Plan: | Buitengebied Hof van Twente, herziening Winterkamperweg 30 Markelo |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.BGxWintkmpwg30-OP10 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Winterkamperweg 30 en 28B te Markelo, in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente. Ter plaatse bevindt zich een verouderd recreatiepark.Op het park bevinden zich 180 standplaatsen voor caravans, toercaravans en passanten. Daarnaast staan op het park twee bedrijfswoningen en een gebouw met centrale voorzieningen waaronder een buitenzwembad en een sanitair gebouw.
Initiatiefnemer is voornemens om de kwaliteit van het park te verbeteren, zodat het aanbod op het park beter aansluit op de behoefte van de (toekomstige) recreant.
Het nieuwe plan gaat uit van het verwijderen van de huidige stacaravans en het plaatsen van 124 nieuwe accommodaties, bestaande uit luxe stacaravans tot 70 m2 en grotere accomodaties. Dit aantal is onderverdeeld in:
Daarnaast wordt een nieuw receptiegebouw gerealiseerd. Tevens wordt in de toekomst één bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning.
Dit plan zou ten aanzien van de 94 stacaravans met een oppervlakte minder dan 70 m2 vergunningsvrij kunnen worden gerealiseerd. De 31 accommodaties met een oppervlakte van meer dan 70 m2 passen echter niet in het huidige bestemmingsplan. Daarom is een bestemmingsplanherziening benodigd. Voor het herbestemmen van één bedrijfswoning naar een reguliere woning is ook een bestemmingsplanherziening benodigd.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologische kader voor het totale plan en toont aan dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening' en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied ligt aan de Winterkamperweg 30 en 28B te Markelo, in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, ten noordwesten van de kern Markelo. De indicatieve ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Markelo en de directe omgeving wordt weergegeven in afbeelding 1.1. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Markelo en de directe omgeving (Bron: Plattekaart.nl) |
Het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening Winterkamperweg 30 Markelo" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel.
Het plangebied ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen "Buitengebied Hof van Twente" (vastgesteld 9 december 2015), "Buitengebied Hof van Twente Veegplan 2018" (vastgesteld 10 juli 2018), "Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2019" (vastgesteld 15 oktober 2019). "Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2020" (vastgesteld 29 maart 2021) en ''Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2021'' (vastgesteld op 4 oktober 2022).
Ten aanzien van de planologische situatie zijn bij voorliggend initiatief de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente' van belang.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" opgenomen. Het plangebied is hierin aangegeven met de rode contour. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.2 Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
De gronden binnen het plangebied zijn op basis van het geldende bestemmingsplan bestemd met de enkelbestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Deze enkelbestemming bevat twee bouwvlakken. Tevens gelden de aanduidingen 'verblijfsrecreatie' en 'horeca'. Verder gelden voor het gehele plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2', de 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Hierna wordt nader ingegaan op de geldende bestemming:
Recreatie - Verblijfsrecreatie
Gronden met de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' zijn met name bestemd voor de bedrijfsmatige exploitatie van een recreatieterrein ten behoeve van verblijfsrecreatie en maximaal 7 trekkershutten per recreatieterrein ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie'. Ter plaatse van de aanduiding 'horeca' zijn bestaande en legale zelfstandige horecavoorzieningen toegestaan. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor het bestaande en legale aantal bedrijfswoningen waarbij inwoning is toegestaan, twee recreatiewoningen, een bed & breakfast, aan huis verbonden beroepen en onsluitingsvoorzieningen en onsluitingsvoorzieningen voor naastgelegen bestemmingen met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, detailhandel, horeca categorie 1, sanitaire voorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven. De aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zorgt niet voor aanvullende bepalingen ten opzichte van deze bestemming.
Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Stacaravans mogen een maximale oppervlakte van 70m2 bedragen.
'Waarde - Archeologische verwachting 1'
De archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' is opgenomen ter bescherming van daar te verwachten archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek is benodigd bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm.
'Waarde - Archeologische verwachting 2'
De archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' is opgenomen ter bescherming van daar te verwachten archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek is benodigd bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 40 cm.
'Waarde - Archeologie 2'
De archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is opgenomen ter bescherming van daar te verwachten archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek is benodigd bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 40 cm.
Dit plan zou ten aanzien van de 94 stacaravans met een oppervlakte minder dan 70 m2 vergunningsvrij kunnen worden gerealiseerd. De 31 accommodaties met een oppervlakte van meer dan 70 m2 passen echter niet in het huidige bestemmingsplan. Er is dan ook een bestemmingsplanherziening benodigd om de ontwikkeling mogelijk te maken. Voor het herbestemmen van één bedrijfswoning naar een reguliere woning is ook een bestemmingsplanherziening benodigd.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.
Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.
Het plangebied ligt aan de Winterkamperweg in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, op circa een kilometer ten noordwesten van de kern Markelo.
Het plangebied is gelegen in het 'oude hoevenlandschap', ook wel het 'kampenlandschap' genoemd. Dit is een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. De eerste nederzettingen, die bestonden uit groepjes kleine boerderijen, lagen op de overgangen van hoog naar laag, op of langs kleine ruggen en rond de koppen in het dekzandgebied. Om het akkerland tegen het vee te beschermen werd elke kamp omgeven door hagen of houtwallen. Deze beplantingen bepalen nog grotendeels het karakter van het gebied. De houtwallen, singels, bosjes, boomgroepen, weg- en erfbeplantingen maken het landschap aantrekkelijk. De verkaveling die mede gevormd is door de loop van de beken, de hoogteverschillen en de tracering van de wegen is de afgelopen eeuw weinig veranderd.
In de omgeving van het plangebied liggen verspreid woonpercelen en agrarische percelen in een overwegend agrarische landschap. Tevens liggen er verspreid bos/natuurpercelen. Ten noordwesten grenst het plangebied aan een groot natuurperceel.
Het plangebied zelf betreft een verouderd recreatiepark genaamd 'Camping De Borkeld'. Momenteel is het niet meer actief in gebruik. Het voormalige recreatiepark bood plek voor circa 140 stacaravans en circa 40 plaatsen voor toercaravans. Centraal op het terrein is ook een sanitair gebouw gelegen. Het parkeren van auto's gebeurt op de centrale parkeerplaatsen. Het park geeft een verloederde indruk doordat er in de laatste jaren niet meer in is geïnvesteerd. Op het recreatieterrein zijn momenteel 2 bedrijfswoningen aanwezig.
Het plangebied wordt globaal begrensd door een de Winterkamperweg aan de zuidzijde, de Hochtweg aan de oostzijde, een agrarisch perceel aan de westzijde en natuurpercelen aan de west- en noordzijde.
In de volgende afbeeldingen zijn luchtfoto's en straatbeelden van de huidige situatie opgenomen.
![]() |
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK |
![]() |
Afbeelding 2.2 Straatbeeld huidige situatie bedrijfswoning aan de Winterkamperweg 28B (Bron: Google Streetview) |
![]() |
Afbeelding 2.3 Straatbeeld huidige situatie bedrijfswoning aan de Winterkamperweg 30 (Bron: Google Streetview) |
Het plan betreft het ontwikkelen van een bestaand recreatieterrein naar een recreatieterrein dat klaar is voor de toekomst. Om het park weer aan te sluiten bij de huidige en toekomstige vraag van de recreant, moeten er grote investeringen worden gedaan. De investering in de kwaliteit van het park komt tot uiting in de verhuurobjecten, de inrichting van de buitenruimte van het recreatiepark en de centrale voorzieningen.
Het plan voor 'De Borkeld' gaat uit van een goede mix van verhuurobjecten, die aanlsuit bij de huidige en toekomstige vraag van de recreant. Het is de bedoeling om in de loop van de jaren, de bestaande oude stacaravans te vervangen door nieuwe chalets. In totaal worden 124 nieuwe accommodaties aangelegd. Naast 94 stacaravans met een maximale oppervlakte van 70 m2, geschikt voor maximaal 6 personen, worden ook 26 recreatiewoningen en 5 groepsaccommodaties gebouwd. Het bestaande sanitairgebouw wordt omgevormd tot een groepsaccommodatie en maakt deel uit van de 5 groepsaccommodaties. De accommodaties zijn gericht op recreaten die opzoek zijn naar rust, ruimte en natuur. Daarnaast wordt de bestemming van de bedrijfswoning gelegen aan de Winterkamperweg 28B gewijzigd naar een reguliere woning.
