direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Lechstraat 3, Herveld en Woutersdijk 1a, Valburg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0216BUITlechstr3-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 30 april 2014 deed de Raad van State uitspraak naar aanleiding van de ingediende beroepen tegen het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'. Het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' is voor een vijftal locaties vernietigd. Voor deze locaties dient een nieuwe inhoudelijke afweging gemaakt te worden. Bij deze afweging moet, gelet op de uitspraak, rekening gehouden worden met de voor de locatie specifieke bijzondere omstandigheden. De Lechstraat 3 in Herveld en Woutersdijk 1a te Valburg zijn twee van de vijf vernietigde locaties. Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op deze twee percelen.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' was aan het perceel aan Lechtstraat 3 te Herveld de bestemming 'Agrarisch met waarden' toegekend. De waarden hebben betrekking op de kleinschaligheid van het landschap. Voor de bebouwing was geen bouwvlak opgenomen. Het verzoek van de eigenaar van het perceel is om op het perceel een burgerwoning te realiseren. De kwekerijactiviteiten worden in dat geval beëindigd en de aanwezigde bedrijfsbebouwing gesloopt.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' was aan het perceel aan Woutersdijk 1a te Valburg de bestemming 'Wonen' toegekend. Binnen deze bestemming was aan het perceel de aanduiding 'specifeke vorm van bedrijf - agrarisch hulpbedrijf' toegekend. Op grond van deze aanduiding mocht het perceel gebruikt worden voor een loonbedrijf. De eigenaar van het perceel ziet graag dat het loonbedrijf gelijk bestemd wordt als andere loonbedrijven in het plangebied van bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'.

De hierboven beschreven zaken worden juridisch-planologisch mogelijk gemaakt door middel van onderhavige partiële bestemmingsplanherziening.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden.

Het eerste perceel is gelegen aan Lechstraat 3 te Herveld, in de oksel van de Lechstraat en de Kerkstraat. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Lechstraat en aan de westzijde door de Kerkstraat. Aan de overige zijden wordt het plangebied begrensd door omliggende percelen. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Herveld, sectie H, nummer 487. Het perceel heeft een oppervlakte van 6.450 m².

Op afbeelding 1 is de globale ligging van het plangebied in zijn nabije omgeving te zien. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0216BUITlechstr3-VSG1_0001.png"  
Afbeelding 1: Luchtfoto bestaande situatie plangebied Lechtstraat 3 te Herveld  


Het tweede perceel is gelegen aan Woutersdijk 1a te Valburg, ten noordwesten van de kern Valburg. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Woutersdijk. Aan de overige zijden wordt het plangebied begrensd door omliggende percelen. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Valburg, sectie I, nummer 731. Het perceel heeft een oppervlakte van 6.015 m².

Op afbeelding 2 is de globale ligging van het plangebied in zijn nabije omgeving te zien. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0216BUITlechstr3-VSG1_0002.png"  
Afbeelding 2: Luchtfoto bestaande situatie plangebied Woutersdijk 1a te Valburg  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor beide deelgebieden vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Valburg 1998, herziening 2002', vastgesteld door de gemeenteraad op 25 juni 2002 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland op 21 januari 2003.

Lechstraat 3, Herveld
Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch gebied', zonder bouwperceel. Zodoende is de voorgestane ontwikkeling op basis van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan.

In het (voor deze locatie vernietigde) bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' had het perceel de bestemming 'Agrarisch met waarden' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - kleinschaligheid'. Daarnaast had het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' (noordelijke gedeelte plangebied) en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' (zuidelijke gedeelte plangebied).

Woutersdijk 1a, Valburg
Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden', zonder bouwperceel. De gronden zijn daarmee bestemd voor agrarische bedrijvigheid en instanhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschapswaarden, waaronder zijn begrepen geomorfologische, bodemkundige en landschapsvisuele waarden. De bedrijfswoning heeft de dubbelbestemming 'Wonen'. De woning mag bestaan uit één verdieping met kap. De voorgestane ontwikkeling is op basis van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan.

In het (voor deze locatie vernietigde) bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' had het perceel de bestemming 'Wonen' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulpbedrijf'. Daarnaast had het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'waardevol landschap' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 4'.

1.4 Leeswijzer

Allereerst wordt ingegaan op het beleid wat van toepassing is op onderhavige ontwikkeling. Daarna worden in hoofdstuk 3 de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van toepassing zijn. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving. De huidige situatie en de voorgenomen ontwikkeling komen hier aan bod. Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling. Daaropvolgend wordt de financiële en economische haalbaarheid van het plan aangeduid. Afgesloten wordt met het hoofdstuk voor de te volgen procedure.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte1 staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.


Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Uit bovenstaande drie doelen zijn de dertien nationale belangen naar voren gekomen. Voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:

  • verbeteren van de internationale achterlandverbindingen;
  • versterking van de primaire waterkeringen;
  • deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens.


