedrijfswoningen. Ten aanzien van reeds aanwezige bedrijfswoningen op bestaande bedrijventerreinen wordt een zogenaamde uitsterfconstructie toegepast (wanneer het gebruik is beëindigd, wordt het niet opnieuw toegestaan). Reden hiervoor is dat bedrijfswoningen op bedrijventerreinen, gelet op de hinder en beperkingen voor de bedrijfsvoering van derden, niet passend zijn. Daarnaast is gebleken dat in de praktijk het wonen bij het bedrijf niet noodzakelijk is en dat bestaande bedrijfswoningen op bedrijventerreinen vaak worden bewoond of worden verkocht aan mensen die geen binding hebben met een bedrijf op het betreffende bedrijventerrein, met milieutechnische beperkingen voor omliggende bedrijven tot gevolg.
Met het voornemen wordt per saldo een nieuwe reguliere woning toegevoegd aan de rand van het bedrijventerrein en een bestaand bedrijfsperceel heringericht om zodoende optimaal gebruik te maken van de ruimte ter plaatse. Met de reguliere woning is goed gekeken naar de omgeving. Er zijn meerdere onderzoeken verricht om de milieutechnische aspecten te toetsen en te zorgen dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Tevens wordt opgemerkt dat de reguliere woning de bedrijvigheid op het bedrijventerrein niet in de weg staat.
Voorliggend plan past binnen de uitgangspunten van de 'Structuurvisie Goor 2025' en geeft invulling aan een deel van de revitalisering van het bedrijventerrein. De voorgenomen ontwikkeling is hierdoor in lijn met het beleid, zoals opgenomen in de 'Structuurvisie Goor 2025'.
In de gemeente Hof van Twente is het goed wonen, werken, recreëren en vertoeven. Een groene, landelijke gemeente met levendige kernen. De ambitie is: voor iedere inwoner een passende woning. Dit betekent niet alleen dat de huidige woningvoorraad optimaal benut moet worden, maar ook dat er gericht woningen bijgebouwd moeten worden. Dit vraagt om flexibiliteit en maatwerk, waarbij ten allen tijden de landelijke kwaliteit van de gemeente wordt gewaarborgd.
Deze woonvisie behandelt de belangrijkste ambities, speerpunten en acties van de gemeente om dit doel te bereiken. De belangrijkste ambities zijn:
Er is sprake van toenemende krapte op de woningmarkt in Hof van Twente. De afgelopen tien jaar zijn er weinig woningen gerealiseerd in de gemeente. De woningvraag is groot en de woningmarkt in de Hof is krap. Zowel starters als gezinnen en ouderen ervaren moeite bij het vinden van een geschikte woningen. ‘Bouwen, bouwen, bouwen…. er is een tekort aan woningen, in alle kernen’ is een stelling die in alle georganiseerde woontafels door alle betrokkenen onderschreven werd. Er wordt een piek verwacht in de woningbehoefte in de jaren tot 2030, waarna de behoefteontwikkeling stabiliseert en licht afvlakt.
In de koopsector is er momenteel door gebrek aan aanbod nauwelijks keuze. Hof van Twente heeft vanouds een grote voorraad grondgebonden koopwoningen. Door grote vraag van binnen en buiten de gemeente is de beschikbaarheid gering en stijgen de gemiddelde koopprijzen fors. De vrije huursector is nog erg klein in de gemeente. Een deel van de behoefte aan geschikte ouderenwoningen zit in de vrije huursector.
Tot en met 2030 is er in de gemeente Hof van Twente een woningbehoefte van ongeveer 675 tot 730 woningen. Deze aantallen zijn niet in beton gegoten en vormen een leidraad voor de woningbouwplannen. De woningbehoefte in Hof van Twente is gebaseerd op de huishoudensprognose Primos2020 en houdt daarnaast rekening met een aanvullende woningvraag. Specifiek in de kern Goor is sprake van een programmaruimte van 240-245 nieuwe woningen in de periode van 2020-2030.
Momenteel bestaan de kernen en het buitengebied van Hof van Twente voornamelijk uit landelijke en dorpse woonmilieus. Deze wil de gemeente vitaal en sterk houden, maar ook nieuwe kwaliteiten toevoegen zoals bijvoorbeeld met Op Stoom in Goor. Dit is in lijn met de regionale ambities om meer verstedelijking en stedelijke vernieuwing in Twente te realiseren. Per locatie bepaalt de gemeente welk woonmilieu het meest passend is. Ruimtelijk wordt eerst ingezet op transformatie, inbreiding en verdichting en als laatste op uitbreiding. Zo wordt niet alleen het waardevolle groen behouden, maar wordt ook gezorgd voor verdichting.
De gemeente wil passende huisvesting kunnen bieden voor alle doelgroepen in verschillende levens- fasen en met diverse woonwensen. Met een wachttijd van minder dan 12 maanden lijkt er in Hof van Twente geen sprake van een grote druk op de sociale huurmarkt. Wel staat betaalbaarheid in het koopsegment en de geliberaliseerde huur onder druk. Uit woontafels met jongeren blijkt dat zij moeite hebben om een betaalbare, geschikte starterwoning te vinden. De prijzen zijn hoog en het beschikbare aanbod is beperkt door gebrek aan doorstroming en weinig nieuwe (betaalbare) toevoegingen. Een andere uitdaging is de demografische verandering in de gemeente. In de komende tien jaar komen er circa 1.500 75-plussers bij. Daarmee zal de zorgvraag groter worden evenals de wens van veel oudere huishoudens om zo lang mogelijk zelfstandig thuis te wonen. Er wordt daarom ingezet op het bouwen van betaalbare starters- en gezinswoningen, maar ook levensloopbestendige grondgebonden woningen voor senioren.