In recreatieparken in Nederland is er een toenemende behoefte aan accomodaties voor grotere groepen. De verhuur van groepsaccomodaties op andere parken zoals Landal Buitengoed de Amerongse Berg, Landal de Vlinderhoeve en Landal De Sallandse Heuvelrug loopt buitengewoon goed. Deze groepsaccomodaties zijn duurzaam gebouwd volgens de nieuwste BENG eisen. In afbeelding 3.1 zijn foto's opgenomen van deze groepsaccommodaties.
Naast de investering in de kwaliteit van de verhuurobjecten, wordt geinversteerd in de centrale voorzieningen op het park. Om onderscheidend te zijn ten opzichte van andere recreatieparken wordt in de gewenste situatie een centrumvoorziening met receptie en diverse speelruimtes gerealiseerd.
In afbeelding 3.2 is een plattegrond van de gewenste situatie opgenomen. De situatietekening is ook opgenomen in
![]() |
Afbeelding 3.1 Foto's accommodaties Landal De Vlinderhoeve, Landal De Sallandse Heuvelrug en Landal Amerongse Berg (Bron: Roosdom Tijhuis). |
![]() |
Afbeelding 3.2 Gewenste situatie Winterkampersweg 30 te Markelo (Bron: Roosdom Tijhuis) |
De ontwikkeling bestaat samenvattend uit:
Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het plangebied is door BJZ.nu een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. In afbeelding 3.2 is het inrichtingsplan weergegeven. De volledige weergave van het ruimtelijk kwaliteitsplan, inclusief legenda van het inrichtingsplan en bijbehorende onderbouwing, is opgenomen in Bijlage 2.
![]() |
Afbeelding 3.2 Inrichtingsplan Winterkampersweg 30 te Markelo (Bron: BJZ.nu) |
Het plangebied wordt landschappelijk ingepast door het aanplanten van struweelbeplanting, het behouden van bestaand bos, het verdichten van de bestaande houtsingel en het inzaaien van kruidenrijk grasland. Het eindbeeld van de aan te planten struweelbeplanting betreft compacte struiken waarbij er een gemengd en gesloten struweel ontstaat wat bijdraagt aan de biodiversiteit.
Voor wat betreft de parkeernormering wordt aangesloten bij de gemeentelijke parkeernota. Voor wat betreft de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de CROW publicatie toekomstbestendig parkeren (publicatie 381), aangezien de gemeentelijke parkeernota hierover geen cijfers noemt. De CROW gaat uit van een minimale en maximale verkeersgeneratie. Dit is de bandbreedte. In dit geval is uitgegaan van het gemiddelde.
De gemeente Hof van Twente heeft eigen parkeernormen vastgesteld. De parkeernormen maken onderscheid in functie, verstedelijkingsgraad en stedelijke zone. Voor wat betreft verstedelijkingsgraad en stedelijke zone wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Voor een bungalowpark geldt op basis van de gemeentelijke parkeernota een parkeerbehoefte van 2.1 parkeerplaatsen per bungalow. In totaal betekent dit dat er 125*2.1 = 262,5 (263) parkeerplaatsen dienen te worden aangelegd ten behoeve van het recreatieterrein 'De Borkeld'.
In dit geval is het mogelijk om bij elke stacaravan, recreatiewoning en groepsaccommodaties één of twee auto's te parkeren. In Bijlage 1 zijn de parkeerplaatsen ingetekend in de situatietekening. Naast de parkeerplaatsen bij de accommodaties is, er bij de ingang naar het park een centrale parkeerplaats met diverse laadpalen gerealiseerd. In totaal worden bij de verschillende accommodaties en het gezamenlijke parkeerterrein 263 parkeerplaatsen aangelegd. Hiermee wordt er voldaan aan de parkeerbehoefte.
Voor de bedrijfswoning gelegen aan de Winterkamperweg 30 en de reguliere woning gelegen aan de Winterkamperweg 28B geldt op basis van de gemeentelijke parkeernota een parkeerbehoefte van 2,4 per woning. In totaal betekend dit een parkeerbehoefte van afgerond 5 parkeerplaatsen. Rondom de woningen is ruim voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte van de woningen te voorzien.
Voor een camping geldt op basis van de CROW (publicatie 381) een verkeersgeneratie van 0,4 per standplaats per etmaal. De camping telt 180 standplaatsen. Voor de bedrijfswoning gelegen aan de Winterkamperweg 30 en de reguliere woning gelegen aan de Winterkamperweg 28B geldt op basis van de CROW (publicatie 381) een verkeersgeneratie van 8,2 per woning per etmaal. De verkeersgeneratie van de huidige situatie is 88,4 verkeersbewegingen.
Voor een bungalowpark geldt op basis van de CROW (publicatie 381) een verkeersgeneratie van 2.7 per bungalow per etmaal. Voor de bedrijfswoning gelegen aan de Winterkamperweg 30 en de reguliere woning gelegen aan de Winterkamperweg 28B geldt op basis van de CROW (publicatie 381) een verkeersgeneratie van 8,2 per woning per etmaal. De verkeersgeneratie van de gewenste ontwikkeling resulteert in 353,9. Ten opzichte van de huidige situatie neemt de verkeersgeneratie met de gewenste ontwikkeling toe met 265,5.
De verhuurobjecten zijn met de auto bereikbaar via de verharde weg op het park. Deze wegen hebben een breedte van minimaal 4 meter, zodat zij ook geschikt zijn voor de hulpdiensten. Voor het recreatiepark zal een nieuwe veilige ontsluiting op de Hochtweg worden gerealiseerd. De bovengenoemde verkeersgeneratie kan eenvoudig worden afgewikkeld via de Hochtweg. Deze weg is van voldoende capaciteit om deze verkeersgeneratie eenvoudig en veilig te kunnen afwikkelen.
Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Het betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen herontwikkeling.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR: voorganger van de NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
De Ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, dient dit project als zodanig te worden beschouwd en moet er getoetst worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Hierna wordt het voornemen getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling
De gemeente Hof van Twente geeft in de nota 'Recreatie en Toerisme 2012-2027' (4.3.3), dat de diversiteit van overnachtingsmogelijkheden de gemeente bijzonder geschikt maakt voor een toeristisch verblijf voor diverse doelgroepen. Met de gewenste ontwikkeling wordt een onderscheidend aanbod gecreëerd door het realiseren van verschillende typologieën recreatieverblijven. Kleine recreatiewoningen zijn geschikt voor maximaal 6 personen. Met de gewenste ontwikkeling wordt het aanbod aangevuld met een aantal groepsaccommodaties die geschikt zijn voor groepen van 8 tot 22 personen. De ervaring van de afgelopen jaren op de camping 'De Borkeld' leert dat er behoefte is aan meer accommodaties voor grotere groepen.
Ook wordt aangegeven in de nota 'Recreatie en Toerisme 2012-2027' (4.3.3), dat de vraag naar kwaliteit toeneemt. De behoefte aan comfort en luxe neemt toe, vooral onder de oudere doelgroep, maar ook aan rust en eenvoud. De consument wordt steeds kritischer en eist kwaliteit. Initiatiefnemer is voornemens om de kwaliteit van het park te verbeteren, zodat het aanbod op het park beter aansluit op de behoefte van de (toekomstige) recreant. De investering in de kwaliteit van het park komt tot uiting in de verhuurobjecten, de inrichting van de buitenruimte van het recreatiepark en de centrale voorzieningen. In voorliggend geval wordt invulling gegeven aan de vraag aan kwaliteit door de verouderde stacaravans te vervangen en een kwaliteitsimpuls te geven aan het recreatiepark en de omgeving.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling voorziet in de kwalitatieve behoefte, zoals opgenomen in e nota 'Recreatie en Toerisme 2012-2027' .
Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied
Onderdeel van de Ladder voor duurzame verstedelijking, is de vraag of de voorgenomen ontwikkeling kan plaatsvinden binnen het bestaand stedelijk gebied door een andere bestemming van een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden. Hierbij dient te worden gekeken naar de beschikbare ruimte en (financiële) haalbaarheid van het voornemen.
In voorliggend geval vindt de voorgenomen ontwikkeling plaats op gronden die volledig zijn voorzien van een recreatiebestemming. In die zin kan worden gesteld dat de ontwikkeling plaatsvindt binnen een terrein met een stedelijke functie.
Conclusie Ladder voor duurzame verstedelijking
Geconcludeerd kan worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staat.
Geconcludeerd kan worden dat de in voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het Rijksbeleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Toetsing van voorliggend initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel geeft globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn de artikelen 2.1.3 (Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en 2.12 (Verblijfsrecreatie), uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
In voorliggend geval is sprake van de herontwikkeling van een bestaand recreatieterrein ten behoeve van de kwaliteit van het park, zodat het park beter aansluit op de behoefte van de recreant. Het voorliggend plan geeft de gewenste kwaliteitsslag ten aanzien van een verouderd terrein wat reeds is voorzien van een recreatieve bestemming. De voorgenomen ontwikkeling ziet hierdoor niet toe op de realisatie van een nieuw recreatieterrein maar alleen de verbetering en uitbreiding van een bestaand recreatieterrein.
