Plan: | Buitengebied, Grote Molenstraat 155 en Raaijsestraat ongenummerd, Elst |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1734.0371BUITgrtmln155-ONT1 |
Aan de Grote Molenstraat 155 te Elst staat een woning onder het hart van een hoogspanningsverbinding. De huidige bewoners willen gebruikmaken van de uitkoopregeling hoogspanning van het Rijk en hebben bij de gemeente Overbetuwe een verzoek ingediend voor de bouw van een nieuwe woning op het naastgelegen perceel aan de Raaijsestraat. De initiatiefnemers willen hier één vrijstaande woning terug bouwen, met een bijgebouw en een paardenbak. De woning Grote Molenstraat 155 zal na de realisatie en ingebruikname van de nieuwe woning worden gesloopt. Deze sloop vindt maximaal één jaar na ingebruikname van de nieuwe woning plaats. Deze gronden worden aan de gemeente verkocht en krijgen een agrarische bestemming zonder bouwvlak.
Om de verplaatsing van de woning en het wegbestemmen van de bestaande woning mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Dit bestemmingsplan 'Buitengebied, Grote Molenstraat 155 en Raaijsestraat ongenummerd, Elst' voorziet in een nieuw planologisch-juridisch kader om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.
Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit het perceel Grote Molenstraat 155 en het naastgelegen ongenummerde perceel aan de Raaijsestraat. Deze percelen liggen in het buitengebied van Overbetuwe, circa 700 meter ten noorden van de kern Elst en circa 1,4 kilometer ten zuiden van de rand van Arnhem. Ten zuiden van het plangebied stroomt de Linge. Op afbeelding 1 is de ligging van het plangebied in groter verband aangegeven. In Hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie nader beschreven.
![]() |
Afbeelding 1: ligging plangebied (bron: Bing Maps) |
In het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe', dat is vastgesteld op 5 maart 2013. In afbeelding 2 is de begrenzing van het plangebied binnen het huidige bestemmingsplan indicatief aangegeven. Er gelden de volgende bestemmingen:
Op het perceel Grote Molenstraat 155 is één woning toegestaan. Op deze locatie is het niet wenselijk om dit gebruik voort te zetten en is het, na sloop van de huidige woning, niet meer wenselijk om de Woonbestemming te behouden. De gronden zullen dan agrarisch worden gebruikt. Hiervoor is een bestemmingsplanherziening nodig.
Aan de noordwestkant van het plangebied wordt een nieuwe woning opgericht, ter vervanging van de woning Grote Molenstraat 155. Het realiseren van een nieuwe woning met bijbehorend erf, bijgebouw en paardenbak is niet toegestaan binnen de bestemming 'Agrarisch' in dit gedeelte van het plangebied. Daarom is voor dit gedeelte van het plangebied eveneens een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
![]() |
Afbeelding 2: uitsnede huidig bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk, worden in hoofdstukken 2 en 3 respectievelijk de bestaande en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het voor dit bestemmingsplan van toepassing zijnde rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Daarmee wordt inzichtelijk gemaakt of de ontwikkeling in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht aanvaardbaar en haalbaar is en voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 6 is de juridische planopzet beschreven en in hoofdstuk 7 is de financiële toelichting opgenomen. Hoofdstuk 8 gaat in op enkele procedurele aspecten, zoals overleg en inspraak.
Het plangebied bestaat uit de percelen Grote Molenstraat 155 en Raaijsestraat ongenummerd te Elst en ligt ten noorden van deze kern in het kleine buurtschap Raayen. De Grote Molenstraat verbindt de kern Elst met de N837, die tussen Arnhem en de A50 loopt. In de omgeving van het plangebied zijn afwisselend solitaire woonpercelen, agrarische percelen en agrarische bedrijven aanwezig. Ten zuiden van het plangebied stroomt de Linge en ten oosten van het plangebied ligt het recreatiegebied Park Lingezegen.
Kadastraal staat het plangebied zelf bekend als gemeente Elst, sectie P, perceelnummers 667 en 668. De omvang van het plangebied is circa 1,75 hectare. Het wordt begrensd door de Grote Molenstraat aan de oostkant, de Linge aan de zuidkant, het perceel Raaijsestraat 1 aan de westkant en de Raaijsestraat aan de noordkant. Op afbeelding 3 is een luchtfoto van de huidige situatie, met daarop indicatief de begrenzing van het plangebied, weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3: luchtfoto huidige situatie met begrenzing plangebied indicatief aangegeven (bron: Bing Maps) |
In het plangebied is momenteel één vrijstaande woning, Grote Molenstraat 155, aanwezig. Deze ligt aan de noordoostkant van het plangebied. Naast de woning zijn een bijgebouw en een paardenbak aanwezig. De rest van dit perceel is ingericht als tuin. Het perceel is aan de noordkant ontsloten op de Raaijsestraat.
Het naastgelegen perceelnummer 668 is onbebouwd, met uitzondering van de hoogspanningsmast op het perceel. Deze hoogspanningsverbinding ligt over een deel van dit perceel en over het perceel en de woning Grote Molenstraat 155, zie ook afbeelding 4. Het perceel aan de Raaijsestraat is ingericht als weiland, met een pruimenboomgaard aan de noord-, zuid- en westelijke randen (zie afbeelding 5). Centraal op het weiland is een solitaire boom aanwezig.
![]() |
Afbeelding 4: straatbeeld van de woning Grote Molenstraat 155 en de hoogspanningsverbinding (bron: Google Streetview) |
![]() |
Afbeelding 5: pruimboomgaard aan de Linge aan de zuidkant van het plangebied (bron: Oostzee) |
Voortzetting van de huidige situatie, waarbij de woning onder een hoogspanningsverbinding ligt, is op langere termijn niet wenselijk. Op grond van de uitkoopregeling van het Rijk moet de woonbestemming van het perceel vervallen. Ook met het oog op het woon- en leefklimaat en om gezondheidsredenen is voortzetting met het oog op het zorgvuldigheidsbeginsel niet wenselijk.
De initiatiefnemers, de huidige bewoners van de woning Grote Molenstraat 155, willen gebruikmaken van de uitkoopregeling hoogspanning van het Rijk, die het Rijk voor deze situaties in het leven heeft geroepen, om de bestaande woning onder de hoogspanningsverbinding te slopen. In plaats daarvan wil men een nieuwe vrijstaande woning op het naastgelegen perceel aan de Raaijsestraat ongenummerd, circa 100 meter westelijk van de huidige woning, realiseren. Deze woning komt op circa 55 meter afstand van de hoogspanningsverbinding. Deze afstand is in overeenstemming met de door het RIVM geadviseerde minimale afstand van woningen tot dergelijke hoogspanningsverbindingen.