Conclusie
Beide initiatieven spelen zich af op lokaal niveau en hebben geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat de initiatieven niet conflicteren met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Conclusie
Beide initiatieven spelen zich af op lokaal niveau en hebben geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat de initiatieven niet conflicteren met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de "ladder duurzame verstedelijking"). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Conclusie
Voor wat betreft de ontwikkeling aan Lechstraat 3 te Herveld kan gesteld worden dat er gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt (de toevoeging van één woning), niet voorzien wordt in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (ABRvS 18 december 2013, nr 201302867/1/R4). Voor wat betreft de ontwikkeling aan Woutersdijk 1a te Valburg kan gesteld worden dat er eveneens geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, aangezien er feitelijk geen veranderingen plaatsvinden en het alleen om de wijziging van een bestemming gaat. De in het plan voorziene ontwikkeling kunnen dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Voor wat betreft de behoefte wordt verwezen naar het provinciale beleid (paragraaf 3.2 Provinciaal beleid). Gezien het voorgaande vormt de ladder voor duurzame ontwikkeling geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

2.2 Provinciaal- en regionaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.


Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? Zij zien daarbij de volgende opgaven:

  • focus van nieuwbouw naar het benutten van de bestaande voorraad;
  • van aanbodgestuurd naar vraaggestuurd.


De provincie streeft op regionale schaal naar afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de (netto) groei van de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve opgave per regio wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Met de programmeringsafspraken wordt bereikt:

  • afstemming met buurprovincies;
  • het voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen
  • regio's en gemeenten;
  • de keuze bepalen voor de beste locaties voor woningbouw;
  • het verkleinen van de kans op leegstand;
  • voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking;
  • het bevorderen van binnenregionale samenwerking;
  • het meewegen van de mogelijkheden die de bestaande woningvoorraad en vrijkomend of leegstaand vastgoed bieden;
  • duidelijkheid over hoe om te gaan met overcapaciteit van woningbouwplannen;
  • het voorkomen van nieuwe overcapaciteit aan woningbouwplannen.


De provincie neemt in het maken van de programmeringsafspaken een regierol.

Conclusie
De twee deelgebieden bevinden zich niet in een specifieke zone die van invloed is op de voorgestane ontwikkelingen. De voorgestane ontwikkelingen betreffen de realisatie van een woning en het omzetten van de bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' naar de bestemming 'Bedrijf'. Met de realisatie van de woning is sprake van een vraaggestuurde ontwikkeling, het betreft immers een particulier initiatief. Met het omzetten van de bestemming is geen sprake van een feitelijke wijziging. De voorgestane ontwikkelingen zijn dus in overeenstemming met de Omgevingsvisie Gelderland.

Ruimtelijke Verordening
Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld op 24 september 2014.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie.

Ten aanzien van het aspect wonen is het volgende voorschrift (artikel 2.2) opgenomen:
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Conclusie
Onderhavig plan past binnen de regionale afspraken die zijn gemaakt in het kader van het Kwalitatief Woonprogramma en de kwantitatieve opgave wonen. In het Kwalitatief Woonprogramma 2010 tot en met 2019 (KWP3) zijn eind 2009 afspraken gemaakt met de Gelderse gemeenten en woningcorporaties over te bouwen woningen en de woningdifferentiatie op regionaal niveau. In het KWP3 wordt de Stadsregio een netto woningbouwprogramma opgelegd van 26.000 woningen. De gemeenten in de Stadsregio hebben nog geen verdere afspraken gemaakt over de 'binnenregionale verdeling' van het programma. Binnen het plangebied wordt één woning toegevoegd. Hiermee voldoet het plan aan de kwalitatieve uitgangspunten van het KWP3. Gezien de zeer geringe omvang van voorliggend plan én het feit dat het regionale woningbouwprogramma tot en met 2019 loopt, is het aannemelijk dat het plan ook past binnen de kwantitatieve uitgangspunten van het KWP3.

Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is de opvolger van het 'Regionaal Structuurplan KAN 1995-2005' en is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.

Het Regionaal Plan signaleert een grote vraag naar landelijke woonmilieus. Deze behoefte kan grotendeels worden opgevangen door inbreiding en uitbreiding van de dorpen. Ruimtelijke ontwikkelingen vormen wel een bedreiging voor de ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de dorpen. Bij uitbreidingsplannen worden karakteristieke, streekeigen dorpsstructuren maar zelden als drager of inspiratiebron gebruikt. De ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de regio dreigt hiermee verloren te gaan. Daarom dient met uiterste zorgvuldigheid om te worden gegaan met nieuwbouw in en uitbreiding van kernen.

Conclusie
Een van de kernpunten van beleid is het behouden van de karakteristiek van het gebied. De voorgestane ontwikkelingen kunnen gezien worden als het meer optimaal gebruiken van de locatie. De karakteristiek van het gebied blijft met deze ontwikkelingen bewaard. Geconstateerd kan worden dat de ontwikkelingen niet conflicteren met het regionaal ruimtelijk ordeningsbeleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

Kadernota 'Visie op ruimte'
In 2004 is door de gemeente Overbetuwe de kadernota 'Visie op ruimte' opgesteld. Deze kadernota biedt een landschappelijk en stedenbouwkundig kader, de criteria die de geschiktheid en beperkingen van gebieden voor verschillende vormen van grondgebruik aangeven en een handleiding voor de toepassing van die criteria. De kadernota kent twee uitgangspunten.

Allereerst zal binnen de gemeente Overbetuwe, voordat uitbreiding voor woningbouw aan de orde komt, eerst gezocht worden naar mogelijkheden voor inbreiding binnen bestaande kernen. Hierbij wordt niet alleen gedacht aan een (her-)opvulling van onbebouwde plekken, maar moet vooral worden gedacht aan creatieve toepassingsmogelijkheden voor intensief, meervoudig en/of flexibel ruimtegebruik, geënt op de aard en de schaal van de kern.