Gezien het vorenstaande wordt gesteld dat het voornemen in overeenstemming is met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.5 (lid 1, 2, 3 en 5): Principe van ruimtelijke kwaliteit
1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op
welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt
van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is
gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 (leden 1,2,3 en 5) van de Omgevingsverordening Overijssel
De ontwikkeling voorziet in een toename van de ruimtelijke kwaliteit, door de sloop van verouderde (sta)caravans en de bijbehorende landschappelijke inpassing. Tevens wordt gesteld dat de ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief, voldoet aan het uitvoeringsmodel en aan de provinciale vier-lagen benadering. In komende subparagraven wordt daar nader op ingegaan. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.5.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (lid 1)
Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel
Met de gewenste ontwikkeling wordt een camping met 180 staplaatsen herontwikkeld naar een recreatiepark met 125 accommodaties. Recreatie maakt een onlosmakelijk deel uit van de gemeente Hof van Twente en in het bijzonder het gebied rondom Markelo.
Door de ontwikkeling wordt het belang van de ondernemer gediend. Daarnaast worden ook de volgende maatschappelijke belangen gediend: versterken verblijfsrecreatie en vergroten economische activiteiten in het buitengebied. Met de landschappelijke inpassing geeft het invulling aan het beleefbaar maken van het gebied.
De gehele ontwikkeling wordt op een adequate wijze landschappelijk ingepast. De investeringen in de ruimtelijke kwaliteit staan in verhouding met de geboden ontwikkelingsruimte en zorgen voor een aanzienlijke kwaliteitsimpuls ter plaatse. Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voornemen in overeenstemming is met het artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.
Artikel 2.12: Verblijfsrecreatie
Lid 1
Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien uitsluitend in de bouw van nieuwe recreatiewoningen indien en voor zover het betreft:
Lid 2
Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op recreatiewoningen die worden gerealiseerd in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, voor zover deze recreatiewoningen voldoen aan de eis van op de verhuurgerichte, bedrijfsmatige exploitatie.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.12 van de Omgevingsverordening Overijssel
Een bestaand recreatieterrein wordt voorzien van een kwaliteitsimpuls, door ter plaatse een recreatiepark te herontwikkelen dat voldoet aan de vraag in de recreatiemarkt. Door een nieuwe, groene inrichting van het recreatiepark, alsmede het behoud van zoveel mogelijk bestaande beplanting wordt voorzien in een adequate landschappelijke inpassing. Het recreatiepark hanteert in de toekomst een helder en duidelijk beleid ten aanzien van permanente bewoning. Het wordt notarieel vastgelegd dat permanente bwoning van de recreatiewoningen niet wordt geaccepteerd.
Gezien het vorenstaande wordt gesteld dat het voornemen in overeenstemming is met artikel 2.12 uit de Omgevingsverordening Overijssel. Eén en ander is eveneens onderbouwd in het in Bijlage 2 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan.
Het plangebied behoort tot de ontwikkelingspercpectieven ''Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'', ''Zone Ondernemen met Natuur en water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN)'' en Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap''. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart opgenomen. Het plangebied is met de rode belijning weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.2 Uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Provincie Overijssel) |
'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'
Het ontwikkelingsperspectief ‘Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’ richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem
Toetsing aan het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'
Recreatieve functies worden als passend gezien in het mixlandschap. Dit zorgt voor het vitaal houden van het landelijk gebied. De functie zorgt niet voor een belemmering van omliggende functies, waarmee gesteld wordt dat het daarmee in harmonie wordt ontwikkeld. Tevens zorgt de landschappelijke inpassing en de sloop van verouderde (sta)caravans dat de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt. Het voornemen is hiermee in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.
'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'
Hier staat de ambitie ‘voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen’ voorop en gelden tevens de ruimtelijke kwaliteitsambities: ‘zichtbaar en beleefbaar mooi landschap’, ‘sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel’ en ‘continu en beleefbaar watersysteem’. Verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming krijgen de ruimte, welke verdiend wordt door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Initiatieven mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe dan ook niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes.
Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'
Met voorliggend initiatief wordt hoofdzakelijk een impuls gegeven aan het recreatieterrein. Het recreatieterrein wordt landschappelijk ingepast. Aangezien de recreatiebestemming reeds aanwezig is, en slechts binnen deze bestemming wordt vergroot, wordt gesteld dat dit de landbouw niet zal beperken. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het beoogde ontwikkelingsperspectief.
'Zone ondernemen met Natuur en water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN)'
Er zijn gebieden binnen de Zone ONW die buiten het natuurnetwerk liggen. In deze gebieden is ruimte voor groen ondernemerschap, voor initiatieven en functies die de economische en maatschappelijke dragers zijn van de kwaliteit van natuur, water en landschap én ruimte voor continuïteit van de aanwezige landbouwfunctie. Initiatieven van bewoners en ondernemers zijn hier leidend: zij zijn eigenaar en vormgever van de omgevingskwaliteit. De na te streven kwaliteitsdoelen voor natuur en water zijn daarbij het uitgangspunt.
Toetsing aan het Ontwikkelingsperspectief 'Zone ondernemen met Natuur en water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN)'
Het noordwesten van het plangebied is zeer beperkt gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Zone ondernemen met Natuur en water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN)'. Binnen dit ontwikkelingsperspectief zijn initiatieven en functies toegestaan die de economische en maatschappelijke dragers zijn van de kwaliteit van natuur, water en landschap.
Op basis van het Ruimtelijk Kwaliteitsplan opgenomen in Bijlage 2 worden ter plaatse van dit ontwikkelingsperspectief hoofdzakelijk landschapselementen versterkt ten behoeve van de inpassing van het voornemen in het gebied. Daarnaast betreft de recreatieve functie een economische drager van de kwaliteit van de omgeving.
De voorgenomen recreatieve ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' kan in dit geval buiten beschouwing worden gelaten, aangezien voor de locatie en de aangrenzende gronden met betrekking tot deze ontwikkelingsperspectieven geen specifieke eigenschappen gelden. Ook de laag van de beleving is buiten beschouwing gelaten aangezien er voor deze laag ook geen specifieke kenmerken gelden ter plaatse van het plangebied.
1. De Natuurlijke laag
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstypen 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'Stuwwallen'. In afbeelding 4.3 is dat weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.3 Uitsnede van de 'Natuurlijke laag' (Bron: Provincie Overijssel) |
"Dekzandvlakte en ruggen"
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
“Stuwwallen”
De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. Op een aantal plekken zijn de ruggen al van verre zichtbaar; bovenop staand bieden ze spectaculaire zichten over de provincie. De stuwwalen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de 'ingangen' van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen. Lagen met diverse bodemsamenstelling zijn scheef gesteld, waardoor er voedselrijker en armere, waterdoorlatende en ondoorlatende lagen direct naast elkaar kunnen liggen. Zo bestaan de Twentse stuwallen voor een groot deel uit tertiaire (zee)klei en keileem. Hierdoor zijn ze overwegend nat en komen er talrijke brongebieden voor.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving. Ook dienen ontwikkelingen bij te dragen aan versterking van de potentiële natuurlijke kwaliteiten van de 'natte voet' van de stuwwal (kwelzone, brongebied) en deze beter zichtbaar maken.
Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"
De ambitie van de provincie speelt in op het gebruik van passende natuurlijke beplanting, evenals het versterken en beleefbaar (zichtbaar) maken van de natuurlijke ondergrond en het reliëf. Bij de landschappelijke inpassing van de voorliggende ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van inheemse soorten. Voorzover er nog sprake is van hoogteverschillen blijven deze behouden. Het één en ander blijkt ook uit het in Bijlage 2 opgenomen Ruimtelijk Kwaliteitsplan. Het initiatief is hiermee in overeenstemming met de natuurlijke laag.
2. De laag van het agrarische cultuurlandschap
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” aangeduid met het gebiedstype “Jong heide- en broekontginningslandschap”. In afbeelding 4.4 is dat weergegeven. Het plangebied is hier aangegeven met een rode contour.
![]() |
Afbeelding 4.4 Uitsnede van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' (Bron: Provincie Overijssel) |
“Jong heide- en broekontginningslandschap”
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplexen. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Toetsing van de voorliggende ontwikkeling aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
Binnen de voorliggende ontwikkeling wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de ambities binnen de ontwikkelingsperspectief van het Jonge heide- en broekontginningslandschap. De bebouwing wordt op het bestaande erf gebouwd en de verouderde (sta)caravans worden verwijderd.
