direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Driel, Fazantstraat-Korte Molenstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0269DRIEfazantstr-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel op de hoek Fazantstraat - Korte Molenstraat in de bebouwde kom van Driel staat een aantal aan elkaar geschakelde gebouwen. De bebouwing staat al enige tijd gedeeltelijk leeg, terwijl in het andere gedeelte sprake is van tijdelijk gebruik door een bouwbedrijf. De gronden en opstallen zijn in eigendom van de Woningstichting Heteren (hierna: initiatiefnemer), die het voornemen heeft om op de locatie 12 kleinschalige huurappartementen te realiseren. De bebouwing is verouderd en voor de initiatiefnemer is het niet meer rendabel om het pand te renoveren. Daarnaast verbetert het plan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel. Binnen de gemeente is vraag naar sociale huurwoningen.

Het voornemen past niet binnen de huidige bestemming 'Dienstverlening'. Tevens is de beoogde bebouwing hoger dan de dienstverleningsbestemming toelaat. Een herziening van het bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk. Dit bestemmingsplan 'Driel, Fazantstraat-Korte Molenstraat' maakt de bouw van maximaal 12 appartementen in het plangebied mogelijk en bepaalt de kaders waarbinnen deze ontwikkeling kan plaatsvinden.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het perceel op de hoek van de Fazantstraat en de Korte Molenstraat te Driel (Fazantstraat 26/26a en Korte Molenstraat 12-12b). Het perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 830 m².

Het plangebied ligt aan de oostkant van de kern Driel, enerzijds nabij het centrum van deze kern en anderzijds nabij het buitengebied. Het plangebied wordt aan de noord- en oostkant begrensd door respectievelijk de Korte Molenstraat en de Fazantstraat, aan de zuidkant door de bedrijfslocatie Molenstraat 9a (scooterwinkel met bedrijfswoning) en het woonperceel Korte Molenstraat 10 aan de westkant. In de directe omgeving zijn met name woonpercelen aanwezig; aan weerszijden van de Kerkstraat (75 meter westelijk van het plangebied) zijn centrumfuncties aanwezig zoals detailhandel en horeca.

Op afbeelding 1 is de globale ligging van het plangebied in groter verband weergegeven. Daaronder is een luchtfoto afgebeeld waarop de ligging van het plangebied in de nabije omgeving te zien is. De exacte begrenzing van het plangebied staat op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0269DRIEfazantstr-VSG1_0001.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0269DRIEfazantstr-VSG1_0002.png"  
Afbeelding 1: boven: globale ligging plangebied in groter verband (bron: Bing Maps), onder: gedetailleerde ligging plangebied (bron: Google Maps)  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Driel', dat sinds 18 december 2009 onherroepelijk is. Het plangebied heeft de bestemming 'Dienstverlening', met een bouwvlak dat het gehele perceel achter de voorgevellijnen van de bebouwing beslaat. Tevens is een functieaanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen. Ten slotte geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0269DRIEfazantstr-VSG1_0003.png"  
Afbeelding 2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Driel'
(bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor dienstverlening en detailhandel op de begane grond en wonen op de verdieping. Op de begane grond en/of verdieping is één bedrijfswoning toegestaan. De initiatiefnemer wil op de locatie 12 appartementen realiseren. Deze ontwikkeling past functioneel niet binnen de bestemming 'Dienstverlening'. Het aantal woningen mag namelijk, inclusief de toegestane bedrijfswoning, maximaal één bedragen (artikel 6.4.2 van de regels).

De maximale goot- en bouwhoogte zoals op de verbeelding aangegeven, bedragen respectievelijk 6 en 9 meter. Deze hoogten worden in het voornemen overschreden, omdat het appartementengebouw uit maximaal 3 bouwlagen bestaat. Wel blijft de bebouwing binnen de contouren van het bouwvlak.

Het bouwplan past gezien het voorgaande ruimtelijk en functioneel niet in het huidige bestemmingsplan. Om het plan toch mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

1.4 Leeswijzer

Allereerst wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het beleid dat van toepassing is op deze ontwikkeling. Daarna worden in hoofdstuk 3 de relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving (huidige en toekomstige situatie alsmede verkeer en parkeren). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling van de gewenste ontwikkeling. Daaropvolgend wordt de financiële haalbaarheid van het plan aangeduid. Afgesloten wordt met het hoofdstuk over de te volgen procedure (hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bereiken laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Conclusie
De beoogde ontwikkeling van 12 appartementen binnen de bebouwde kom op een bestaand bouwperceel betreft een lokale ontwikkeling, die geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau heeft. Geconcludeerd wordt dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd.

Conclusie
Het bouwplan betreft een lokale ontwikkeling. Dit initiatief conflicteert niet met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (zie onder meer ABRVS 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2319).

Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien” (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).

Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een appartementengebouw met in totaal maximaal 12 woningen in bestaand stedelijk gebied. Op basis van de huidige bestemming is maximaal één woning toegestaan. Juridisch-planologisch worden er dus 11 extra woningen mogelijk gemaakt. Als het gaat om kleinschalige woningbouw, dan volgt uit de jurisprudentie dat de ladder niet van toepassing is. Waar de grens precies ligt hangt af van de omstandigheden van het geval. Een plan van 8 woningen vindt de Afdeling bestuursrechtspraak bijvoorbeeld kleinschalig (ABRvS, 24 december 2014, 201405237/1/R2), maar een plan met 14 woningen is dit niet meer (ABRvS 9 april 2014, 201307658/1/R4). In de regel wordt voor de 'grensbepaling' uiteindelijk aansluiting gezocht bij de minimumnorm van twaalf woningen uit de Crisis- en herstelwet.

In dit geval is sprake van een planologische toename met 11 woningen. Bovendien vindt de ontwikkeling plaats op een bestaand bouwperceel van een stedelijke functie (dienstverlening/detailhandel) en binnen de bestaande bebouwingscontouren (met uitzondering van de hoogte). Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling en de toename van het aantal woningen, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied. Artikel 3.1.6 lid 2 Bro is dan ook niet van toepassing op deze ontwikkeling.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. Nadien zijn nog enkele actualisatieplannen vastgesteld, waarvan de meest recente op 1 maart 2017 is vastgesteld. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur(versterking);
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.


Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. De provinciale hoofddoelen zijn uitgewerkt en vertaald in provinciale ambities, die moeten resulteren in een divers, dynamisch en mooi Gelderland.

Conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels, waaraan de voorliggende initiatieven worden getoetst. De Omgevingsvisie zelf bevat geen aanduidingen, die voor dit bestemmingsplan van belang zijn.

Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld op 24 september 2014. De meest recente actualisatie van de Verordening dateert van 1 maart 2017.

De regels in de verordening hebben betrekking op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.