Het tweede uitgangspunt betreft de toenemende druk op de gemeente Overbetuwe om de stedelijke ontwikkeling van de Stadsregio Arnhem Nijmegen verder vorm te geven in het oostelijk deel van de gemeente. Vanuit de regionale ontwikkelingsbehoefte wordt vooral ruimte gezocht voor woningbouw, bedrijventerreinen, windenergie en dergelijke. Het oostelijk deel van de gemeente valt binnen het te verstedelijken gebied. Hierdoor ontstaat voor de gemeente de mogelijkheid voor het ontwikkelen van zowel een dynamisch, stedelijk gebied met hoog voorzieningenniveau, als een groen en landelijk gebied. Door te kiezen voor het versterken van de identiteit van beide soorten gebieden, ontstaat een grote meerwaarde voor de gemeente als geheel. Om te voorkomen dat de stedelijke ontwikkelingen het landelijke gebied overspoelen, is een grens tussen beide gebieden nodig.

Conclusie
Het deelgebied Lechstraat 3 te Herveld ligt binnen de zone die is aangewezen als 'kleinschaligheid'. Dit betreft buurtschappen en lintbebouwingen met een kenmerkende kleinschaligheid. Deze kleinschalige elementen hebben een sterke (visuele) relatie met het buitengebied. Uitbreiding van de kernen is slechts wenselijk voor zover de kleinschaligheid wordt behouden en de buurtschappen en lintbebouwingen in hun waarde worden gelaten. Daarnaast is het gebied aangewezen als 'Parel van Overbetuwe'. Dit betreft gebieden met een sterk eigen karakter. Hier is geen ruimte voor grootschalige (stedelijke) ontwikkelingen. De voorgestane ontwikkeling betreft de realisatie van één woning. Zoals in paragraaf 4.3 Landschappelijke inpassing wordt gesteld, blijft de karakteristiek van het gebied met deze ontwikkeling bewaard. Hiermee is onderhavig initiatief in overeenstemming met de Kadernota 'Visie op ruimte'.

Het deelgebied Woutersdijk 1a, Valburg is niet specifiek aangeduid op de kaart van de Kadernota 'Visie op ruimte'.

Beleidsregel functieverandering en nieuwvestiging in het buitengebied
De gemeente Overbetuwe heeft het bestaande beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en functieverandering geactualiseerd en vastgelegd in de beleidsregel 'Functieverandering en nieuwvestiging in het buitengebied' (1 november 2008). Deze beleidsregel is een actualisatie van het huidige gemeentelijke beleid voor hergebruik en is tevens de implementatie van het provinciale en regionale beleid ten aanzien van functieverandering in het buitengebied.

De beleidsregel is bedoeld als toetsingsinstrument voor functieverandering en nieuwvestiging van agrarische en niet-agrarische functies in het buitengebied. Dit beleid heeft als algemene doelstelling vrijkomende bebouwing in het buitengebied te kunnen hergebruiken om hierdoor de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren/ op peil te houden. Een functieverandering kan hiermee bijdragen aan behoud van karakteristieke bebouwing in het buitengebied. De mogelijkheden voor functieverandering en nieuwvestiging zijn gekoppeld aan verschillende gebiedstypen, namelijk de uiterwaarden, bijzonder gebied, agrarisch gebied met waarden en agrarisch gebied.

Het deelgebied Lechstraat 3 te Herveld van onderhavig bestemmingsplan ligt in een agrarisch gebied met waarden (buiten EHS). In een agrarisch gebied met waarden zijn ruime mogelijkheden voor functieverandering.

Functieverandering
Functieverandering is alleen van toepassing op fysiek bestaande, legale vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen die gelegen zijn in het buitengebied. Deze beleidsregel is niet alleen van toepassing op vrijkomende agrarische bebouwing, maar ook op overige functieveranderingen. Door functieverandering van bestaande gebouwen kan tegemoet worden gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen en werken in het buitengebied, zonder daarvoor extra bouwlocaties toe te voegen. Enkele vormen van hergebruik worden expliciet uitgesloten, vanwege verkeersaantrekkende werking, milieuhinder, de planologische situatie of een landschappelijk ongewenste activiteit. Dit zijn:

  • detailhandel, anders dan de verkoop van lokaal geproduceerde agrarische producten en/of industriële bedrijvigheid;
  • bedrijven met een gemiddelde of hoge milieubelasting (categorie 3 en 4 van de VNG-Brochure Bedrijven en Milieuzonering), met uitzondering van categorie 3 bedrijven welke sterk aan de agrarische sector verwant zijn;
  • bordelen en seksinrichtingen.


Algemene voorwaarden
Bij het toestaan van nieuwe activiteiten en/of functieverandering dient aan de volgende algemene voorwaarden te worden voldaan:

  • de activiteit moet binnen de bestaande bebouwing plaatsvinden; nieuwbouw ten behoeve van functieverandering is niet mogelijk. Bij volledige sloop is herbouw ten behoeve van functieverandering onder voorwaarden mogelijk;
  • het uitgangspunt is een reductie van de bebouwing met tenminste 50%. Eventueel kan gezocht worden naar een andere vorm van verevening. Vormen van verevening worden beschreven in de Toelichting van de beleidsregel;
  • de karakteristieke bebouwing met cultuurhistorische en/of architectonische waarde moet behouden blijven;
  • de landschappelijke inpassing moet gewaarborgd zijn en eventuele voorwaarden moeten in een privaatrechtelijke) overeenkomst opgenomen worden;
  • buitenopslag, detailhandel (anders dan verkoop van lokaal geproduceerde agrarische producten) en/of industriële bedrijvigheid is niet toegestaan;
  • de bestaande infrastructuur moet voldoende zijn voor de nieuwe activiteit; aanpassingen zijn niet toegestaan. Verkeersaantrekkende werking in principe niet meer dan 50 verkeersbewegingen per dag. Voorts moet meegewogen worden eventuele verkeersbewegingen op een zelfde wegtraject van andere bedrijfsactiviteiten in het buitengebied;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op al aanwezige agrarische bedrijven en woningen en andere functies als scholen, campings, niet-agrarische bedrijven, door het veroorzaken van milieu- of verkeersoverlast. De actueel aanwezige milieuwaarden moeten worden afgewogen;
  • de parkeervoorzieningen moeten op het bestaande erf gerealiseerd worden.


Functieverandering naar wonen

  • Aanwezige gebouwen kunnen worden hergebruikt met meerdere wooneenheden in één of hoogstens twee gebouwen die bij elkaar staan. Uitgangspunt is reductie van de bebouwing met tenminste 50%. Eventueel kan gezocht worden naar een andere wijze van verevening. Vormen van verevening worden beschreven in de Toelichting;
  • Als hergebruik van de bestaande bebouwing niet mogelijk is, dan kan na sloop van alle bedrijfsgebouwen vervangende nieuwbouw plaatsvinden in één of twee woongebouw(en) met meerdere wooneenheden ter grootte van maximaal 50% van de gesloopte bebouwing;


Conclusie
Ondanks dat er op basis van het hierboven beschreven beleid onvoldoende wordt gesloopt is de gemeente Overbetuwe van mening dat er met de realisatie van het inrichtingsplan (zie paragraaf 4.3 Landschappelijke inpassing) sprake is van voldoende verevening/kwaliteitsverbetering. Er zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen in de regels van onderhavig bestemmingsplan. De eerste voorwaardelijke verplichting is om te garanderen dat het inrichtingsplan wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden. De tweede voorwaardelijke verplichting is om te garanderen dat de sloop van de kas, tunnelkas en ketelhuis wordt uitgevoerd.

Hoofdstuk 3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.

Conclusie
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

  • 1. In het plangebied wordt één woning gerealiseerd en voor een perceel wordt de bestemming omgezet naar de bestemming 'Bedrijf'. Er is daarmee geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r..
  • 2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Uit paragraaf 3.10 (Flora en Fauna) van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in een gebied dat beschermd wordt op basis van de natuurwaarden. Daarnaast is er geen sprake van externe werking op de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Belvédèregebied. Daarnaast is er geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.
  • 3. In Hoofdstuk 3 Milieu- en omgevingsaspecten zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door onderhavig bestemmingsplan geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.


Zoals in bovenstaande opsomming blijkt, is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

3.2 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.


Lechstraat 3, Herveld
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van één woning. De woning bevindt zich binnen de geluidszone van de A50/A15 en de N836 (Tielsestraat). Er is dan ook een akoestisch onderzoek uitgevoerd.2 Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is een bijlage bij deze toelichting.

De geluidsbelasting op de geplande woning vanwege de Rijksinfra A50/A15 bedraagt ten hoogste 53 dB. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Aan de ten hoogste vast te stellen hogere waarde van 53 dB wordt voldaan. De geluidsbelasting vanwege de N836 (Tielsestraat) bedraagt ten hoogste 40 dB, waarmee aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan.

Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat met betrekking tot het aspect geluid aan een goed woon- en leefklimaat voldaan kan worden. Dit onder de voorwaarde dat een hogere waarde wordt vastgesteld.

Woutersdijk 1a, Valburg
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het vastleggen van de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulpbedrijf'. Dit is geen geluidsgevoelig object waardoor akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is.

3.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Lechstraat 3, Herveld
De voorgenomen ontwikkeling valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen. De luchtkwaliteit wordt daarom niet in betekenende mate aangetast met de voorgestane ontwikkeling en een luchtkwaliteitonderzoek is niet noodzakelijk.

Woutersdijk 1a, Valburg
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen verandering in de verkeersaantrekkende werking tot gevolg. De luchtkwaliteit wordt daarom niet in betekenende mate aangetast met de voorgestane ontwikkeling en een luchtkwaliteitonderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor beide ontwikkelingen.

3.4 Bedrijven en milieuzonering

Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten''3. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden.

Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Lechstraat 3, Herveld
Binnen het plangebied krijgen de gronden de bestemming 'Wonen' en wordt één woning toegestaan. Daardoor is er geen sprake van eventuele hinder vanuit het plangebied op de omliggende woningen.

In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich enkele (agrarische) bedrijven. De dichtstbijzijnde bedrijven in de omgeving van het plangebied bevinden zich op voldoende afstand van het plangebied waardoor zij geen belemmering vormen voor de voorgestane ontwikkeling. Daarnaast bevinden zich tussen het plangebied en de bedrijven reeds bestaande woningen waardoor de toevoeging van de woonbestemming binnen het plangebied niet voor extra belemmeringen kan zorgen voor de bedrijven.

Woutersdijk 1a, Valburg
Binnen het plangebied wordt de bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' omgezet naar de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulpbedrijf'. Er is een loonbedrijf op het perceel gevestigd. Dit bedrijf valt maxiaal in categorie 3.1, waardoor er een aan te houden afstand van 50 meter tot woningen geldt. In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich enkele woningen. De dichtstbijzijnde woning in de omgeving van het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 100 meter van het plangebied. Deze woning bevindt zich daarmee op voldoende afstand van het plangebied waardoor de voorgestane ontwikkeling geen belemmering vormt voor de omgeving.