Bij de woning komt een bijgebouw in het achtererfgebied en ten zuiden van het woonperceel komt een paardenbak ter vervanging van de bestaande paardenbak. De woning Grote Molenstraat 155 zal na de realisatie en ingebruikname van de nieuwe woning worden gesloopt. Deze sloop vindt maximaal één jaar na ingebruikname van de nieuwe woning plaats. Ook de overige bebouwing wordt gesloopt en de paardenbak zal worden verwijderd. Het perceel Grote Molenstraat 155 wordt aan de gemeente verkocht en zal agrarisch worden gebruikt. Dit krijgt ook een agrarische bestemming, zonder bouwvlak.
Afbeelding 6 geeft een schetsmatige weergave van de toekomstige situatie, waabij het bestaande woonperceel verdwijnt en in het noordwestelijk deel van het plangebied een nieuw compact woonperceel wordt gerealiseerd. Voor de toekomstige inrichting en de daarbij behorende randvoorwaarden is een landschappelijk inrichtings- en inpassingsplan opgesteld. Dit is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting en wordt in paragraaf 4.3 nader toegelicht met betrekking tot de landschappelijke inpassing.
In de toekomstige situatie is er sprake van een compact woonerf met een vrijstaande woning, een bijgebouw en een tuin. Het erf wordt iets verhoogd aangelegd (ca. 0,5 meter ten opzichte van huidig maaiveld). Ten zuiden van het erf komt de eveneens te verplaatsen paardenbak (max. 800 m²). Het woonperceel is toegankelijk middels een in-/uitrit aan de noordzijde op de Raaijsestraat. Het erf wordt landschappelijk ingepast. De bestaande fruitboomgaard, die het perceel aan drie zijden omkadert, wordt vrijwel geheel behouden en op enkele plekken versterkt. Ook de paardenbak is op deze manier landschappelijk ingepast.
Het oostelijk deel van het plangebied zal een meer open agrarisch karakter krijgen en als weiland worden ingericht, met enkele solitaire landschapselementen.
![]() |
Afbeelding 6: inrichtingsplan toekomstige situatie (bron: Oostzee) |
De nieuwe woning krijgt een inhoud van maximaal 800 m³. Deze zal bestaan uit één bouwlaag met een bescheiden kap (maximaal 45 graden, met een goothoogte van maximaal 3 en een bouwhoogte van maximaal 9 meter) qua massaopbouw, De woning zal qua uitstraling en positionering aansluiten op de bebouwing in de omgeving (buurtschap Raayen). Het huidige bijgebouw (120 m²) wordt grotendeels hergebruikt en verplaatst naar het nieuwe erf. Het bijgebouw is ruimtelijk ondergeschikt aan het hoofdgebouw, krijgt een goothoogte en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 5 meter. De oppervlakte van maximaal 120 m² is gelijk aan de huidige omvang van het bijgebouw. In het inrichtingsplan in de bijlage zijn enkele beeldkwaliteitseisen opgenomen.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 januari 2023, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Ow. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van art. 2.3 Wro.
Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.
Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.
Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:
De nationale overheid richt zich in de NOVI op 21 verschillende nationale belangen.
Beoordeling en conclusie
Met dit bestemmingsplan wordt een bestaande woning onder een hoogspanningsverbinding wegbestemd. De bouwtitel wordt verplaatst naar een andere locatie op het naastgelegen perceel, circa 100 meter verderop. Het saneren van woonlocaties onder hoogspanningsverbindingen is in lijn met het nationaal belang om ruimte te behouden en creëren voor het hoofdnetwerk van (duurzame) energievoorziening. Door de initiatiefnemers wordt gebruik gemaakt van een uitkoopregeling van het Rijk voor woningen onder dergelijke hoogspanningsverbindingen. Het initiatief conflicteert niet met het nationaal ruimtelijke ordeningsbeleid, zoals vastgelegd in de NOVI.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.
Beoordeling en conclusie
Het initiatief is een lokale ontwikkeling. Er zijn geen nationale belangen in het geding. Het Barro heeft geen doorwerking naar dit plan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: 'De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein,
of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (ECLI:NL:RVS:2016:1503).
In een bestemmingsplan moet worden aangegeven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering als de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe
stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling,
en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied,
een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden
voorzien”.
Beoordeling en conclusie
Met dit bestemmingsplan wordt één bestaande woning verplaatst naar het naastgelegen perceel. Er wordt geen extra woning mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan maakt naar aard en omvang geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft in het kader van dit bestemmingsplan daarom niet doorlopen te worden.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Provinciale Staten hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. Deze is in werking getreden op 1 maart 2019. Het doel van de Omgevingsvisie is: een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland, vanuit het verleden én met het oog op de toekomst. De provincie is als middenbestuur een belangrijke schakel bij het bereiken van deze doelstellingen en wil op een aantal manieren waarde toevoegen:
De 7 ambities van de provincie zien op de volgende thema's: energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. Per ambitie is de provinciale aanpak beschreven.
Beoordeling en conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze verordening bevat concrete regels, waaraan het initiatief wordt getoetst. De Omgevingsvisie zelf bevat geen regels, die voor dit bestemmingsplan direct van belang zijn. Het plan is ook te kleinschalig van aard om een wezenlijke bijdrage aan de provinciale ambities uit de Omgevingsvisie bij te dragen. Door middel van landschappelijke inpassing, zorgt het nieuwe woonperceel niet voor een inbreuk op de bestaande waarden. Daarnaast wordt een Woonbestemming op een daarvoor naar huidige inzichten weinig geschikte plek onder een hoogspanningsverbinding, verwijderd. Dit draagt bij aan een verbetering van de woon- en leefomgeving. Het plan is dan ook in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland (hierna ook: de Omgevingsverordening of verordening) vastgesteld op 17 oktober 2014. Sindsdien zijn diverse wijzigingen en actualisaties van de verordening doorgevoerd. De meest recente wijziging is op 15 december 2021 vastgesteld em op 1 februari 2022 in werking getreden.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, op delen of op gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.
Beoordeling
In het plangebied is de aanduiding 'intrekgebied' van toepassing. Deze aanduiding stelt beperkingen aan de winning van fossiele energie. Deze factiviteiten zijn zowel in de huidige als toekomstige situatie in het plangebied niet aan de orde en ook niet toegestaan.
Romeinse limes
Het plangebied ligt grotendeels binnen de Romeinse limes. Bestemmingsplannen, die onderdeel uitmaken van de Romeinse Limes, mogen geen ontwikkelingen mogelijk maken die de kernkwaliteiten van dit erfgoed aantasten. Deze kernkwaliteiten bestaan uit: forten (castella), burgerlijke nederzettingen, kampdorpen (vici) grafvelden, de militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens en scheepswrakken. In de huidige situatie zijn er geen zichtbare restanten van de limes aanwezig in het plangebied. Gezien de aard en de kleinschalige omvang van het plan is van een aantasting van deze kernkwaliteiten in beginsel geen sprake. Bij vergunningverlening moet een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een archeologisch karterend booronderzoek worden uitgevoerd. Hierin zal tevens onderzoek worden gedaan naar de kans op het aantreffen van eventuele resten van de (kernwaarden van de) Romeinse limes. Door middel van archeologische dubbelbestemmingen is de uitvoering van dit onderzoek geborgd.