In onderstaande tabel is een uitsnede van het woonprogramma voor de gemeente Hof van Twente voor de periode 2020-2030 weergegeven.
![]() |
In voorliggend geval wordt per saldo een bestaande bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning en is er sprake van de mogelijkheid een nieuwe bedrijfswoning ter plaatse te realiseren. De realisatie van de nieuwe woning draagt bij aan het invullen van de grote woningbehoefte in de gemeente Hof van Twente. Het voornemen is passend binnen de kwantitatieve behoefte van 675 tot 730 woningen in de gemeente en 240 tot 245 woningen in de kern Goor. Bovendien wordt een gevarieerd woningaanbod gecreëerd door de vrijstaande woning toe te voegen. De woningen zorgen voor doorstroom wat ervoor zorgt dat er ruimte komt voor woningen die geschikt zijn voor doelgroepen waarbij sprake is van een groot woningtekort zoals starters en senioren. Dit zorgt voor meer doorstroming op de woningmarkt.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Woonvisie gemeente Hof van Twente 2021-2025.
Op basis van paragraaf 5.1.2 van het Bkl houdt het bevoegd gezag bij het evenwichtig toedelen van functies aan locaties rekening met het waarborgen van de veiligheid. In dit hoofdstuk komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit de veiligheid gewaarborgd wordt. Gedoeld wordt op het waarborgen van de veiligheid ter voorkoming van een branden, rampen of crises. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden. Het betreft de volgende activiteiten:
Daarnaast staan in het Bkl ook instructieregels voor de volgende risicobronnen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving:
Het werken met aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico's is een nieuwe manier van omgaan met het groepsrisico (artikel 5.12 t/m 5.15 Bkl). Een aandachtsgebied geldt van rechtswege. Deze worden vastgelegd in het Register Externe Veiligheid en zijn digitaal raadpleegbaar. Voor het project moet binnen deze aandachtsgebieden rekening worden gehouden met het groepsrisico. Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen toe te laten en ook geen beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Deze gebouwen en locaties zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen. Dat dient te geschieden met voorschriftengebieden.
Voor een project dient in principe een aandachtsgebied als voorschriftengebied te worden aangewezen als er met het project kwetsbare gebouwen worden toegestaan. In een voorschriftengebieden gelden de extra bouweisen van paragraaf 4.2.14 Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl).
Aan hand van de 'Landelijke Signaleringskaart Externe Veiligheid' is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het projectgebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart externe veiligheid met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is met de rode omlijning indicatief weergegeven.
Uit de inventarisatie blijkt dat in het plangebied er geen (veiligheids)maatregelen getroffen moeten worden in het kader van het voorkomen, beperken en bestrijden van een brand, een ramp of een crisis. Tevens is er bij de voorgenomen activiteiten geen sprake van de realisatie van een risicobron.
![]() |
Afbeelding 5.1: Risicokaart externe veiligheid (Bron: Atlasleefomgeving.nl) |
Vanuit het aspect omgevingsveiligheid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Op basis van paragraaf 5.1.4 houdt een omgevingsplan rekening met de bescherming van de gezondheid en het milieu, waaronder in ieder geval begrepen:
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze het voornemen rekening houdt met bovenstaande onderwerpen. Tevens worden de aspecten 'gezondheid' en 'duurzaamheid' behandeld.
In het kader van het beschermen van de gezondheid en het milieu stelt het Besluit kwaliteit leefomgeving regels voor het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en andere gebouwen en plekken (afdeling 3.5 Bkl). De wetgever maakt onderscheid tussen geluidbronnen met een geluidproductieplafond als omgevingswaarde (gpp) en bronnen met een basisgeluidemissie (bge).
Voor een aantal geluidgevoelige gebouwen en stiltegebieden (artikel 7.11 Bkl) gelden specifieke regels. In de aanwijzing van geluidgevoelige gebouwen is de functie (zoals wonen, onderwijs of zorg) bepalend (artikel 3.21 Bkl). Voor andere gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geluid. Dat doet de gemeente vanuit haar taak 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.
In dat kader zijn de regels in paragraaf 22.3.4 Bruidsschat van toepassing. Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In de Bruidsschat zijn waarden bepaald (artikel 22.57 Bruidsschat). Daarbij is onderscheid gemaakt in geluid door de volgende activiteiten:
geluid door civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen (par. 22.3.4.4 BS).
Geluidsgevoelige gebouwen
De geluidsgevoelige gebouwen worden aangewezen in artikel 3.21 Bkl. Het betreft gebouwen, waaronder een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een woonfunctie heeft. De geluidsnormen hebben betrekking op het geluid op de gevel van een geluidsgevoelig gebouw en hebben primair als doel het beschermen van de gezondheid door het stellen van eisen aan het geluid op en rond woningen, waar mensen langdurig verblijven en slapen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgevel, zijgevel en achtergevel.
Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect geluid instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.2 Bkl. Het omgevingsplan bevat op grond van en in overeenstemming met instructieregels waarden voor geluid (immissienormen) die leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen. Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai als bedoeld in de Wgh.
Het plangebied ligt binnen een bedrijventerrein. Dit betreft echter niet dat er sprake is van een geluidsproductieplafond (gpp) of geluidsaandachtsgebied ter plaatse. Het aspect industrielawaai is in voorliggend geval niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven (van onder andere het bedrijventerrein op de woningen wordt verwezen naar paragraaf 6.4 (milieuzonering).
