direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hof van Twente, herziening Ovinksweg 6 Markelo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1735.BGxMKxOvinksweg6-VS10

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Ovinksweg 6 in Markelo heeft initiatiefnemer een plan ontwikkeld om landschapsontsierende bebouwing te slopen en een nieuwe woning te bouwen (toepassing rood voor rood regeling). De landschapsontsierende bebouwing is elders in Hof van Twente gesloopt (Stokkumerbroekweg 12).

Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken en hiervoor een passend juridisch-planologische regeling te geven.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied ligt in het buitengebied ten noorden van de kern Markelo, op circa 700 m afstand van de bebouwde kom. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Markelo, sectie O nummer 645 (gedeeltelijk).
In figuur 1 is de ligging van het plangebied aangegeven (rode aanduiding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxMKxOvinksweg6-VS10_0001.png"
Figuur 1: Ligging plangebied (www.GoogleMaps.nl)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven. In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied te zien is. De erfgrenzen vormen de grens van het plangebied. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxMKxOvinksweg6-VS10_0002.png"
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: PDOKviewer.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2019'. Dit plan is op 15 oktober 2019 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Hof van Twente. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Wonen", 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Daarnaast heeft het plangebied de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

In figuur 1.3 is een uitsnede weergegeven van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxMKxOvinksweg6-VS10_0003.png"
Figuur 1.3: uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden zijn in eerste instantie bestemd voor het wonen en het agrarisch gebruik.

Het geldende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om een extra woning te realiseren. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente, herziening Ovinksweg 6 Markelo' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1735.BGxMKxOvinksweg6-VS10);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het buitengebied, ten noorden van Markelo. De functionele structuur van dit gebied bestaat voornamelijk uit verspreid liggende agrarische bedrijven en erven met burgerwoningen.

Op het perceel bevinden zich een woning met enkele bijgebouwen. Het erf was niet meer in gebruik voor de agrarische functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxMKxOvinksweg6-VS10_0004.png" Figuur 1.3: Aanzicht huidige situatie vanaf Ovinksweg (bron: GoogleStreetview)

In figuur 1.4 is de schuur te zien die wordt gesloopt. Op de luchtfoto is deze rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxMKxOvinksweg6-VS10_0005.png"
Figuur 1.4 Te slopen schuur (bron: GoogleStreetview)

2.2 Toekomstige situatie

Sloop bebouwing

De nieuwe woning die wordt gebouwd is ter compensatie 1.000 m² landschapsontsierende bebouwing die elders is gesloopt en wel op de locatie Stokkumerbroekweg 12 in Markelo. Daar heeft de sloop van de landschapsontsierende bebouwing reeds plaats gevonden en is op 25 april 2022 een sloopvoucher toegekend.
Op het erf aan de Ovinksweg wordt één schuur van 172 m² gesloopt (zie figuur 1.4), op deze plek wordt de nieuwe woning gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxMKxOvinksweg6-VS10_0006.png"
Figuur 2.1: slooplocatie Stokkumerbroekweg 12 Markelo (www.GoogleMaps.nl)

In ruil voor de sloop van de bebouwing zal een extra woning van maximaal 900 m³ met een bijgebouw van 150 m² op het perceel worden gerealiseerd, ten noordoosten van de bestaande woning. Vanwege de extra sloopoppervlakte van het bestaande bijgebouw op het erf, krijgt de woning een grotere inhoud van 900 m² in plaats van de reguliere 750 m².
In figuur 2.2 is de nieuwe erfinrichting weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxMKxOvinksweg6-VS10_0007.png"
Figuur 2.2: Toekomstige situatie Ovinksweg 6 Markelo (bron: Eeckhof)

Erfinrichting
Op het perceel worden de aanwezige historische schöppe en kookhuis in ere hersteld. De nieuwe woning is wat noordelijker gesitueerd dan de plek van de te slopen schuur. Dit vanwege de afstand tot het zuidelijk gelegen agrarisch bedrijf. Het bijgebouw bij de nieuwe woning wordt ten noorden van de bestaande woning gerealiseerd om het ensemble optisch te verbinden.

Tevens worden bij de toegang vanaf de Ovinksweg meidoornhagen aangelegd. De bestaande ligusterhaag wordt vervangen door een meidoornhaag. De bestaande boomgaard wordt uitgebreid met meer beplanting in de vorm van fruitbomen, vlierbessen en wilde bloemen.

In figuur 2.4 is de toekomstige erfindeling inclusief landschappelijke inpassing te zien. Deze is ook opgenomen in Bijlage 1 Erfinrichtings- en beeldkwaliteitsplan van de toelichting.

Verkeer en parkeren
De nieuwe woning wordt ontsloten via een bestaande inrit vanaf de Ovinksweg.
Aan de westzijde is eveneens nog een bestaande inrit.