Thema 'wonen'
Vanwege de aard van de ontwikkeling, namelijk het verplaatsen van een woning, is tevens het thema 'wonen' van belang. Nieuwe woonlocaties zijn uitsluitend toegestaan, wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma en de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio (artikel 2.2.1.1). Met het plan is geen sprake van toevoeging van woningen, maar uitsluitend van een verplaatsing en is dus in overeenstemming met de kwantitatieve opgave en afspraken.
In kwalitatief opzicht is het plangebied een geschikte woonlocatie. Het plangebied ligt op korte afstand van zowel de kern Elst als het recreatiegebied Park Lingezegen. Daarnaast is er door het verplaatsen van de woning sprake van een verbetering van het woon- en leefklimaat, omdat de woning niet langer onder een hoogspanningsverbinding ligt en op grotere afstand van de gebiedsontsluitingsweg Grote Molenstraat komt te liggen. Het verplaatsen van de woning is in lijn met het provinciaal woonbeleid.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.
Omgevingsvisie Overbetuwe 2040
Op 1 oktober 2019 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe de Omgevingsvisie Overbetuwe 2040 (hierna: Omgevingsvisie) vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft de integrale koers en ambities van de gemeente Overbetuwe voor de fysieke leefomgeving voor de periode tot en met 2040 aan. De Omgevingsvisie is er primair op gericht om de kwaliteit van het leefmilieu te behouden en waar mogelijk te versterken. Samenwerking tussen verschillende partijen staat centraal en is noodzakelijk om deze doelen te bereiken. De visie is opgesteld vanuit een brede blik, waarbij ruimtelijke ordening, milieu, economie en bereikbaarheid met elkaar worden verbonden.
De gemeente onderscheidt een aantal kernwaarden die als vertrekpunt en inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen dienen. Deze kernwaarden zijn ontstaan in het cultuurhistorisch gegroeide Betuwse rivierenlandschap. Kernwaarden zijn beschreven op het gebied van bodem en landschap, netwerk en infrastructuur en occupatie. De verschillende kernen in de gemeente kennen elk een eigen karakteristieke identiteit en waarden. Deze worden eveneens als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen gehanteerd. Behoud van de karakteristiek en (specifieke) kwaliteiten van deze kernen en het buitengebied is een speerpunt in het beleid.
In de Omgevingsvisie wordt de focus gelegd op zes opgaven:
Per thema wordt de toekomstige ontwikkeling van de Overbetuwse leefomgeving beschreven.
Beoordeling
Het plangebied ligt in het buitengebied van Overbetuwe, ten noorden van Elst. Eén van de centrale opgaven uit de Omgevingsvisie is het behouden van een vitaal buitengebied. De gemeente wil dit met differentiatie bereiken. In het buitengebied worden zeven deelgebieden onderscheiden, met specifieke ambities per deelgebied, die op concrete situaties worden toegepast.
Het plan voorziet in het verplaatsen van een woning binnen een agrarisch perceel aan de Linge. In de Lingezone streeft de gemeente naar verbetering van de waterberging en waterkwaliteit en naar het versterken van de zone rondom de Linge als landschappelijke, recreatieve en cultuurhistorische drager. Voor de inpassing en inrichting van het nieuwe woonerf en de omliggende gronden is de laatstgenoemde doelstelling één van de uitgangspunten geweest. De bestaande fruitboomgaard aan de Linge (zie afbeelding 5) is landschappelijk en cultuurhistorisch kenmerkend voor de Lingezone. Deze boomgaard wordt behouden en versterkt.
De Raaijestraat, waaraan het plangebied ligt, is gelegen op de oeverwallen. De oeverwallen zijn ontstaan op de oevers van de rivieren (stroomgeulen) waarop de grovere zand- en kiezeldeeltjes bezonken. Gebundelde oeverwallen vormden zich langzamerhand tot stroomruggen, die herkenbaar zijn als langgerekte hoger gelegen zones in het landschap. De stroomruggen waren door hun hoge ligging bij uitstek geschikt voor bewoning en landbouw. Binnen de gemeente Overbetuwe is o.a. de noord-zuid-gerichte stroomrug Oosterhout-Elst-Driel duidelijk herkenbaar. Deze ligt ten oosten van het plangebied.
De uitgangspunten van het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente (LOP), waarin specifieke landschappelijke ambities en randvoorwaarden voor de oeverwallen en stroomruggen zijn opgenomen, zijn uitdrukkelijk gehanteerd bij het opstellen van het inrichtings- en inrichtingsplan. Hierop wordt verderop in deze paragraaf ingegaan.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe (LOP)
In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) uit 2009 zijn de (algemene) doelstellingen en gebiedsspecifieke opgaven voor Overbetuwe geformuleerd. De hoofddoelstelling is het ontwikkelen van een sterke samenhangende landschappelijke structuur met een eigen Betuwse identiteit, die tegenwicht biedt aan de verstedelijking en waarbij belangrijke landschappelijke waarden duurzaam in stand worden gehouden. Per deelgebied zijn daarnaast gebiedsspecifieke opgaven opgenomen.
Beoordeling
Met dit bestemmingsplan is sprake van het verplaatsen van een woning binnen een agrarisch perceel. Een voorwaarde om medewerking te kunnen verlenen aan deze wijziging is dat een goede landschappelijke inpassing van het nieuwe woonperceel aan de noordwestkant van het perceel, op basis van een inrichtingsplan, plaatsvindt. Er is daarom een inrichtingsplan opgesteld (Bijlage 1 bij de regels), waarbij het LOP als belangrijk kader is gebruikt. Voor een uitgebreide toelichting op de gemaakte keuzes, wordt verwezen naar de bijlage. Op afbeelding 7 is een schetsmatige weergave van de beoogde inrichting en inpassing zichtbaar.