Middels het Ruimtelijk Kwaliteitsplan (Bijlage 2) wordt getracht om zoveel mogelijk streekeigen beplanting, kenmerkend voor het jonge heide- en ontginningslandschap, te behouden en toe te voegen.
3. Laag van de beleving
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de “Laag van de beleving” aangeduid met het gebiedstype “Donkerte”. In afbeelding 4.5 is dat weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.5 Laag van de beleving: “Donkerte” (Bron: Provincie Overijssel) |
“Donkerte”
Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken. De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'
In voorliggend geval is sprake van een recreatiepark. Op het park zal enkel noodzakelijk kunstlicht worden geplaatst (bij bijvoorbeeld de hoofdweg en de voorzieningen). De bungalows zelf zullen ook niet zorgen voor onevenredige toename van kunstlicht. De toename van waarneembaar kunstlicht dat strijdig is met het gebiedstype “Donkerte” zal beperkt zijn, aangezien in het plangebied reeds sprake is van bestaande recreatiewoningen en -voorzieningen. Geconcludeerd wordt dat het voornemen niet in strijd is met de 'Laag van de beleving'.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorliggende ontwikkeling worden in dit hoofdstuk behandeld.
In de strategische visie 'Hof van Twente, zicht op 2030' heeft de gemeente Hof van Twente de toekomstvisie voor haar grondgebied vastgelegd. De gemeenteraad heeft de strategische visie op 1 juni 2010 definitief vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld. Streefbeeld 10 en 11 zijn voornamelijk van belang. Deze worden hierna behandeld.
Het landschap, de parel van Hof van Twente, heeft in 2030 nog altijd een belangrijke plaats. De structuur van het landschap, met deelgebieden stuwwal/verzamelgebied (westelijk), dekzandgebied (midden) en plateau (oostelijk), maar ook het reliëf en het watersysteem zijn leidend. In de waardevolle ensembles (landschap met natuur- en cultuurhistorische waarden) wordt behoud, onderhoud en herstel van cultuurhistorische en ecologische waarden in praktijk gebracht. Voltooiing van de ecologische hoofdstructuur is eveneens een herkenbaar resultaat. In 2030 is deze een feit. Bestaande natuurgebieden zijn binnen de gemeente en daarbuiten verbonden met elkaar, waardoor duurzame instandhouding van flora en fauna mogelijk is geworden.
De reconstructieplannen die aan het begin van de eeuw zijn gemaakt, zijn uitgevoerd. Dit betekent dat ruimtelijke knelpunten, zoals agrarische bedrijven in de directe nabijheid van natuur of milieuhinderveroorzakende bedrijven in het buitengebied, zijn opgelost. Voor nieuwe inrichting van het landschap door functiewijziging zijn oorspronkelijke landschapstypen richtinggevend.
Landgoederen hebben in 2030 hun ruimtelijke visies uit het begin van de eeuw uitgevoerd en de Bovenregge slingert weer als vanouds door het landschap. Dit lint van water door het landschap refereert aan de historie. Het project Bovenregge van Schipbeek tot Elsenerbroek visualiseert de verbinding tussen stad en landelijk gebied.
Hof van Twente kenmerkt zich door kleinschalige initiatieven en een hoge mate van vakmanschap. In deze combinatie zijn in 2030 veel kleine innovaties gemaakt. Denk aan knooperven waar eigenaren zorgdragen voor landschapselementen als paden en houtwallen. Of verschillende vormen van CO2 reductie bij agrarische bedrijven en hun toe- en afvoer. Of de kennis die we opbouwen in het toekomstbestendig maken van onze gemeente in het licht van vergrijzing en krimp.
Het aandeel van recreatie en toerisme in de lokale economie is in 2030 onverminderd groot in Hof van Twente. De toeristisch-recreatieve infrastructuur is geoptimaliseerd. Het landschap is de belangrijkste drager voor recreatie en toerisme en is daarom sturend in de mogelijkheden die er zijn. Er is invulling gegeven aan de behoefte die er was aan de toevoeging van een attractie van bovenregionaal belang. Hierbij is actief gebruik gemaakt van de toeristisch-recreatieve potentie die het gebied de Domelaar in Markelo bood, na de afbouw van de zandwinningsactiviteiten.
Er zijn attracties voor gezinnen en er is een verbeterde verknoping van de bestaande attracties en verblijfaccommodaties in de regio in de vorm van arrangementen.
De gewenste ontwikkeling betekent een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Het recreatieterrein wordt namelijk landschappelijk ingepast waarbij er een grote impuls wordt gegeven aan de landschappelijke kenmerken. In paragraaf 3.1.2 is hier uitgebreid op ingegaan. Hiermee past het initiatief in het streven van streefbeeld 10 om de structuur van het landschap te behouden en te versterken.
Ten aanzien van streefbeeld 11 geldt dat het initiatief past binnen het streven om het landschap als belangrijkste drager te laten dienen voor recreatie en toerisme en daarmee als sturend in de mogelijkheden te laten zijn. Tevens is er sprake van concrete behoefte, waarmee de functie inspeelt op de vraag naar recreatieaccommodaties in het toeristische gebied rond Markelo en leegstand van de vervallen stacaravans wordt voorkomen.
In de 'Structuurvisie Landelijk gebied' van de gemeente Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal.
De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. Een dergelijk 'integratiekader' schetst de bredere achtergrond van beleid dat voor specifieke thema's (bijvoorbeeld recreatie, rood-voor-rood en vrijkomende agrarische bebouwing) is uitgewerkt. Daarnaast beschrijft deze structuur de algemene strategie van de gemeente Hof van Twente ten aanzien van verschillende functies en waarden. Deze strategie geeft richting aan de latere toetsing van verschillende initiatieven die bij de gemeente worden ingediend, en bij het bepalen van het beleid dat in het bestemmingsplan buitengebied wordt uitgewerkt.
De structuurvisie benoemt de volgende kernkwaliteiten van het landelijk gebied in Hof van Twente:
Algemeen
Recreatie en toerisme neemt een steeds belangrijkere plaats in het buitengebied van de Hof van Twente. Het bijzondere kleinschalige Twentse landschap met veel cultuurhistorisch waardevolle elementen vormt hiervoor een belangrijke drager. Fraaie landgoederen met eeuwenoude kastelen en karakteristieke boerderijen als Twickel en Weldam hebben een grote aantrekkingskracht op de recreant. Dit geldt ook voor natuurgebieden zoals de Borkeld. Ook de kernen, met elk een eigen karakter, zijn bezienswaardig. Dit geldt met name voor Delden en Diepenheim. Deze twee stadjes kennen een lange historie met veel monumentale bebouwing en hebben hun pittoreske aanzicht weten te behouden. Op ruim 100 locaties worden recreatieve en toeristische activiteiten uitgeoefend. Dit varieert van zeer kleinschalige activiteiten tot grote verblijfsrecreatieve voorzieningen als campings.
Bungalowparken
De gemeente kent ook bungalowparken. Een aantal bungalowparken wordt nagenoeg uitsluitend gebruikt voor permanente bewoning. Slechts twee tot drie parken kunnen als volledig toeristisch worden gekenmerkt.
Bestaande bungalowparken mogen alleen uitbreiden als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Zo moet er sprake zijn van een substantiële en integrale kwaliteitsslag op de locatie die tegemoet komt aan de huidige markteisen en dient onderbouwd te worden dat de uitbreiding is afgestemd op de marktvraag. De diepgang van de onderbouwing dient in redelijke verhouding te staan tot de omvang van de uitbreiding.
Het plangebied is geheel gelegen binnen een recreatiebestemming. De laatste jaren zijn geen investeringen gedaan aan de camping 'De Borkeld' waardoor de camping een verouderde indruk geeft. Met de gewenste ontwikkeling wordt een kwaliteitsslag gemaakt voor het recreatiepark en de omgeving. Dankzij het vernieuwen van de recreatiewoningen en het landschappelijk inpassen van het terrein wordt het recreatiepark weer aantrekkelijk gemaakt voor recreanten en wordt leegstand voorkomen. In Bijlage 2 is het Ruimtelijk Kwaliteitsplan opgenomen, waarin de landschapsmaatregelen zijn weergegeven.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het streefbeeld als geformuleerd in de 'Structuurvisie Landelijk gebied'.