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkelingen.

3.5 Geurhinder

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Voor het plangebied en omgeving is geen gemeentelijke verordening vastgesteld.

Conclusie
In en nabij het plangebied bevindt zich geen belemmerende agrarische bedrijvigheid.

3.6 Bodem en grondwater

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.

Lechstraat 3, Herveld
In dit geval betreft de voorgestane ontwikkeling de realisatie van een woning. Daarom is ter plaatse van deze toekomstige woning een bodemonderzoek noodzakelijk. Er is dan ook een verkennend bodemonderzoek onderzoek uitgevoerd.4 Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is een bijlage bij deze toelichting.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek en de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat zowel in de bovengrond, ondergrond en grondwater verhogingen worden aangetroffen. De locatie kan daarom niet meer als onverdacht worden beschouwd, de verhogingen betreffen slechts verhogingen ten opzichte van de Achtergrondwaarde/Streefwaarde.

De resultaten van het bodemonderzoek geven geen aanleiding om een nieuw onderzoek met een gewijzigde onderzoeksstrategie uit te voeren. Op basis van de resultaten van dit bodemonderzoek zijn er geen bezwaren voor het huidige en/of toekomstige gebruik van de locatie.

Woutersdijk 1a, Valburg
In dit geval betreft de voorgestane ontwikkeling de wijziging van de huidige bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' naar de bestemming 'Bedrijf'. De huidige en toekomstige gebruiksvormen zijn gelijk voor wat betreft de gevoeligheid voor bodemverontreiniging. Bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Ten aanzien van het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie
Gezien het bovenstaande vormt het aspect bodemkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.

3.7 Externe veiligheid

Bij Externe Veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden twee normstellingen gehanteerd. Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers: bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour. Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen);
  • het gebruik van luchthavens.


Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In bovenstaande besluiten is vastgelegd dat voldaan moet worden aan de eisen van het besluit bij nieuwe activiteiten / situaties. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen, transportroutes en/of buisleidingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die aangewezen zijn in het Bevi, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg/spoor/water en buisleidingen.

Lechstraat 3, Herveld
In de nabijheid van de Lechstraat 3 zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen.

Het perceel ligt op 380 meter van de A50. Het perceel ligt daarmee buiten de plaatsgebonden risicocontour van deze transportroute. De plaatsgebonden risicocontour vormt dan ook geen belemmering voor realisatie van het plan. Het plangebied ligt in het invloedsgebied groepsrisico van de A50. Het aantal personen dat zich binnen het plangebied bevindt zal door de functiewijziging toenemen. Het groepsrisico ligt in de bestaande en in de toekomstige situatie onder de oriënterende waarde. Door de grote afstand tussen de risicobronnen en het plangebied heeft de wijziging in het plangebied geen (significant) negatief effect op de hoogte van het groepsrisico.

Woutersdijk 1a, Valburg
Er zijn geen inrichtingen in de omgeving van het plangebied aanwezig. Ook vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats en zijn er geen buisleidingen aanwezig in de nabijheid van het plangebied. Voor wat betreft externe veiligheid zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

Conclusie
Gezien het voorgaande acht de gemeente Overbetuwe de voorgestelde wijzigingen verantwoord. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor realisatie en aanvullende ruimtelijke aanpassingen/maatregelen zijn niet noodzakelijk.

3.8 Kabels en leidingen

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden. In het plangebied zijn geen kabels en/of leidingen gelegen.

3.9 Waterparagraaf

Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.

In het kort hier de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:

  • voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GOOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
  • de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HEN-wateren) zijn uitgevoerd;
  • de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
  • wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
  • in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
  • de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
  • toekomstvast hoogwaterbeleid.


Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2010-1015
Het plan, vastgesteld op 30 oktober 2009, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende zes jaar gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden.

Keur Waterschap Rivierenland 2009
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de "Keur Waterschap Rivierenland" van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.

Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe het Waterplan vastgesteld. In het waterplan wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.

Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:

  • wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
    grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • afspraken en taken van waterschap en gemeente.


In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern op genomen.

Watertoets
Lechstraat 3, Herveld
In dit geval betreft de voorgestane ontwikkeling de wijziging van de huidige bestemming naar een woonbestemming. Daarvoor worden ter compensatie de bestaande kas, tunnelkas en ketelhuis gesloopt. Het verharde oppervlak neemt met deze ontwikkeling af. Er geldt dus geen wateropgave. Waterhuishoudkundig gezien is de ontwikkeling positief, door het afnemen van de verharde oppervlakken. Hemelwater van daken en verhardingen wordt afgekoppeld. Voor het waarborgen van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, geldt dat voor het nieuwe dakoppervlak geen uitlogende bouwmaterialen mogen worden gebruikt.

Woutersdijk 1a, Valburg
In dit geval betreft de voorgestane ontwikkeling de wijziging van de huidige bestemming naar de bestemming 'Bedrijf'. Feitelijk vinden er geen wijzigingen plaats waardoor er niets wijzigt voor wat betreft het verhard oppervlak. Er geldt dus geen wateropgave. Waterhuishoudkundig gezien is de ontwikkeling neutraal. Hemelwater van daken en verhardingen wordt afgekoppeld. Voor het waarborgen van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, geldt dat voor het nieuwe dakoppervlak geen uitlogende bouwmaterialen mogen worden gebruikt.