Beoordeling
De Omgevingsverordening bevat concrete regels met betrekking tot het thema 'wonen'. Nieuwe woonlocaties zijn uitsluitend toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio (artikel 2.2.1.1). De gemeente Overbetuwe heeft haar woningbouwprogramma, zowel kwalitatief als kwantitatief, vastgelegd in de Woonagenda 2020. De voorgenomen ontwikkeling betreft het toevoegen van 11 woningen binnen de bebouwde kom op een bestaand bouwperceel. Deze ontwikkeling past binnen het woningbouwprogramma zoals vastgelegd is in de Woonvisie. In paragraaf 2.3 onder 'Woonagenda Overbetuwe' wordt dit nader toegelicht.

Voor het overige gelden er binnen het plangebied enkele aanduidingen ('intrekgebied', 'Romeinse Limes' en 'tijdelijk verbod uitbreiding, nieuwvestiging, hervestiging glastuinbouw'). Dit bestemmingsplan maakt het winnen van fossiele energie niet mogelijk en heeft geen betrekking op glastuinbouw. Ook leidt het plan niet tot aantasting van de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes, omdat de ontwikkeling plaatsvindt binnen de bestaande bebouwingscontouren. Daarmee is het bestemmingsplan in overeenstemming met de regels bij deze aanduidingen.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening.

Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken. Er worden vier doelstellingen onderscheiden:

  • versterken van het economisch vestigingsklimaat;
  • verbetering van de bereikbaarheid;
  • vergroten van de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het landelijk gebied voor de natuur en voor de recreatie;
  • verbeteren van de kwaliteit van het wonen in stad, dorp en landelijk gebied, waarbij de relatie met landschap, bereikbaarheid en voorzieningen kwaliteitsfactoren zijn.

Conclusie
De Stadsregio zet met het plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen de bebouwde kom van Driel op een bestaand bouwperceel. Daarmee past de ontwikkeling in deze kerndoelstelling. Bovendien wordt bijgedragen aan de vierde doelstelling: het verbeteren van de kwaliteit van wonen. Nieuwbouw voorkomt verloedering van (de omgeving van) het plangebied en leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en het woonmilieu. De initiatiefnemer voorziet bovendien in betaalbare woningen voor een brede groep urgenten (zie nader paragraaf 2.3). De voorgenomen ontwikkeling is gezien het voorgaande dan ook in overeenstemming met het regionaal beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie 2020+ Overbetuwe verbindt.
Op 8 september 2009 heeft de gemeenteraad van de Overbetuwe de 'Toekomstvisie 2020, Overbetuwe verbindt.' vastgesteld. De Toekomstvisie+ van Overbetuwe is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin van artikel 2.1 van de Wro voor het grondgebied van de gemeente Overbetuwe. In de Toekomstvisie zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, economische gesteldheid (werk en werkgelegenheid) en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten. De opgave die is vastgelegd in de Toekomstvisie, is gebaseerd op een lagenbenadering.

In de gemeente Overbetuwe zijn 11 kernen van verschillende grootte en met verschillende identiteiten aanwezig. Behoud van de karakteristiek en (specifieke) kwaliteiten van de kernen is een speerpunt in het beleid.

Een andere belangrijke ontwikkeling is het kleiner worden van huishoudens. Hierdoor zijn, ook bij een gelijk blijvend aantal inwoners, meer woningen nodig en is dus meer ruimte nodig. Ook het toenemende belang van de kwaliteit van de woonomgeving leidt tot een grotere ruimtebehoefte voor wonen. Extra aandacht dient te worden besteed aan kwaliteitsaspecten zoals een attractief, gezond en veilig woonmilieu. Verder moet rekening worden gehouden met de sterker wordende wens op een herkenbare en 'eigen' plek te wonen. Ten slotte leiden de ontwikkelingen op de woningmarkt tot extra aandacht voor levensloopbestendige woningen.

Conclusie
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Driel. Deze kern ligt in het noordoosten van de gemeente op relatief korte afstand van de uitbreidingen van Arnhem. Het oostelijk deel van de gemeente wordt beïnvloed door de stedelijke druk vanuit Arnhem en Nijmegen. In dit deel van de gemeente wordt ook ruimte geboden voor de regionale taakstelling op het gebied van woningbouw. Bij groei van kernen gaat de Toekomstvisie+ uit van de bestaande contouren en uitbreidingsrichtingen. In eerste instantie wordt gezocht naar mogelijkheden voor inbreiding binnen de bestaande bebouwingscontouren. In het oostelijk deel van de gemeente kan echter ook uitbreiding aan de orde zijn. Inbreiding moet leiden tot een kwaliteitsverhoging met aandacht voor leefbaarheid en gekoppeld aan herstructurering van de gebouwde omgeving.

Het plangebied ligt binnen de bebouwingscontour op een bestaand bouwperceel. Het plan voorziet in een uitbreiding van de bebouwing qua hoogte en maakt optimaal gebruik van de bestaande ruimte. De beoogde bebouwing is qua hoogte en omvang passend in de omgeving. Met de ontwikkeling van het appartementengebouw wordt de beschikbare ruimte op het perceel beter benut. Gezien de huidige slechte staat van de bebouwing en de geringe ruimtelijke kwaliteit, leidt het plan ook tot kwaliteitsverhoging voor zowel het plangebied zelf als de directe (woon)omgeving. Hiermee past de ontwikkeling binnen het beleidskader van de Toekomstvisie+. Het plangebied is een goed bereikbare woonlocatie op korte afstand van het centrum van Driel en de uitvalswegen van deze kern.

Gelet op het voorgaande past dit bestemmingsplan in de Toekomstvisie+.

Woonagenda Overbetuwe 2020
In de Woonagenda 2020 verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor deze woonagenda is een opgavennotitie opgesteld. Deze woningmarktanalyse geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonagenda. De woonagenda bevat geen gedetailleerd uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning) vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.

Accentpunten zijn:

  • Aandacht voor urgente huisvestingsnood: inzetten op geschikte woningen voor bijzondere doelgroepen;
  • Betaalbaarheid en beschikbaarheid: meer betaalbare huurwoningen beschikbaar;
  • Wijs omgaan met de bestaande woningvoorraad: inzetten op verduurzaming;
  • Een levensloopvriendelijke gemeente: langer thuis wonen en er op uit;
  • Een gezonde woningmarkt in balans: prioriteren én versnellen van onze woningbouwplannen.

Het aantal huishoudens binnen de gemeente neemt in de periode 2015-2040 naar verwachting toe met ca. 2.250. Tot 2025 is een uitbreiding van de woningvoorraad met 1.400 woningen nodig voor het oplossen van bestaande tekorten en het opvangen van de autonome huishoudengroei.