De nota Recreatie en Toerisme 2012-2027 is de opvolger van de nota Recreatie en Toerisme 2007-2012. Hof van Twente heeft zich vanaf de herindeling ontwikkeld tot een aantrekkelijke gemeente om te wonen, werken, verblijven en te recreëren. Belangrijk hierbij is geweest het behoud en versterken van de eigen identiteit van de keren. De uitstekende bereikbaarheid via de A1 en A35, maar ook het spoor en de ligging ten opzichte van de Netwerkstad zijn ''beschikbare'' kernwaarden die hierbij helpen. Daarbij het veelgeprezen landschap, de rust, de vele landgoederen, cultuurhistorie, kunststadjes Diepenheim en Delden, maar ook het hoge niveau van de toeristische infrastructuur maakt de gemeente Hof van Twente uniek en onderscheidend.
De diversiteit aan overnachtingsmogelijkheden maakt de gemeente bijzonder geschikt voor een toeristisch verblijf voor diverse doelgroepen. De veelheid aan dagrecreatieve en restauratieve voorzieningen en evenementen in de gemeente maakt het ook voor de dagrecreant een prettig vertoeven.
De missie van de gemeente is om de aantrekkelijkheid te behouden en waar mogelijk te vergroten.
Demografische ontwikkelingen
Afgaande op de huidige demografische prognoses zal de Nederlandse bevolking in de komende decennia nog maar mondjesmaat toenemen. Tot 2040 zal de bevolking blijven toenemen van 16,6 (2011) tot 17,5 miljoen inwoners. Vervolgens zal de bevolkingsomvang langzaam afnemen tot 17,3 miljoen mensen in 2050. Deze bevolkingskrimp is in Zuid-Limburg echter al ingezet.
Het aandeel ouderen stijgt de komende tijd flink en bereikt zijn hoogtepunt over 30 jaar. rond 2038 is 24% van de bevolking 65 jaar of ouder. Ouderen zijn daardoor een steeds omvangrijkere doelgroep voor recreatie, met relatief veel tijd en geld. Actieve senioren gaan er graag op uit, willen dingen zien en ervaren. Meer dan 80% van de 50-plussers kiest voor een vakantiepark binnen Europa.
Vraag naar kwaliteit neemt toe
De schaarse beschikbare vrije tijd moet zo optimaal mogelijk ingevuld worden. De vraag naar kwaliteit zal daardoor toenemen. Ook de behoefte aan comfort en luxe neemt toe, vooral onder de oudere doelgroep, maar ook aan rust en eenvoud. De consument wordt steeds kritischer en eist kwaliteit.
In voorliggend geval wordt een bestaand recreatiepark herontwikkeld om te voldoen aan de huidige en toekomstige vraag van recreanten. De laatste jaren zijn geen investeringen gedaan aan de camping 'De Borkeld' waardoor de camping een verouderde indruk geeft. Met de gewenste ontwikkeling wordt een kwaliteitsslag gemaakt voor het recreatiepark en de omgeving. Dankzij het vernieuwen van de recreatiewoningen en het landschappelijk inpassen van het terrein wordt het recreatiepark weer aantrekkelijk gemaakt voor recreanten en wordt leegstand voorkomen. De gewenste ontwikkeling draagt daarmee bij aan de missie van de gemeente om de gemeente aantrekkelijk te houden en waar mogelijk aantrekkelijker te maken.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de nota 'Recreatie en Toerisme Hof van Twente 2012-2017'
In 2020 liep de Woonagenda Hof van Twente 2016 – 2020 af. In de afgelopen jaren is de woningmarkt in de gemeente behoorlijk veranderd. Het woningaanbod neemt af, de woningprijzen nemen toe en er ligt een grote demografische opgave. Zodoende is er behoefte aan een helder kader voor sturing en regie. De “Woonvisie Hof van Twente 2021-2025, een leefbare en vitale gemeente met toekomst bestendige kernen”, biedt dit kader. De belangrijkste uitdaging is zorgen voor kwalitatief goede woningen voor iedereen op de juiste plek. Dit betekent dat er meer bijgebouwd moet worden, in de juiste segmenten. Terwijl het sociale huursegment stabiel lijkt te blijven, neemt de vraag naar koop en vrije sectorhuur toe.
Ook ligt er een belangrijke uitdaging in het optimaliseren en verduurzamen van de huidige woningvoorraad. Zo zorgen de gemeente voor een woningmarkt met de juiste woning voor iedereen en behouden we de goede kwaliteiten inde Hof. De woonvisie vormt de basis voor prestatieafspraken die worden gemaakt tussen de woningcorporatie, de huurders en de gemeente.
De Woonvisie gemeente Hof van Twente 2021 - 2025 is op 14 december 2021 vastgesteld. De woonvisie vormt de stip op de horizon voor wonen in de Hof en geeft aan waar de gemeente Hof van Twente zich met het woonbeleid de komende jaren op gaan richten. Het geeft de ambities aan en laat zien wat de belangrijkste opgaven zijn waar de gemeente de komende jaren voor staan. Het formuleert de belangrijkste ambities om de woningmarkt te versterken: met passende woonruimte voor inwoners. De woonvisie geeft niet altijd kant en klare antwoorden op de opgaven die er liggen, maar geeft wel richting aan de manier waarop de gemeente de opgaven wil oppakken.
In voorliggend geval wordt een bestaande bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning. Er bestaan een directe vraag naar deze woning van de huidige bewoners.
Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de Woonvisie gemeente Hof van Twente 2021-2025.
Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het relevante gemeentelijke beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6. Bro is ook van toepassing op een bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit m.e.r..
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
Het gaat in dit geval om de herontwikkeling van een bestaand recreatiepark. In voorliggend geval worden 125 accommodaties gerealiseerd en wordt een bestaande bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning.
In artikel 76 van de Wet geluidhinder is bepaald dat de geluidbelasting van bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden. Hieronder valt het omzetten van een bedrijfswoning naar een reguliere woning.
Op grond van jurisprudentie van de Afdeling is een recreatiewoning in beginsel geen geluidgevoelig gebouw in de zin van de Wet geluidhinder (ABRvS 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1431). Gelet op deze uitspraak wordt gesteld dat het aannemelijk is dat de recreatiewoningen niet als geluidsgevoelig object beoordeeld hoeven te worden. Tevens is van belang dat de Winterkamperweg en Hochtweg geen drukke weggen zijn en slechts dienen ter ontsluiting van omliggende percelen.
Het aspect 'geluid' vormt dan ook geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. In dit geval is voor het plangebied door APS - milieu B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.
In de grond en het grondwater zijn plaatselijk enkele lichte verontreinigingen aangetroffen. Omdat slechts enkele lichte verontreinigingen zijn aangetroffen, is nader onderzoek naar deze verontreinigingen niet noodzakelijk.
Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht.
Op het moment van de ter inzage legging van dit ontwerp bestemmingsplan is een asbest bodemonderzoek in uitvoering. Voorafgaand aan de vaststelling van dit bestemmingsplan is dit onderzoek afgerond en zijn eventuele vervolgstappen in gang gezet.
Het aspect 'bodem' vormt met inachtneming van het in 5.2.2 genoemde geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Via een NIBM-tool berekening is onderzocht of de ontwikkeling als gevolg van het recreatiepark wel of niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In deze berekening zijn de vervoersbewegingen zoals aangegeven paragraaf 3.2.4 overgenomen. De berekening laat het volgende beeld zien.
![]() |
Afbeelding 5.1 Berekening NIBM-tool (Bron: ministerie van Infrastructuur en Milieu) |
Uit de berekening blijkt dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Vervolgonderzoek naar de effecten op de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk
Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico. De gemeente Hof van Twente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.2 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is hierin met een rode contour aangegeven.
![]() |
Afbeelding 5.2: Uitsnede risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat in de omgeving één risicobronnen aanwezig is. Wat betreft deze risicobron wordt de volgende conclusie getrokken:
A1
Het projectgebied is gelegen dichtbij de snelweg (A1). Het projectgebied ligt buiten het brandaandachtsgebied en het explosieaandachtsgebied.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden geaccepteerd worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente en daarmee aan te merken als een rustig gebiedstype. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het voornamelijk om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Het recreatieterrein behoud de functie recreatie en wordt niet verder uitgebreid. Voor omliggende functie veranderd de situatie hiermee niet.
Het recreatiebungalowpark betreft een functie dat op basis van de VNG uitgave “Bedrijven en milieuzonering” is aan te merken als een 'kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)'. Een dergelijke functie valt onder milieucategorie 3.1, waarvoor een grootste richtafstand van 50 meter geldt.
De functie heeft op basis van de VNG-publicatie de volgende richtafstanden:
In dit geval ligt de bedrijfswoning die wordt omgezet naar een reguliere woning meteen aangrenzend aan het recreatiepark. De richtafstand wordt niet gehaald voor de genoemde aspecten. Er kan echter een nuancering aangebracht worden. Hierna wordt per aspect op de richtafstand ingegaan.
