direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Elster Grindweg 3, Driel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0252BUITgrindweg3-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Elster Grindweg 3 in het buitengebied van Overbetuwe ligt de voormalige boerderij "De Zonnekamp". De initiatiefnemer wil de bedrijfsgebouwen en de voormalige boerderij, die beide in slechte staat verkeren, slopen. In plaats van deze bebouwing wil de initiatiefnemer op het perceel twee woningen met bijbehorende voorzieningen ontwikkelen. Eén woning wordt aan de voorzijde van het perceel gesitueerd ter plaatse van de voormalige boerderij. De 'extra' woning wordt op het achterste perceelsgedeelte gerealiseerd.

De voorgenomen ontwikkeling past niet in het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'. De ontwikkeling past wel binnen het gemeentelijk beleid voor functieveranderingen in het buitengebied. De gemeente Overbetuwe is dan ook bereid om medewerking aan het initiatief te verlenen, mits er sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Dit bestemmingsplan 'Buitengebied, Elster Grindweg 3, Driel' voorziet in het planologisch-juridisch kader om de door de initiatiefnemer gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het perceel aan de Elster Grindweg 3 te Driel. Het plangebied ligt in het buitengebied van Overbetuwe, ca. 350 meter ten zuiden van de kern Driel. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Heteren, sectie O, nummers 1916 en 1917.

De omgeving bestaat hoofdzakelijk uit agrarische gronden, met name aan de oostkant van de Elster Grindweg. Het plangebied maakt deel uit van een buurtschap aan de Elster Grindweg, Keulse Kamp. Dit buurtschap is duidelijk herkenbaar als zelfstandig bebouwingscluster aan de rand van het buitengebied. De bebouwing is hier met name in gebruik voor woondoeleinden en enkele niet-agrarische bedrijven. Zo zijn direct ten zuiden van het plangebied en aan de overzijde van de Elster Grindweg woonpercelen gelegen (Elster Grindweg 3a en 12-20).

Op het perceel is de voormalige boerderij "De Zonnekamp" aanwezig. Voorheen was het perceel als melkveehouderij in gebruik, maar dit gebruik is al geruime tijd gestaakt. Achter de boerderij zijn de voormalige agrarische bedrijfsopstallen aanwezig. Zowel de boerderij als de overige opstallen zijn vervallen en bevinden zich in zeer slechte staat. Het achterste perceelgedeelte is in gebruik als weiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0252BUITgrindweg3-VSG1_0001.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0252BUITgrindweg3-VSG1_0002.png"  
Figuur 1: ligging van het plangebied (boven) en gedetailleerde weergave en begrenzing (onder)  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan is 'Buitengebied Overbetuwe', vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe op 5 maart 2013. Het plangebied heeft de bestemmingen 'Wonen' (voorste, westelijke gedeelte) en 'Agrarisch' (oostelijk deel aan de achterkant van het perceel). Verder gelden in het plangebied de gebiedsaanduidingen 'waardevol landschap' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. Tevens zijn in het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2' (kleine zone in de noordwestelijke hoek) en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' (rest van het plangebied) opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0252BUITgrindweg3-VSG1_0003.png"  
Figuur 2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'  


Het bouwen van een extra woning op het perceel is niet mogelijk op basis van het bestemmingsplan. Het bestaande aantal woningen mag immers niet worden vermeerderd. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

Allereerst wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het beleid dat van toepassing is op de onderhavige ontwikkeling. Daarna worden in hoofdstuk 3 de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van toepassing zijn. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving (huidige en toekomstige situatie alsmede verkeer en parkeren). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling van de gewenste ontwikkeling. Daaropvolgend wordt de financiële en economische haalbaarheid van het plan toegelicht. Afgesloten wordt met het hoofdstuk over de te volgen procedure (hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte1 staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen, laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Conclusie
De voorliggende ontwikkeling speelt zich gezien de aard en omvang af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd wordt dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd.

Conclusie
De voorliggende ontwikkeling speelt zich gezien de aard en omvang af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd wordt dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet, voor zover nieuwe stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden, een verantwoording aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de 'ladder voor duurzame verstedelijking'). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van één extra woning op een bestaand woonperceel. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt daarbij gesloopt. Per saldo is er sprake van een afname van bebouwing en ruimtebeslag. Voorts blijkt uit de jurisprudentie (zie onder meer ABRvS 14 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:156) dat het toevoegen van één woning, gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling, geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is. Nu het voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. Nadien zijn nog twee actualisatieplannen vastgesteld, waarvan de meest recente op december 2015. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur(versterking);
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.


Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

De provinciale hoofddoelen zijn uitgewerkt en vertaald in provinciale ambities, die moeten resulteren in een divers, dynamisch en mooi Gelderland. In deze regio streven de provincie en haar partners naar de volgende vier speerpunten:

  • Innovatie en economische structuurverbetering;
  • Bereikbaar en verbonden;
  • Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking;
  • Benutten gebiedskwaliteiten.


Conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels, waaraan het voorliggende initiatief moet worden getoetst. De Omgevingsvisie zelf heeft geen directe doorwerking op dit bestemmingsplan.

Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld op 24 september 2014. De meest recente actualisatie van de verordening dateert van december 2015.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.