Op het erf is voldoende ruimte om te parkeren ten behoeve van de woningen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een rood voor rood ontwikkeling, waarbij landschapsontsierende schuren worden gesloopt en een nieuwe woning wordt gerealiseerd in ruimtelijke kwaliteit, past in de prioriteit om een toekomstbestendig landelijk gebied te ontwikkelen. Daarmee past het binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Onderhavig plan maakt de bouw van een nieuwe woning mogelijk ter compensatie van de sloop van landschapsontsierende bebouwing. De benodigde sloop van (een deel van) de bebouwing wordt eveneens vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Uit afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). De realisatie van één nieuwe woning wordt derhalve niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling aangemerkt.

Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).


In de navolgende paragrafen wordt de ontwikkeling getoetst aan verschillende beleidsaspecten vanuit de provincie en gemeente en in hoofdstuk 4, 6 en 7 wordt de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan beoordeeld aan de hand van omgevingsaspecten, economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Daarmee wordt geacht dat er een goede invulling wordt gegeven aan de uitspraak van de ABRvS.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxMKxOvinksweg6-VS10_0008.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Er is sprake van een ontwikkeling op een bestaand erf, waarbij de rood voor rood regeling wordt toegepast. Sloop van landschapsontsierende schuren vindt plaats, waarbij een nieuwe extra woning op een bestaand erf wordt gerealiseerd. Er wordt geen nieuw beslag op de Groene Omgeving gelegd. Vastgesteld kan worden dat er sprake is van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:

In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op de gebiedskenmerken en wordt het plan getoetst aan de ter plaatse geldende kenmerken. Het toekomstige erf wordt op zorgvuldige wijze ingepast in het landschap. Vastgesteld kan worden dat wordt voldaan aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening.

artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Doorwerking voor voorliggend plan:

De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is in onderhavig geval niet van toepassing, aangezien de ontwikkeling aangemerkt kan worden als een kleinschalige ontwikkeling. Daarnaast wordt met de toepassing van de gemeentelijke rood voor rood regeling en landschappelijke inpassing reeds een tegenprestatie geleverd.

artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

lid 1

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

lid 2

In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.

lid 3
In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.

lid 4
De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

lid 5
Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.

lid 6
In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Doorwerking voor voorliggend plan:
In het woningbouwprogramma Hof van Twente 2018-2027 zijn voor de verschillende kernen binnen de gemeente en het buitengebied de aantallen toe te voegen woningen opgenomen.

Voor rood voor rood projecten geldt dat hiervoor een aantal van 28 woningen is opgenomen. Onderhavig bestemmingsplan maakt een rood-voor-rood-woning mogelijk. Er is sprake van de bouw van één woning. Deze past binnen het woningbouwprogramma.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxMKxOvinksweg6-VS10_0009.png"
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

De gebieden met ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' omvatten gebieden waar verder modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Initiatieven binnen dit ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer-routes.

Met de toepassing van rood voor rood wordt een bestaand erf herontwikkeld door sloop van landschapsontsierende bebouwing en wordt een extra woning gerealiseerd, Het erf wordt daarbij voorzien van een passende landschappelijke inrichting. Het perceel heeft in de huidige situatie reeds een woonbestemming. De toevoeging van de woning zal geen belemmeringen geven voor de bestaande functies in de omgeving. In paragraaf 4.2 en 4.3 wordt hier nader op ingegaan.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'stuwwallen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxMKxOvinksweg6-VS10_0010.png"
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. De stuwwallen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem.
In de loop van de tijd hebben de verschillende stuwwallen zich allemaal anders ontwikkeld.

Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving.
Ze dragen eveneens aan versterking van potentiële natuurlijke kwaliteiten van de 'natte voet' van de stuwwal en deze beter zichtbaar maken.

Toets

Bij de voorgenomen ontwikkeling is er sprake van een toename van bebouwing. Op het perceel wordt een bestaande schuur van 172 m² gesloopt. De nieuwbouw bestaat uit een woning van 900 m³ en een bijgebouw van 150 m². Deze nieuwe bebouwing blijft binnen de contouren van het bestaande erf en gaat niet verder de es op. Het bestaande reliëf blijft behouden.
De oprit naar het nieuwe bijgebouw toe, zal waterdoorlatend zijn. Tevens zal er extra beplanting in de vorm van bomen en struiken worden aangeplant.
Het watersysteem zal niet belemmerd worden door de nieuwe bebouwing en erfinrichting.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'essenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxMKxOvinksweg6-VS10_0011.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, voormalige heidevelden en kernmerkende bebouwing rond de es. Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen.

De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Toets

De bouw van de nieuwe woning met bijgebouw vindt plaats binnen het bestaande erf, waarbij de woning op de plek van te slopen schuur wordt gebouwd. Het erf bevindt zich onderaan de flank van de es (de Noordachteres). Door de nieuwe bebouwing wordt geen extra ruimtebeslag gelegd op de es, deze blijft behouden.