Variatie in het woonaanbod is bij realisatie van nieuwbouw een speerpunt. De grootste vraag bestaat naar woningen voor starters en ouderen. Een ander uitgangspunt is dat nieuwe woningen zoveel mogelijk levensloopbestendig worden gebouwd. De gemeente legt het accent op het bestaande bebouwde gebied: kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering, bijvoorbeeld door functieverandering. Daarnaast blijft nieuwbouw nodig om in te spelen op de ambities. Doel van de nieuwbouw is, naast het in de pas lopen met die groei van het aantal huishoudens, meer variatie in het woonaanbod te realiseren en beter aan te sluiten op de kwalitatieve behoefte.

Conclusie
Het gemeentelijk beleid, zoals vastgelegd in de Woonagenda 2020, is gericht op kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en op mogelijkheden voor inbreiding en intensivering. Dit initiatief past binnen deze uitgangspunten, aangezien er sprake is van een inbreidingslocatie in de bebouwde kom van Driel op een bestaand bouwperceel. Er vindt een functiewijziging plaats van een dienstverlening- en detailhandelslocatie naar wonen. De beoogde bebouwing blijft binnen de bestaande bebouwingscontouren en de totale oppervlakte aan bebouwing en verharding neemt af. Wel is er sprake van een toename van de hoogte (één extra bouwlaag). Door de wijziging wordt de bestaande locatie in de bebouwde kom optimaal gebruikt en op een passende wijze. Het plan leidt bovendien tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering, mede gezien de huidige situatie in het plangebied. De verouderde bebouwing wordt vervangen door een nieuw gebouw, dat aan de tegenwoordig gestelde eisen voldoet. Het plan draagt dan ook bij aan kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad. Daarmee past het plan in de beleidslijn van de Woonagenda.

In de Woonagenda heeft de gemeente haar woningbouwprogramma niet alleen kwalitatief maar ook kwantitatief vastgelegd voor de periode tot en met 2020. Dit programma vormt een uitwerking van het door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgesteld Kwalitatief Woonprogramma en de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave voor wonen in de regio. Op regionaal niveau zijn afspraken gemaakt met betrekking tot het toevoegen van woningen per gemeente. Overbetuwe heeft een rol in het opvangen van de regionale woningbehoefte door de toenemende druk vanuit het stedelijk gebied van Arnhem en Nijmegen. Uit de woningbouwopgave, die in hoofdstuk 8 van de Woonagenda is vastgelegd, blijkt dat er tot 2020 nog ruimte is om ca. 1.000 woningen te realiseren. Dit bestemmingsplan maakt 11 extra woningen mogelijk. Dit aantal past binnen de nog resterende woningbouwopgave voor Overbetuwe.

De gemeente streeft bij nieuwe woningbouwontwikkelingen naar maatwerk, waarbij per locatie en project wordt bekeken of de ontwikkeling een meerwaarde voor de woningvoorraad biedt. Doel is dat de ontwikkeling daarmee precies die vitaliteit toevoegt, die de betreffende kern nodig heeft. Nieuwe ontwikkelingen dienen daarom te passen in de woonbehoefte. Zoals aangegeven zijn twee speerpunten uit de Woonagenda dat aandacht voor urgente huisvestingsnood nodig is en dat meer betaalbare (huur)woningen beschikbaar dienen te komen. Er bestaat een grote vraag naar (kleinschalige) zelfstandige woonruimte voor starters en andere urgente gevallen. Dit bestemmingsplan voorziet in 12 appartementen, die specifiek bedoeld zijn voor een brede doelgroep van urgente gevallen, zoals starters, gescheiden ouders en statushouders. De huurappartementen zijn betaalbaar en goed bereikbaar en daarmee zeer geschikt voor deze doelgroep.

De ontwikkeling is in kwalitatieve en kwantitatieve zin in overeenstemming met de gemeentelijke Woonagenda en draagt bij aan een verbetering van de woningvoorraad. Het initiatief voorziet in betaalbare kleinschalige woonruimte, waaraan een grote behoefte bestaat.

Hoofdstuk 3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.1 Milieueffectrapportage

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten zoals het onderhavige beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is.

Ook de Implementatiewet 'herziening m.e.r. richtlijn' heeft mogelijk gevolgen voor dit bestemmingsplan. Sinds 16 mei 2017 is deze wet in werking (het gewijzigde Besluit m.e.r. is overigens nog niet in werking getreden). De richtlijn wijzigt de procedure en inhoud van het MER en de m.e.r.-beoordeling, maar ook de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit heeft gevolgen voor de inhoud en procedure van de bestemmingsplannen. Voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. en waarvan de omvang beneden de in kolom 2 genoemde drempel ligt, geldt een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt een appartementengebouw met maximaal 12 woningen mogelijk op een bestaand bouwperceel. Planologisch worden er maximaal 11 woningen toegevoegd. Deze ontwikkeling kan leiden tot een m.e.r.(beoordelings)-plicht. Of er sprake is van een m.e.r.-procedure hangt af van het feit of er sprake is van een m.e.r.-plichtige activiteit en of de drempelwaarden uit lijst C en D van het Besluit m.e.r. worden overschreden (1.). Daarnaast is van belang of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt (2.) en of er belangrijke milieugevolgen zijn (3.).

  • 1. In het plangebied worden maximaal 11 extra woningen gerealiseerd op een bestaand bouwperceel. Deze ontwikkeling wordt niet genoemd in lijst D van het Besluit m.e.r. De ontwikkeling is, gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de omgeving, geen stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Er is daarom geen sprake van een m.e.r.-plichtige activiteit. Er hoeft in het kader van dit bestemmingsplan geen m.e.r.-procedure gevolgd te worden.
  • 2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat wordt verstaan onder een kwetsbaar gebied. Als kwetsbaar gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Uit paragraaf 3.11 (Flora en Fauna) van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in een gebied dat beschermd wordt op basis van de natuurwaarden. Daarnaast is er geen sprake van externe werking op het Natuurnetwerk Nederland, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of tot een Belvédèregebied. Daarnaast is er geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied. Het plangebied ligt dan ook niet in een kwetsbaar gebied.
  • 3. In de overige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende relevante milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door dit bestemmingsplan geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen. Voor de onderbouwing per onderdeel wordt verwezen naar de afzonderlijke paragrafen.


Conclusie
Zoals uit bovenstaande opsomming blijkt, hoeft in het kader van dit bestemmingsplan geen m.e.r.-procedure gevolgd te worden.

3.2 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Voor het plangebied is uitsluitend het wegverkeerslawaai relevant. Alle wegen hebben geluidzones, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Op grond van de Wgh geldt een voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels vanwege het wegverkeer van 48 dB (artikel 82 lid 1). Indien de geluidbelasting hoger is, dient een nadere afweging plaats te vinden en kan een ontheffing voor een hogere geluidbelasting worden verleend (artikel 82 lid 2).