Beoordeling
Het plangebied is gelegen binnen de volgende aanduidingen:

  • Verwevingsgebied niet-grondgebonden veehouderij. Binnen deze gebiedsaanduiding is nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderijen niet toegestaan. Dit bestemmingsplan voorziet hierin ook niet.
  • Tijdelijk verbod hervestiging/nieuwvestiging/uitbreiding (bestaande) glastuinbouw. In het plangebied is zowel in de huidige als toekomstige situatie geen sprake van glastuinbouw.
  • Romeinse Limes (uitsluitend noordwestelijke hoek van het plangebied). Bestemmingsplannen die onderdeel uitmaken van de Romeinse Limes mogen geen ontwikkelingen mogelijk maken die de kernkwaliteiten van dit erfgoed aantasten. In dit geval wijzigt de bestemming voor dit gedeelte van het plangebied niet en is er sprake van herbouw van een woning op het voorste perceelsgedeelte. Daarmee is geen sprake van aantasting van de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes. In paragraaf 3.11 wordt ingegaan op de waarde van dit erfgoed.
  • Intrekgebieden. In dit gebied mag geen bestemming mogelijk gemaakt worden die voorziet in de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas. Dit bestemmingsplan voorziet hier niet in.
  • KWO-vrije en boringsvrije zone. Binnen deze zones mag geen koudewarmteopslag (KWO) gerealiseerd worden of schadelijke vloeibare stoffen gebruik worden zwaarder dan water, vervoerd of in de bodem gebracht worden. Daarvan is in het plangebied geen sprake.

Daarnaast is het thema 'Wonen' voor dit bestemmingsplan van belang, omdat het plan het toevoegen van één extra woning in het plangebied mogelijk maakt. Nieuwe woonlocaties zijn uitsluitend toegestaan wanneer dit in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief/Kwantitatieve Woonprogramma past. De gemeente Overbetuwe heeft haar woningbouwprogramma, zowel kwalitatief als kwantitatief, vastgesteld in de Woonagenda Overbetuwe 2020. Zie daarover nader paragraaf 2.3. Er wordt maatwerk binnen het woningaanbod geleverd, een belangrijk speerpunt in beide woningbouwprogramma's. De extra woning past binnen het woningbouwprogramma. Verder kan worden opgemerkt dat er sprake is van een geschikte woningbouwlocatie in een woonomgeving (buurtschap nabij de bebouwde kom), waarbij gebruik wordt gemaakt van een bestaand bouwperceel. Door de ligging in een landelijk woonmilieu nabij de bebouwde kom, is het plangebied een aantrekkelijke woonlocatie.

Conclusie
De ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet, past in de Omgevingsverordening Gelderland.

2.3 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie 2020+ Overbetuwe verbindt..
Op 8 september 2009 heeft de gemeenteraad van de Overbetuwe de 'Toekomstvisie 2020, Overbetuwe verbindt..' vastgesteld. De Toekomstvisie+ van Overbetuwe is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De geschetste identiteit kan bijdragen aan het behouden en aantrekken van inwoners en bedrijven. De visie kan mensen inspireren en motiveren die werken aan stedenbouw, sport, ondernemerschap, onderwijs, openbare ruimte, welzijnswerk en dergelijke. De visie is tenslotte ook een duidelijke positionering naar andere gemeenten en partners; het geeft Overbetuwe een eigen gezicht in de regio. De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin van artikel 2.1 van de Wro voor het grondgebied van de gemeente Overbetuwe. In de toekomstvisie zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, economische gesteldheid (werk en werkgelegenheid) en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten.

Beoordeling
Het plangebied is gelegen in het stroomruggen- en oeverwallenlandschap. Dit landschap is verdicht en kleinschalig, met een afwisselend landgebruik in onregelmatige blokverkaveling. Kenmerkend is verder de veelheid aan landelijke wegen met clusters aan vrijstaande woningen en (voormalige) boerderijen. De oeverwallen zijn in de afgelopen 60 jaar grootschaliger en opener geworden. De kwaliteit van het karakteristieke landschap wordt hierdoor bedreigd. Belangrijk is dat de kleinschaligheid van het landschap behouden blijft. Ook de contrasten tussen de open agrarische landschappen en de verdichte bebouwingsclusters zoals buurtschappen, dienen behouden te blijven of te worden versterkt.

Het plangebied maakt deel uit van een bebouwingscluster (buurtschap Keulse Kamp). Door de sloop van in slechte staat verkerende bedrijfsbebouwing wordt de omvang van de bebouwing en de ruimtelijke impact van de bouwmassa aanmerkelijk verminderd. Ook in kwalitatief opzicht is er sprake van een verbetering gezien de huidige staat van de bebouwing. In plaats van deze bebouwing ontstaan twee kleinschaliger woonpercelen, die passen bij het bebouwingscluster van de Keulse Kamp. Ook krijgt het plangebied door deze ontwikkeling een meer landelijke uitstraling. Bij het opgestelde inrichtingsplan (Bijlage 2) is de gewenste ontwikkelingsrichting voor het open kommenlandschap als uitgangspunt genomen. In de toekomstige situatie is er sprake van twee kleinschalige woonpercelen, die aansluiten op het naastgelegen woonperceel Elster Grindweg 3a. Er wordt daarmee bijbedragen aan de gewenste kleinschaligheid van het landschap. Het contrast met het achterliggende open agrarische gebied blijft behouden. Er ontstaat een meer natuurlijke overgang naar dit gebied. In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op de bij het inrichtingsplan gemaakte keuzes.

Het plangebied ligt niet in een als zodanig aangeduid cultuurhistorisch waardevol gebied.

Conclusie
Het bestemmingsplan is gezien het voorgaande in overeenstemming met de door de gemeente gewenste ontwikkelingsrichting voor de omgeving van het plangebied, zoals vastgelegd in de Toekomstvisie+.

Woonagenda Overbetuwe 2020
In de Woonagenda 2020 verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor deze woonagenda is een opgavennotitie opgesteld. Deze woningmarktanalyse geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonagenda. De woonagenda bevat geen detaillistisch uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning) vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.