Het plangebied maakt deel uit van het oeverwallen- en stroomruggenlandschap, waar gestreefd wordt naar behoud van ruimtelijke afwisseling en versterking van kleinschaligheid op de oeverwallen. De Raaijsestraat is gelegen op een oeverwal. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Raayen' (13b). In dit deelgebied staan de nog herkenbare verhoogde woongronden (woerden) centraal. Concreet zijn de volgende relevante doelstellingen en acties voor het deelgebied geformuleerd:
Het plan voorziet in het verplaatsen van een bestaand kleinschalig woonperceel (incl. bijgebouw en paardenbak) van de noordoostzijde naar de noordwestzijde van het plangebied. De woning wordt circa 100 meter verplaatst. In de toekomstige situatie is er sprake van een compact woonerf, dat op een woerd zal worden gerealiseerd. De woerd komt circa 0,5 meter hoger te liggen dan het omliggende perceel. Dit past bij de kenmerken van de bestaande woerden op de oeverwal, waarbinnen het plangebied gelegen is. De noordelijke en westelijke zones van het plangebied worden verdicht, terwijl het oostelijk deel open blijft. Hiermee wordt de woerd enerzijds beleefbaar gemaakt en wordt anderzijds door het toepassen van verdichting het contrast tussen openheid en kleinschaligheid vergroot ten opzichte van de huidige situatie. Deze ruimtelijke en landschappelijke uitgangspunten zijn vertaald in de volgende conrete inpassings- en inrichtingsmaatregelen (nummering verwijst naar de nummering op afbeelding 7):
![]() |
Afbeelding 7: weergave landschappelijke inpassing en perceelsinrichting (bron: Oostzee) |
Conclusie
Na realisatie van de nieuwe woning, inclusief landschappelijke inpassing, ontstaat een passende verhouding tussen bebouwing, erf en groen. Het woonerf staat in duidelijk contrast met het omliggende agrarische gebied. De relatie met het open gebied wordt versterkt en het perceel wordt passend landschappelijk ingepast. Het plan levert een bijdrage aan meerdere doelstellingen van het LOP en is hiermee dus in overeenstemming.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten, zoals het onderhavige, beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is.
Ook de Implementatiewet 'herziening m.e.r. richtlijn' is relevant. Sinds 16 mei 2017 is deze wet in werking. De richtlijn heeft de procedure en de inhoud van het MER en de m.e.r.-beoordeling, maar ook de vormvrije m.e.r.-beoordeling gewijzigd. Dit heeft gevolgen voor de inhoud en procedure van ruimtelijke plannen. Voor activiteiten, die zijn opgenomen in onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. en waarvan de omvang beneden de in kolom 2 genoemde drempel ligt, geldt een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Beoordeling en conclusie
Met dit bestemmingsplan wordt een bestaande woning verplaatst. De ontwikkeling behoort niet tot de in lijst C of D van het Besluit m.e.r. opgenomen categorieën. De ontwikkeling is ook niet aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals bedoeld in Bijlage D van het Besluit m.e.r., omdat er sprake is van een zeer kleinschalige ontwikkeling in de vorm van een verplaatsing binnen hetzelfde agrarische perceel.
Er is daarom geen sprake van een m.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit in dit plan. Een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling is niet aan de orde.
Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) moet bij een plan een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:
De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. Alle wegen hebben geluidzones, met uitzondering van wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
In de Wgh zijn grenswaarden opgenomen met betrekking tot de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevel is 48 dB en mag in principe niet worden overschreden. Onder bepaalde voorwaarden mag de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor moet met een ontheffing een hogere waarde worden vastgesteld.
De gemeente Overbetuwe heeft specifiek beleid vastgesteld in de Nota geluidbeleid en de Nota hogere grenswaarden.
Beoordeling
Met dit bestemmingsplan wordt een bestaande woning verplaatst. Op de nieuwe locatie aan de Raaijsestraat is er sprake van een nieuwe woning en daarmee een nieuw geluidsgevoelig object. De beoogde woonlocatie ligt binnen de geluidzone van de Grote Molenstraat, de Raaijsestraat, de 1e en 2e Weteringwal en De Park. Een akoestisch onderzoek is daarom noodzakelijk. De rapportage van het uitgevoerd onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Hierna worden de bevindingen en conclusies beschreven.
Uit het onderzoek volgt dat ten aanzien van alle onderzochte wegen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van de nieuwe woning. Hiermee wordt voldaan aan de eisen van de Wet geluidhinder en is het verlenen van een hogere waarde niet nodig.
Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening is ook de cumulatieve geluidbelasting vanwege alle omliggende wegen berekend. Deze bedraagt 52 dB. Conform de eisen uit het Bouwbesluit kan een geluidwering van minimaal 20 dB(A) voor een nieuwe woning worden verondersteld. Daarmee is een binnenniveau van ten hoogste 33 dB geborgd en is het voldoende aannemelijk dat er in de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels is niet noodzakelijk.
Conclusie
Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor het oprichten van de nieuwe woning aan de Raaijsestraat aanwezig. Er wordt voldaan aan de eisen van de Wgh. In de woning is een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat bovendien voldoende gegarandeerd.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.
Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Om te bepalen of een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:
Beoordeling en conclusie
De ontwikkeling betreft het verplaatsen van een woning. Per saldo is geen sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Daarnaast ligt de beoogde nieuwe locatie op korte afstand van de huidige woning. Zeker is daarom dat het initiatief niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een luchtkwaliteitonderzoek is niet noodzakelijk.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het verplaatsen van de woning.
Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies, zoals woningen. Bij de planontwikkeling moet rekening worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Als bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk of een rustig buitengebied is ingericht volgens het principe van functiescheiding.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt de verplaatsing van een gevoelige functie (woning) mogelijk. Op de huidige locatie van de woning wordt dus een gevoelige functie wegbestemd.
In de directe omgeving van de nieuwe woning zijn overwegend woonfuncties aanwezig. Het gebied kan het best worden gekenmerkt als 'rustig buitengebied', waarbij de reguliere richtafstanden worden gehanteerd.
In de omgeving van de planlocatie zijn enkele milieubelastende functies gevestigd, namelijk enkele agrarische bedrijven. Uit de navolgende tabel blijkt dat de richtafstanden van deze agrarische bedrijven niet over de nieuwe woning reiken. Daarmee levert het verplaatsen van de woning geen belemmering op voor deze bedrijven. Andersom is een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat niet aan de orde.
Adres | Functie | Milieucat. | Richtafstand | Afstand werkelijk |
Raaijsestraat 1 | Agrarisch bedrijf (schapenhouderij) | 3.1 | 50 m | ca. 80 m |
Raaijsestraat 4 | Agrarisch bedrijf (grondgebonden) | 3.1 | 50 m | ca. 175 m |
De Park 4 | Agrarisch Bedrijf (grondgebonden) | 3.1 | 50 m | ca. 220 m |
Spuitzones
Ten aanzien van boom- en fruitteeltbedrijven is niet alleen de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van belang, maar ook spuitzones in verband met het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij deze bedrijven. In het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' is opgenomen dat een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en (glas)tuinbouw, fruit- en boomteelt in acht moet worden genomen (artikel 3.4.1). Deze afstand wordt algemeen aanvaard, maar er kan volgens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gemotiveerd worden afgeweken van deze afstand.
Er zijn geen teeltgronden aanwezig binnen 50 meter afstand van de nieuwe woning. Aan de randen van dit perceel is wel een fruitboomgaard aanwezig. Deze behoort tot het perceel van de initiatiefnemer. De boomgaard is van geringe omvang en zal niet bedrijfsmatig worden gebruikt. Dergelijk gebruik is in de planregels ook uitgesloten. Een (intensief) gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is dus niet aan de orde. De aanwezigheid van deze boomgaard vormt daarom ook geen belemmering voor het opzichten van de nieuwe woning.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de wijziging. Omliggende functies worden niet belemmerd en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning. Ook spuitzones vormen geen belemmering voor het oprichten van deze woning.