De dichtstbijzijnde spoorlijn bevindt zich op circa 1,2 kilometer ten zuiden van het plangebied. In voorliggend geval is het aspect railverkeerslawaai niet van belang, aangezien er geen spoorweg in de directe omgeving aanwezig is.
In het omgevingsplan zijn nog geen geluidsaandachtsgebieden opgenomen. Daarom gelden voor wegen en spoorwegen de volgende afstanden:
Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd ter plaatse van de nieuwe woning. Dit volledige onderzoek is toegevoegd als Bijlage 1 van deze motivering. Initiatiefnemer is voornemens onder andere een bedrijfswoning te realiseren. De bedrijfswoning betreft een nieuw geluidgevoelig gebouw binnen het geluidsaandachtsgebied van diverse wegen, waardoor een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is uitgevoerd.
Het geluid als gevolg van de gemeentelijke wegen bedraagt hoogstens 52 dB. Met deze waarde wordt voldaan aan de standaardwaarde van 53 dB uit het Bkl.
Dit betekent dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde realiseren woning.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. Het aanvullingsbesluit bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.
De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door in onderlinge samenhang;
De gemeente stelt de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem vast. Deze waarde mag niet hoger zijn dan het blootstellingsniveau van het maximaal toelaatbaar risico voor de mens. Dit is opgenomen in bijlage VA van het Bkl. De toelaatbare kwaliteit van de bodem is een voorwaarde voor bouwen op verontreinigde bodem en is geen omgevingswaarde.
Het Rijk stelt instructieregels aan gemeenten voor het toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie. De gemeente moet:
Deze regels zorgen voor zowel een evenwichtige toedeling van functies aan locaties als het beschermen van de gezondheid en van het milieu, in het bijzonder van de bodemkwaliteit.
Door Sigma b.v. is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieronder wordt ingegaan op de resultaten en conclusie. Het volledige bodemonderzoek is opgenomen als Bijlage 2.
Zintuiglijke waarnemingen
Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde monstermateriaal geen bijzonderheden waargenomen die duiden op een vorm van bodemverontreiniging. Op basis van zintuiglijke waarnemingen is in het opgeboorde bodemmateriaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen (indicatieve waarneming).
Conclusie onderzoek
In de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten t.o.v. de maximale waarde voor de bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur. In het grondwater is een verhoogd gehalte barium (zware metalen) gemeten dat voldoet aan de signaleringsparameters beoordeling grondwatersanering. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek geldt, ten aanzien van de milieuhygienisch kwaliteit van de bodem, geen belemmering voor het beoogde gebruik van de onderzoekslocatie.
Vanuit het aspect bodem is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Mede door het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is in de afgelopen jaren in Nederland de luchtkwaliteit aanzienlijk verbeterd. Vanwege deze verbetering is het NSL met de inwerkingtreding van de Omgevingswet dan ook komen te vervallen.
De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt niet overal plaats. Voor een activiteit die niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties.
Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de standaardgevallen NIBM (artikel 5.54 Bkl), kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Vanuit het aspect luchtkwaliteit is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige gebouwen (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Ingeval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied ligt in een omgeving waar naast woonpercelen, bedrijfsactiviteiten tevens sportvelden en een ontsluitingsweg aanwezig is. Gelet hierop wordt uitgegaan van een 'gemengd gebied'.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Ten aanzien van de beoogde woningen is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Het beoogde bedrijf is al op de huidige grond planologisch toegestaan. Er wordt hierbij gesteld dat de mogelijkheden voor het toekomstige bedrijf niet verruimd wordt en het bouwvlak ook niet dichter op woningen van derden komt te liggen. Het uitvoeren van bedrijfsactiviteiten ter plaatse tot maximaal milieucategorie 2 is mogelijk. Tevens wordt opgemerkt dat met het plan en de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - woondoeleinden' een 'bufferzone' van 10 meter is aangehouden waarbij het gebruik van bouwwerken voor woondoeleinden verboden is, in de functie Woongebied. Zodoende bevindt de reguliere woning zich op voldoende afstand van de toekomstige bedrijfsgebouwen.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of nieuwe functies de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten. In dit geval wordt gesteld dat de voormalige bedrijfswoning al beschermd wordt en passend is op de locatie. Voor de nieuwe beoogde bedrijfswoning is gekeken naar de afstand tot aan bedrijfsmatige activiteiten in de omgeving. Hierbij wordt opgemerkt dat zijn eigen inrichting niet meegenomen wordt in de toetsing.
Sportvelden Voetbalvereniging Twenthe
Algemeen
Ten noorden van het plangebied is Voetbalvereniging Twenthe aanwezig. Dit betreft een veldsportcomplex met verlichting. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' betreft dit een milieucategorie 3.1 inrichting. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Voor de aspecten stof, geur en veiligheid gelden geen richtafstanden. Het bouwvlak van de beoogde bedrijfswoning ligt op 30 meter. Zodoende vormt het sportpark geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bedrijventerrein (ten westen) Ambachtsweg
Ten westen van het plangebied is een bedrijf gevestigd op gronden met een milieucategorie van maximaal 2. Echter is ter plaatse een bedrijf gevestigd die geschaard kan worden onder milieucategorie 3.2 waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter. De beoogde bedrijfswoning ligt op een afstand van circa 55 meter en zodoende op voldoende afstand. Uit het akoestisch onderzoek die gemaakt is komt voorgaande ook duidelijk naar voren. Er is met het onderzoek uitgegaan van een gemiddelde geluidemissie die kan worden verwacht als gevolg van bedrijven met een gelijke categorie. Het bedrijf gelegen op kavel 7494/7509 valt onder een hogere categorie maar heeft door middel van een akoestisch onderzoek aangetoond dat het uit de voeten kan met de geluidruimte van een milieucategorie 2 bedrijf. Dit volledige rapport is opgenomen als Bijlage 3.