Naast de Wgh is het gemeentelijk geluidsbeleid, zoals vastgelegd in de Nota Hogere Grenswaarden, van belang. Hierin is onder meer opgenomen dat wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur dienen te worden meebeschouwd, indien de etmaalintensiteit meer dan 2.450 motorvoertuigen (mvt) bedraagt.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 12 nieuwe woningen in een appartementengebouw. Daarmee is sprake van nieuwe geluidgevoelige objecten. Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van wegen. Op alle wegen in de directe omgeving van het plangebied (Fazantstraat, Korte Molenstraat, Molenstraat, Kerkstraat, Dorpsstraat, Gruttostraat) geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Op de genoemde wegen is geen sprake van een etmaalintensiteit van meer dan 2.450 mvt, waardoor ook op basis van het gemeentelijk geluidbeleid geen akoestisch onderzoek nodig is.

In de omgeving van het plangebied zijn geen gezoneerde industrieterreinen en spoorwegen aanwezig.

Akoestisch onderzoek is gezien het voorgaande niet noodzakelijk. Voldoende aannemelijk is dat er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Conclusie
Een akoestisch onderzoek is op basis van de Wgh en het gemeentelijk geluidbeleid niet noodzakelijk. Vanuit akoestisch oogpunt is er geen belemmering voor de ontwikkeling van 12 appartementen in het plangebied.

3.3 Luchtkwaliteit

Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Beoordeling en conclusie
De ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet, betreft de realisatie van maximaal 11 extra woningen op een locatie die is bestemd voor dienstverlening en detailhandel. De ontwikkeling valt hiermee ruim onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen (minder dan 1.500 woningen).

De luchtkwaliteit wordt gezien het voorgaande niet in betekenende mate aangetast en een luchtkwaliteitonderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor deze ontwikkeling.

3.4 Bedrijven en milieuzonering

Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten (VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009). Hierin wordt aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) er is en welke richtafstand hierbij geldt. Deze richtafstand is indicatief. Gemotiveerd kan hier van worden afgeweken. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Onderscheid wordt gemaakt in twee omgevingstypen, uitgaande van het principe van functiescheiding: rustige woonwijk c.q. rustig buitengebied en gemengd gebied. In gemengd gebied worden de richtafstanden één afstandsstap verlaagd.

Beoordeling
Het plangebied ligt aan de rand van het centrumgebied van Driel. In de directe omgeving zijn naast woningen ook diverse kantorenlocaties aanwezig en is direct ten zuiden van het plangebied een bedrijfslocatie aanwezig. Ook liggen de centrumfuncties aan de Kerkstraat op korte afstand. Gezien deze mate van functiemenging, kan het omgevingstype als 'gemengd' worden aangemerkt. De richtafstanden kunnen daarom met één afstandsstap worden verlaagd.

Ten aanzien van de kantoren in de directe omgeving (milieucategorie 1) geldt in gemengd gebied een richtafstand van 0 meter. Kantoren en woningen zijn in een gemengd gebied naast elkaar mogelijk. Ten aanzien van de kantoren in de omgeving is dan ook geen sprake van belemmeringen.

De bedrijfslocatie Molenstraat 9/9a ligt direct ten zuiden van het plangebied. Op deze bedrijfslocatie zijn een camperverhuurbedrijf (milieucategorie 2, bedrijfstype 'personenautoverhuurbedrijven') en een scooterwinkel inclusief werkplaats (milieucategorie 1, bedrijfstype 'detailhandel en reparatie t.b.v. particulieren, excl. auto's en motorfietsen) aanwezig. In gemengd gebied gelden ten aanzien van deze bedrijfstypen richtafstanden van respectievelijk 10 meter en 0 meter. Richtafstanden worden gemeten tussen de rand van het bedrijfsperceel en de gevels van woningen. Dit betekent dat de afstand van het appartementengebouw tot de zuidelijke perceelsgrens in beginsel minimaal 10 meter moet bedragen.

Het appartemementengebouw wordt voor een klein gedeelte binnen de richtafstand gerealiseerd. In het kader van dit bestemmingsplan is daarom een akoestisch onderzoek verricht ten aanzien van de bedrijfslocatie Molenstraat 9/9a. Akoestiek is het maatgevende aspect voor deze locatie. Getoetst is aan de VNG-publicatie, het Activiteitenbesluit en de Schrikkelcirculaire. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1. Uit het onderzoek blijkt, dat de langtijdgemiddelde geluidsbelasting vanwege de bedrijfslocatie maximaal 50 dB(A) bedraagt. Daarmee wordt voldaan aan de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit (50 dB(A)) en de richtwaarde (stap 2, eveneens 50 dB(A)) van de VNG-publicatie. Ook de normen voor de maximale geluidbelasting (70 dB(A)) worden niet overschreden. Ten slotte is er geen sprake van indirecte geluidhinder. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het appartementengebouw. Omdat het bouwvlak op de verbeelding is afgestemd op de onderzochte situering van het gebouw, is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voldoende geborgd.

Conclusie
Het appartementengebouw wordt op voldoende afstand van bedrijfsmatige functies gerealiseerd. Voor zover niet wordt voldaan aan de richtafstanden, volgt uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek dat sprake is van een aanvaardbare geluidbelasting. Van belemmeringen is dan ook geen sprake. Ter plaatse van het appartementengebouw kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het appartementengebouw.

3.5 Geurhinder

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om geurhinder veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening.

Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van nieuwe geurgevoelige objecten, aangezien er 12 nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Driel, relatief dicht bij van het buitengebied. Ca. 170 meter ten zuiden van het plangebied is een agrarisch bedrijf (geen intensieve veehouderij) aanwezig. Tussen deze agrarische bedrijfslocatie en het plangebied zijn meerdere geurgevoelige functies aanwezig, waardoor uitgesloten is dat belemmeringen voor het agrarisch bedrijf optreden. Gezien de afstand tot het bedrijf en de afwezigheid van overige agrarische bedrijvigheid in de omgeving, is bovendien voldoende aannemelijk dat in het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot geur.

Vanuit het aspect geurhinder zijn er dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling in het plangebied.

3.6 Bodem

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. De Bouwverordening bevat een verbod voor het bouwen van woningen op verontreinigde grond.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging van een dienstverlenings-/detailhandelsfunctie naar wonen. Met de realisatie van een gebouw met maximaal 12 woningen, wordt een nieuw gebouw mogelijk gemaakt waarin permanent mensen verblijven en is er sprake van een gevoeliger functie. Een verkennend bodemonderzoek is dan ook noodzakelijk om te beoordelen of de grond in het plangebied geschikt is voor de toekomstige functie. Een bodemonderzoek kan echter pas zorgvuldig worden uitgevoerd na sloop van de bestaande bebouwing en is daarom niet uitgevoerd in het kader van dit bestemmingsplan. Voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, dient met een bodemonderzoek te zijn aangetoond dat de ontwikkeling niet plaatsvindt op verontreinigde grond. Op voorhand zijn er gezien de huidige bestemming geen belemmeringen te verwachten.