Voor veehouderijen is de regelgeving ten aanzien van het specifieke aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van een nieuw geurgevoelig object ter plaatse van de nieuwe woning. Er liggen geen veehouderijen in de omgeving van het woonperceel. Op het naastgelegen perceel Raaijsestraat 1 is een schapenhouderij aanwezig. Ter plaatsen worden 40 schapen gehouden blijkens een melding uit 2012. Daarmee is er sprake van een kleinschalige schapenhouderij. Zorgvuldigheidshalve is een geurberekening uitgevoerd door de Omgevingsdienst Regio Arnhem. De resultaten van deze berekening zijn opgenomen in Bijlage 3. Hieruit blijkt dat de geurbelasting als gevolg van de schapenhouderij minimaal is, namelijk maximaal 0,4 ouE/m³. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de norm van 8 ouE/m³, die geldt voor woningen buiten de bebouwde kom. Dit betekent dat de schapenhouderij niet wordt belemmerd en dat er ter plaatse van de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Gezien de afstand tot overige veehouderijen is op voorhand voldoende aannemelijk dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot geurhinder en dat er geen belemmeringen voor veehouderijen optreden.
Conclusie
Er zijn vanuit het aspect geurhinder geen belemmeringen voor de verplaatsing van de woning.
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. De Bouwverordening bevat een verbod voor het bouwen van woningen op verontreinigde grond.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt de verplaatsing van een bestaande woning naar een agrarisch perceel mogelijk. Dit betekent dat een gevoelige functie mogelijk wordt gemaakt, waardoor een onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk is. Daarom is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de locatie Raaijsestraat ongenummerd. De rapportage van het onderzoek is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan (Bijlage 4).
Uit het onderzoek blijkt dat enkele licht verhoogde gehalten in de bodem en het grondwater zijn aangetroffen. Het gaat om koper, nikkel, nikkel, DDE en barium. Deze licht verhoogde gehalten geven geen aanleiding tot nader onderzoek en vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik. De waarden voor nader onderzoek worden niet overschreden en er zijn geen ernstige bodem- of grondwaterverontreinigingen aanwezig. De bodem is geschikt voor de toekomstige functie.
Ook voor de locatie Grote Molenstraat 155 is een bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5) ten behoeve van de bestemmingswijziging naar 'Agrarisch'. Uit dit onderzoek blijkt dat er enkele lichte verontreinigingen zijn aangetroffen in de bovengrond (zware metalen en PAK) en het grondwater (barium). Deze verontreinigingen geven geen aanleiding tot nader onderzoek. Er is geen geval van ernstige bodemverontreiniging geconstateerd. Bovendien is er geen asbest aangetroffen. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de bestemmingswijziging.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's moeten worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron is, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het PR beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn, etc.), waarbij de 10-6-contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het GR beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het GR wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het GR (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van het GR moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegenomen in de beoordeling van het GR. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Beoordeling
De ontwikkeling betreft het bouwen van één nieuwe woning en slopen van één bestaande woning gelegen aan de Grote Molenstraat 155 te Elst. Deze wijziging kan vanuit externe veiligheidsoogpunt relevant zijn. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is daarom een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In afbeelding 8 is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart.
![]() |
Afbeelding 8: uitsnede risicokaart (bron: http://www.risicokaart.nl), geraadpleegd op 21 juni 2021, met het plangebied in zwarte cirkel aangegeven |
De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende inzichten op.
Het plangebied ligt op ca. 1.100 meter van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen. Over deze transportas vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Op basis van de regeling basisnet en de provinciale risicokaart is vastgesteld dat plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze risicobronnen niet over het plangebied ligt.
Ten aanzien van het groepsrisico is het plangebied gelegen in het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen. Ontwikkelingen binnen het invloedsgebied hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Echter is de afstand tussen het plan en de spoorlijn Arnhem – Nijmegen dermate groot (groter dan 200 meter), dat de wetgever heeft aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden, maar enkel nog de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Verantwoording groepsrisico
Het plangebied is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van verschillende externe veiligheidsrisicobronnen. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Arnhem - Nijmegen. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht. Hierop heeft de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) op 30 juni 2021 (kenmerk: 2021-003713) het volgende geadviseerd:
'Gezien het feit dat er geen toename plaatsvindt van het aantal bewoners en de woning slechts over
kleine afstand wordt verplaatst is er geen toename in het groepsrisico van de directe omgeving van de
Grote Molenstraat. De VGGM acht het dan ook niet noodzakelijk om nader te adviseren over
rampbestrijding en zelfredzaamheid'.
Hieronder volgt een beschouwing van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) en NL-Alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende.
Conclusie
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, buisleiding en transportroute met een externe veiligheidsrisico. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobronnen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem-Nijmegen. Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico, dan wel de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van dit plan. VGGM zag eveneens geen aanleiding om aanvullend te adviseren.
De huidige gemeente Overbetuwe en buurgemeente Lingewaard maakten vanaf het begin van de geallieerde luchtlandingsoperatie 'Market Garden' op 17 september 1944 tot aan de bevrijding van Arnhem op 14 april 1945 deel uit van het frontgebied tussen de Duitsers en de Geallieerden. Overbetuwe en Lingewaard werden in hun geheel als oorlogsgebied beschouwd. Er is een gevechtspauze geweest na het oversteken van de brug bij Nijmegen. Het gebied is gedurende acht maanden frontgebied geweest waarbij het volledige eiland (gebied tussen de Rijn en de Waal) geëvacueerd is. Tevens zijn in die periode hevige bombardementen uitgevoerd. Tijdens de inventarisatie van oorlogsgegevens zijn 104 vliegtuigcrashes opgetekend en meer dan 1.000 oorlogsgraven. Door de oorlogshandelingen ontstonden er gebieden waarvan de bodem sterk met oorlogsmateriaal werd belast, wat op dit moment nog gevaar kan opleveren voor mens en dier. De Explosieven Opruimings Dienst Defensie (EODD) gaat er in 2014 vanuit, dat slechts 35% van de munitie inmiddels uit de grond is verwijderd. Dit betekent dat we de komende decennia nog met deze explosieve erfenis te maken zullen hebben en er kans bestaat dat in het plangebied nog sprake is van onontplofte munitie.
Beoordeling en conclusie
Bij bodemroerende werkzaamheden, zoals het oprichten van gebouwen, graafwerkzaamheden, aanleg van kabels en leidingen en het uitvoeren van bepaalde onderzoeken, is de aanwezigheid van mogelijke niet-gesprongen explosieven (NGE's) van belang. Omdat er na de Tweede Wereldoorlog geen sprake is geweest van bouwactiviteiten in het plangebied, bestaat de kans dat er NGE's aanwezig zijn. Er is sprake van nieuwbouw van gebouwen en de aanleg van landschapselementen. Bij de voorbereiding van het plan zijn daarom de risico's op het aantreffen van onontplofte munitie onderzocht. Uit het vooronderzoek is het volgende gebleken.
