Plan: | Herveld, St. Willibrordusstraat 4 - 14 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1734.0175HERVwilbr4tm14-VSG1 |
Het perceel aan de St. Willibrordusstraat 4 - 14 te Herveld-Noord (gemeente Overbetuwe) is in de bestaande situatie bestemd als Wonen - Uit te werken. Deze bestemming maakt het mogelijk om maximaal 12 woningen te realiseren. De eigenaar van de gronden heeft een plan uitgewerkt voor de bouw van 8 woningen. Omdat deze ontwikkeling qua woningtypes en hoogtes niet past, is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied is gelegen aan de St. Willibrordusstraat 4- 14 centraal in de kern Herveld-Noord. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de St.Willibrordusstraat. Aan de noordzijde vormt het perceel St. Willibrordusstraat 16 de grens. Het perceel de St.Willibrordusstraat 2 (de Sint Gerardusgesticht) vormt de zuidelijke grens. In het oosten wordt het plangebied begrensd door een agrarisch perceel.
Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Valburg, sectie H, nummer 2519. Het plangebied is ook een deel van Valburg, H 1617 en Valburg, H 2520.
Op navolgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied in groter verband weergegeven. Daarnaast is een gedetailleerde luchtfoto afgebeeld waarop de ligging van het plangebied in zijn nabije omgeving te zien is. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
![]() |
![]() |
Figuur 1. Ligging plangebied (bron:maps.google.nl) |
Voor het plangebied vigeert voor het grootste deel het bestemmingsplan 'Veegplan Andelst - Zetten', vastgesteld door de gemeenteraad op 11 juni 2013. Het bestemmingsplan 'Herveld - Andelst' (vastgesteld op 28 juni 2011) is voor een klein deel van het plangebied vigerend, dit voor wat betreft de bestemming 'Verkeer - Verblijf'.
De beoogde ontwikkelingslocatie heeft in het bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - Uit te werken' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en de aanduiding 'maximale aantal wooneenheden 12'. Omdat de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' hebben, zijn ze tevens bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
Binnen de bestemming 'Wonen - Uit te werken' is het mogelijk de gronden uit te werken voor onder andere woningen, wegen, straten, parkeer- en groenvoorzieningen. Er mogen maximaal 12 woningen worden gerealiseerd van het type vrijstaand en dubbel. De bouwhoogte mag maximaal 10 meter bedragen en de ontsluiting moet plaats vinden daar waar het plangebied grenst aan de St. Willibrordusstraat.
Omdat de voorliggende ontwikkeling de bouw van dubbele woningen (twee-aan-een) en rijwoningen mogelijk maakt en de bouwhoogte van de dubbele woningen de maximale bouwhoogte van 10 meter (als bepaald in het vigerende bestemmingsplan) met 80 cm overschrijdt, is het niet mogelijk om een uitwerkingsplan op te stellen en wordt een bestemmingsplan opgesteld.
Allereerst wordt ingegaan op het beleid wat van toepassing is op onderhavige ontwikkeling. Daarna worden in hoofdstuk 3 de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van toepassing zijn. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving. De huidige situatie en de voorgenomen ontwikkeling komen hier aan bod. Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling. Daaropvolgend wordt de financiële en economische haalbaarheid van het plan aangeduid. Afgesloten wordt met het hoofdstuk voor de te volgen procedure.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte1 staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen, laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Uit bovenstaande drie doelen zijn de dertien nationale belangen naar voren gekomen. Voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke
ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarbij nationale belangen gemoeid zijn. Het Barro en Rarro hebben dan ook geen invloed op het bestemmingsplan.
Conclusie
Het initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid. Wel dient er een toetst plaats te vinden aan de Ladder duurzame verstedelijking.
Ladder duurzame verstedelijking
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Voor dit plan is de duurzame verstedelijking van belang. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (BRo, artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'stappen' welke doorlopen moeten worden. Dit zijn:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder bestaand stedelijk gebied is wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw mogelijk van 8 woningen. Het plangebied is al in beeld als toekomstige woningbouwlocatie. Mede daarom had het perceel al een uit te werken woonbestemming. Voorliggend plan voorziet daarom in een regionale behoefte (dit wordt nader toegelicht in paragraaf 2.2 onder Ruimtelijke Verordening). Voorliggende locatie is gelegen binnen stedeljk gebied. Voorliggend plan past daarmee binnen de kaders van de Ladder duurzame verstedelijking.
Streekplan Gelderland 2005
Met het Streekplan 'Gelderland 2005; kansen voor regio's' kiest de provincie voor de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Gelderland. Op provinciaal niveau richt men zich op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht. Deze kenmerken en waarden zijn: natuur en water in het 'groenblauw raamwerk', en ruimtelijke ontwikkelingen in het 'rode raamwerk' van stedelijke functies en infrastructuur. De rest van de provincie, het 'multifunctioneel gebied', wordt meer dan in het verleden het domein van de gemeenten. Zij werken daarvoor samen in regionaal verband. De bemoeienis van de provincie met dit multifunctioneel gebied is beperkt.
Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie Gelderland en omvat de steden, dorpen en buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. Vitaliteit van de multifunctionele gebieden wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid voor samenwerkende gemeenten, onder andere gericht op vitale steden en dorpen. Elke regio heeft buiten een stedelijk netwerk of een regionaal centrum vele verspreid liggende steden, dorpen en buurtschappen die tezamen het voorzieningenniveau bepalen. In en bij deze bebouwde gebieden moet de regionale behoefte aan 'dorps' wonen geaccommodeerd kunnen worden, waarbij wordt gestimuleerd dat met dit ruimtelijke programma tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van de groene en recreatieve omgevingskwaliteit. Tevens moeten samenwerkende gemeenten zich richten op nieuwe economische dragers, waardoor werkgelegenheid buiten de landbouw wordt geboden. Deze nieuwe economische dragers kunnen vooral worden geaccommodeerd in en bij bestaande kernen en in vrijgekomen agrarische bebouwing.