Accentpunten zijn:

  • Aandacht voor urgente huisvestingsnood: inzetten op geschikte woningen voor bijzondere doelgroepen;
  • Betaalbaarheid en beschikbaarheid: meer betaalbare huurwoningen beschikbaar;
  • Wijs omgaan met de bestaande woningvoorraad: inzetten op verduurzaming;
  • Een levensloopvriendelijke gemeente: langer thuis wonen en er op uit;
  • Een gezonde woningmarkt in balans: prioriteren én versnellen van onze woningbouwplannen.

Het aantal huishoudens binnen de gemeente neemt in de periode 2015-2040 naar verwachting toe met ca. 2.250. Tot 2025 is een uitbreiding van de woningvoorraad met 1.400 woningen nodig voor het oplossen van bestaande tekorten en het opvangen van de autonome huishoudengroei.

Variatie in het woonaanbod is bij realisatie van nieuwbouw een speerpunt. De grootste vraag bestaat naar woningen voor starters en ouderen. Een ander uitgangspunt is dat nieuwe woningen zoveel mogelijk levensloopgeschikt worden gebouwd. De gemeente legt het accent op het bestaande bebouwde gebied: kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering, bijvoorbeeld door functieverandering. Naast verbetering van de bestaande voorraad blijft nieuwbouw nodig om in te spelen op de ambities. Doel van de nieuwbouw is, naast het in de pas lopen met de groei van het aantal huishoudens, meer variatie in het woonaanbod te realiseren en beter aan te sluiten op de kwalitatieve behoefte.

Beoordeling en conclusie
Het gemeentelijk beleid als vastgelegd in de Woonagenda 2020, is gericht op kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en op mogelijkheden voor inbreiding en intensivering. In dit geval wordt één extra woning mogelijk gemaakt op een bestaand woonperceel aan de rand van een buurtschap. Er is geen sprake van een uitbreiding van het ruimtebeslag. Door de wijziging wordt het bestaande bouwperceel optimaal gebruikt op een passende wijze. Daarmee past het plan in de beleidslijn van de Woonagenda.

In de Woonagenda heeft de gemeente haar woningbouwprogramma kwalitatief én kwantitatief vastgelegd voor de periode tot en met 2020. Dit programma vormt een uitwerking van het door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma en de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de regio. Op regionaal niveau zijn afspraken gemaakt met betrekking tot het toevoegen van woningen per gemeente. Overbetuwe heeft een rol in het opvangen van de regionale woningbehoefte door de toenemende druk vanuit het stedelijk gebied van Arnhem en Nijmegen. Uit de woningbouwopgave, die in hoofdstuk 8 van de Woonagenda is vastgelegd blijkt dat er tot 2020 nog ruimte is om circa 1.000 woningen te realiseren. Kwalitatief is de behoefte aan de oostkant van de gemeente (waaronder Elst) gericht op de vleugels: een iets groeiende vraag naar huur en een sterk toenemende behoefte aan duurdere koop. De 15 woningen waarin dit bestemmingsplan voorziet, passen dan ook in het woonprogramma van Overbetuwe. De ontwikkeling is in kwalitatieve en kwantitatieve zin in overeenstemming met de gemeentelijke Woonagenda.

Beleidsregel 'Functiewijziging en nieuwvestiging in het buitengebied'
De beleidsregel 'Functiewijziging en nieuwvestiging in het buitengebied' uit 2008 bestaat uit regels, een toelichting en een gebiedstypenkaart. De beleidsregel bevat het toetsingskader voor concrete verzoeken om functiewijzigingen in het buitengebied.

Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging, waarbij de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (823 m²) wordt gesloopt. De aanwezige voormalige agrarische bedrijfswoning wordt gesloopt en herbouwd. Het plangebied is gelegen in een agrarisch gebied met waarden. Artikel 6 van de beleidsregel bevat regels voor dit gebiedstype.

De beleidsregel biedt mogelijkheden om extra woningen toe te staan. Uitgangspunt is een reductie van bebouwing met tenminste 50%. Wanneer 500-1.500 m² aan bebouwing wordt gesloopt kan medewerking worden verleend aan de realisatie van één nieuwe woning. In het onderhavige geval wordt zoals aangegeven 823 m² aan bebouwing gesloopt. De beleidsregel biedt dan ook de mogelijkheid om de voorliggende ontwikkeling toe te staan. Er wordt een reductie van bebouwd oppervlak van meer dan 50% bereikt.

Voorwaarde is dat de nieuwe woning een inhoud van minimaal 400 en maximaal 600 m³ heeft. In dit geval wordt voor de achterste woning afgeweken van deze inhoudsmaat, want deze wordt maximaal 800 m³. In het inrichtingsplan (Bijlage 2) is verantwoord dat vanuit ruimtelijk-stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt voor een afwijkende maatvoering wordt gekozen. Daarnaast dienen nieuwe bijgebouwen aan een aantal vereisten te voldoen. Deze worden vastgelegd in het bestemmingsplan. Tenslotte dient gebruik te worden gemaakt van bestaande ontsluitingen. Daarvan is in dit geval sprake; beide woningen maken gebruik van de bestaande ontsluiting op de Elster Grindweg aan de noordkant van het perceel.

Voorliggend bestemmingsplan is gezien het voorgaande in overeenstemming met de beleidsregel 'Functiewijziging en nieuwvestiging in het buitengebied'.

Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe (LOP)
In hoofdstuk 2 van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) uit 2009 zijn de (algemene) doelstellingen en gebiedsspecifieke opgaven voor Overbetuwe geformuleerd. De hoofddoelstelling betreft het ontwikkelen van een sterke samenhangende landschappelijke structuur met een eigen Betuwse identiteit, die tegenwicht biedt aan de verstedelijking en waarbij belangrijke landschappelijke waarden duurzaam in stand worden gehouden.

Conclusie
Het plangebied behoort tot het komgebied met open ruimte. Eén van de algemene doelstellingen is het behoud en herstel van de openheid, in het bijzonder in relatie tot de omliggende hoger gelegen oeverwallen en buurtschappen. Het plangebied is gelegen op de grens van de deelgebieden 2 (Hollanderbroek) en 13a ('t Vlot).

Voor deelgebied Hollanderbroek zijn de volgende doelstellingen van belang:

  • aandacht beplanting op erven en samenhang tussen bebouwing en beplanting;
  • stimuleren aanleg poelen en ecologische oevers.

Enkele relevante doelstellingen voor het gebied 't Vlot zijn:

  • versterken van de recreatieve toegankelijkheid van het gebied;
  • versterken van de landschappelijke structuur van het gebied;
  • stimuleren van erfbeplantingen en hoogstamfruitboomgaarden;
  • behoud en versterking van het kleinschalige besloten landschap.


Met het oog op de doelstellingen van het LOP is in het kader van voorliggend bestemmingsplan een inrichtingsplan gemaakt (Bijlage 2). Zie hiervoor paragraaf 4.2, waarin de gewenste inrichting verder is beschreven en toegelicht. Uitgangspunt van het inrichtingsplan is behoud de kenmerkende openheid buiten de woonkavels en een kleinschalige inrichting van de woonkavels zelf, binnen de bebouwingscontouren van de huidige bebouwing. Het verwijderen van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing komt de kleinschaligheid ten goede. Er ontstaan twee kleinschalige woonpercelen, waarbij de bouwmassa's aanmerkelijk kleiner zijn dan de huidige bebouwing. Eén van de gebiedsspecifieke opgaven is daarnaast stimulering van erfbeplanting. Daarin voorziet de te realiseren landschappelijke inpassing eveneens. De gronden aan de oostkant van het perceel blijven open. Hier wordt onder meer een poel gerealiseerd.

Na realisatie van de landschappelijke inpassing en de gewenste ontwikkeling, ontstaat een nieuw ensemble van bebouwing, erf en groen, dat passend is in de omgeving en bijdraagt aan de doelstellingen van het LOP.

Hoofdstuk 3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten zoals het onderhavige beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.

Beoordeling
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

  • 1. In het plangebied wordt planologisch-juridisch één extra woning gerealiseerd op een bestaand woonperceel. Er is daarmee geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r..
  • 2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat wordt verstaan onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Uit paragraaf 3.10 (Flora en Fauna) van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in een gebied dat beschermd wordt op basis van de natuurwaarden. Daarnaast is er geen sprake van externe werking op het Natuurnetwerk Nederland, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie of waterwingebied. Verder behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of tot een Belvédèregebied. Van een bijzonder landschappelijk waardevol gebied is evenmin sprake. Het plangebied ligt dan ook niet binnen een gevoelig gebied.
  • 3. In de overige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende relevante milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door onderhavig bestemmingsplan geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen. Voor de onderbouwing per onderdeel wordt verwezen naar de afzonderlijke paragrafen.


Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van één extra woning op een bestaand woonperceel. Zoals uit bovenstaande opsomming blijkt, is er gezien de kleinschalige omvang van de ontwikkeling geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden en zijn er geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Ook behoort het plangebied niet tot een gevoelig gebied.

Gezien het voorgaande is het dan ook niet noodzakelijk om een m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren in het kader van dit bestemmingsplan.

3.2 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, als in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, voldaan dient te worden aan de in deze wet opgenomen geluidwaarden. Voor het plangebied is uitsluitend het wegverkeerslawaai relevant. Alle wegen hebben geluidzones, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.


Op grond van de Wgh geldt een voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels vanwege het wegverkeer van 48 dB (artikel 82 lid 1). Als de geluidbelasting hoger is, dient een nadere afweging plaats te vinden en kan een ontheffing voor een hogere geluidbelasting worden verleend (artikel 82 lid 2). De maximale ontheffingswaarde voor nieuwbouw binnen de bebouwde kom bedraagt 63 dB.

De gemeente heeft beleidsregels opgesteld voor het toekennen van een ontheffing voor een hogere waarde in de Nota hogere grenswaarden. In deze nota zijn ambities per gebiedstype gesteld.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt één nieuwe woning mogelijk en voorziet daarmee in een nieuw geluidsgevoelig object zoals bedoeld in de Wgh. De woning ligt binnen de geluidzone van de Elster Grindweg, waar een maximumsnelheid van 60 km/uur geldt, maar buiten de geluidzone van de provinciale weg N837. De Elster Grindweg is een doodlopende weg, die ten zuiden van het plangebied is afgesloten voor autoverkeer (met uitzondering van tractoren) en waar dus uitsluitend bestemmingsverkeer van het buurtschap Keulse Kamp rijdt. Gezien de zeer beperkte verkeersintensiteit op de Elster Grindweg en het feit dat de woning buiten de geluidzones van overige wegen is gelegen, is voldoende aannemelijk dat de geluidbelasting ter plaatse van de woningen de voorkeursgrenswaarde niet zal overschrijden. Akoestisch onderzoek wordt in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet nodig geacht.