Conclusie
Na sloop van de bebouwing en voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen, dient een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Dit is in de planregels geborgd. Op voorhand zijn er geen belemmeringen voor het toekomstige gebruik te verwachten.

3.7 Externe veiligheid

Beleid en normstelling
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het PR beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn, etc.), waarbij de 10-6-contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het GR beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het GR wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het GR (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.

Samen met de hoogte van het GR moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegenomen in de beoordeling van het GR. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt realisatie van maximaal 12 appartementen mogelijk. In het vigerende bestemmingsplan is het plangebied bestemd voor dienstverlening en detailhandel. In de huidige situatie is ter plaatse een gebouw met één bedrijfswoning toegestaan. Er worden met de planontwikkeling nieuwe kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In afbeelding 3 is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0269DRIEfazantstr-VSG1_0004.png"  
Afbeelding 3: uitsnede provinciale risicokaart (geraadpleegd op 21 februari 2017) met het plangebied in zwarte cirkel.  

De risicokaart levert de volgende inzichten op:
Rondom het plan zijn geen inrichtingen en buisleidingen aanwezig met een externe veiligheidsrisico. Wel ligt de spoorlijn Arnhem-Nijmegen op ± 2.300 meter van het plangebied en de Rijksweg A50 op ± 3.300 meter. Op basis van de Regeling Basisnet is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van beide risicobronnen niet over het plangebied ligt.

Ten aanzien van het groepsrisico is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied (namelijk 4.000 meter) van beide risicobronnen. Ontwikkelingen binnen het invloedsgebied hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Echter is de afstand tussen het plangebied en de beide risicobronnen dermate groot (groter dan 200 meter), dat de wetgever heeft aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht worden, maar enkel nog de aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid.

Verantwoording groepsrisico
Het plangebied ligt zoals aangegeven in het invloedsgebied van twee risicobronnen. Conform de vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), artikel 7 en 9, vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Arnhem-Nijmegen en de Rijksweg A50. Doordat het plan op (ruimschoots) meer dan 200 meter van beide transportroutes ligt, hoeft er enkel ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Advies Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden
De ontwikkeling van het appartementengebouw is ter advisering voorgelegd aan de Veiligheids- en Gezondsheidsregio Gelderland-Midden (hierna: Veiligheidsregio). Hierop heeft de Veiligheidsregio Gelderland Midden het volgende geadviseerd: "Gezien de afstand van het initiatief tot de risicobronnen is er voor de VGGM geen reden om aanvullend advies uit te brengen". Het advies van de Veiligheidsregio is als bijlage opgenomen (Bijlage 2). Onderstaand wordt een beschouwing van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid gegeven.

Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met toxische stoffen te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Wel adviseert de Veiligheidsregio ter verbetering van de bestrijdbaarheid rekening te houden met de basisbrandweerzorg en brandpreventieve zaken. De gemeente acht dit echter niet noodzakelijk vanwege de beperkte grootte van het initiatief en de afstand tussen het plan en de risicobronnen. Het geadviseerde is bovendien enkel ter verbetering bedoeld.

Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende.

Conclusie
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, buisleiding en transportroute met een externe veiligheidsrisico. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobronnen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem-Nijmegen en de Rijksweg A50. Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico, dan wel de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Daarmee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor de realisatie van het initiatief.

3.8 Explosieven

Gezien het feit dat de regio waarin het plangebied gelegen is tijdens de Tweede Wereldoorlog mede het strijdtoneel vormde rond operatie 'Market Garden', bestaat de kans dat in het plangebied nog sprake is van onontplofte munitie. Het plangebied op de hoek Fazantstraat/Korte Molenstraat is verdacht op de aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) welke zijn achtergebleven als gevolg van oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Bij het uitvoeren van bodemroerende werkzaamheden bestaat er een kans dat explosieven worden aangetroffen. De Arbeidsomstandighedenwet stelt dat er gezorgd moet worden voor een veilige werkplek. Uit dien hoofde dient een onderzoek naar de aanwezigheid van CE uitgevoerd te worden. Dit onderzoek (historisch vooronderzoek en eventueel detectie + benaderen) moet worden uitgevoerd voorafgaand aan de bodemroerende werkzaamheden, zodat een veilige werkplek kan worden gegarandeerd.

Binnen het plangebied is over een groot oppervlak naoorlogs bebouwing opgericht, waardoor de bovenste laag van de bodem reeds is geroerd. Hierdoor is de kans op aantreffen van explosieven kleiner. Desondanks blijft de uitvoering van een onderzoek noodzakelijk, voordat een omgevingsvergunning voor het bouw kan worden verleend. In het kader van dit bestemmingsplan is er echter geen sprake van belemmeringen.  

3.9 Kabels en leidingen

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten en -kabels e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.

Conclusie
In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen aanwezig. Er is geen sprake van belemmeringen.

3.10 Waterparagraaf

Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2015 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.

In het kort zijn de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:

  • voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GGOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
  • de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HEN-wateren) zijn uitgevoerd;
  • de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
  • wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
  • in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
  • de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
  • toekomstvast hoogwaterbeleid.

Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.

Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de "Keur Waterschap Rivierenland 2014" van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.

Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.

Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vastgesteld. Het waterbeheerplan van het waterschap is recent geactualiseerd (zie hierboven), eveneens in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden echter naast elkaar.

In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:

  • wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
    grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • afspraken en taken van waterschap en gemeente.


Watertoets
Dit bestemmingsplan voorziet in sloop van de huidige bebouwing en nieuwbouw van een appartementengebouw met bijbehorende bergingen en verharding zoals parkeervoorzieningen. In de huidige situatie is het plangebied geheel verhard. In de toekomstige situatie wordt een deel van het plangebied onverhard en ingericht met groenvoorzieningen. De oppervlakte aan verhard oppervlak in het plangebied neemt dan ook af, waardoor er sprake is van een hydrologisch gunstige ontwikkeling.

De planvorming heeft daarnaast geen invloed op oppervlaktewater. In het plangebied en de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

Conclusie
Waterhuishoudkundig zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan dit bestemmingsplan. Het plan heeft een positief effect op de waterhuishouding door de afname van verhard oppervlak. Voor het waarborgen van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, geldt dat voor het nieuwe dakoppervlak geen uitlogende bouwmaterialen mogen worden gebruikt. Verder dienen schoon hemelwater en vuil water gescheiden te worden afgevoerd.

3.11 Flora en Fauna

Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. Deze vervangt de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wet vormt een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), dat op provinciaal niveau is uitgewerkt (Gelders Natuurnetwerk).

De Wet natuurbescherming heeft enerzijds betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.