Bedrijventerrein (ten noorden)
Grenzend aan de noordzijde bevinden zich gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein'. Hier zijn op basis van het geldend omgevingsplan bedrijfsactiviteiten toegestaan met een maximale milieucategorie 2, 3.1 of 3.2. De bijbehorende richtafstand voor dergelijke bedrijven bedraagt respectievelijk 10, 30 en 50 meter voor het aspect 'geluid'.
De beoogde nieuwe bedrijfswoning wordt ten opzichte van het bedrijventerrein met milieucategorie 2 op een afstand van minimaal 10 meter gesitueerd. Zodoende wordt er voldaan aan de richtafstand met de direct aangrenzende bedrijf ten noorden. In de huidige planologische situatie ter plaatse is tot op de erfgrens een bedrijfswoning toegestaan. Met voorliggend plan wordt deze afstand vergroot tot minimaal 10 meter tot deze grens, wat ten goede komt aan de leefomgeving aangezien de bedrijfswoning verder weg staat van het bedrijf. Uit eerder advies van de ODT, blijkt dat ter plaatse een bedrijf gevestigd is in de branche van verkoop van landbouwvoertuigen. Voorgaande valt in een milieucategorie 3.2. Gezien de feitelijke situatie wordt gesteld dat de milieucategorie van een lager niveau is. Ten eerste is de aard van de bedrijfsactiviteiten voornamelijk gericht op de verkoop en zeer licht onderhoud van voertuigen, wat doorgaans minder geluid veroorzaakt dan productie- of zware industriële processen. Veel van de werkzaamheden, zoals advisering, verkoop en administratieve afhandeling, vinden binnen in het gebouw plaats, waar het geluidsniveau beperkt blijft. Daarbij worden de tractors op andere vestigingen (buitengebied) opgeslagen en tentoon gesteld. De landbouwvoertuigen worden zodoende niet of nauwlijks getest of gebruikt op het terrein, maar slechts sporadisch voor korte duur. Dit beperkt het aantal geluidspieken gedurende de dag, waardoor de totale geluidsoverlast gering blijft. Ten slotte heeft het bedrijf normale werktijden, wat ervoor zorgt dat omwonenden of omliggende bedrijven weinig tot geen overlast ervaren. Gezien voorgaande wordt gesteld dat er meer sprake is van een milieucategorie die overeenkomt met een 'autogarage' welke een milieucategorie heeft van 2. hiervoor geldt een vaste richtafstand van 10 meter tot aan de bedrijfwoning. Zodoende wordt aan de richtafstand voldaan.
De afstand tot een bedrijfsactiviteit met een milieucategorie van 3.1 ligt op circa 75 meter. Zodoende wordt gesteld dat aan de richtafstand van 50 meter wordt voldaan.
Ten noorden is planologisch gezien bedrijfsactiviteit toegestaan tot milieucategorie 3.2. De beoogde woning is gesitueerd op circa 94 meter. Echter wordt gesteld dat ter plaatse binnen de richtafstand van 100 meter een bedrijfswoning gesitueerd is waardoor de bedrijfactiviteiten feitelijk gezien meer bedragen dan 100 meter. Tevens zal de bebouwing van het bedrijf zich tussen de bedrijfswoning en bedrijfsmatige activiteiten bevinden. De bedrijfsbebouwing zal zodoende zorgen voor een buffer en het geluid al tegenhouden. Ook wordt opgemerkt dat (bedrijfs)woningen van derden dichter op dit bedrijf gesitueerd zijn.
De nieuwe woningen bevinden zich op minimaal 10 meter afstand van de gronden waar in de huidige situatie bedrijven met een maximale milieucategorie 2 zijn toegestaan. Hierdoor wordt voor deze milieucategorie voldaan aan de richtafstand. Bedrijvigheid met milieucategorie 3.1 en 3.2 liggen op ten minste 100 meter van het plangebied. Ook in dit geval wordt voldaan aan de richtafstanden.
Op deze manier wordt in de nieuwe situatie voldaan aan de richtafstanden tussen de toegestane functies op het bedrijventerrein en de nieuwe woonkavels.
Geconcludeerd wordt dat er ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden omliggende functies niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Ter plaatse van de woningen kan redelijkerwijs gesteld worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Met voorliggend omgevingsplan wordt in voldoende mate rekening gehouden met het aspect geluid.
De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 4.2 van de Omgevingswet. Trillingshinder kan op twee manier optreden. Ten eerste kan er sprake zijn van de toevoeging van een milieubelastende activiteit met een trillingsemissie. In artikel 22.88 van de bruidsschat, die onderdeel uitmaakt van het tijdelijke omgevingsplan, zijn maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen opgenomen.
Ten tweede kan er sprake zijn van de toevoeging van een trillinggevoelig gebouw. De Omgevingswet beschermt trillinggevoelige gebouwen tegen trillingen van activiteiten. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan hiervoor instructieregels. Voor de activiteiten wonen, wegen, vaarwegen en spoorwegen zijn er geen instructieregels voor trillingen. De gemeente kan hier eigen regels voor opstellen.