Conclusie
Wat betreft water zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan het ruimtelijk plan.

3.10 Flora en Fauna

Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in het streekplan is uitgewerkt.

De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Momenteel zijn echter nog geen algemeen toepasbare gedragscodes voorhanden.

Lechstraat 3, Herveld
Middels een verkennend flora- en faunaonderzoek5 is een beoordeling gemaakt van de mogelijke effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is een bijlage bij deze toelichting.

Het plan ondervindt geen belemmeringen door gebiedsbescherming in het kader van de Wet natuurbescherming. Vervolgonderzoek of een ontheffing is niet nodig. De voorgenomen werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.

Geadviseerd wordt om de bebouwing te slopen en de beplanting te verwijderen buiten het broedseizoen. (tussen half maart en half juli). Het verstoren van broedende vogels is te allen tijde verboden conform de Flora- en faunawet. Om er voor te zorgen dat het plangebied zijn functionaliteit voor de huismus niet verliest, wordt geadviseerd om de oppervlakte van de coniferenhaag aan de achterzijde van het plangebied welke verloren gaat in gelijk grootte te compenseren. Hiervoor moet bij voorkeur gebruik gemaakt worden van inheemse soorten zoals de spaanse aak of meidoorn. Ook moeten er voldoende besdragende heesters aanwezig zijn zoals de gelderse roos, sleedoorn, vlier etc. Door deze maatregelen uit te voeren zal de ecologische potentie van het plangebied zelfs verhoogd worden ten opzichte van de huidige ecologische potentie.

Woutersdijk 1a, Valburg
In dit geval betreft de voorgestane ontwikkeling de wijziging van de huidige bestemming naar de bestemming 'Bedrijf'. Feitelijk vinden er geen wijzigingen plaats waardoor flora- en faunaonderzoek niet noodzakelijk is.

Conclusie
Wat betreft natuurwetgeving en beleid zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan het ruimtelijk plan.

3.11 Archeologische waarden

Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan6 en een archeologische beleidsadvieskaart7 vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.

Lechstraat 3, Herveld
Op de archeologische beleidsadvieskaart ligt het plangebied gedeeltelijk binnen de zone die is aangeduid als AWV categorie 3: gebieden met een zeer hoge archeologische verwachting. Dit betekent dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm-Mv, bij een oppervlakte van 50 m² van de ingreep, archeologisch onderzoek verplicht is. Daarnaast is een gedeelte aangeduid als categorie 4: gebieden met een hoge archeologische verwachting. Dit betekent dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm-Mv, bij een oppervlakte van 100 m² van de ingreep, archeologisch onderzoek verplicht is.

De voorgestane ontwikkelingen die op dit perceel mogelijk worden gemaakt betreft de de realisatie van een woning. Daarbij vinden bodemverstorende ingrepen met een diepte van meer dan 30 cm - Mv en met een oppervlakte van meer dan 50 m² plaats. Daarom is een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Er is dan ook een verkennend bodemonderzoek onderzoek uitgevoerd.8 Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is een bijlage bij deze toelichting.

In het plangebied zijn vijf boringen gezet tot 160 cm-mv. Hieruit blijkt dat de bodem bestaat uit oever-op-beddingafzettingen. In één boorprofiel is tussen 85 en 140 -mv een archeologische laag aanwezig.

Op basis van bovenstaande conclusie uit het archeologisch rapport heeft de regioarcheoloog het volgende advies opgesteld: De archeologische laag is gelegen op oeverafzettingen. De oeverafzettingen zijn in drie boringen aangetroffen op circa 50 cm beneden maaiveld. Verwacht mag worden dat in deze laag (ondanks dat een cultuurlaag hier niet (meer) aanwezig is) archeologische sporen aanwezig zijn. Ook op basis van de vele vindplaatsen in de omgeving mag een vindplaats worden verwacht binnen het plangebied. Omdat er een potentieel sporenniveau aanwezig is op de oeverafzettingen, dienen bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld voorafgegaan te worden door archeologisch onderzoek (rekening houdend met een bufferzone van 20 cm ten opzichte van het potentieel archeologische niveau).

In onderhavig bestemmingsplan zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen. Bovengenoemde archeologische waarden die eventueel in het plangebied aanwezig zijn, worden middels deze dubbelbestemmingen beschermd.

Woutersdijk 1a, Valburg
Op de archeologische beleidsadvieskaart ligt het plangebied grotendeels binnen de zone die is aangeduid als AWV categorie 6: gebieden met een lage archeologische verwachting. Dit betekent dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm-Mv, bij een oppervlakte van 2.500 m² van de ingreep, archeologisch onderzoek verplicht is.

Omdat de voorgestane ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt het omzetten van een bestemming betreft, vinden er geen bodemverstorende ingrepen met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² plaats. Daarom is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. In onderhavig bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4' opgenomen. De archeologische waarden die eventueel in het plangebied aanwezig zijn, worden middels deze dubbelbestemming beschermd.