Geur en gevaar
De richtafstand van geur is met name bedoeld voor de geurbelastende onderdelen van recreatiepark. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld een centrale keuken en een sanitairgebouw. In dit geval is er in de toekomst geen sprake van een keuken of een sanitairgebouw. Iedere recreatiewoning heeft in de toekomst een eigen keuken en badkamer.
De richtafstand voor gevaar is met name bedoeld voor opslag van bijvoorbeeld brandbare gassen/stoffen of chloor. Dit kan het geval zijn bij grotere recreatiebedrijven, maar daar is in dit geval geen sprake van. Er komt geen inrichting voor gevaarlijke stoffen, waarmee dit aspect geen belemmering vormt.
Bovendien komen de recreatiewoningen op een afstand van meer dan 30 meter tot de grens van het gevoelige object, betreffende de reguliere woning. Met de indeling van het kampeerterrein is hier bewust rekening mee gehouden. Dit is gedaan door de recreatiewoningen zover mogelijk van deze woning te realiseren en in de strook nabij de woning uitsluitend een parkeerterrein voor bezoekers te realiseren. Deze functie zorgt niet voor een geur- of gevaarbelasting.
Geluid
Ten aanzien van het aspect 'geluid' is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is in Bijlage 4 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.
Onderzoeksresultaten
Langtijd gemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT):
de etmaalwaarde van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) in de representatieve bedrijfssituatie ten hoogste 45 dB(A) bedraagt en wordt voldaan aan de normstelling.
Maximaal geluidniveau (LAmax):
het maximale geluidsniveau (LAmax) ten gevolge van luid schreeuwende kinderen bij het zwembad in de maatgevende avondperiode ten hoogste 60 dB(A) bedraagt en voldaan wordt aan de normstelling;
Toetsing indirecte hinder:
De geluidbelasting ten gevolge van de indirecte hinder door verkeersbewegingen over de openbare weg ten hoogste 39 dB(A) bedraagt en is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voor indirecte hinder.
Uit de toetsing blijkt dat voldaan wordt aan de gestelde richtwaarden uit stap 2 van de Handreiking bedrijven en milieuzonering. Gesteld kan worden dat voor wat betreft het aspect geluid er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
De omgevingsdienst Twente heeft het akoestisch onderzoek beoordeeld en akkoord bevonden. Het advies is opgenomen in Bijlage 5.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.
In de omgeving bevinden zich enkele milieubelastende activiteiten. In onderstaande tabel zijn de agrarische bedrijven genoemd. Tevens is aangegeven welke milieucategorie op deze functies van toepassing is, welke richtafstand voor het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt geadviseerd en wat de afstand van deze activiteiten/functies tot het projectgebied is. Voor de veehouderijen is het aspect 'geur' buiten beschouwing gelaten. Bij agrarische bedrijven zijn, in het geval van veehouderijen, echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijvenbepalend. Het aspect 'geur' van veehouderijen wordt onder het kopje 'Geur' behandeld. Opgemerkt wordt dat gemeten is tussen het bouwvlak van de toekomstige woning en de bouwvlakken van milieubelastende activiteiten.
Adres/bestemming | Functie | Milieucategorie | Grootste richtafstand | Afstand tot het nieuwe woningen |
Winterkamperweg 28 | Niet grondgebonden agrarisch bedrijf | 3.2 | 50 meter (excl. geur) |
150 meter |
Winterkamperweg 26 | Grondgebonden agrarisch bedrijf | 3.2 | 50 meter (excl. geur) |
167 meter |
Hochtweg 7 | Grondgebonden agrarisch bedrijf | 3.2 | 50 meter (excl. geur) |
600 meter |
Winterkamperweg 5 | Grondgebonden agrarisch bedrijf | 3.2 | 50 meter (excl. geur) |
680 meter |
Winterkamperweg 3A | Dierenpension | 3.2 | 100 meter | 390 meter |
Tabel 1: Milieubelastende functies (Bron: BJZ.nu)
Zoals in de tabel hierboven is aangegeven, voldoet het projectgebied ruimschoots aan de richtafstanden die voor de milieubelastende functies gelden. Daarnaast wijzigt de afstand tot de omliggende functies met de gewenste ontwikkeling niet. De grootte van het recreatiepark en de locatie van de huidige bedrijfswoning wijzigen ten opzichte van de gewenste situatie niet. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden de bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.
De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
In voorliggend geval gaat het om een bestaand recreatiepark en een bestaande woning. De bedrijfswoning is een bestaand geurgevoelig object waardoor wat betreft de woning geen nieuw geurgevoelig object wordt toegevoegd. Wat betreft de recreatiewoningen, worden deze gerealiseerd op dezelfde afstand als de bestaande recreatiewoningen en als in het huidige planologische regime is toegestaan. Verwacht wordt dat gezien de afstand van ruim 150 meter dat ter plaatse van de woning aan de Winterkampweg 28A en de recreatiewoningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van die- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het projectgebied bevindt zich naast het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Borkeld'. Om inzichtelijk te maken of de voorgenomen ontwikkeling significante negatieve gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden, is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Hiermee is berekend wat de stikstofemissie is tijdens de toekomstige gebruiksfase (permanente emissie). Hierbij is het van belang of de stikstofemissie al dan niet resulteert in een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De volledige AERIUS-berekening is opgenomen in Bijlage 6 Hierna wordt ingegaan op de belangrijke onderzoeksresultaten.
Onderzoeksresultaten
Uit de rekenresultaten van de berekeningen van de aanlegfase blijkt dat er in de salderingsberekening geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Daarbovenop wordt gesteld dat er in sprake is van een afname in depositie namelijk 0,21 mol/ha/jr.
Uit de rekenresultaten van de berekeningen van de gebruiksfase blijkt dat er in de salderingsberekening geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Daarbovenop wordt gesteld dat er in sprake is van een afname in depositie namelijk 0,31 mol/ha/jr.
Hieruit wordt geconcludeerd dat een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden is uitgesloten. Het project is in het kader van de Wnb, aangaande de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig.
Natuur Netwerk Nederland (NNN) vormt de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
In afbeelding 5.3 is te zien dat het plangebied niet is gelegen binnen het NNN.
![]() |
Afbeelding 5.3 Ligging van het plangebied ten opzichte van het NNN (Bron: Atlasvandeleefomgeving.nl) |
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Door Natuurbank Overijssel is een Quickscan Ecofact uitgevoerd. Het gehele rapport is opgenomen in Bijlage 7. In onderstaande tekst worden de resultaten kort beschreven,
Onderzoeksresultaten
Uit de QuickScan is gebleken dat bij het uitvoeren van de geplande werkzaamheden de Wet natuurbescherming mogelijk wordt overtreden.
Natura 2000
Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand ten opzichte van Natura 2000 gebieden wordt mogelijk verstoring verwacht. Een voortoets Natura 2000 wordt noodzakelijk geacht.
Een stikstofberekening is noodzakelijk om de mogelijke depositie op beschermde natuur in beeld te brengen. Dit wordt geadviseerd voor zowel de aanleg- als de nieuwe gebruiksfase.
Natuur Netwerk Nederland
De planlocatie is gelegen buiten het Natuur Netwerk Nederland (Natuurnetwerk Overijssel). Aangezien het Natuur Netwerk in Overijssel geen externe werking kent is vastgesteld dat een verdere toetsing niet aan de orde is.
Flora
Geen overtreding Wet natuurbescherming.
Vleermuizen
Geen overtreding Wet natuurbescherming.
Zoogdieren
Mogelijk overtreding Wet natuurbescherming. Nader onderzoek egel, marterachtigen en de das wordt noodzakelijk geacht.
Vogels
Mogelijk overtreding Wet natuurbescherming. Nader onderzoek huismus wordt noodzakelijk geacht.
Overige soorten
Geen overtreding Wet natuurbescherming.
Houtopstanden
Er worden geen bomen gekapt zoals bedoeld in de Wet natuurbescherming die vallen onder het onderdeel houtopstanden.
Op het moment van de ter inzage legging van dit ontwerp bestemmingsplan zijn de nadere onderzoeken in uitvoering. Voorafgaand aan de vaststelling van dit bestemmingsplan is dit onderzoek afgerond en zijn eventuele vervolgstappen in gang gezet.
Het aspect 'ecologie' vormt met inachtneming van het in 5.7.3.2 genoemde geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeenteraad van Hof van Twente heeft het archeologische beleid verwerkt in het geldende bestemmingsplan.
Het plangebied bevat de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - archeologische verwachting 2 en 'Waarde - Archeologie 2'. Gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' mogen zonder archeologisch onderzoek geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld verstoord wordt of het nieuw te bebouwen oppervlak groter is dan 2.500 m2. Ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' mag het niet bebouwd oppervlakte niet groter zijn dan 5.000 m2. Ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' mag het oppervlakte niet groter zijn dan 50m2.