Laag van de beleving
In de Laag van de beleving heeft het plangebied heeft het plangebied geen specifiek kenmerk gekregen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Strategische visie, Hof van Twente, zicht op 2030

Algemeen

In 'Hof van Twente, zicht op 2030' heeft de gemeente Hof van Twente de toekomstvisie voor haar grondgebied vastgelegd. De gemeenteraad heeft de strategische visie op 1 juni 2010 definitief vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld. Streefbeelden, 10, 11 en 14 zijn voornamelijk van belang. Deze worden hierna behandeld.

Streefbeeld: Unieke landschappelijke en cultuurlandschappelijke kwaliteiten verder ontwikkeld
Het landschap, de parel van Hof van Twente, heeft in 2030 nog altijd een belangrijke plaats. De structuur van het landschap, met deelgebieden stuwwal/verzamelgebied (westelijk), dekzandgebied (midden) en plateau (oostelijk), maar ook het reliëf en het watersysteem zijn leidend. In de waardevolle ensembles (landschap met natuur- en cultuurhistorische waarden) wordt behoud, onderhoud en herstel van cultuurhistorische en ecologische waarden in praktijk gebracht. Voltooiing van de ecologische hoofdstructuur is eveneens een herkenbaar resultaat. In 2030 is deze een feit. Bestaande natuurgebieden zijn binnen de gemeente en daarbuiten verbonden met elkaar, waardoor duurzame instandhouding van flora en fauna mogelijk is geworden.

De reconstructieplannen die aan het begin van de eeuw zijn gemaakt, zijn uitgevoerd. Dit betekent dat ruimtelijke knelpunten, zoals agrarische bedrijven in de directe nabijheid van natuur of milieuhinderveroorzakende bedrijven in het buitengebied, zijn opgelost. Voor nieuwe inrichting van het landschap door functiewijziging zijn oorspronkelijke landschapstypen richtinggevend.

Landgoederen hebben in 2030 hun ruimtelijke visies uit het begin van de eeuw uitgevoerd en de Bovenregge slingert weer als vanouds door het landschap. Dit lint van water door het landschap refereert aan de historie. Het project Bovenregge van Schipbeek tot Elsenerbroek visualiseert de verbinding tussen stad en landelijk gebied.

Nieuw evenwicht in functies in het buitengebied is ontstaan met een nieuwe toeristisch-recreatieve publiekstrekker
Hof van Twente kenmerkt zich door kleinschalige initiatieven en een hoge mate van vakmanschap. In deze combinatie zijn in 2030 veel kleine innovaties gemaakt. Denk aan knooperven waar eigenaren zorgdragen voor landschapselementen als paden en houtwallen. Of verschillende vormen van CO, reductie bij agrarische bedrijven en hun toe- en afvoer. Of de kennis die we opbouwen in het toekomstbestendig maken van onze gemeente in het licht van vergrijzing en krimp.

Het aandeel van recreatie en toerisme in de lokale economie is in 2030 onverminderd groot in Hof van Twente. De toeristisch-recreatieve infrastructuur is geoptimaliseerd. Het landschap is de belangrijkste drager voor recreatie en toerisme en is daarom sturender in de mogelijkheden die er zijn.

Kwaliteit woningenbestand is hoog en divers, aansluitend op de markt/behoefte van inwoners, maar toch betaalbaar gebleven
De grotere kernen in Hof van Twente houden een belangrijke woonfunctie; de meeste mensen wonen daar. Ze hebben ook de functie om woonruimte te bieden aan mensen die uit het buitengebied komen. Als centraal gelegen kern heeft Goor het meest een stedelijk karakter. In de buurtschappen en het buitengebied wordt het wonen zorgvuldig geïntegreerd in het landschap. Vrijkomende agrarische gebouwen krijgen alleen een andere, bijvoorbeeld woonfunctie, na een zorgvuldige afweging. Structuurvisies en bestemmingsplannen zijn op deze uitgangspunten aangepast. In het buitengebied en de buurtschappen zal het wonen kleinschalig, groen en duurzaam zijn.

Toets en conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betekent een impuls in de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, omdat er vrijkomende ontsierende agrarische bebouwing wordt gesloopt en een bestaand erf wordt herontwikkeld, waarbij een nieuwe woning op het erf wordt gebouwd. De ontwikkeling wordt landschappelijk op passende wijze ingepast middels een erfinrichtingsplan.

Vastgesteld wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het streefbeeld als bedoeld in de 'Hof van Twente, zicht op 2030'.

3.3.2 Structuurvisie Landelijk Gebied

In 'Structuurvisie Landelijk gebied' van de gemeente Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal.

De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. Een dergelijk 'integratiekader' schetst de bredere achtergrond van beleid dat voor specifieke thema's (bijvoorbeeld recreatie, rood-voor-rood en vrijkomende agrarische bebouwing) is uitgewerkt. Daarnaast beschrijft deze structuur de algemene strategie van de gemeente Hof van Twente ten aanzien van verschillende functies en waarden. Deze strategie geeft richting aan de latere toetsing van verschillende initiatieven die bij de gemeente worden ingediend, en bij het bepalen van het beleid dat in het bestemmingsplan buitengebied wordt uitgewerkt.