Conclusie
Voor wat betreft archeologie zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan het ruimtelijk plan. Mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden aangetroffen worden dan geldt conform artikel 53 van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg een meldingsplicht bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of het door hem vertegenwoordigd bevoegd gezag, de gemeente Overbetuwe.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Huidige situatie

Lechstraat 3, Herveld
Het perceel is gelegen in de oksel van de Lechstraat en Kerkstraat in Herveld. Op het perceel bevindt zich op enige afstand van de beide wegen een tunnelkas, een kas en een ketelhuis. De oppervlakte van de kas en het ketelhuis bedragen circa 875 m². Het perceel is ingericht en in gebruik als kweekgrond voor een hoveniersbedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0216BUITlechstr3-VSG1_0003.png"  
Afbeelding 3: Foto bestaande situatie plangebied Lechstraat 3 te Herveld  


Woutersdijk 1a, Valburg
Het perceel is gelegen aan de oostzijde van de Woutersdijk. Op het perceel is een vrijstaande bedrijfswoning aanwezig met een oppervlakte 110 m². Verder is er één bedrijfsgebouw (oppervlakte 476 m²) aanwezig. Naast de bebouwing is een aanzienlijk deel van het perceel verhard. Het perceel kent twee inritten. Het perceel wordt sinds 1984 gebruikt door een loonbedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0216BUITlechstr3-VSG1_0004.png"  
Afbeelding 4: Foto bestaande situatie plangebied Woutersdijk 1a te Valburg  

4.2 Voorgenomen ontwikkeling

Lechstraat 3, Herveld
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het slopen van de bestaande kas, tunnelkas en ketelhuis. Centraal op het plangebied wordt een woning met bijgebouw gerealiseerd. De overige gronden van het perceel worden opnieuw ingericht, daar wordt nader op ingegaan in de volgende paragraaf over de landschappelijke inpassing.

Woutersdijk 1a, Valburg
De gronden van dit perceel zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' en in het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' was het bestemd als 'Wonen', terwijl er feitelijk sprake is van een loonbedrijf met een bedrijfswoning. Het is daarom gewenst de bestemming te wijzigen naar 'Bedrijf' met een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulpbedrijf'.

4.3 Landschappelijke inpassing

Lechstraat 3, Herveld
Voor de voorgestane ontwikkeling is een rapport ten aanzien van de landschappelijke inpassing opgesteld.9 Hieronder wordt enkel de conclusie van dit plan weergegeven. De volledige rapportage is een bijlage bij deze toelichting.

Wanneer het gaat om een landschappelijke inpassing zijn vooral de grote structuren op het erf van belang. Deze hebben landschappelijk gezien de meeste impact en zijn bepalend voor het aanzien van het erf (op afstand). Deze structuren zijn in veel gevallen erf-overschrijdend en zorgen ervoor dat het erf onderdeel wordt van het landschap. Dergelijke structuren bestaan voornamelijk uit opgaande beplantingselementen welke verschillend van aard kunnen zijn, afhankelijk van het betreffende landschapstype. Denk daarbij aan knip- en scheerheggen, struweelhagen, houtsingels, geriefhoutbosjes, (knot-) bomenrijen, solitaire bomen en boomgaarden.

Richtlijnen voor omgeving van het perceel:

  • stimuleren aanleg erf-en kavelgrensbeplanting
  • versterken kleinschaligheid op de oeverwal
  • zichtlijnen tussen oeverwal-komgrond open houden
  • aanplant fruitbomen stimuleren
  • woerden beleefbaar houden
  • ecologische waarde verhogen
  • benutten kwel voor bijzondere natuur
  • geleidelijke overgang behouden dorp
  • Bestaande groenstructuur als uitgangspunt voor de vormgeving van ontwikkelingen
  • Aanleggen ommetjes en wandelroutes


Het inrichtingsplan is afgestemd op het LOP van de gemeente Overbetuwe. Dit resulteert in een landschappelijk en cultuurhistorisch verantwoorde inrichting, waarbij niet alleen is gelet op de inrichting van het erf, maar ook is gekeken naar de mogelijkheden het landschap in de directe omgeving te versterken. Op de ontwerpkaart wordt een inrichtingsvoorstel gedaan. Dit inrichtingsvoorstel in indicatief. De hieronder beschreven elementen zijn terug te vinden op de kaart. De inpassing bestaat uit de volgende landschapselementen:

  • knip- en scheerheg (tussen de weg en de nieuw aan te leggen boomgaard en tussen de woning en het weiland);
  • hoogstamboomgaard (aan de voorkant van de nieuwe woning wordt een hoogstam kersenboomgaard aangeplant. Op de historische kaart is te zien dat van oorsprong op alle percelen in de buurt ook hoogstamfruit heeft gestaan. Met de aanplant van de hoogstamboomgaard wordt dit beeld weer terug gebracht);
  • vogelbosje (op het erf worden een drietal bosjes aangeplant, met elk een ander thema. In de omgeving zijn veel kleine bossages aanwezig, dit beeld wordt hiermee behouden en versterkt. Het vogelbosje wordt aangeplant in de hoek van de privétuin, tegen het weiland aan);
  • geriefhoutbosje (in de noord-oost hoek van het perceel);
  • bijenbosje (tussen de moestuin en de hoogstamboomgaard);
  • knotbomen (langs de sloot aa nde westkant van het perceel. Deze behouden de openheid en zichtlijnen, maar zorgen wel voor een landschappelijke inpassing langs de rand);
  • solitaire boom (aan de voorkant van de nieuwe woning wordt een solitaire walnoot aangeplant. Op de oeverwallen in het rivierengebied zag je historisch vaak nog een fruitboom/solitaire boom voor het huis, elke meter werd benut).