Conclusie
Zeer aannemelijk is dat de geluidbelasting op de twee te realiseren woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. De woningen zijn uitsluitend binnen de geluidzone van een doodlopende weg gelegen. Akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk. Op voorhand zijn geen belemmeringen te verwachten.

3.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Beoordeling en conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van één nieuwe woning. Het toevoegen van één woning valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen. De luchtkwaliteit wordt daarom niet in betekenende mate aangetast met de voorgestane ontwikkeling en een luchtkwaliteitonderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4 Bedrijven en milieuzonering

Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten''2. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Onderscheid wordt gemaakt in twee omgevingstypen, uitgaande van het principe van functiescheiding: rustige woonwijk c.q. rustig buitengebied en gemengd gebied. In gemengd gebied worden de richtafstanden één afstandsstap verlaagd.

Beoordeling
Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'rustig buitengebied'. Derhalve zijn de reguliere richtafstanden van toepassing. Er is geen sprake van een functiewijziging, omdat perceel reeds voor woondoeleinden bestemd is. Wel wordt een extra woning en daarmee een gevoelig object toegevoegd en wijzigt de mogelijke situering van woningen in het plangebied. Zodoende is het van belang om te onderzoeken of er sprake is van mogelijke belemmeringen voor milieubelastende functies en of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich de volgende bedrijfslocaties:

Adres   Bedrijf   Milieucat.   Richtafstand   Afstand werkelijk  
Elster Grindweg 8-10   opslag, laad- en losplaats t.b.v. sloopbedrijf   2   30 m   50 m  
Elster Grindweg 8-10   timmerwerkplaats t.b.v. aannemersbedrijf (<1.000 m²)   3.1   50 m   50 m  
Elster Grindweg 8-10   geluidsopnamestudio, muziekbedrijf   1   10 m   50 m  
Elster Grindweg 8-10   carrosseriebedrijf   2   30 m   50 m  
Elster Grindweg 8-10   schildersbedrijf   3.1   50 m   50 m  
Elster Grindweg 22   caravanstalling   1   10 m   90 m  
Elster Grindweg 22   poelier-eierhandel   1   10 m   90 m  


In de bovenstaande opsomming is uitgegaan van de kortst mogelijke afstand tussen de bedrijven en de nieuwe woningen. Uit de tabel blijkt dat aan de richtafstanden ten opzichte van deze bedrijven wordt voldaan. Er treden dan ook geen belemmeringen op voor deze bedrijven. Tevens leidt de aanwezigheid van de bedrijven niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat op de gewenste woningen in het plangebied.

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied. Omgekeerd zorgt de ontwikkeling niet voor beperkingen van nabijgelegen functies.

3.5 Geurhinder

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om geurhinder veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening.

De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Voor het plangebied en omgeving is geen gemeentelijke verordening vastgesteld.

Naast de Wgv is sinds 1 januari 2013 ook het Activiteitenbesluit milieubeheer van belang in het kader van de omgekeerde werking. De meeste veehouderijen vallen sindsdien onder de werking van het Activiteitenbesluit. Het Activiteitenbesluit vormt voor wat betreft de 'omgekeerde werking' het toetsingskader voor deze veehouderijen.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van een nieuw geurgevoelig object in de vorm van de nieuwe woning. In de nabije omgeving zijn geen veehouderijen gelegen. De Wgv staat dan ook niet in de weg aan de realisatie van de nieuwe woning. In paragraaf 3.4 is aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, ook wat betreft het aspect geurhinder.

Conclusie
Er zijn vanuit het aspect geurhinder geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.6 Bodem

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. Ook in het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit een belangrijke afweging. Daarnaast bevat de Bouwverordening een verbod voor het bouwen van bouwwerken, waarin mensen permanent of nagenoeg permanent verblijven (zoals woningen) op verontreinigde grond.

Beoordeling
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in één extra woning en in herbouw van een bestaande woning. Daarmee wordt voorzien in bouwwerken waarin permanent of nagenoeg permanent personen zullen verblijven. Derhalve is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het kader van dit bestemmingsplan. De onderzoeksrapportage is toegevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting. Hierna worden uitsluitend de resultaten van het onderzoek weergegeven.

In het plangebied zijn de volgende verhoogde gehaltes aangetroffen:

  • in de baksteen- en puinhoudende bovengrond van de vaste bodem: zink, cadmium, kwik, lood en PAK. De verhoogde gehaltes zijn gerelateerd aan de waargenomen bijmengingen;
  • in de zintuiglijk schone bovengrond van de vaste bodem: kwik;
  • in het grondwater: barium. Deze is toe te schrijven aan een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde.

De aangetroffen gehaltes betreffen allen lichte verontreinigingen, waarbij de achtergrond- en streefwaarden slechts marginaal worden overschreden. De gehalten geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. In een tweetal monsters is daarnaast een laag gehalte asbest aangetoond. Deze zijn echter dermate laag, dat verder onderzoek niet zinvol wordt geacht.

De bodemkwaliteit vormt gezien de onderzoeksresultaten geen belemmering voor het beoogde gebruik voor twee woningen.

Conclusie
Er zijn vanuit het aspect bodemkwaliteit geen belemmeringen voor het voorgenomen gebruik (wonen) op het perceel te verwachten. Verder bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

3.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van één extra woning en maakt daarmee een nieuw kwetsbaar object mogelijk. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In de volgende figuur is een uitsnede opgenomen van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0252BUITgrindweg3-VSG1_0004.png"  
Figuur 3: uitsnede risicokaart (geraadpleegd op 16 december 2016)  

De informatie van de risicokaart levert de volgende inzichten op.