De structuurvisie benoemt de volgende kernkwaliteiten van het landelijk gebied in Hof van Twente:

  • een sterke agrarische structuur, bestaande uit bedrijven die door schaalvergroting actief anticiperen op een wereldwijde marktwerking, of hun risico's spreiden door diensten te verlenen op het gebied van natuur en landschap en recreatieve functies of andere bedrijvigheid aan het bedrijf toe te voegen;
  • een grote mate van ondernemerschap, waardoor verspreid over het gehele landelijk gebied nieuwe bedrijvigheid wordt gestart;
  • een breed scala aan landelijke woonmilieus, variërend van kernen en buurtschappen tot individuele erven, dat qua kwaliteit aansluit bij actuele behoefte van de woonconsument;
  • een gevarieerd en aantrekkelijk landschap, met als bijzondere parels 23 archeologische monumenten, twee rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten (Den Haller en Stokkum) en acht rijksbeschermde historische buitenplaatsen;
  • een robuust ecologisch netwerk, dankzij een combinatie van grote natuurgebieden en talrijke verbindingen via beken en kleine natuurelementen;
  • een sterk ontwikkelde recreatieve (infra)structuur;
  • een goede regionale infrastructuur.

Om de karakteristiek van het landelijk gebied te behouden geldt als uitgangspunt dat zo min mogelijk niet functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing wordt toegevoegd. Dit kan ten koste gaan van de aanwezige landschapswaarden. Er wordt daarom geen mede- werking verleend aan het toevoegen van nieuwe woningen door het realiseren van geheel nieuwe solitair gelegen woonerven. Dit hangt ook samen met het beschermen van agrarische bedrijvigheid tegen beperkingen die uit de nabijheid van woningen voortkomen.

Het omvormen van voormalige agrarische erven, naar woonerven wordt ondersteund, mits er tevens een aantoonbare verbetering van ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt. De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit komt hoofdzakelijk tot uitdrukking in de sloop van landschapsontsierende bedrijfsgebouwen, de realisatie van nieuwe landschapselementen rond het erf en het behoud van cultuurhistorische bebouwing.

Toets en conclusie

Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt met toepassing van de gemeentelijke rood voor rood regeling een compensatiewoning toegevoegd op een bestaand erf aan de Ovinksweg 6 te Markelo. De ontwikkeling wordt landschappelijk goed ingepast middels een erfinrichtingsplan. Daarbij worden bestaande landschapselementen behouden en worden er nieuwe passende elementen toegevoegd, teneinde het landschap ter plaatse te versterken en de biodiversiteit te vergroten. Daarmee wordt geacht dat deze ontwikkeling past binnen het streefbeeld als bedoeld in de 'Structuurvisie Landelijk Gebied'.

3.3.3 Beleidsnota Grond voor gebruik

Algemeen

De gemeente Hof van Twente staat voor een enorme opgave als het gaat om het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Tot 2030 komt naar verwachting meer dan 300.000 m² aan agrarische bebouwing leeg te staan. Deze vrijkomende erven bieden volop kansen voor nieuwe ontwikkelingen.

Om een objectieve en eenduidige toepassing van instrumentarium mogelijk te maken is een duidelijke integrale benadering van nieuwe initiatieven van belang. In het bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente is een aantal regelingen opgenomen die ontwikkelingen in het buitengebied eenvoudig mogelijk maken en het versterken van ruimtelijke kwaliteit (sloop en nieuwe functies) als doel hebben. Voor grootschalige projecten is echter een bestemmingsplanprocedure (herziening of wijziging) nodig.

In voorliggend geval is een herziening van het bestemmingsplan benodigd. De beleidsnotitie 'grond voor gebruik' voorziet in de kaders om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Deze beleidsnotitie voorziet in de kaders met betrekking tot het VAB-beleid, Rood voor Rood beleid, beleid omtrent veldschuren, landgoederen, niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied en de sloopvoucher-regeling. In dit geval zijn de kaders van het Rood voor Rood beleid van belang.

Rood voor Rood

Het doel dat de gemeente voor ogen heeft, is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Dit doel is onder andere te bewerkstelligen door de sloop van landschapsontsierende bedrijfsgebouwen. De regeling Rood voor Rood gaat uit van de sloop van een minimum oppervlakte van 1.000 m², waarvoor ter compensatie een nieuwe woning kan worden gerealiseerd. De maximale inhoud van de te realiseren woning op de compensatiewoning bedraagt 900 m³. De compensatiekavel wordt bij voorkeur toegekend aan de locatie waar het meest wordt gesloopt en wordt gesitueerd in de directe omgeving van de te handhaven bedrijfswoning, om de erfstructuur te handhaven en de daarbij behorende clustering van bebouwing (ensemble) te bewerkstelligen.