Om de mogelijke trillingshinder in kaart te brengen kan de SBR-richtlijn worden gebruikt, de Beleidsregel Trillingshinder Spoor en de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen. De gebruikelijke gehanteerde afstand waarbinnen trillingshinder als gevolg van een spoorweg wordt getoetst is een zone tot 100 meter van het spoor. Uit verschillende trillinghinderonderzoeken blijkt dat buiten deze afstand tot het spoor meestal geen trillingsniveaus optreden boven de streefwaarde van Vmax van 0,1. Binnen een afstand van 100 meter tot het spoor moet bij nieuwbouw rekening worden gehouden met spoortrillingen en het voorkomen van hinder hierdoor. Indien de afstand tot het spoor meer dan 100 meter en minder dan 250 meter bedraagt, kan een quickscan trillinghinder raadzaam zijn indien bestaande klachten, de bodemopbouw en/of het treinbeeld hiertoe aanleiding geven.
Het plangebied ligt op een afstand van meer dan 1,2 kilometer tot een spoorwegovergang. Met het voornemen worden tevens bedrijfsgebouwen gerealiseerd. De bedrijfsgebouwen en bedrijfsmatige activiteiten zijn tevens niet voorzien van trillingsgevoelige apparatuur. Zodoende is een onderzoek naar trillinghinder niet nodig.
Vanuit het aspect trillingshinder is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Conform artikel 1.3 sub a Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen. Gelet op de centrale rol van het gezondheidsaspect binnen de Omgevingswet dient dit aspect breed te worden gemotiveerd.
Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking tot de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem. Deze aspecten zijn in voorgaande paragrafen reeds behandeld gemotiveerd. Het is wenselijk om daarnaast aan te geven op welke wijze het gezondheidsaspect bij de motivering is meegenomen. Dit niet alleen omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk maatschappelijk doel is van de Omgevingswet, waar logischerwijs bij het nemen van een besluit op grond van deze wet aandacht voor moet zijn. Ook omwonenden en rondom het project gevestigde bedrijven zijn vaak geïnteresseerd in de gezondheidssituatie die ten gevolge van de activiteit optreedt.
In dit hoofdstuk van de onderbouwing zijn al meerdere aspecten behandeld die raken aan gezondheid (zoals geluidhinder en bodemkwaliteit). Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat telkens wordt voldaan aan het wettelijk kader. Ook draagt het voornemen 'niet in betekenende mate' bij aan luchtverontreiniging.
Het voornemen levert geen verslechtering op van de leefomgeving of omgevingskwaliteit (zie ook hoofdstuk 11). Daarom kan geconcludeerd worden dat het voornemen bijdraagt aan het maatschappelijk doel uit artikel 1.3 Omgevingswet.
Vanuit het aspect gezondheid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies op locaties.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze binnen het voornemen rekening wordt gehouden met het aspect natuur. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden. Voor deze aspecten zijn diverse regels opgenomen in het Bkl.
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst de Natura 2000-gebieden aan. Op grond van artikel 2.43 Omgevingswet legt hij ook de instandhoudingsdoelstellingen vast. Dit gebeurt in een aanwijzingsbesluit.
Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan of afwijking van het omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Borkeld' ligt op circa 5,1 kilometer afstand van het plangebied.
Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen is er door BJZ.nu een stikstofberekening uitgevoerd met de AERIUS-Calculator. Het resultaat van deze berekening staat in Bijlage 4. Hieronder staat de conclusie opgenomen.
AERIUS-berekening
Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. De voortoets voor het plan voldoet, ten aanzien van de effecten van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden aan artikel 10.24, lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale omgevingsvisies- en verordeningen uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN ligt op circa 1,2 kilometer afstand. Gezien de onderlinge afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt gesteld dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
In dit geval is door Ecofect een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de resultaten en conclusie.
Natuur Netwerk Nederland
De planlocatie is gelegen buiten het Natuur Netwerk Nederland (Natuurnetwerk Overijssel) Aangezien het Natuur Netwerk in Overijssel geen externe werking kent is vastgesteld dat een verdere toetsing niet aan de orde is.
Flora
Geen overtreding Wet natuurbescherming.
Vleermuizen
Geen overtreding Wet natuurbescherming.
Zoogdieren
Geen overtreding Wet natuurbescherming.
Vogels
Mogelijk overtreding Wet natuurbescherming. Advies om werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of voorafgaande werkzaamheden een broedvogel inspectie uit te voeren.
Overige soorten
Mogelijk overtreding Wet natuurbescherming. Geadviseerd wordt om voorafgaande de werkzaamheden een reptielen/amfibieën scherm te plaatsen zodat aanwezige soorten geen hinder zullen ondervinden.
Houtopstanden
Er worden geen bomen gekapt zoals bedoeld in de Wet natuurbescherming die vallen onder het onderdeel houtopstanden.
Conclusie
Ten aanzien van het voornemen wordt een nader onderzoek niet noodzakelijk geacht. Advies is wel om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of voorafgaand de werkzaamhedeen een broedvogelonderzoek uit te voeren.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Artikel 5.130 van het Bkl bepaalt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. In dit hoofdstuk komt aan de orde op welke wijze binnen deze ontwikkeling rekening is gehouden met cultureel erfgoed en archeologische waarden.
Wat onder cultureel erfgoed wordt verstaan is opgenomen in bijlage A (begrippen) van de Omgevingswet. Het gaat hierbij om monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland.
Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Lid 3 van artikel 5.130 Bkl bepaalt dat in het belang van de archeologische monumentenzorg in een omgevingsplan regels kunnen worden gesteld over eisen aan onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie. Ook kunnen eisen worden gesteld aan de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding van andere activiteiten die tot bodemverstoring leiden.