Transportroutes
Het plangebied ligt op ruime afstand van de rijkswegen A15 en A50 en de Betuweroute. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze transportroutes.

Leidingen
Het plangebied ligt op ongeveer 450 meter van een hogedruk aardgasleiding van de Nederlandse Gasunie NV (N-568-34). Op basis van de risicokaart is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 niet over het plangebied ligt. Het invloedsgebied groepsrisico (140 meter, conform het 'Handboek buisleiding in bestemmingsplannen') ligt ruimschoots buiten het plangebied.

Inrichtingen
Het plangebied ligt ca. 550 meter ten westen van de inrichting Grote Molenstraat 185, waar een bovengrondse propaantank aanwezig is. Op basis van de risicokaart is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 niet over het plangebied ligt. Ook is het plangebied buiten het invloedsgebied van de inrichting gelegen. Voor het overige zijn er geen risicovolle inrichtingen in de omgeving aanwezig.

Conclusie
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, hogedruk aardgasleiding en transportroute. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobronnen vormt geen belemmering voor realisatie van het plan.

Ten aanzien van het groepsrisico is van belang dat het plangebied buiten het invloedsgebied van risicobronnen is gelegen.

Het aspect externe veiligheid zorgt dan ook niet voor belemmeringen bij de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.8 Kabels en leidingen

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.

Conclusie
In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en/of leidingen gelegen. Er zijn dan ook geen belemmeringen aanwezig.

3.9 Waterparagraaf

Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2015 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.

In het kort zijn de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:

  • voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GGOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
  • de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HEN-wateren) zijn uitgevoerd;
  • de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
  • wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
  • in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
  • de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
  • toekomstvast hoogwaterbeleid.

Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.

Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.

Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.

Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vastgesteld. Het waterbeheerplan van het waterschap is recent geactualiseerd (zie hierboven), eveneens in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden echter naast elkaar.

In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:

  • wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
    grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • afspraken en taken van waterschap en gemeente.


In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern opgenomen en een overzichtskaart van de gehele gemeente.

Watertoets
Dit bestemmingsplan voorziet in sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (ca. 750 m²). Er wordt één woning met een bijgebouw teruggebouwd. Verder wordt de bestaande boerderij gesloopt en vervangen door een nieuwe woning. Per saldo is er sprake van een significante afname van bebouwd en verhard oppervlak in het plangebied. Daarmee is er waterhuishoudkundig gezien sprake van positieve effecten. Hemelwater en vuilwater dienen gescheiden te worden afgevoerd.

In het plangebied is momenteel geen oppervlaktewater aanwezig. De watergang aan de oostkant van de Elster Grindweg wordt ter hoogte van het plangebied onderbroken. Verder is ten oosten van het plangebied een B-watergang gelegen. De planontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de beide watergangen. Deze blijven intact en er worden geen werkzaamheden aan of nabij de waterlopen uitgevoerd. Het inrichtingsplan voorziet in realisatie van een natuurvriendelijke poel in het oostelijk deel van het plangebied.

Conclusie
Waterhuishoudkundig zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan het plan. Het plan heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding.

3.10 Flora en Fauna

Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Deze vervangt de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wet vormt een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), dat op provinciaal niveau is uitgewerkt (Gelders Natuurnetwerk).

De Wet natuurbescherming heeft enerzijds betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.

Anderzijds heeft de wet betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in een het slopen van een boerderij en bedrijfsbebouwing en het realiseren van twee nieuwe woningen met bijgebouwen. Verder wordt beplanting gerooid en nieuwe beplanting aangebracht in het kader van de noodzakelijke landschappelijke inpassing. Ten behoeve van de planontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd (Bijlage 2), waarin beoordeeld is in hoeverre de planontwikkeling (negatieve) effecten op beschermde natuurgebieden en beschermde soorten kan hebben. De resultaten van het onderzoek worden hierna beknopt weergegeven. In de quickscan die is uitgevoerd in november 2016 is, voor zover mogelijk, rekening gehouden met de Wet Natuurbescherming.

Gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot een beschermd natuurgebied. Natura 2000-gebieden bevinden zich op ca. 2 kilometer afstand van het plangebied (Rijntakken). Op ca. 500 meter van het plangebied bevindt zich het dichtstbij gelegen gebied behorende tot het Gelders Natuurnetwerk. Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en het GNN kunnen, gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot deze gebieden, redelijkerwijs worden uitgesloten.

Soortenbescherming
Door middel van een veldonderzoek, uitgevoerd op 18 november 2016, is onderzocht of er beschermde planten- en diersoorten in het plangebied. Het perceel is momenteel ingericht als tuin.

Planten
Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen.

Vogels
Broedende vogels zijn niet aangetroffen. De aanwezigheid van vogels met niet-jaarrond beschermde nesten kan echter niet worden uitgesloten. In de te slopen schuren zijn oude nesten van vogels aangetroffen (waaronder boerenzwaluw), die echter vermoedelijk al enkele jaren niet meer gebruikt zijn. Aannemelijk is dat houtduiven of andere gebouwbewonende soorten een nest kunnen maken in de schuren. De bomen op het perceel zijn bovendien geschikt voor vogelsoorten zoals vink.

Nesten van jaarrond beschermde soorten zijn niet aangetroffen. De aanwezigheid van jaarrond beschermde soorten kan worden uitgesloten. Het plangebied wordt daarvoor niet geschikt geacht.

Vleermuizen
Beschermde vleermuizen zijn niet aangetroffen. Daarnaast is uitgesloten dat het plangebied geschikt is als essentieel foerageergebied voor vleermuizen. Ook is geen essentiële vliegroute in het plangebied aanwezig. Negatieve effecten op vleermuizen zijn dan ook uitgesloten.