Anderzijds is in de wet de bescherming van diverse planten- en diersoorten in Nederland vastgelegd. Naast de voor alle in het wild levende planten en dieren geldende algemene zorgplicht, geldt voor een aantal soorten een aanvullend beschermingsregime. Dit betreffen drie groepen van beschermde soorten, te weten alle vogelsoorten uit de Europese Vogelrichtlijn, overige strikt beschermde soorten uit de Europese Habitatrichtlijn en nationaal beschermde soorten (waaronder de 'Rode Lijst'). De Wet Natuurbescherming bevat een verbod om (het leefgebied van) beschermde soorten aan te tasten.

Provincies hebben de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten in het kader van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling, op basis van de provinciale verordening. De provincie Gelderland heeft voor een aantal soorten vrijstelling verleend.

Indien voorzorgsmaatregelen ten aanzien van andere beschermde soorten niet mogelijk zijn, dient bij de provincie een ontheffing te worden aangevraagd wanneer er sprake is van activiteiten in strijd met de verbodsbepalingen van de wet.

Beoordeling
In de huidige situatie is in het plangebied een hoofdgebouw aanwezig, dat tijdelijk door een bouwbedrijf wordt gebruikt en is één bedrijfswoning toegestaan. Dit bestemmingsplan voorziet in sloop van de bestaande bebouwing en de realisatie van een gebouw met 12 woningen. Deze ingrepen hebben mogelijk gevolgen voor de flora en fauna. Er is daarom een ecologische quick scan uitgevoerd, waarin de gevolgen vanuit een oogpunt van gebiedsbescherming en soortenbescherming zijn onderzocht. De rapportage is als bijlage bij de toelichting opgenomen (Bijlage 3). De onderzoeksresultaten worden hierna beknopt weergegeven.

Resultaten gebiedsbescherming
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Driel en valt buiten de invloedssfeer van op basis van de Wet natuurbescherming aangewezen gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige Ecologische Hoofdstructuur). Het Natura 2000-gebied Veluwe bevindt zich op ca. 1,2 kilometer ten noorden van het plangebied. Het NNN bevindt zich op ca. 340 meter oostelijk van het plangebied. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, de tussenliggende functies en de afstand tot Natura 2000-gebieden en het NNN, kunnen negatieve externe effecten op deze gebieden op voorhand worden uitgesloten. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Resultaten soortenbescherming
Middels onder meer een veldonderzoek is onderzocht in hoeverre beschermde planten- en diersoorten in het plangebied (kunnen) voorkomen. Specifiek is aandacht besteed aan mogelijke verblijfplaatsen van de steenmarter vanwege de aanwezigheid van zolders.

Vogels
De huidige bebouwing in het plangebied bevat ruimtes die toegankelijk zijn voor de jaarrond beschermde vogelsoorten huismus en gierzwaluw (via de dakgoten en/of losliggende dakpannen). Door de ingrepen worden dan ook potentiële nestlocaties van de huismus en gierzwaluw verstoord. Voordat sloop van de bebouwing plaatsvindt, dient dan ook nader onderzoek plaats te vinden naar de aanwezigheid van nestlocaties van de huismus en/of de gierzwaluw. Dit onderzoek dient plaats te vinden tijdens de broedperiode van deze soorten.

Verder kan de huidige bebouwing onderdak bieden aan algemene broedvogelsoorten, zoals de kauw, die niet jaarrond beschermd zijn. Deze soorten hebben in de omgeving ruim voldoende mogelijkheid om te broeden. Holenbroeders of makers van grote nesten (zoals spechten, mezen, zwarte kraai) zijn niet te verwachten vanwege het ontbreken van bomen in het plangebied. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd buiten het broedseizoen (globaal: maart tot en met half augustus), is geen sprake van overtreding van de Wet natuurbescherming. Wanneer binnen het broedseizoen (sloop)werkzaamheden plaatsvinden, dient vooraf onderzocht te worden of nesten aanwezig zijn.

Vleermuizen
De bebouwing in het plangebied is in principe ook geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen (dwergvleermuis, laatvlieger), vanwege de ruimte langs de dakranden en ruimtes achter betimmeringen. Door de voorgenomen sloop komen deze potentiële verblijfplaatsen te vervallen. Er worden geen potentiële vliegroutes verstoord. Voordat sloop van de bebouwing plaatsvindt, dient nader onderzoek naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van dwergvleermuizen en laatvliegers te worden uitgevoerd, waarmee de daadwerkelijke functie van het plangebied voor vleermuizen kan worden vastgesteld. Daarmee kan worden vastgesteld of overtreding van de Wet natuurbescherming mogelijk aan de orde is. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd conform het protocol voor vleermuisonderzoek.

Overige zoogdieren
Het plangebied vormt geschikt habitat voor de steenmarter, die in de omgeving ook voorkomt. Bij het veldbezoek zijn echter geen sporen van deze soort aangetroffen. Daarom kan worden vastgesteld dat het plangebied niet in gebruik is door de steenmarter. Het voorkomen van overige streng beschermde zoogdiersoorten kan, vanwege het ontbreken van geschikt habitat, redelijkerwijs worden uitgesloten.

Het plangebied vormt wel geschikt habitat voor een aantal licht beschermde grondgebonden zoogdieren, met name diverse muizensoorten. De kans bestaat dat verblijfplaatsen verloren gaan. Voor deze soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen en is een ontheffing niet nodig. Wel geldt de algemene zorgplicht te allen tijden.

Overige beschermde soorten
Voor reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelden vormt het plangebied geen geschikt habitat en/of is verstoring redelijkerwijs uitgesloten. Beschermde plantensoorten zijn niet waargenomen tijdens het veldbezoek.

Conclusie
Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden zijn op voorhand redelijkerwijs uit te sluiten. Wel is de huidige bebouwing in het plangebied geschikt als nestplaats voor de huismus en de gierzwaluw en als verblijfplaats voor vleermuizen (dwergvleermuis, laatvlieger). Ook kunnen niet-jaarrond beschermde broedvogels voorkomen. Voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden, dient daarom nader onderzoek te worden verricht naar de aanwezigheid van de huismus, gierzwaluw, dwergvleermuis en laatvlieger. Indien deze werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, dient tevens te worden vastgesteld of er nesten van overige vogelsoorten aanwezig zijn.

Met inachtneming van de genoemde maatregelen, zijn vanuit het aspect flora en fauna op voorhand geen belemmeringen te verwachten en is de ontwikkeling uitvoerbaar. Door middel van het opnemen van een omgevingsvergunning voor het slopen van bestaande gebouwen, is geborgd dat voorafgaand aan de sloop onderzoek is verricht naar de aanwezigheid van de bedoelde beschermde soorten.

3.12 Archeologische waarden

De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan en een archeologische beleidsadvieskaart vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.