De gemeente Hof van Twente heeft archeologiebeleid vastgelegd in een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart.
In afbeelding 5.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Hof van Twente opgenomen. Hierin is het plangebied indicatief aangegeven met een rode omlijning. Zoals te zien geldt ter plaatse van het plangebied een lage archeologische verwachting.
![]() |
Afbeelding 5.3: Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (Bron: gemeente Hof van Twente) |
Op de gronden met een lage archeologische verwachting is bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 10 hectare archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het plangebied heeft een oppervlakte van minder dan 3.000 m2 waardoor geen sprake is van een overschrijding van de onderzoeksgrens. Nadere onderbouwen en archeologisch onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Mochten bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet een meldingsplicht.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Hierbij kan ook gedacht worden aan in de nabijheid het plangebied gelegen werelderfgoed.
Bij het beschermen van cultureel erfgoed in het omgevingsplan moet de gemeente rekening houden met bepaalde uitgangspunten. In artikel 5.130 lid 2 Bkl staan de instructieregels gesteld door het Rijk. Deze gaan over:
Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden waar voorliggend plan invloed op heeft. Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd wordt dat geen archeologisch onderzoek benodigd is. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het plan.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt het effect van een project op het milieu in beeld. De regelgeving voor de m.e.r. is te vinden in afdeling 16.4 van de Omgevingswet (Ow) en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit (Ob). Uit bijlage V van het Ob kan worden bepaald of een plan mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is. In deze bijlage is een tabel opgenomen met vier kolommen:
Bij de project-mer-beoordeling is een mededeling nodig aan het bevoegd gezag. Deze mededeling bevat een beschrijving van de eisen die zijn opgenomen in artikel 11.10 van het Omgevingsbesluit en bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Het bevoegd gezag neemt het resultaat van de beoordeling of sprake is van aanzienlijke milieueffecten, met de bijbehorende motivering, op in het besluit en, voor zover hier sprake van is, in het ontwerp van het besluit (artikel 11.11, lid 2 Omgevingsbesluit).
In de motivering van de beslissing (art. 11.11 lid 3 Omgevingsbesluit) wordt in ieder geval verwezen naar:
Kenmerken en maatregelen als bedoeld in artikel 11.10, lid 3 Ob.
Bij een mededeling als bedoeld in artikel 16.45, eerste lid, van de wet, verstrekt degene die voornemens is het project uit te voeren in ieder geval een beschrijving van:
Met het voornemen wordt een bestaande bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning en een bedrijventerrein planologisch aangepast zodat hier een bedrijfswoning en bedrijf kunnen vestigen onder een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Ter plaatse is al een planologisch bedrijf mogelijk waarbij in de Aerius-berekening is aangetoond dat er geen sprake is van depositie op gevoelig e stikstofgebieden (zie paragraaf 6.7.1).
Gelet op de ruime afstand tot Natura-2000 gebieden alsmede de kleinschaligheid van de ontwikkeling en het feit dat er geen sloop of andere werkzaamheden plaatsvindt bij dit bestaande perceel wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van de aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Ten aanzien van de beoogde verkeersbewegingen kan het omliggende netwerk deze prima verwerken. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een ontwikkeling die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen.
Gelet op de beoordeling van de bovengenoemde kenmerken van de ontwikkeling en de kenmerken van de potentiële effecten, zijn er geen belangrijke negatieve milieugevolgen te verwachten. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 (vastgesteld op 18 maart 2022) geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.
Er liggen grote opgaven voor het waterdomein:
Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Op de Noordzee moeten vele functies, waaronder de opgaven voor windenergie, natuurontwikkeling, duurzame visserij, scheepvaart en zandwinning, in balans met elkaar een plek krijgen. Om aan te geven om te gaan met de uitdagingen van ons water, ontwikkelde de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma 2022-2027.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2022-2027) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Daarbij kan gaan om zowel nieuw beleid als staand beleid en maatregelen. Voor het nieuwe beleid, dat nog niet is vastgesteld door dagelijks en/of algemeen bestuur en waarbij het participatieproces nog niet voltooid is, heeft het waterbeheerprogramma een agenderende functie. Dit betekent dat invulling van de inhoud van dit nieuwe beleid buiten de scope van het waterbeheerprogramma ligt.
Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Vechtstromen (voorheen Regge en Dinkel) en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Middels een watertoets is het Waterschap geïnformeerd over het voornemen (zie Bijlage 6 bij deze toelichting). De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure van toepassing is. De adviezen en waterparagraaf worden meegenomen en nader uitgewerkt in het uiteindelijke plan. Bij de toetsing van het bouwplan wordt middels de vergunning gekeken of aan de voorwaarden wordt voldaan.
Waterneutraal bouwen
Het belangrijkste uitgangspunt voor het waterbeheer bij 'nieuwe' stedelijke ontwikkelingen is 'waterneutraal ontwikkelen', dus dat een ontwikkeling zijn omgeving niet belast met meer of minder water. Zo wordt voorkomen dat verdroging of wateroverlast optreedt in het plangebied van de ontwikkeling en in zijn omgeving.
Wateroverlast voorkomen
Het waterschap wil zo veel mogelijk voorkomen dat inundatie vanuit watergangen leidt tot wateroverlast. De provincie heeft de acceptabele omvang van wateroverlast per waterschap vastgesteld in de provinciale waterverordening.
Het waterschap spant zich in het watersysteem zo in de richten dat aan de normen voor wateroverlast voldaan wordt.