Reptielen en amfibieën
De aanwezigheid van beschermde reptielen en amfibieën is uitgesloten. Deze soorten zijn ook niet aangetroffen.

Zoogdieren
Beschermde zoogdieren zijn niet aangetroffen. Het voorkomen van deze soorten kan worden uitgesloten.

Conclusie
Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden zijn op voorhand redelijkerwijs uit te sluiten. De voorgenomen ingrepen in het plangebied kunnen mogelijk leiden tot verstoring of vernietiging van (nesten van) niet-jaarrond beschermde vogelsoorten. Als de werkzaamheden worden uitgevoerd buiten het broedseizoen (half maart - half juli), of voorafgaand aan de werkzaamheden een inspectie plaatsvindt door een ecoloog, kan overtreding van de Wet natuurbescherming worden voorkomen. Verder dient te allen tijden te worden voldaan aan de algemene zorgplicht. Met in acht name van het voorgaande, zijn negatieve effecten op beschermde soorten niet te verwachten. Het aspect flora en fauna leidt derhalve niet tot belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

3.11 Archeologische waarden

Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan3 en een archeologische beleidsadvieskaart4 vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.

Beoordeling
In het plangebied gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2' (hoge verwachting) en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' (lage verwachting). Voor bodemingrepen groter dan 100 m² respectievelijk 2.500 m² en dieper dan 30 cm -Mv dient in deze gebieden een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Alle bouw- en sloopwerkzaamheden vinden plaats binnen de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. De drempelwaarde voor archeologisch onderzoek wordt niet overschreden. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

De archeologische verwachtingswaarden zijn in dit bestemmingsplan doorvertaald door het handhaven van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. Eerstgenoemde bestemming correspondeert tevens met de in de Omgevingsverordening Gelderland aangeduide Romeinse Limes. De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes worden als volgt omschreven: de Limes is de unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt naast de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:

  • 1. forten (castella), burgerlijke nederzettingen (kampdorpen/vici) en grafvelden;
  • 2. militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens;
  • 3. scheepswrakken.

De ontwikkeling, waarin het voorliggende bestemmingsplan voorziet, leidt niet tot aantasting van deze kernkwaliteiten. De nieuwe bebouwing wordt binnen de huidige bebouwingscontour voorzien. Voor zover aanwezig en zichtbaar, worden de kernkwaliteiten dan ook niet (verder) aangetast.

Met het opnemen van een adequaat beschermingsregime in het bestemmingsplan, is voldoende verzekerd dat er geen archeologische waarden worden aangetast.

Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied. Op de verbeelding en in de regels zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' opgenomen ter waarborging van eventueel aanwezige archeologische waarden, waaronder de waarden van de Romeinse Limes.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Huidige situatie

Het plangebied aan de Elster Grindweg 3 betreft een voormalige agrarische bedrijfslocatie (melkveehouderij). Deze activiteiten zijn al geruime tijd gestaakt. Het perceel is momenteel in gebruik voor woondoeleinden en is ook als zodanig bestemd.

Op het perceel ligt de voormalige boerderij "De Zonnekamp" met de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Deze bebouwing bestaat uit een grote aan de boerderij gebouwde schuur en een daarnaast gebouwde kleinere schuur. Rondom deze bebouwing is verharding aanwezig. Voor het overige is het perceel ingericht als tuin. Het achterste (oostelijke) perceelsgedeelte is in gebruik als weiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0252BUITgrindweg3-VSG1_0005.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0252BUITgrindweg3-VSG1_0006.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0252BUITgrindweg3-VSG1_0007.png"  
Afbeelding 4: Huidige situatie in het plangebied (boven: luchtfoto, midden: zicht vanaf de Elster Grindweg, onder: zicht vanaf het achtererf)  

4.2 Voorgenomen ontwikkeling

De initiatiefnemer is voornemens om de in het plangebied aanwezige bebouwing geheel te slopen. Na sloop van de bebouwing worden twee nieuwe woningen met elk een bijgebouw gerealiseerd. De bebouwing wordt binnen de contour van de huidige bebouwing gesitueerd. De woningen worden ontsloten met één in-/uitrit aan de noordkant van het erf. De gronden rondom de woningen worden ingericht als tuin. Het achterste (oostelijke) perceelsgedeelte wordt ingericht als open weide.

Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is een adequate landschappelijke inpassing van de nieuwe bebouwing vereist. Om dit te bereiken is een inrichtingsplan met een beplantingslijst opgesteld, dat als bijlage is bijgevoegd (Bijlage 2). Het inrichtingsplan voorziet in knip- en scheerheggen (hoog en laag) aan de voorkant van het erf en de zijdelingse perceelsgrenzen. Verder wordt verspreid over het erf voorzien in diverse solitaire bomen enkele boomgroepen van inheemse soorten. Aan de noordzijde wordt een laantje met hoogstamfruitbomen (perenbomen) voorzien. Op het gemeenschappelijke erf (centraal aan de noordkant) is een markante solitaire boom als accent voorzien. In de weide wordt een paddenpoel aangelegd. Hier is reeds een grote populier aanwezig. Aan de watergang worden knotwilgen geplant. De zichtrichting naar het oosten blijft gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0252BUITgrindweg3-VSG1_0008.png"  
Afbeelding 5: schetsmatige weergave toekomstige situatie in het plangebied en het naastgelegen (bestaande) woonperceel  
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0252BUITgrindweg3-VSG1_0009.png"  
Afbeelding 6: toekomstige situatie in het plangebied en het naastgelegen (bestaande) woonperceel in vogelvlucht  