In voorliggend geval is een archeologisch onderzoek vereist, gezien de omvang van het plangebied. In voorliggend geval is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Het hele rapport is opgenomen in Bijlage 8. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten.
Onderzoeksresultaten archeologisch vooronderzoek
De meeste indicatoren zijn aangetroffen vlak onder het maaiveld, in de top van het onderliggende dekzand. De E-, B- en BC-horizonten zijn hier verdwenen. Opvallend is dat er in het oostelijke deel – waar sprake is van een nagenoeg intacte dekzandtop en waar de top van het dekzand hoger ligt dan het westelijke deel - geen vondsten zijn gedaan. Normaliter worden nederzettingsresten aangetroffen op een relatief hoger gelegen locatie.
Het vondstmateriaal bestaat hoofdzakelijk uit vuursteenafslagen, afvalmateriaal dat vrijkomt bij het vervaardigen van vuurstenen werktuigen. Op grond van de vele vuursteenvondsten kan worden aangenomen dat in het plangebied een vindplaats aanwezig is uit de periode Laat-Paleolithicum – Neolithicum. Op basis van de vuursteenvondsten en eerdere vondsten lijkt het zwaartepunt daarbij te liggen op het Neolithicum en in mindere mate het Mesolithicum.
Mogelijk is in het westelijke onderzoeksgebied sprake van een dumpzone en is de nederzetting in het oostelijke onderzoeksgebied te zoeken. In dat geval kunnen hier naast mobiele vondsten tevens grondsporen worden verwacht. Dergelijke grondsporen zijn niet aangetroffen tijdens het booronderzoek, maar booronderzoek is een ongeschikte methode om grondsporen te vinden; daartoe zijn vormen van gravend onderzoek nodig. Gezien de intacte bodemopbouw is in het oostelijke plangebied met een nagenoeg intacte vindplaats te rekenen. Deze ligt dicht onder het maaiveld, onder een verstoord laagje van 5 tot circa 25 cm èn een stuifzandlaagje van gemiddeld 40 cm dik.
Archeologische resten liggen in het westelijke plangebied zeer dicht onder het maaiveld. In het oostelijke deel liggen ze wat dieper onder het maaiveld. Binnen de archeologie is het gebruikelijk bij bodemingrepen een bufferzone te hanteren van 30 cm op een intacte bodemlaag met vermoedelijke vindplaats. Binnen deze bufferzone mogen geen bodemingrepen plaatsvinden. Ondanks de vermoedelijk beperkte ingrepen als gevolg van de bouw van nieuwe vakantiehuisjes is ook te rekenen met bijbehorende infrastructuur en Nuts-voorzieningen. Het kan al met al lastig worden deze resten te ontzien. De beste optie is om een (dik, tenminste 30-40 cm) grondpakket aan te brengen, waarbinnen ook de werkzaamheden beperkt blijven en de vakantiehuizen op plaatfunderingen te plaatsen waarbij bodemverstoring tot een minimum beperkt blijft.
Een andere optie is om een proefsleuvenonderzoek te laten uitvoeren (conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVOP). Hiervoor is een door het bevoegd gezag goed te keuren Programma van Eisen benodigd. We adviseren de proefsleuven zowel in het oostelijke als het westelijke onderzoeksgebied aan te leggen. Gebruikelijk is om ongeveer 10 procent van een onderzoeksgebied op te graven door middel van proefsleuven. Daarmee wordt in totaal ongeveer 750 m2 ontgraven. Andere optie is dat op de locaties van de geplande huisjes kleine proefsleufjes worden gegraven. Daarbij dient te worden opgemerkt dat steentijd opgravingen relatief arbeidsintensief zijn
Gezien de zeer hoge kans op een of meer vindplaatsen, adviseren we in het PvE te voorzien in een doorstart naar een opgraving. Daarbij wordt het gehele te verstoren terrein opgegraven. Vindplaatsen gaan daarbij verloren, maar de kennis die hierin besloten ligt, blijft behouden.
De implementatie van dit advies is in handen van de gemeente Hof van Twente, hierin vertegenwoordigd door de archeologisch adviseur van de gemeente.
In voorliggend geval is het noodzakelijk om een proefsleuvenonderzoek uit te voeren of om technische maatregelen te nemen zodat de archeologische waarden binnen het projectgebied niet geschaad worden. Om de archeologische verwachting te borgen in het plangebied zijn in voorliggend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen.
Voorafgaand aan de vaststelling van dit bestemmingsplan is een proefsleuvenonderzoek afgerond en zijn eventuele vervolgstappen in gang gezet of zijn technische maatregelen getroffen die de archeologische waarden op het terrein behouden mits deze maartregelen vooraf zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
In het plangebied is er geen sprake van karakteristieke gebouwen. Ook in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen monumenten. Het aspect 'cultuurhistorie' vormt dan ook geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.
Het aspect 'Archeologie & Cultuurhistorie' vormt met inachtneming van het in 5.8.1.2 genoemde geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of bestemmingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.- beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In de AERIUS-berekening (Bijlage 6) wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale ruimtelijke afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het plan genoemd is in kolom 3 (plannen).
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het plan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit. In voorliggend geval gaat het om directe eindbestemmingen en is sprake van een besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
Het plan betreft de uitbreiding van een recreatiebedrijf. De ontwikkeling is concreet beschreven in paragraaf 3.1. In onderdeel D 10 wordt onder een stedelijke ontwikkeling het volgende verstaan: 'de aanleg wijziging of uitbreiding van vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
In voorliggend geval gaat het om de herbestemming van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning en het realiseren van 125 recreatiewoningen waarvan 94 vergunningsvrij kunnen worden gerealiseerd. Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat in dit geval geen sprake is van een directe m.e.r.-plicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
In dit geval is uit de milieuaspecten in Hoofdstuk 5 gebleken dat er geen sprake is van significante negatieve effecten van de ontwikkeling ten aanzien van de omgeving. De ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Het opstellen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is hiermee niet noodzakelijk. Bovendien blijkt uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 6 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Het bevoegd gezag zal een besluit nemen op de in deze paragraaf opgenomen vormvrije m.e.r. beoordeling.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationaal waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. De belangrijkste ambities richten zich op een veilig en klimaatbestendige delta, een concurrenende, duurzame en circulaire delta en een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen en Rijn en IJssel.
Het waterschap Rijn en IJssel heeft de doelen in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.
Het waterbeheerprogramma is een belangrijk instrument, waarmee het waterschap aangeeft welke beleidsdoelen het nastreeft, welke inspanningen het pleegt om dat beleid te realiseren en welke financiële middelen daarmee gemoeid zijn. De sturende werking ervan wordt mede bepaald door de mate waarin doelen en maatregelen geconcretiseerd worden. Voor het overgrote deel zijn de lange termijn doelen voor de beleidsthema's al vastgesteld; het waterbeheerprogramma 2022-2027 geeft aan hoe het waterschap in de planperiode met deze doelen aan de gang gaat en waar het waterschap in 2027 denkt te staan.
Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Vechtstromen (voorheen Regge en Dinkel) en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het Waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de 'normale procedure' van de watertoets moet worden doorlopen (Bijlage 9). Vanwege deze procedure is contact opgenomen met het waterschap. Het waterschap Rijn en IJssel heeft aangegeven dat gezien de omvang van het park en de verhardingsoppervlakte een waterhuishoudkundig plan gewenst is waarin ook aandacht nodig is voor de toename van afvalwater. In voortliggend geval is een waterhuishoudkundig plan uitgevoerd. Het waterhuishoudkundig plan is voorgelegd aan de gemeente en het waterschap. Het rapport is opgenomen in Bijlage 10. Hierna wordt op de belangrijkste aanbevelingen ingegaan.
Verhard oppervlak
De hoofdweg op het park zal bestaan uit open verharding. De zijpaden worden voorzien van halfverharding. Het regenwater kan hierdoor ter plekke infiltreren in de ondergrond. De halfverharding wordt voor 70% als afvoerend beschouwd. In totaal is er sprake van een afvoerend oppervlak van 13.106 m².
Bergingsopgave en compensatie
Waterschap Rijn en IJssel gaat in het beleid uit van een bergingseis van 55 mm gerekend over het totaal verhard oppervlak in de nieuwe situatie.
In de toekomstige situatie is er sprake van open verharding, halfverharding en dakoppervlak. De bergingsopgave bedraagt 721 m³ op basis van een bergingseis van 55 mm en een totaal verhard oppervlak van 13.106 m². Deze berging dient gerealiseerd te worden in de beleemde watergangen met overloop naar het grondwater.