De compensatiekavel mag nabijgelegen (agrarische) bedrijven niet hinderen in hun bedrijfsvoering. Het erf en de tuin worden samen met de nieuwe woning en het daarbij behorende bijgebouw op de compensatiekavel gerealiseerd. Uitgangspunt voor de grootte van het bijgebouw is 150 m². De ruimtelijke kwaliteit moet voor alle betrokken locaties zijn gewaarborgd. In dat kader dient een landschapsplan (erfinrichtingsplan) te worden opgesteld, evenals dat een beeldkwaliteitsplan/schetsplan van de nieuwe bebouwing vereist is.

Toets en conclusie
Met de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan wordt sloop van een landschapsontsierende schuur mogelijk gemaakt, waarvoor in ruil de realisatie van een compensatiewoning mogelijk wordt gemaakt. Op een andere locatie in Markelo is de benodigde oppervlakte aan landschapsontsierende bebouwing reeds gesloopt en een sloopvoucher afgegeven. Op deze locatie was geen behoefte aan een compensatiewoning. De compensatiewoning wordt gerealiseerd op een locatie waar eveneens wordt gesloopt.

De bouwlocatie van de nieuwe woning is gesitueerd binnen de contouren van het bestaande erf, op de plek van de te slopen schuur. Met het bouwen op dit erf worden er geen solitaire woonbestemmingen opgericht die de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Hof van Twente verslechteren. Uit de milieutoets (paragraaf 4.2 en 4.3) blijkt dat omliggende (agrarische) bedrijven niet belemmerd worden. Voor de beoogde ontwikkeling is een erfinrichtingsplan opgesteld, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. De uitvoering daarvan, evenals de sloop van de landschapsontsierende bebouwing, is gewaarborgd via een voorwaardelijke verplichting in de regels. Op grond van voorgaande wordt geacht dat het plan past binnen de beleidsnota 'Grond voor gebruik'.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan Haaksbergen en Hof van Twente

In 2005 is een landschapsontwikkelingsplan opgesteld en vastgesteld. Per landschapstype is aangegeven welk kenmerken dienen te worden behouden en/of versterkt. De uitwerking is gebaseerd op vier thema's:

- behoud en versterking van waardevolle ensembles: behoud, herstel, aanleg en onderhoud van een samenhangend patroon van landschapselementen (beplantingen inclusief lanen, historische elementen met name in het kampenlandschap, open essen en erfbeplantingen) is het speerpunt;
- landschappelijke versterking van het watersysteem;
- zorg voor het agrarisch werklandschap: Dit doel uit zich met name in het behouden van relicten van het voormalige kampenlandschap, zonder de patronen te willen herstellen;
- inpassen van kernen en routes. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan deze visie. Inrichtingsvoorstellen krijgen als leidraad deze visie mee.

Het plangebied is gelegen binnen het gaaf essenlandschap (op de overgang van het grootschalig naar het gaaf kampenlandschap). In de afbeelding hieronder is de ligging aangegeven met een rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxMKxOvinksweg6-VS10_0012.png"

Figuur 3.6: uitsnede landschapsontwikkelingsplan Haaksbergen en Hof van Twente (bron: gemeente Hof van Twente)

Bij het ensemble van de stuwwal rond Markelo is het reliëf een belangrijk kenmerk dat goed waarneembaar moet zijn waardoor openheid is gewenst of beplanting zorgvuldig moet worden aangelegd om het reliëf te accentueren.

Toets
Middels het opgestelde erfinrichtingsplan blijven de voor het gebied kenmerkende landschapselementen behouden en worden deze aanzienlijk versterkt. Verschillende elementen van gebiedseigen beplanting zorgen voor de begrenzing van het erf, waardoor een passend voor het essenlandschapsinrichting wordt gerealiseerd. Er wordt een solitaire boom geplant, de boomgaard wordt versterkt.
De zichtlijnen blijven overeind, tussen de bebouwing door, maar ook vanuit de woningen.

Op grond van het vorenstaande wordt de planontwikkeling passend geacht binnen het Landschapontwikkelingsplan.

3.3.5 Welstandsnota

De gemeenteraad van Hof van Twente heeft voor de hele gemeente een welstandsnota vastgesteld met criteria voor de welstandstoets. Daarbij is zowel het buitengebied als de kernen ingedeeld in verschillende gebieden aan de hand van karakteristieken van de bestaande bebouwing. Per gebied zijn criteria opgesteld die door de welstandscommissie worden gebruikt bij het beoordelen van aanvragen om vergunning. Daarbij wordt onder andere gelet op de plaats, de hoofdvorm en de detaillering. Er zijn geen welstandsvrije gebieden. Naast de gebiedscriteria zijn objectgerichte criteria opgesteld die niet voor een gebied, maar voor een bouwwerk gelden. Het plangebied is gelegen in het gebied dat aangemerkt is als 'westelijke ontginningen'.