Verdroging
Langdurige droogte heeft negatieve effecten op natte natuur, landbouw en in stedelijk gebied slechte waterkwaliteit van stedelijk water met risico's voor volksgezondheid en ongewenste zettingen van gebouwen. Om verdroging tegen te gaan wil het waterschap regenwater zo lang mogelijk vasthouden waar het valt. Het waterschap stimuleert daarom het lokaal infiltreren en bergen van regenwater.
Schoon water schoonhouden
Een van de doelen van het waterbeleid is om water zo schoon mogelijk te houden. Het waterschap pleit er daarom voor om regenwater schoon te houden en gescheiden te houden van afvalwater. Door hemelwater af te koppelen van het vuilwaterriool kan het aantal vervuilende riooloverstorten verminderd worden en ook de effectiviteit van de rioolwaterzuivering verbeteren. Afgekoppeld schoon hemelwater kan vervolgens worden geïnfiltreerd in het gebied, of afgevoerd worden naar het oppervlaktewater. Dit komt ten goede aan de waterkwaliteit van het oppervlaktewater.
Hemelwater dat afstroomt via daken en wegen kan vervuild raken, daarom wordt geadviseerd om dit water via een bodempassage, bijvoorbeeld via een berm of wadi te laten stromen, voordat het afstroomt naar het oppervlaktewater.
In voorliggend geval is sprake van een planologische wijziging ter plaatse. Er wordt per saldo één woning toegevoegd. In de huidige situatie mag de grond planologisch gezien al volledig verhard worden. In de huidige situatie is een deel van het plangebied grasland wat ten goede komt aan de infiltratie. Het verhard oppervlak zal dan ook feitelijk toenemen met circa 1200 m².
In het verleden is bij stedelijke ontwikkelingen niet altijd goed rekening gehouden met gevolgen voor het watersysteem. Ook is in het verleden niet altijd voldoende rekening gehouden met extreme neerslag (en de toename hiervan door klimaatverandering). Met het voornemen en de toekomstige ontwikkeling is de mogelijkheid om het plan nu wel klimaatrobuust te maken. Bijvoorbeeld door maatregelen te nemen om hemelwater te vast te houden en te infiltreren in de bodem.
Om te voorkomen dat het afstromende water in het plangebied leidt of kan leiden tot negatieve effecten worden er in het plangebied maatregelen getroffen om water in het plangebied op te vangen en om het hemelwater op eigen terrein te laten infiltreren. Het hemelwater afkomstig van de bedrijfsgebouwen wordt via een infiltratiesysteem opgevangen.
Om te borgen dat er aan de verplichting voor de waterberging in het plangebied wordt voldaan is een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit TAM-omgevingsplan opgenomen. Concreet betekent dit dat om de omgevingsvergunning te kunnen verlenen voldoende bergingscapaciteit gerealiseerd moet worden.
Met de voorgenomen activiteit en latere uitwerking in het stedenbouwkundige plan worden de waterbelangen in voldoende mate beschermd.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van voorliggend TAM-omgevingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
Zoals in paragraaf 1.3.2 is aangegeven, betreft het hier een TAM-omgevingsplan. TAM-IMRO is bedoeld voor gemeenten die nog geen gebruik kunnen maken van het planvormingsdeel van het DSO. Kort gezegd houdt TAM-IMRO in dat de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. IMRO is een bekende en functionerende techniek. De TAM-IMRO vraagt niet om alternatieve software. Het gaat meer om langduriger gebruik van de bestaande systemen en koppelingen. Dit TAM-omgevingsplan is dan ook digitaal vormgegeven conform de standaarden van IMRO2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het TAM-omgevingsplan bestaat uit de planregels en de bijbehorende verbeelding waarop de functies zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
De IMRO-standaarden maken het niet mogelijk om een regeling te beginnen met een ander hoofdstuk dan hoofdstuk 1. De naamgeving van het hoofdstuk kan worden gewijzigd, maar hoofdstuk 1 blijft altijd zichtbaar. De IMRO-standaarden bieden ook geen mogelijkheid tot het gebruik van paragrafen. Ook voor de artikelen geldt dat deze in IMRO automatisch worden genummerd en dat de nummering dus bij 'artikel 1' begint. Voor het TAM-IMRO omgevingsplan is de IMRO hoofdstuk- en artikelnummering onhoudbaar, omdat het omgevingsplan van rechtswege al een hoofdstuk 1 en een artikel 1 kent. Deze nummers zijn dus al bezet.
Om duidelijk te maken hoe een TAM-IMRO omgevingsplan zich verhoudt tot de rest van het omgevingsplan, is een preambule opgenomen. De preambule geeft aan hoe het TAM-omgevingsplan in samenhang met de rest van het omgevingsplan gelezen moeten worden. Hieronder is de preambule weergeven.
Het voor een bepaalde locatie vaststellen van nieuwe regels in een TAM-IMRO omgevingsplan zorgt er niet voor dat de oude regels op die locatie automatisch vervallen. Met andere woorden: het is niet mogelijk om in een TAM-IMRO omgevingsplan te 'ponsen'. Om te voorkomen dat op een bepaalde locatie zowel nieuwe als oude regels gelden, wordt in dit TAM-omgevingsplan een toepassingsbereikbepaling opgenomen in artikel 3 van de inleidende regels:
Artikel 3 (Toepassingsbereik)
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangsregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met deze wijziging van het omgevingsplan.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een TAM-omgevingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit TAM-omgevingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het TAM-omgevingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het TAM-omgevingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Ten aanzien van de plansystematiek voor de bestemmingen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de plansystematiek van het geldende bestemmingsplan “Goor”. Op enkele onderdelen is maatwerk geleverd in de juridische regeling. Deze systematiek is opgesteld met oog op een goede ruimtelijke kwaliteit, levensloopbestendig wonen, praktijkgerichtheid, rechtszekere en juridisch houdbare regels en handhaafbare regels. Deze uitgangspunten zijn in het omgevingsplan vertaald.