Uit het vooronderzoek blijkt dat binnen en in de directe nabijheid van het plangebied rekening dient te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van diverse (sub)soorten ontplofbare oorlogsresten (OO). Binnen het gehele plangebied is sprake van het mogelijk achterblijven van ontplofbare oorlogsresten in de vorm van geschutmunitie (verschoten) van diverse kalibers met een maximum van 155mm (geallieerd) en 15 cm (Duits). Ter plaatse van de verschillende schuttersputten is bovendien sprake van het mogelijk achterblijven van ontplofbare oorlogsresten in de vorm van klein-kalibermunitie, hand- en geweergranaten en munitie voor granaatwerpers.
Uit vergelijking van historisch luchtfotomateriaal met recent satellietbeeld is gebleken dat sinds 1945 binnen het plangebied slechts in relatief beperkte mate bodemroerende werkzaamheden zijn uitgevoerd. Blijkens historisch kaartmateriaal is het terrein tot medio 1960 in gebruik geweest als boomgaard. Sindsdien is een deel van de aanwezige begroeiing (bomen) verwijderd. De meest ingrijpende wijziging binnen het projectgebied betreft de realisatie van de woning Grote Molenstraat 155, de bijbehorende schuur (inclusief bijbehorende onder- en bovengrondse infrastructuur) en de bouw van een hoogspanningsmast. Op locaties waar bodemroerende werkzaamheden zijn uitgevoerd mag worden aangenomen dat (tot op zekere diepte) eventuele aanwezige OO reeds opgemerkt en verwijderd zijn. Aangezien dit slechts voor een deel van het plangebied geldt, is een nader explosievenonderzoek uitgevoerd. Hiervan is de rapportage opgenomen in Bijlage 6. Op basis van dit onderzoek, waarbij geen (restanten van) OO zijn aangetroffen, kunnen de voorgenomen werkzaamheden zonder belemmering worden uitgevoerd zonder dieptebeperking.
Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor het plan.
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten en -kabels en dergelijke, kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken, moet de (leiding)beheerder aangeven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.
Beoordeling en conclusie
De huidige woning Grote Molenstraat 155 ligt onder een hoogspanningsverbinding. Het handhaven van een woning onder deze verbinding is niet wenselijk. Met de voorgenomen sloop van deze woning en het omzetten van het woonperceel naar agrarische gronden, zijn er geen belemmeringen meer voor de hoogspanningsverbinding. Deze ontwikkeling is positief voor het functionering van deze verbinding.
Ter plaatse van het nieuwe woonperceel, circa 100 meter westelijker, zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Dit aspect levert dan ook geen belemmeringen op voor de realisatie van een woning op deze locatie.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b) moet inzicht worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij zijn de hierna beschreven beleidsstukken van belang.
Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2015 stelde het kabinet het Nationaal Waterplan vast. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe de provincie voor de planperiode de uitvoering van acties ziet om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.
Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.
Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren.
Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.
Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 stelde de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vast. Het waterbeheerplan van het waterschap is later geactualiseerd (zie hierboven), ook in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden naast elkaar.
In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
Beoordeling (watertoets)
Op het perceel Grote Molenstraat 155 wordt de bestaande woning gesloopt en de overige bebouwing en verharding zal verdwijnen. In de toekomstige situatie is het perceel geheel onverhard. Er is sprake van een positieve ontwikkeling in hydrologisch opzicht. Er vinden geen ingrepen plaats aan oppervlaktewater.
Ter plaatse van het beoogde nieuwe woonperceel is momenteel geen bebouwing en verharding aanwezig. Hier wordt in de toekomstige situatie een woning met een bijgebouw en erfverharding gerealiseerd. De totale omvang van de verharding is veel minder dan 1.500 m². Daarom is een compensatieverplichting niet aan de orde.
Hemel- en afvalwater zullen bij de nieuwe woning gescheiden worden afgevoerd. De ontwikkeling is hydrologisch neutraal. Per saldo leidt de ontwikkeling ook niet tot een toename van het afvalwater.
De planvorming heeft geen negatieve invloed op oppervlaktewater. Aan de noordelijke en westelijke randen van het plangebied zijn B-watergangen aanwezig. Deze blijven intact, maar ten dienste van de nieuwe inrit van de woning zal een overbrugging, vermoedelijk in de vorm van een duiker, moeten worden gemaakt. Hiervoor is een watervergunning benodigd. Er worden geen belemmeringen voor het functioneren van de watergang verwacht. De Linge, die ten zuiden van het plangebied loopt, is aangemerkt als een A-watergang. Het planvoornemen heeft geen invloed op de Linge. Er vinden geen ingrepen of werkzaamheden plaats binnen de beschermingszone van deze watergang.
Conclusie
In waterhuishoudkundig opzicht zijn er geen bezwaren verbonden aan dit bestemmingsplan. De planontwikkeling leidt per saldo, bezien over het gehele plangebied, niet tot een toename van het verhard oppervlak. De realisatie van de nieuwe woning is hydrologisch neutraal en er zijn geen negatieve effecten op de waterhuishouding of op oppervlaktewater aan de orde.
De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet vervangen. De Wnb geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat in verband met de bescherming van gebieden en dier- en plantsoorten. De provincies zijn het bevoegd gezag voor zowel de gebieds- als de soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming opgenomen van Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden onderzocht of dit plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan alleen worden vastgesteld als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als deze zekerheid er niet is, kan het plan worden vastgesteld als wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) met de bijbehorende Groene Ontwikkelingszones (GO). Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag.
Beoordeling
Het plan betreft sloop van de bestaande woning Grote Molenstraat 155 en het oprichten van een nieuwe woning circa 100 meter westelijker. De voor de ontwikkeling benodigde ingrepen op beide locaties kunnen mogelijk effecten hebben op beschermde soorten.
Grote Molenstraat 155
Op dit perceel wordt de bestaande woning met bijbehorende bouwwerken gesloopt en worden de paardenbak en tuin verwijderd. Voor deze locatie is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze rapportage is opgenomen als Bijlage 7. Hierna worden de resultaten van de quickscan besproken.
De geplande werkzaamheden hebben geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Natura 2000-gebieden bevinden zich op circa 4 kilometer afstand. De locatie is ook geen onderdeel van het NNN.
Ten aanzien van de meeste beschermde soorten zijn negatieve effecten eveneens uit te sluiten. Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten aangetroffen of te verwachten. Wel komen algemeen voorkomende broedvogels voor in het plangebied. Werkzaamheden worden daarom bij voorkeur buiten het broedseizoen uitgevoerd. Bij uitvoering in het broedseizoen dient voorafgaand aan de werkzaamheden een controle te worden uitgevoerd op de aanwezigheid van nesten. Mogelijk moeten aanvullende maatregelen worden getroffen. Op voorhand vormt dit geen belemmering voor de uitvoering van het plan. In het plangebied en de omgeving worden verder vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen verwacht, in het bijzonder in de bestaande woning. Nader onderzoek naar de gewone en ruige dwergvleermuis is daarom noodzakelijk. Van essentieel foerageergebied of essentiële vliegroutes is geen sprake op de planlocatie.