De criteria voor de 'kampen en essen' zijn als volgt:

Plaatsing:
- losse opzet erf
- nieuwbouw niet dominant in zicht vanaf omliggende wegen

Hoodvorm:
- volumes in passende verhouding tot elkaar
- huis met dominante kap
- aansluiten bij oorspronkelijke architectuur
- huis, stal en schuureenvoudige hoodvorm
- stal en schuur met kap

Gevel:
- gevel hoofdgebouw verticale elementen
- huis in baksteen, hout
- alle gebouwen bescheiden, harmonisch, evenwichtig
- stal en schuur in alle materialen, mits deugdelijk

Detaillering:

- gevel huis en boerderij in gedekte kleur
- daken huis en boerderij in matte gebakken pannen, riet
- stal en schuur in gedekte kleuren
- daken stal en schuur in donkergrijs en rood

Aan-, bijgebouwen en dakkapellen:
- toegevoegde elementen moeten ondergeschikt zijn aan een hoofdvolume
- vormgeving in lijn met architectuur van het geheel
- geen dakkapel op bijgebouw.

Het doel is om karakteristieke vervlechting van bebouwingsensembles met het omliggende landschap te behouden en te versterken. In dit landschap dienen de open essen behouden te blijven.

Doorwerking voor dit plan
De huidige boerderij, bijbehorende schöppe, kookhuis en garage blijven behouden. Op de plek van de te slopen lanschapsontsierende bebouwing wordt in het kader van rood-voor-rood, een woning toegevoegd op het erf. De toe te voegen bebouwing wordt op het noorden, oftewel achter op het erf gesitueerd.
Voor het plangebied is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, zie Bijlage 1 Erfinrichtings- en beeldkwaliteitsplan.

Bij de realisatie van nieuwe bebouwing op het erf wordt rekening gehouden met deze welstandscriteria. Het voornemen is om een schuurwoning te realiseren. In het beeldkwaliteitsplan zijn referenties weergegeven.

Geconcludeerd kan worden dat het plan past binnen de welstandscriteria.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Middels dit bestemmingsplan wordt een rood voor rood project (sloop landschapsontsierende bebouwing en bouw nieuwe woning) mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is beschreven in hoofdstuk 2.

Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarden. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

In de nota van toelichting op het Besluit m.e.r wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).

Gelet op de toename van de bebouwde oppervlakte kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879). In deze uitspraak heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Aangezien het plan betrekking heeft op de toevoeging van slechts één woning op agrarische gronden, kan gelet op de uitspraak van 12 juni 2019 worden geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte uitbreiding van de bebouwing op het perceel.

Uit voorgaande volgt dat de bouw van één woning in algemene zin niet te kwalificeren is als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft er geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt.
Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxMKxOvinksweg6-VS10_0013.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'.

In het kader van dit bestemmingsplan is gekeken naar de functies in de omgeving van het plangebied. Daarbij worden twee vragen gesteld:

1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Met de toevoeging van een nieuwe woning wordt geen nieuwe milieubelastende functie toegevoegd. Een nadere beschouwing op dit onderdeel is niet nodig.

Interne werking

Voor het fokken en houden van rundvee gelden voor de aspecten stof en geluid een richtafstand van 30 meter. Aan de richtafafstanden voor deze aspecten wordt ruimschoots voldaan.
Voor geur geldt een richtafstand van 100 meter. De Wet geurhinder en veehouderij is van toepassing, waardoor een andere kortere afstand geldt voor geur. In paragraaf 4.3 wordt hier nader op ingegaan In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele agrarische bedrijven.

De afstand van de nieuwe woning tot het bouwvlak van het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf Ovinksweg 3 ligt dichtbij, op een afstand van minimaal 51 meter. De bestaande woning op het erf Ovinksweg 6 ligt dichterbij met een afstand van ruim 10 meter. Voor dit agrarisch bedrijf is binnen het plangebied, de bestaande woning de beperkende factor. Evenwel is de nieuwe woning op een afstand van minimaal 50 meter gesitueerd.

Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich een melkveehouderij, Ovinksweg 8. De nieuwe woning bevindt zich op een afstand van minimaal 60 meter tot het bouwvlak van dit agrarische bedrijf.

Het aspect 'milieuzonering' levert geen belemmeringen op voor het realiseren van dit bestemmingsplan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

De nieuwe woning is als geurgevoelig aan te merken, omdat het bouwwerk permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze voor menselijk verblijf wordt gebruikt.

Buiten de bebouwde kom geldt dat een veehouderij geen grotere geurbelasting op geurgevoelige objecten mag hebben van 14 odourunits/m³ lucht.

De afstand van het plangebied tot aan de dichtstbijzijnde veehouderij (melkveebedrijf), gelegen aan de Ovinksweg 3, bedraagt meer dan 51 meter en ligt daarmee op ruim voldoende afstand. De andere naburige veehouderij (noordzijde) ligt op minimaal 60 meter.


Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor deze planontwikkeling.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Voor de locatie is een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd door Kruse Milieu en Advies (d.d. 12 mei 2022, projectcode 22024016).
Voorafgaand aan het bodemonderzoek heeft vooronderzoek plaatsgevonden op basis van NEEN5725. Daaruit bleek dat er een druppelzone aanwezig is en die wordt beschouwd als een asbestverdachte deellocatie. De bovengrond van de onderzoekslocatie wordt als 'verdacht' beschouwd voor de aanwezigheid van asbest. De onderzoekslocatie wordt als 'onverdacht' beschouwd voor chemische componenten.

De onderzoeksopzet gaat uit van:

  • NEN5707 + C2, “Bodem - Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem en partijen grond”, NNI Delft, december 2017;
  • NEN5725, “Bodem. Leidraad bij het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek”, NNI Delft, oktober 2017;
  • NEN5740, "Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond”, NNI Delft, januari 2009;
  • NEN5740/A1, "Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond”, NNI Delft, februari 2016.

De doelstelling van het onderzoek op een onverdachte locatie is aan te tonen dat op de locatie redelijkerwijs gesproken geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond of het freatisch grondwater.
De doelstelling van het onderzoek op een asbestverdachte(deel)locatie is vast te stellen of de vooronderstelde verontreinigingskern ook daadwerkelijk op de vermoede plaats aanwezig is en in hoeverre de verontreinigde stoffen in de grond de normwaarden overschrijden.

Uit het onderzoek is het volgende naar voren gekomen.

Resultaten chemische en asbestanalyses

Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG I) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond (OG I) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB 1) is licht verontreinigd met barium;
  • MM FF - 01 bevat geen asbest.

Deellocatie A: Druppelzones
- A - MM FF bevat geen asbest.

Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" voor de gehele onderzoekslocatie dient formeel te worden verworpen, aangezien er een overschrijding van de streefwaarde is aangetoond.

De hypothese “verdacht van aanwezigheid van asbest” voor de bovengrond van de onderzoekslocatie als voor de druppelzones kan worden verworpen, aangezien er geen asbest is aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen
In het grondwater (PB 1) is een licht verhoogde concentratie aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de boven- en ondergrond (BG I en OG I) zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, wordt het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

In de mengmonsters van de fijne fractie MM FF - 01 en A - MM FF (druppelzones) is geen asbest aangetoond.

Vastgesteld is dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied ligt aan de Ovinksweg, een weg met een maximumsnelheid van 60 km/uur. Deze weg wordt gebruikt door bestemmingsverkeer, het is geen doogaande route.
Een woning is een geluidgevoelige functie.

Er is onderzocht welke geluidbelasting ter plaatse van de nieuwe woning aanwezig is.
Uit gegevens van de Atlas leefomgeving blijkt dat er ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een geluidbelasting van 39 dB (ter plaatse van de blauwe druppel in figuur 4.2). Er wordt daarmee voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxMKxOvinksweg6-VS10_0014.png"
Figuur 4.2: geluidbelasting plangebied (www.atlasleefomgeving.nl/kaarten)

Er kan worden vastgesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten behoeve van de nieuwe woning.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

De herontwikkeling van het perceel waarbij landschapsontsierende bebouwing gesloopt wordt, een nieuwe woning wordt gerealiseerd, geeft per dag 8,6 verkeersbewegingen. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op gemiddeld 8,2 per dag gesteld worden (uitgaande van het maximum conform CROW-publicatie). Er zal sporadisch sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 2% gezet kan worden (worst-case). In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 24 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxMKxOvinksweg6-VS10_0015.png"
Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: Infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico’s, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. Zie figuur 4.4 voor een fragment van de risicokaart met de aanwezige risicobronnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxMKxOvinksweg6-VS10_0016.png"
Figuur 4.4: Uitsnede Risicokaart Nederland (Bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie van figuur 4.4 blijkt dat er een risicobronnen is gelegen in de omgeving van het plangebied (gasleiding). Deze ligt op ca. 1,9 kilometer afstand. Het plangebied ligt niet binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen of binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid en dit aspect geen belemmering vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterschap Rijn en IJssel
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Voor Rijn en IJssel is dit vervat in het Waterbeheerplan 2016-2021.

Het waterschap laat in dit waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten we in de samenwerking met onze partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

- Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
- Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
- Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
- Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
- Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

Watertoetsproces

Op 15 april 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2 Watertoets en de uitkomst hiervan is dat de 'normale procedure' van toepassing is.

Uit contact met het Waterschap is gebleken dat het aspect 'wateroverlast/hoe omgaan met hemelwater' het relevante aspect is.

Initiatiefnemer zorgt voor infiltratie van het hemelwater op eigen terrein, waarbij een overloop wordt gemaakt naar de naastliggende sloot. Als deze sloot vol is, loopt het water verder naar de voglende sloten. Op deze wijze is er geen sprake van wateroverlast voor het eigen terrein noch de omgeving.
Deze wijze van opvang van hemelwater is akkoord wat betreft het waterschap.

Gezien het vorenstaande vormt het aspect 'water' geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van een (compensatie)woning mogelijk nabij bestaande bebouwing. Daarbij wordt een schuur gesloopt en op die plek wordt de nieuwe woning gerealiseerd. Het erf wordt landschappelijk ingepast. Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden.