Ter plaatse van de beoogde woningen en de bijbehorende gronden is de functie ' Bedrijventerrein ' toegekend.
Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het bedrijven tot en met milieucategorie 2, dienstverlening, een bedrijfswoning, groenvoorzieningen en water, verkeers en verblijfsdoeleinden. bouwwerken dienen uitsluitend binnen het bouwvlak te worden. Per bouwvlak is er maximaal één bedrijfswoning toegestaan. De voorgevel van een (bedrijfs)woning moet worden gebouwd nabij de aanduiding 'gevellijn'. De maximale goot- en/of bouwhoogte zijn aangeduid op de verbeelding door middel van een maatvoeringsaanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'. Bedrijfsgebouwen mogen niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bedrijfsgebouwen';
Ook zijn regels opgenomen voor overkappingen ten behoeve van het wonen, gebouwen en overkappingen voor verkeers- of verblijfsdoeleinden of voor openbare nutsdoeleinden en overige bouwwerken.
In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Hier is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen, ten behoeve van de realisatie van waterbergingsmogelijkheden.
Ter plaatse van de woning en de bijbehorende gronden is de functie 'Woongebied' toegekend.
Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het wonen. De gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. De voorgevel van de woningen wordt gebouwd nabij de aanduiding 'gevellijn'. Het aantal woningen bedraagt maximaal één per bouwvlak. De maximale goot- en/of bouwhoogte zijn aangeduid op de verbeelding door middel van een maatvoeringsaanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - woondoeleinden' is de grond ter plaatse niet bedoeld voor de realisatie van bouwwerken om te verblijven. De maximum bebouwingspercentage van het erf is aangeduid met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)'.
Ook zijn regels opgenomen voor overkappingen ten behoeve van het wonen, gebouwen en overkappingen voor verkeers- of verblijfsdoeleinden of voor openbare nutsdoeleinden en overige bouwwerken.
In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Hier is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen, ten behoeve van de realisatie van waterbergingsmogelijkheden.
De gronden zijn tevens voorzien van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - intrekgebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de bodem- en de (grond)waterkwaliteit ten behoeve van de drinkwatervoorziening.
In deze paragraaf wordt getoetst of de betreffende ontwikkeling niet evident onuitvoerbaar is. Vastgesteld moet kunnen worden dat er geen financieel-economische redenen zijn waardoor het op voorhand aannemelijk is dat de ontwikkeling niet uitgevoerd kan worden.
Kostenverhaal
Overheden zijn verplicht om de kosten te verhalen. Het afsluiten van een overeenkomst tussen de initiatiefnemer van de bouwactiviteit en het bevoegd gezag heeft daarbij de voorkeur. Als het niet mogelijk is een overeenkomst af te sluiten, is de publiekrechtelijke weg verplicht. Dan verhaalt het bevoegd gezag de kosten op basis van de regels in een omgevingsplan, een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit of een projectbesluit.
Kostenverhaal geldt voor kostenverhaalplichtige activiteiten. Het Omgevingsbesluit bevat relevante regels over (verplicht) kostenverhaal (zie artikel 8.13 Ob voor aangewezen activiteiten waarvoor kostenverhaal verplicht is, artikel 8.14 Ob voor de mogelijkheden om af te zien van kostenverhaal en artikel 8.15 Ob voor de kostensoortenlijst). Pas nadat is betaald, is het toegestaan de activiteiten uit te voeren (zie artikel 13.12 Ow). Eén van de bouwactiviteiten waarvoor kosten verhaald word
en is de bouw van een of meer gebouwen met een woonfunctie (zie artikel 8.13 aanhef en sub a Ob). Er zijn bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet nog geen activiteiten vanwege gebruikswijzigingen aangewezen.
Situatie plangebied
In dit geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico op nadeelcompensatie voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten zijn hier ook in opgenomen. Het kostenverhaal voor de gemeente is hiermee volledig verzekerd.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Geoordeeld wordt dat dit TAM-omgevingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Gelet op de aard en omvang van dit TAM-omgevingsplan wordt dit plan ter vooroverleg naar de provincie Overijssel gezonden.
Door middel van de digitale watertoets is het waterschap geïnformeerd. Uit de digitale watertoets bleek dat sprake is van de procedure 'normale procedure', zoals te zien in paragraaf 7.2 en Bijlage 6 bij deze toelichting. Gesteld wordt dat met een goede uitvoering van de plannen er voldaan wordt aan de uitgangspunten van het waterschap.
De plannen om de bedrijfswoning in gebruik te nemen als reguliere woning en de naastgelegen grond planologisch te wijzigen zodat hier een bedrijfswoning en bedrijf zich kan vestigen zijn besproken met de directe buren en belanghebbende. Er zijn geen negatieve geluiden naar voren gekomen en het plan wordt dan ook positief ontvangen.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval wordt er, vanwege aard en omvang van het plan, TAM-omgevingsplan ter inzage gelegd.
Het ontwerp TAM-omgevingsplan zal voor een periode van 6 weken ter inzage liggen. In deze periode kan een ieder een zienswijze indienen. Na de termijn wordt deze paragraaf verder ingevuld.