Conform het advies uit de quickscan is nader onderzoek naar de gebouwbewonende vleermuissoorten gewone en ruige dwergvleermuis uitgevoerd. Deze rapportage is opgenomen als Bijlage 8. Tijdens het onderzoek zijn op verschillende plekken foeragerende vleermuizen waargenomen. In- en uitvliegende dieren zijn bij de te slopen bebouwing echter niet waargenomen. Vaste rust- en verblijfsplaatsen, die als kraamkamer en zomerverblijf gebruikt worden, zijn niet geconstateerd. Verwacht wordt daarom dat er geen vaste rust- of verblijfplaatsen worden vernietigd. De beoogde sloop heeft ook geen verstorende uitwerking op de waargenomen foeragerende dieren. Verder zijn er geen baltslocaties waargenomen tijdens het onderzoek.
De voorgenomen ingrepen hebben naar verwachting geen direct of indirect negatief effect op vleermuizen. Overtreding van de Wnb wordt niet verwacht. Volledige uitsluiting kan niet worden gegeven, waardoor het aan te raden is een ecologisch werkprotocol op te stellen om overtreding van de Wnb te voorkomen. Dit staat aan de uitvoering van het plan niet in de weg.
Raaijsestraat ong.
Voor de beoogde locatie van de nieuwe woning aan de Raaijsestraat is een separate quickscan uitgevoerd. Deze is opgenomen als Bijlage 9. Hierna worden de resultaten van de quickscan besproken.
De geplande werkzaamheden op deze locatie hebben geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Natura 2000-gebieden bevinden zich op circa 3,9 kilometer afstand. De locatie is ook geen onderdeel van het NNN.
Ten aanzien van de meeste beschermde soorten zijn negatieve effecten eveneens uit te sluiten. Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten aangetroffen of te verwachten. Algemeen voorkomende broedvogels kunnen op de betreffende planlocatie wel voorkomen. Werkzaamheden worden daarom bij voorkeur buiten het broedseizoen uitgevoerd. Bij uitvoering in het broedseizoen dient voorafgaand aan de werkzaamheden een controle te worden uitgevoerd op de aanwezigheid van nesten. Mogelijk moeten aanvullende maatregelen worden getroffen. Op voorhand vormt dit geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Er worden geen vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen verwacht en het plangebied is niet geschikt om te fungeren als essentiële vliegroute of essentieel foerageergebied. Nader onderzoek naar de soortgroep vleermuizen is daarom niet nodig. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden dient nachtelijk licht te worden voorkomen om negatieve effecten uit te sluiten.
Conclusie
Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden zijn op voorhand uit te sluiten. Negatieve effecten op vrijwel alle beschermde soorten zijn eveneens op voorhand uitgesloten. Wel moet voorafgaand aan het slopen van de bestaande woning een ecologisch werkprotocol worden opgesteld om overtreding van de Wnb ten aanzien van gebouwbewonende vleermuizen geheel uit te sluiten. Daarnaast wordt op beide locaties geadviseerd om de werkzaamheden buiten het broedseizoen van algemene vogelsoorten uit te voeren. Bij uitvoering in het broedseizoen dient voorafgaand aan de werkzaamheden een controle te worden uitgevoerd op de aanwezigheid van nesten.
Onder de voorgaande voorwaarden zijn er vanuit het aspect flora en fauna geen belemmeringen voor het plan te verwachten.
De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in het plan rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden.
De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan en een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.
Beoordeling en conclusie
Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, gebieden en elementen zijn in de omgeving van het plangebied niet aanwezig. Dit aspect levert geen belemmeringen op. Wel ligt het plangebied binnen de Romeinse limes (zie ook paragraaf 4.2). Gezien de aard en de kleinschalige omvang van het plan is van een aantasting van de kernkwaliteiten van de limes in beginsel geen sprake.
In de huidige situatie gelden enkele verschillende dubbelbestemmingen en archeologische (verwachtings)waarden binnen het plangebied. Het oostelijk deel van het plangebied kent een hoge archeologische verwachtingswaarde, maar hier worden geen bodemingrepen voorzien. Ter plaatse van de planlocatie Raaijsestraat ongenummerd, waar een nieuwe woning met een bijgebouw wordt gerealiseerd, geldt deels een middelhoge archeologische verwachtingswaarde ('Waarde - Archeologische verwachting 3', oostelijk deel) en deels een hoge archeologische waarde ('Waarde - Archeologie', westelijk deel). De drempelwaarde voor een archeologische onderzoeksplicht wordt binnen de laatste zone mogelijk overschreden (diepte meer dan 0,30 meter ten opzichte van huidig maaiveld). Binnen de zone met middelhoge archeologische verwachtingswaarde worden de drempelwaarden niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is, afhankelijk van de exacte aard en omvang van de ingrepen, mogelijk aan de orde.
De archeologische dubbelbestemmingen worden daarom in het plan gehandhaafd overeenkomstig de archeologische beleidsadvieskaart. Het tijdig uitvoeren van onderzoek is daarmee in voorkomende gevallen geborgd. Daarbij zal tevens onderzoek naar eventuele resten van de Romeinse limes aan de orde komen. Het archeologisch belang is met de opgenomen regeling voldoende geborgd.
Parkeren
Bij de nieuwe woning moeten voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig zijn. Hierbij moet worden voldaan aan de Nota Parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016. Dit betekent in dit geval dat er ten minste 2 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn. Bij een eventueel beroep of bedrijf aan huis zijn extra parkeerplaatsen benodigd. Het inrichtingsplan voorziet in een erf met voldoende parkeerruimte nabij de woning. In de planregels is een parkeerregeling opgenomen. Het aspect parkeren zorgt dan ook niet voor belemmeringen en in het plan is gewaarborgd dat voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig zal zijn.
Verkeer
In de huidige situatie is er op de locatie van de nieuwe woning aan de Raaijsestraat ongenummerd geen sprake van verkeersaantrekkende functies. Wat betreft de verkeersbewegingen genereert de nieuwe woning volgens de CROW-kencijfers (CROW-publicatie 381, 2019) ongeveer 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De bestaande woning Grote Molenstraat 155 is eveneens ontsloten op de Raaijsestraat en genereert een gelijk aantal verwacht verkeersbewegingen. Dit betekent dat het plan geen relevante wijzigingen in de verkeersafwikkeling met zich meebrengt. Per saldo is er geen sprake van een toename, alleen wordt het verkeer iets verder westelijk op de Raaijsestraat ontsloten. Deze beperkte aantallen verkeersbewegingen zijn goed af te wikkelen. Er is er voldoende ruimte aanwezig om op een verkeersveilige wijze een ontsluiting te realiseren.
Voor wat betreft de verkeersafwikkeling zijn er geen belemmeringen te verwachten.