In het plangebied is sprake van een hoogteverschil van oost naar west. Wanneer het plangebied niet wordt uitgevlakt en de watergangen op 1,20 diep worden uitgegraven betekent dit dat er afschot in de watergang zit richting het westen van het plangebied. Zonder het nemen van maatregelen betekent dit dat de watergang in het oosten droog komt te staan. Door middel van het plaatsen van een waterkerende voorziening zoals schotten of gronddammen, wordt de watergang onderbroken en blijft er meer water in staan. In deze rapportage is er als uitgangspunt één waterkerende voorziening per beleemde watergang meegenomen in de berekening. Het lengteprofiel laat zien dat het verloop in hoogte enkel zit in het vaste waterdeel en niet in het infiltrerend waterdeel. Dit is gecheckt door middel van één lengteprofiel per watergang.
De capaciteit van het infiltrerende deel van de beleemde watergangen met overloop naar het grondwater bedraagt 2.315 m3. Op basis van de bergingsopgave van 721 m3 geeft dit een overcapaciteit van 1.594 m3. Er is dus meer berging aanwezig dan strikt noodzakelijk. Het infiltrerende gedeelte van de watergangen kunnen binnen 15 uur het water laten infiltreren in de ondergrond bij volledige vulling. Deze leeglooptijd is een aanname gebaseerd op de doorlatendheid van 5,00 m/dag voor matig fijn zand. Uit de boringen blijkt dat dit overwegend de ondergrond is.
Omdat er sprake is van plaatselijke leemschotten in het gebied, wordt alsnog aangeraden een doorlatendheidsonderzoek uit te voeren. Wanneer deze leemschotten dichtbij elkaar liggen kunnen ze namelijk de doorlatendheid beïnvloeden. Wanneer de leemschotten verder uit elkaar liggen zal water tussen de schotten door in de ondergrond infiltreren. In dit geval zullen ze minder invloed hebben.
Afwatering
Het hemelwater van het plangebied zal oppervlakkig afgewaterd worden. Dit zal in de hoofdweg van noord naar zuid gebeuren via goten in de open verharding richting de watergang. Een toepasbare goot kan tevens ook gebruikt worden voor toepassing onder de regenpijp. Bij gebruik van waterkerende voorzieningen is het belangrijk dat er rekening wordt gehouden dat het water gelijkmatig geloosd wordt in de compartimenten.
Hoeveelheden afvalwater
In de toekomstige situatie worden 125 bungalows gerealiseerd. Dit betreffen 4-, 6-, 8-, 10-, 12- en 16- persoons bungalows. Uitgaande van een gemiddelde bezetting in het hoogseizoen met 6 personen per woning geeft dit 750 personen. Uitgaande van een lozing van 12 l/persoon/uur geeft dit een afvalwaterstroom van maximaal 9 m³/uur (2,5 l/s). Hier komt het spoelwater van het zwembad nog bij.
De capaciteit van dit gemaal betreft 30,9 m3/uur bij een inkomende buis van Ø200 mm. Dit betekent dat dit het gemaal voldoende capaciteit heeft om de afvalwaterstroom aan te kunnen.
Afvoer afvalwater
De wens is om gebruik te maken van het bestaande rioolgemaal. Het onder vrijverval aansluiten van het nieuwe DWA-riool op het aanwezige drukrioolgemaal in het projectgebied is lastig vanwege de diepteligging van het drukrioolgemaal. Dit probleem ontstaat doordat het westelijke gedeelte een lage ligging heeft en deze putten bepalend zijn voor b.o.b. op basis van de minimale dekking 1,20 m.
De redenatie achter deze minimale dekking van 1,20 is dat dit benodigd is voor de bescherming van de buis door belasting en het aansluiten van de huisaansluitingen. Voor de bescherming van de buis door belasting is minimaal 0,80 m benodigd aldus Stichting RIONED. Huisaansluitingen worden doorgaans aangesloten aan de bovenkant van de riolering door middel van een y-stuk, een standpijp en een knevelinlaat met eventuele zettingsmogelijkheid. Om deze aansluiting te kunnen maken is minimaal 1,20 m dekking benodigd. Op enkele plekken in het westen van het gebied ontstaan problemen met de aansluiting van het riool op het drukrioolgemaal, doordat ze te laag aan komen bij een dekking van 1,20 m. Dit kan opgelost worden door de dekking te verlagen naar 0,80 m. De huisaansluitingen kunnen dan niet meer via de normale hierboven beschreven constructie op het riool worden aangesloten. Om dit op te lossen kan er een inlaat direct op de put geboord worden. Dit kan alleen bij gebruik van betonnen putten. Voor kunststof putten moet dit op maat besteld worden.
Daarnaast kan er gekozen worden om de vrijkomende grond uit de beleemde watergangen, mits deze grond hiervoor geschikt is, te gebruiken voor de ophoging van lage delen in het terrein.
Een alternatief is om aan de westkant de DWA-riolen niet via de centrale weg te laten lopen, maar door een verbinding rechtstreeks richting het rioolgemaal te maken. Hiervoor moet de twee bovenste westelijke watergangen ingekort worden. Daarnaast dienen enkele bungalows herpositioneerd te worden om deze streng te realiseren.
Het advies is om het plangebied te verhogen in combinatie met de aanleg van een westelijke streng richting het gemaal. Dit kan eventueel met de vrijkomende grond van de beleemde watergangen mits deze grond hiervoor geschikt is.
Daarnaast heeft de voorkeur voor een minimale dekking van 1,20 m op de buis, zodat de huisaansluiting vanaf boven op het riool kunnen worden aangesloten. Wanneer het ten behoeve van de aansluiting op de gemaalput kan de dekking voor de buizen aangesloten op de westelijke putten eventueel verlaagd worden tot 0,80 m dekking op de buis, waarbij de huisaansluiting direct op de put geboord worden.
Straat- en vloerpeilen
Waterschap Rijn en IJssel heeft aangegeven dat de vloerpeilen minimaal 0,20, maar het liefst 0,30 m boven de as van de weg worden aangelegd.
De GHG in het westen van het gebied bedraagt 2,5 tot 3,0 m-mv en is daarmee maatgevend voor de ontwateringstoetsing van het gebied. De grootste ontwateringdiepte geldt voor de hoofdweg. Deze dient minimaal 1,00 m boven de GHG te komen. Hieraan wordt ruimschoots voldaan. Aan de overige onderdelen wordt hiermee ook voldaan.
Met inachtneming van vorenstaande aanbevelingen leidt het aspect ‘water’ niet tot belangrijke nadelige milieueffecten
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012). De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a:
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
'Recreatie - Verblijfsrecreatie'
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor de bedrijfsmatige exploitatie van een recreatieterrein ten behoeve van verblijfsrecreatie. In totaal zijn 94 stacaravans toegestaan, 26 recreatiewoningen en 4 groepsaccommodaties. Daarnaast is één bedrijfswoning toegestaan. Bestaande en legale zelfstandige horecavoorzieningen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2'. Daarnaast zijn de voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor aan huis verbonden beroepen, een bed & breakfast en ontsluitingsvoorzieningen en ontsluitingsvoorzieningen voor naastgelegen bestemmingen.
'Wonen'
Gronden met deze bestemming zijn met name bestemd voor het wonen, waarbij inwoning is toegestaan. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan. Daarnaast zijn de voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor aan huis verbonden beroepen, een bed & breakfast en ontsluitingsvoorzieningen en ontsluitingsvoorzieningen voor naastgelegen bestemmingen.
Wat betreft de bouwregels, zijn bepalingen opgenomen, die conform het geldende bestemmingsplan overgenomen zijn. In afwijking van het geldende bestemmingsplan zijn alle bestaande maatvoeringen toegestaan.
De bestemming '' is opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Het beleid dat voor deze bestemming geldt is dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen dieper van 40 cm of met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 50 m2.
'Waarde - Archeologische verwachting 1'
De bestemming '' is opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Het beleid dat voor deze bestemming geldt is dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen dieper van 40 cm of met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.500 m2.
'Waarde - Archeologische verwachting 2'
De bestemming '' is opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Het beleid dat voor deze bestemming geldt is dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen dieper van 40 cm of met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 5.000 m2.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Hof van Twente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het bestemmingsplan wordt voorgelegd aan de provincie Overijssel.
In voorliggend geval is het waterschap Vechtstromen geïnformeerd middels de digitale watertoets. Verwezen wordt naar de waterparagraaf zoals opgenomen in subparagraaf 6.2 bij deze toelichting.
Na de ter inzage van het ontwerp bestemmingsplan zal deze paragraaf worden aangevuld.