Voor het plangebied heeft Natuurbank Overijssen een quickscan natuurwaarden uitgevoerd (d.d. 20-4-2022, projectnummer 4282), zie ook Bijlage 3 quickscan natuurwaarden

Het plangebied is op 14 april 2022 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.

Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde gebieden:

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Het plangebied ligt zoals aangegeven niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Borkeld) ligt ten noorden van het plangebied op circa 1,8 km afstand.

Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking). Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van het project, kan op voorhand uitgesloten worden.

Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten:

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels. Beschermde grondgebonden zoogdier-, amfibie- en vleermuissoorten benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied en bezetten er geen vaste rust- en voortplantingsplaats.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden.
Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de aanbouw gesloopt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende foeragerende diersoorten af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Resultaten van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden samengevat:

  • Werkzaamheden afstemmen op de voortplantingsperiode van vogels;

Conclusie
Vastgesteld kan worden dat de Wet natuurbescherming geen belemmering vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Archeologie
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxMKxOvinksweg6-VS10_0017.png"
Figuur 4.5: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Hof van Twente)

Toets
Het plangebied is in figuur 4.5 aangegeven met een blauwe ster. Ter plaatse geldt een 'hoge verwachting in zone om historisch element'.

Voor deze gebieden geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter en een oppervlakte groter dan 2.500 m² archeologisch onderzoek nodig is. De oppervlakte bodemingrepen dieper dan 40 centimeter (funderingen bebouwing) die in het kader van de uitvoering van dit bestemmingsplan worden uitgevoerd bedraagt ruim minder dan de grens van 2.500 m². Archeologisch onderzoek is niet vereist.
In het bestemmingsplan zijn de beleidsuitgangspunten vertaald, in de bestemmingen 'Waarde-archeologische verwachting 1'.

Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in het plangebied of directe omgeving van het plangebied geen monumenten aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Ovinksweg, een weg die wordt gebruikt door bestemmingsverkeer. De weg heeft een maximumsnelheidsregime van 60 km/u. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie als gevolg van het gebruik van de woning, wordt gebruik gemaakt van CROW-uitgave 381 'toekomstbestendig parkeren'.

Wonen

Het plangebied is gelegen in het buitengebied en het gebied kent een niet-stedelijke stedelijkheidsgraad. Voor een vrijstaande woning geldt derhalve een gemiddelde dagelijkse verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen.

Vastgesteld wordt dat de verkeersbewegingen van de nieuwe woning eenvoudig via de huidige weg kunnen worden afgewikkeld en het aspect 'verkeer' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

Parkeren

Wonen

Het parkeren vindt, net als in de huidige situatie, plaats op eigen terrein. Op basis van de 381e CROW uitgave bedraagt de parkeernorm voor 1 vrijstaande woning minimaal 2 parkeerplaatsen. Ten behoeve van de nieuwe woning worden 2 parkeerplaatsen op het erf aangelegd. Bij de bestaande woning zijn eveneens 2 parkeerplaatsen aanwezig.

Geacht wordt dat het aspect 'parkeren' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

Agrarisch

De voor 'Agrarisch'' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, hobbymatig agrarisch gebruik, extensieve dagrecreatie, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, de bestaande nutsvoorzieningen en ontsluitingsvoorzieningen.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Verder zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 1 meter. Voor druivenranken geldt een hogere bouwhoogte.

In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming is een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in de bijlage bij de regels (erfinrichtingsplan).

Tevens is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting voor de sloop van de voormalige agrarische bebouwing opgenomen. Hierbij wordt verwezen naar de bijlage sloopopgave die bij de regels hoort.

Waarde Archeologische verwachting-1

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ter bescherming van deze gronden zijn bepalingen en voorwaarden opgenomen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor maximaal één woning per bestemmingsvlak, aan huis verbonden beroepen, bed & breakfast, bestaande en legale paardenbakken en ontsluitingsvoorzieningen. Deze bestemming maakt ook de bouw van de nieuwe woning mogelijk.

Voor bijgebouwen is opgenomen dat de gezamenlijke oppervlakte maximaal 150 m² bedraagt. De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen zijn gelimiteerd tot 3 en 6 meter.

In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het erfinrichtingsplan (bijlage bij de regels).

Tevens is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting voor de sloop van de voormalige agrarische bebouwing opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de sloop van de bebouwing zoals opgenomen in de sloopopgave (bijlage bij regels).

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Met initiatiefnemer is een exploitatie- en planschadeovereenkomst gesloten.

Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Rijn en IJssel
Op 15 april 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Rijn en IJssel. De conclusie van die digitale toets is dat de normale procedure moet worden doorlopen.
Na contact met waterschap blijkt dat het waterschap zich kan vinden in de voorgenomen wijze van opvang van het hemelwater.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 16 juni 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn er geen zienswijzen binnengekomen.