Beoordeling
Ter plaatse van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Dit betekent dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm-Mv, bij een oppervlakte van 100 m² van de ingreep, archeologisch onderzoek verplicht is. Op basis van de archeologische beleidskaart bevindt het plangebied zich in een gebied met zeer hoge archeologische verwachtingswaarde en geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen dieper dan 30 cm-Mv, bij een oppervlakte van 50 m² van de ingreep. Qua oppervlakte worden beide drempelwaarden bij de onderhavige planontwikkeling overschreden. Er wordt echter gebouwd binnen de huidige bouwcontouren. Op voorhand is niet te verwachten dat de benodigde ingrepen dieper de bodem ingaan dan de huidige bebouwing en er daarom geen sprake zal zijn van eventuele verstoring van archeologische waarden.

Mocht bij de uitwerking van de planontwikkeling blijken, dat toch sprake zal zijn van diepere bodemingrepen, dan dient alsnog een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Ter waarborging van deze verplichting is in het plangebied, overeenkomstig de archeologische beleidskaart, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' opgenomen.

Conclusie
Op voorhand vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Indien voor de bouw van het gebouw bodemingrepen nodig zijn dieper dan de huidige bebouwing en groter dan 50 m², dient een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Ter waarborging hiervan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' in het plan opgenomen.

3.13 Bezonning

Er is een bezonningsstudie uitgevoerd, deze is opgenomen in bijlage 6. Hoewel er geen wettelijke normen en eisen zijn gesteld ten aanzien van bezonning van gebouwen, kunnen de optredende effecten op de bezonning, in navolging van uitspraken van de Raad van State, worden getoetst aan de TNO-norm voor bezonning. In het kader van een bestemmingsplan dient een afweging plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De conclusie van de bezonningsstudie is dat, zowel het geldende als het nieuwe bestemmingsplan meer schaduwwerking geven op de omgeving ten opzichte van de bestaande situatie. Doordat de bebouwing ingevolge het nieuwe bestemmingsplan ranker is dan het nu geldende bestemmingsplan, komt de schaduwwerking weliswaar hoger, maar is ook eerder sprake van bezonning van de betreffende gevel(s). Dit betekent dat (ook) met het nieuwe bestemmingsplan (ruimschoots) voldaan wordt aan de lichte TNO-norm ten aanzien van bezonning. Geconcludeerd wordt dat alle omliggende bebouwing ook in de toekomstige situatie daarmee voldoende bezonning ontvangen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft het perceel op de hoek van de Fazantstraat en de Korte Molenstraat te Driel (Fazantstraat 26/26a en Korte Molenstraat 12-12b). Het perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 830 m². Het plangebied ligt aan de oostkant van de kern Driel, enerzijds nabij het centrum van deze kern en anderzijds nabij het buitengebied.

Het plangebied is momenteel verhard. Er is een pand van één tot twee bouwlagen met een kap aanwezig. Het pand beschikt tevens over een dakterras. De bebouwing is verouderd en verkeert in slechte staat. Voor de initiatiefnemer is het niet meer rendabel om het pand te renoveren. Bovendien staat een gedeelte van het pand leeg. In dit gedeelte is een bedrijfswoning toegestaan. De rest van het pand wordt tijdelijk gebruikt door een bouwbedrijf. In het plangebied zijn geen groenvoorzieningen aanwezig.

Het perceel en het pand zijn in eigendom van de Woningstichting Heteren. In afbeelding 4 is een impressie van de bestaande situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0269DRIEfazantstr-VSG1_0005.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0269DRIEfazantstr-VSG1_0006.png"  
Afbeelding 4: Huidige situatie plangebied (boven: luchtfoto; onder: zicht op de bebouwing vanaf het noordoosten) (bron: Google Maps/Google Streetview).  

4.2 Voorgenomen ontwikkeling

Het voornemen bestaat om de bestaande bebouwing in het plangebied te slopen en te vervangen door nieuwbouw. De nieuwbouw betreft een gebouw voor 12 appartementen binnen de huidige bebouwingscontour. De appartementen zijn specifiek bedoeld voor urgentiegevallen, zoals starters, gescheiden ouders en statushouders.

In afbeelding 5 is de situering van de bebouwing weergegeven. Het bouwplan voorziet in een samengestelde bouwmassa met twee hoofdmassa's waarin de appartementen zijn voorzien. Beide hoofdmassa's bestaan uit 3 woonlagen. De tussenliggende ruimte betreft gezamenlijke ruimten en een collectief stijgpunt.

De bebouwing heeft een geringere contour dan de bestaande bebouwing. De omliggende gronden worden ingericht met parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen waaronder enkele bomen en 12 bergingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0269DRIEfazantstr-VSG1_0007.png"  
Afbeelding 5: weergave van de bebouwingscontour van de toekomstige bebouwing (bron: buro Waalbrug)  

De toekomstige situatie leidt, met inachtneming van de stedenbouwkundige randvoorwaarden, tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. De beoogde bebouwing is passend in de omgeving en de hoeveelheid aan bebouwing en verharding neemt af.

4.3 Verkeer en parkeren

De gemeente Overbetuwe heeft in de Nota Parkeernormen (2016) haar parkeerbeleid vastgesteld. Deze nota bevat tevens concrete parkeernormen. Het plangebied behoort tot het gebied 'overige kernen' zoals bedoeld in de Nota (weinig stedelijk).

In de huidige situatie is in het plangebied detailhandel en dienstverlening toegestaan, alsmede één bedrijfswoning. Het bouwvlak heeft een oppervlakte van ca. 625 m².De parkeernormen die op basis van het huidige bestemmingsplan van belang zijn:

  • Commerciële dienstverlening: 3,8 pp/100 m2 bvo.
  • Detailhandel: 2,2 tot 5,1 pp/100 m2 (kringloopwinkel tot buurtsupermarkt).
  • Wonen: 1,8 (huur, etage, goedkoop).

De norm voor wonen wordt ook aangehouden voor de bedrijfswoning die in de huidige situatie mogelijk is. De parkeernormen voor de huidige bestemmingen leiden tot de volgende parkeervraag:

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0269DRIEfazantstr-VSG1_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0269DRIEfazantstr-VSG1_0009.png"

In het parkeeronderzoek (zie bijlage 5) is uitgegaan van de norm van 1,8. In het licht van de naar verwachting beperkte inkomsten van de toekomstige bewoners (de appartementen zijn bedoeld voor urgentiegevallen, zoals starters, gescheiden ouders en statushouders) en de beperkte omvang van de appartementen is de verwachting dat het autobezit onder de bewoners lager zal zijn dan bij ruimere woningen. Hooguit één auto per woning lijkt een reëel uitgangspunt. Inclusief een toeslag voor bezoek wordt de parkeernorm in dit geval dan 1,3 parkeerplaats per woning. In de praktijk is het aantal daadwerkelijk benodigde parkeerplaatsen kleiner dan we op basis van de norm berekenen, 16 parkeerplaatsen in plaats van 22.