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte en het initiatief (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Grote Molenstraat 155 en Raaijsestraat ongenummerd, Elst' bestaat uit de volgende onderdelen:
De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling verantwoord, zowel op basis van het beleid, als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.
De regels
De bouw- en gebruiksregels zijn binnen de verschillende bestemmingen opgenomen. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven. Ook zijn algemene regels opgenomen, die binnen alle bestemmingen van toepassing zijn.
De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Wonen', 'Agrarisch', 'Groen', 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Archeologische verwachting 2 en 3' en 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' opgenomen met de daarbij behorende aanduidingen en een bouwvlak. Deze worden waar nodig in paragraaf 6.2 toegelicht.
De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is zoveel mogelijk aangesloten bij het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'. Op enkele onderdelen is maatwerk voor het initiatief toegepast.
Bouwplan
Als een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming, dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.
Agrarisch
Op het perceel Grote Molenstraat 155 wordt de bestemming gewijzigd naar 'Agrarisch'. Er is geen bouwvlak opgenomen. Hiermee wordt de huidige woning wegbestemd. Het bewonen van de woning mag op basis van het overgangsrecht worden voortgezet, maar na beëindiging van het gebruik niet meer worden hervat. Sloop van de woning en beëindiging van dit gebruik zijn ook opgenomen als voorwaardelijke verplichting binnen de bestemming 'Wonen' voor het gebruiken van de nieuwe woning. De bestemming 'Agrarisch' blijft ook van toepassing op een deel van het perceel Raaijsestraat ongenummerd, namelijk de delen die als weiland blijven/worden ingericht, alsmede de locatie voor de nieuwe paardenbak.
De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn met name bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, hobbymatig agrarisch grondgebruik en extensieve dagrecreatie, alsmede voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf is niet toegestaan. De nieuwe paardenbak is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'rijbak', onder de voorwaarde dat de bestaande paardenbak tijdig wordt verwijderd.
Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan binnen de bestemming. De hoogte daarvan bedraagt maximaal 1 meter.
Groen
Op basis van het landschappelijk inpassings- en inrichtingsplan (zie Bijlage 1), wordt een deel van het perceel als 'Groen' bestemd. Deze gronden zijn bestemd voor onder andere groenvoorzieningen, bermen en beplanting, hobbymatige fruitteelt, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht.
Wonen
Het nieuwe woonperceel aan de Raaijsestraat ongenummerd wordt bestemd als 'Wonen'. De als 'Wonen' bestemde gronden zijn bedoeld voor wonen, de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit (onder voorwaarden) en hobbymatig agrarisch gebruik. Daarbij zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, tuinen en erven toegestaan.
Er is één bouwvlak op maat opgenomen binnen het bestemmingsvlak. Daarbinnen moet de woning worden gebouwd. Er is maximaal één woning toegestaan. Op de verbeelding zijn de maximum goot- en bouwhoogten aangegeven (respectievelijk 3 en 8 meter). Het perceel mag worden opgehoogd om de beoogde woerd te kunnen realiseren. De bouwhoogten gelden vanaf het nieuwe peil. Buiten het bouwvlak in het achtererfgebied (minimaal 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel) zijn ook aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan. De maximale oppervlakte hiervan bedraagt 120 m². Verder zijn specifieke bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde opgenomen.
In de gebruiksregels is de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de landschappelijke inrichting, zoals opgenomen in het inrichtingsplan (Bijlage 1), tijdig wordt gerealiseerd. De inpassing moet na realisatie in stand worden gehouden. Daarnaast moet de bestaande woning Grote Molenstraat 155 uiterlijk één jaar na ingebruikname van de nieuwe woning en omliggende gronden gesloopt zijn. Ook hiertoe is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Verder is in de planregels opgenomen dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig moet zijn conform de Nota Parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016.
Leiding - Hoogspanningsverbinding
De huidige woning Grote Molenstraat 155 wordt gesloopt en wegbestemd, omdat deze onder een hoogspanningsverbinding ligt. Deze verbinding met bijbehorende onderhouds-/belemmeringenstrook blijft conform de huidige situatie bestemd als 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'. De hartlijn is met een figuur op de verbeelding aangegeven. Deze gronden zijn bestemd voor de hoogspanningsverbinding met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, het beheer en onderhoud van de verbinding en bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de hoogspanningsverbinding.
Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog de betreffende hoofdbestemming. De regels van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn beide van toepassing, maar bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming.
Waarde - Archeologie en Waarde - Archeologische verwachting 2 en 3
In het plan is de archeologische beleidskaart vertaald in drie dubbelbestemmingen, ten behoeve van het behoud en de bescherming van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Zie hierover ook paragraaf 5.12. Deze dubbelbestemmingen zijn gehandhaafd, omdat er nog geen archeologisch onderzoek uitgevoerd is.
Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog de betreffende hoofdbestemming. De regels van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn beide van toepassing, maar bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. De dubbelbestemmingen bevatten een omgevingsvergunningplicht en plicht tot het doen van archeologisch onderzoek voor bodemingrepen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld en met een omvang groter dan 100 m² (waarde 2) of 500 m² (waarde 3).
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling voor het ondergronds bouwen opgenomen.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan voor alle opgenomen bestemmingen.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Opgenomen zijn bevoegdheden voor kleine afwijkingen in maatvoeringen of bouwgrenzen en voor ondergronds bouwen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Dit betreft kleine wijzigingen van de bestemmingsgrenzen.
Algemene procedureregels
In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan, waarbij gebruik wordt gemaakt van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, in ieder geval moet worden aangetoond.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle bestemmingsplannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken, welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Uitgangspunt voor de ontwikkeling is dat deze voor de gemeente budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, als sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. Dit bestemmingsplan voorziet in een bouwplan op de locatie aan de Raaijsestraat ongenummerd, omdat daar een nieuwe woning mag worden opgericht.
De kosten worden verhaald op basis van een met de initiatiefnemer afgesloten anterieure overeenkomst. Met de ontwikkelende eigenaar van de gronden in het plangebied, is tevens een planschadeovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het verhaal van kosten. Dit is daarin op afdoende wijze vastgelegd.
Met de afgesloten overeenkomsten is het kostenverhaal voldoende verzekerd en is de financiële haalbaarheid in voldoende mate aangetoond.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie over het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het plan van start gaan.
De Wro zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor dit bestemmingsplan heeft, gezien de aard en kleinschalige omvang van de wijziging, geen inspraak plaatsgevonden.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen. Ook moet overleg worden gepleegd met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of die belast zijn met de behartiging van belangen, welke in het plan in het geding zijn. Het bestemmingsplan is in het vooroverleg aan de overlegpartners gestuurd. Met het Rijk vindt overleg plaats vanwege de gebruikmaking van de uitkoopregeling hoogspanning.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan wordt in dit kader gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken op het plan. Eventuele zienswijzen worden samengevat en van een reactie voorzien.
Het plan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.