De nieuwe woningen hebben een maximale inhoud van 600 m³ (voorste woning) en 800 m² (achterste woning). De vormgeving van de twee woningen is iets verschillend. De voorste (westelijke) woning wordt vormgegeven als 'oorspronkelijke boerderij' met een rijke detaillering en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 8 meter. De andere ('nieuwe') woning refereert qua architectuur naar de 'agrarische schuren' en wordt wat meer sober en ondergeschikt aan de voorste woning vormgegeven. Deze heeft een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 8 meter. De onderlinge afstand tussen de woningen is ongeveer 17,5 meter. De bijgebouwen hebben een maximale goot- en bouwhoogte van 3 respectievelijk 5 meter. De bebouwing op het erf wordt compact gesitueerd. Hierdoor blijven de noord- en oostkant van het perceel en het centrale erf onbebouwd.

4.3 Verkeer en parkeren

Ten behoeve van de twee woningen dienen op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen aanwezig te zijn. Hierbij dient te worden voldaan aan de Nota Parkeernormen van de gemeente Overbetuwe (Bijlage 1). Binnen het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerplaatsen ten behoeve van beide percelen aanwezig.

De woningen worden gezamenlijk via één in-/uitrit ontsloten op de Elster Grindweg. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluiting op deze weg, waarbij de in/-uitrit wordt uitgebreid. Er wordt een centraal, gezamenlijk erf gerealiseerd tussen de twee woningen in, waar de parkeervoorzieningen gerealiseerd kunnen worden.

De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een zeer geringe toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Deze toename is zo gering, dat er van onevenredige overlast of belemmeringen geen sprake is. De doodlopende Elster Grindweg kan de toename van verkeersbewegingen zonder problemen verwerken.

Voor wat betreft parkeren en verkeersafwikkeling zijn er geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling aanwezig.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemene opzet

Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels). Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Elster Grindweg 3, Driel' bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling verantwoord, zowel op basis van het beleid, als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.

De bestemmingsregels
De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn waar nodig afwijkingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Wonen', 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' opgenomen met de daarbij behorende aanduidingen. Waar nodig worden deze in paragraaf 5.2 nader toegelicht.

De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is zoveel mogelijk aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'. Vanwege de concreetheid van het initiatief en de ruimtelijk-stedenbouwkundige voorwaarden en wensen, is gekozen voor een planvorm met een beperkte mate van flexibiliteit. Daar waar ruimtelijk relevant, zijn de randvoorwaarden in de regels en op de verbeelding doorvertaald.

Bouwplan
Indien een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.

5.2 Toelichting op de verbeelding en regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.

Wonen
Gebruik
De gronden in het plangebied blijven bestemd als 'Wonen'. Deze gronden zijn primair bestemd voor wonen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven en parkeervoorzieningen. Bij recht is een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, als aan de in de regels opgenomen voorwaarden wordt voldaan. Het gebruik van een deel van de woning en/of bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis kan uitsluitend op basis van een omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.

Bouwen
Er is een bouwvlak op maat opgenomen voor de beide woningen. Dit is afgestemd op het inrichtingsplan. De maximale goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding opgenomen. Voor de voorste woning is dit 4 en 8 meter; voor de achterste woning 3 en 8 meter. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan vanaf 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw, waarbij bijgebouwen en vrijstaande overkapping uitsluitend binnen de aanduiding 'bijgebouwen' zijn toegestaan. De maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt 120 m² per bouwperceel.

Waarde - Archeologische verwachting 2 en 4
In het plan zijn met het oog op de archeologische verwachtingswaarden (zie paragraaf 3.11) dubbelbestemmingen opgenomen. Op basis van deze dubbelbestemmingen is archeologisch onderzoek nodig indien sprake is van bodemverstorende ingrepen groter dan 100 m² respectievelijk 2.500 m² en dieper dan 30 cm-Mv. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming. De regels van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze regels prevaleren de regels van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming.

Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling met betrekking tot ondergronds bouwen opgenomen. Dit is uitsluitend toegestaan daar waar bovengronds gebouwen aanwezig danwel toegestaan en in maximaal één bouwlaag ondergronds.

Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan voor alle opgenomen bestemmingen.

Algemene aanduidingsregels
Op de verbeelding zijn, overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan, de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'overige zone - waardevol landschap' opgenomen. Deze aanduidingen waarborgen dat er geen ingrepen worden gepleegd die de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening kunnen aantasten en dat de kenmerken van het waardevolle (open) landschap niet onevenredig wordt aangetast.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn bevoegdheden opgenomen met betrekking tot de maatvoering, bouwgrenzen en ondergronds bouwen.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Dit betreft kleine wijzigingen van de bestemmingsgrenzen.

Algemene procedureregels
Dit artikel beschrijft de procedure, die bij toepassing van een in het plan opgenomen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid, danwel het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken moet worden gevolgd.

Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle bestemmingsplannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Financiële toelichting


Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen.
 
De kosten worden verhaald op basis van een met de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst. Met de ontwikkelende eigenaar van de gronden die binnen het plangebied gelegen, wordt tevens een planschadeovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het verhaal van kosten, dit is daarin op afdoende wijze vastgelegd.

Financiële haalbaarheid
De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkelingen te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

 

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

7.2 Overleg

Artikel 3.1.1 van het besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gezien de geringe omvang en impact van de voorgenomen ontwikkelingen heeft vooroverleg niet plaatsgevonden.

7.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken vanaf 15 juni 2017. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Er zijn geen zienswijzen binnen deze periode ingediend.

Het plan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe op 24 oktober 2017.

7.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.