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0216BUITlechstr3-VSG1_0005.png"  
Afbeelding 3: Ontwerpkaart landschappelijke inpassing Lechstraat 3  

4.4 Verkeer en parkeren

Lechstraat 3, Herveld
Ten behoeve van de realisatie van de woning dienen op eigen terrein parkeerplaatsen aanwezig te zijn. Op het terrein is ruimte voor deze parkeerplaatsen. Voor wat betreft parkeren zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

Met de voorgestane ontwikkeling verdwijnt ter plaatse een agrarisch bedrijf en daarmee dus ook de verkeersbewegingen ten gevolge van dit bedrijf. Er wordt een woning op het perceel gerealiseerd, deze heeft een aantal verkeersbewegingen tot gevolg. Per saldo zal het aantal verkeersbewegingen als gevolg van deze ontwikkelingen naar verwachting niet toenemen. Daardoor zijn er voor wat betreft de verkeersafwikkeling geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

Woutersdijk 1a, Valburg
In het kader van de bestemmingswijziging vinden geen veranderingen plaats voor wat betreft verkeer en parkeren. Voor wat betreft de verkeersafwikkeling en het parkeren zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane bestemmingswijziging.

Hoofdstuk 5 Beschrijving van de bestemmingen

5.1 Algemene opzet

Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Lechstraat 3, Herveld en Woutersdijk 1a, Valburg' bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting
Hierin wordt het beleidskader uiteengezet en worden de ontwikkelingen onderbouwd. Dit wordt aangevuld met een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten.

De bestemmingsregels
De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

De verbeelding
Op de verbeelding zijn de enkelbestemmingen 'Bedrijf' en 'Wonen' opgenomen. Daarnaast zijn om bepaalde waarden te beschermen dubbelbestemmingen en een gebiedsaanduiding opgenomen.

De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'. De regels zijn integraal overgenomen uit dit bestemmingsplan.

Bouwplan
Indien een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.

5.2 Verbeelding en regels

Bestemmingen
Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.

Bedrijf
Het bedrijf aan Woutersdijk 1a te Valburg heeft een bedrijfsbestemming gekregen met een aanduiding voor het aangeven van het soort bedrijf. In het moederplan 'Buitengebied Overbetuwe' is onderscheid gemaakt tussen agrarische hulpbedrijven (bijvoorbeeld bedrijven die gericht zijn op het leveren van dieren, goederen en diensten aan agrarische bedrijven, bosbouw- of natuurbeheerbedrijven), agrarisch verwante bedrijven (zoals hoveniers, dierenklinieken, verwerkingsbedrijven van landbouwproducten), nutsvoorzieningen en overige bedrijven (opslag, transportbedrijven, aannemers- en schildersbedrijven, e.d.). In dit geval is er sprake van een loonbedrijf, waardoor de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulpbedrijf' is opgenomen. De maximaal toegestane oppervlakte bebouwing is vastgelegd (aangeven is wat bij recht mogelijk is en wat met een afwijking mogelijk is). De afwijkingsmogelijkheden zijn gebaseerd op het regionale beleid, bij agrarische hulpbedrijven betekent dit dat 15% bij recht is toegestaan en 25% met afwijking.

Binnen de bedrijfsbestemming zijn alleen de bestaande bedrijfswoningen toegestaan.

Wonen
Voor de gronden aan Lechstraat 3 te Herveld geldt de bestemming Wonen, die in het moederplan 'Buitengebied' is opgenomen. Deze regels zijn voor zover van toepassing overgenomen. Er is een bouwvlak opgenomen waarbinnen het hoofdgebouw is toegestaan. Het bouwvlak is strak begrensd, zodat niet verdekt grote bouwmogelijkheden zijn ontstaan. Binnen het plangebied is maximaal één woning toegestaan. Op het achtererf en binnen het bouwvlak is wel ruimte voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en carports. Voorwaardelijk verplichtend zijn de sloop van de bestaande kas, het ketelhuis en de tunnelkas alsmede een passende landschappelijke inpassing geborgd.

Bij recht is een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, indien aan de gestelde voorwaarden in de regels wordt voldaan. Het gebruik van een deel van de woning en/of de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis kan uitsluitend op basis van een omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.

Waarde - Archeologische verwachting 1, 2 en 4
In het plan is een dubbelbestemming opgenomen, ten behoeve van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming, zoals 'Wonen'. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming.

Hoofdstuk 6 Financiële toelichting


Kostenverhaal
Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt voor wat betreft Lechstraat 3 te Herveld een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Echter is met de ontwikkelende eigenaar van de gronden die binnen het plangebied gelegen zijn, een anterieure overeenkomst gesloten zoals is bepaald in artikel 6.24 Wro, voordat het bestemmingsplan is vastgesteld, zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt. In deze anterieure overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het verhaal van kosten op afdoende wijze vastgelegd.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt voor wat betreft Woutersdijk 1a te Valburg geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt, zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht is. Eventuele door de gemeente gemaakte kosten worden middels leges verhaald bij de initiatiefnemer.

Financiële haalbaarheid
De ontwikkelaars beschikken over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkelingen te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

7.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor het onderhavige bestemmingsplan heeft gezien de zeer geringe ingreep geen inspraak plaatsgevonden.

7.3 Overleg

Artikel 3.1.1. van het besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gezien de geringe omvang en impact van de voorgenomen ontwikkeling heeft vooroverleg niet plaatsgevonden.

7.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan wordt daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling aangeboden aan het college van burgemeester en wethouders.

7.5 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.