Bij het nieuwbouwplan is er ruimte om op eigen terrein en op straat een deel van de benodigde parkeerplaatsen te realiseren. Het gaat om 10 parkeerplaatsen. Voor een deel wordt de parkeervraag op openbaar terrein opgelost. Op basis van de parkeeranalyse en het parkeeronderzoek blijkt dat het resterende deel van de benodigde parkeerplaatsen in de omgeving kan worden gevonden.


Voor de huidige bewoners kan dit betekenen dat zij op sommige momenten iets verder van huis moeten parkeren. De hoeveelheid verkeer die samenhangt met de appartementen is kleiner dan de eerdere functies die op deze locatie mogelijk waren. De toename ten opzichte van de huidige situatie is in de praktijk nauwelijks waar te nemen en heeft daarmee geen invloed op de gebruiksmogelijkheden of het functioneren van het woonerf.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemene opzet

Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).

Het bestemmingsplan 'Driel, Fazantstraat-Korte Molenstraat' bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling verantwoord, zowel op basis van het beleid, als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.

De bestemmingsregels
De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' opgenomen.

De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Oosterhout', dat het meest recente komplan van Overbetuwe is.

Bouwplan
Indien een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.

5.2 Toelichting op de verbeelding en regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.

Wonen
Het grootste deel van het plangebied is bestemd als 'Wonen'. Op de verbeelding is binnen deze bestemming een bouwvlak opgenomen, waarbinnen het appartementengebouw moet worden gesitueerd. Het bouwvlak is afgestemd op het concrete bouwvoornemen. Het bouwen van nieuwe hoofdgebouwen is pas toegestaan, wanneer het noodzakelijke verkennend bodemonderzoek (zie paragraaf 3.6) is verricht en uitwijst dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Dit is in de bouwregels geborgd. Ook is sloop van de bestaande bebouwing pas toegestaan na uitvoering van een nader flora- en fauna-onderzoek naar de soorten huismus, gierzwaluw, dwergvleermuis en laatvlieger.

Er zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte zijn opgenomen op de verbeelding en bedragen respectievelijk 9 en 12 meter. Daarmee is bebouwing in maximaal 3 lagen met een kap, mogelijk. Het maximum aantal woningen is op de verbeelding aangegeven (12). Bergingen zijn tevens toegestaan buiten het bouwvlak, in het achtererfgebied.


Waarde - Archeologische verwachting 1
In het plan is een dubbelbestemming opgenomen, ten behoeve van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Op basis van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek nodig indien sprake is van bodemverstorende ingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm onder maaiveld. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming. De regels van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze regels prevaleren de regels van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming.

Hoofdstuk 6 Financiële toelichting

Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. Dit bestemmingsplan voorziet in een bouwplan.
 
De kosten, die gemaakt zijn bij het opstellen van het bestemmingsplan, worden verhaald middels een kostenverhaalsovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Met de ontwikkelende eigenaar van de gronden in het plangebied is tevens een planschadeovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het verhaal van eventuele planschadekosten. De initiatiefnemer vergoedt aan een aanvrager mogelijke planschade als gevolg van planologische wijzigingen, die een nadelig gevolg voor hem hebben. Het kostenverhaal is hiermee op afdoende wijze vastgelegd.

Financiële haalbaarheid
De kosten die gemaakt worden voor realisatie van het plan komen voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkelingen te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

 

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

7.2 Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In het kader van het vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan 'Driel, Fazantstraat-Korte Molenstraat' aan de betrokken overlegpartners voorgelegd. Daarnaast is het voorontwerpbestemmingsplan op basis van de Inspraakverordening gemeente Overbetuwe van 10 augustus tot 20 september 2017 ter inzage gelegd. Inwoners van de gemeente en overige belanghebbenden waren gedurende deze periode in de gelegenheid om een inspraakreactie in te dienen.

Vooruitlopend op de inspraakperiode en het toesturen in het kader van het vooroverleg, hield de initiatiefnemer op 12 juli 2017 een inloopbijeenkomst. Hij nodigde daarvoor de direct omwonenden actief uit. Uiteindelijk lieten de bewoners van circa tien woningen zich informeren. Een aantal van hen waren blij dat er eindelijk actie wordt ondernomen op deze locatie. Zij kunnen zich (in grote lijnen) vinden in het voorgestelde plan. Vanuit anderen werden zorgen geuit over het parkeren, privacy, het aantal bouwlagen en de doelgroep die op deze locatie komt te wonen.

De vooroverleg- en inspraakreacties zijn opgenomen in het rapport 'Inspraak en vooroverleg voorontwerpbestemmingsplan Driel, Fazantstraat-Korte Molenstraat' en daarin van een reactie voorzien (bijlage 4). In totaal zijn 23 inspraakreacties ingediend. Door de provincie Gelderland en het waterschap Rivierenland is een vooroverlegreactie ingediend.

De ingediende inspraakreacties leidden tot de volgende aanpassingen van het voorontwerpbestemmingsplan:

  • De verbeelding is aangepast: het bouwvlak is verkleind en niet meer op de perceelsgrens gelegen. Voor de bergingen is een aanduiding 'bijgebouwen' opgenomen.
  • In de regels is de regeling voor bergingen aangepast en verduidelijkt naar aanleiding van het voorgaande.
  • In de regels van het bestemmingsplan is geborgd dat het sociale huurappartementen betreffen.

Als gevolg van reacties van overlegpartners is de volgende aanpassing in de regels doorgevoerd:

  • Artikel 4.2.1 onder 3: 'en/of' wordt gewijzigd in 'en'.

Ten slotte is ambtshalve in de planregels geborgd dat voorafgaand aan de sloop van de bestaande gebouwen, onderzoek wordt verricht naar de aanwezigheid van beschermde soorten. Indien nodig moeten maatregelen zijn getroffen en/of moet een ontheffing zijn verleend.

7.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken, van 2 november 2017 tot en met 13 december 2017. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn zestien zienswijzen ingediend. Een aantal zienswijzen is medeondertekend. Eén zienswijze is ingediend na afloop van de termijn van terinzagelegging van het plan. Deze is niet-ontvankelijk verklaard, maar komt inhoudelijk overeen met andere zienswijzen en wordt daarmee indirect van een reactie voorzien. De zienswijzen zijn van een reactie voorzien in het Rapport zienswijzen & ambtshalve wijzigingen ontwerpbestemmingsplan "Driel, Fazantstraat-Korte Molenstraat". De wijzigingen als gevolg van de zienswijzen en de ambtshalve wijzigingen zijn ook in dit rapport beschreven. Het plan is vervolgens ter gewijzigde vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad.

De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan op 2 oktober 2018 gewijzigd vastgesteld met inachtname van in het rapport beschreven wijzigingen. Daarnaast is een amendement aangenomen, dat een wijziging van de verbeelding bij het plan betekent. De maximum goot- en bouwhoogten binnen het bouwvlak op de verbeelding zijn specifieker toegespitst op het bouwplan door middel van een differentiatie van de toegestane hoogten.

7.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.