Ruimtelijke Verordening
Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld op 15 december 2010. De verordening is op 22 januari 2011 in werking getreden.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie.
Ten aanzien van het aspect verstedelijking is het volgende voorschrift (artikel 2.2) opgenomen:
In een bestemmingsplan is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts toegestaan:
In artikel 2.6 van de verordening is aangegeven dat nieuwe bebouwing mogelijk is buiten de woningbouwcontour van de Stadsregio. In de plantoelichting moet dan worden aangetoond dat sprake is van een ontwikkeling die redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd binnen de in artikel 2.2 van de verordening genoemde gebieden en indien deze ontwikkeling bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Ten aanzien van het aspect wonen is onderstaand voorschrift (artikel 3) opgenomen:
Conclusie
De planlocatie ligt binnen bestaand bebouwd gebied. Immers de provincie Gelderland verstaat onder bestaand bebouwd gebied (naast hetgeen is afgebeeld op de kaart verstedelijking van de verordening) een zodanig begrensd gebied omvattende de bestaande en bij bestemmingsplan toegelaten woonbebouwing, waaronder mede begrepen de daarbij behorende openbare voorzieningen en verkeersinfrastructuur, van stad, dorp of kern.
De locatie waar de woningen voorzien zijn, ligt wel buiten de woningbouwcontour zoals bepaald in de provinciale Ruimtelijke Verordening. Het perceel is bestemd als 'Wonen - Uit te werken' en is planologisch voorzien in de mogelijkheid om buiten de provinciale woningbouwcontour, op deze locatie, woningen te ontwikkelen.
Onderhavig plan past binnen de regionale afspraken die zijn gemaakt in het kader van het Kwalitatief Woonprogramma. In het Kwalitatief Woonprogramma 2010 tot en met 2019 (KWP3) zijn eind 2009 afspraken gemaakt met de Gelderse gemeenten en woningcorporaties over te bouwen woningen en de woningdifferentiatie op regionaal niveau. In het KWP3 wordt de Stadsregio een netto woningbouwprogramma opgelegd van 26.000 woningen. De gemeenten in de Stadsregio hebben nog geen verdere afspraken gemaakt over de 'binnenregionale verdeling' van het programma. Het nettowoningbouwprogramma van voorliggend plan betreft 8 woningen. Hiermee voldoet het plan aan de kwalitatieve uitgangspunten van het KWP3. Gezien de zeer geringe omvang van voorliggend plan én het feit dat het regionale woningbouwprogramma tot en met 2019 loopt, is het aannemelijk dat het plan ook past binnen de kwantitatieve uitgangspunten van het KWP3. Hiermee wordt voldaan aan artikel 3 van de regionale verordening.
Uit de toets met betrekking tot de Ladder duurzame verstedelijking blijkt dat binnen de kaders van die ladder wordt gehandeld en er dus gesproken kan worden van duurzame verstedelijking. Het beoogde plan bevindt zich in een overgangszone van Herveld naar het buitengebied. Om deze overgangszone te versterken en kwaliteit toe te voegen is een ontwerp gekozen dat is afgestemd op de overgangszone. De bouwvlakken en beoogde beeldkwaliteit gaan uit van gebiedseigen woningen, passend bij het bestaande woonmilieu. De ontwikkeling van woningen op de beoogde locatie betekent dus ook een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Een dergelijk plan is middels transformatie of herstructurering niet te realiseren op beschikbare gronden binnen bestaand stedelijk gebied in of rondom Herveld. Het is ook niet aannemelijk (in economische zin) dat dergelijk gronden ontstaan of verworven kunnen worden binnen afzienbare tijd tegen redelijke kosten.
Geconcludeerd wordt dat onderhavige ontwikkeling past binnen de kaders van de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is de opvolger van het 'Regionaal Structuurplan KAN 1995-2005' en is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.
Een voor Herveld relevante doelstelling uit het Regionaal Plan is de ontwikkeling van de eigenheid en de identiteit van de kern. Door binnen de kern mogelijkheden te creëren voor herinrichting van bestaande gebouwen, nieuwe functies toe te staan én kwalitatieve nieuwbouw te genereren, kan de identiteit van Herveld worden versterkt, dit vanuit een duurzaam toekomstperspectief. Herstructurering en transformatie is noodzakelijk om in een aantrekkelijk dorpsklimaat te blijven voorzien en te zorgen voor sociaal-economische vitaliteit. Dat kan door te zorgen voor variatie in aanbod van woningen, voorzieningen en woonmilieus, toegesneden op de woonwensen van de huidige en toekomstige inwoners.
Het Regionaal Plan signaleert een grote vraag naar landelijke woonmilieus. Deze behoefte kan grotendeels worden opgevangen door inbreiding en uitbreiding van de dorpen. Ruimtelijke ontwikkelingen vormen wel een bedreiging voor de ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de dorpen. Bij uitbreidingsplannen worden karakteristieke, streekeigen dorpsstructuren maar zelden als drager of inspiratiebron gebruikt. De ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de regio dreigt hiermee verloren te gaan. Daarom dient met uiterste zorgvuldigheid om te worden gegaan met nieuwbouw in en uitbreiding van kernen.
Conclusie
Een van de kernpunten van beleid is het behouden van de karakteristiek van de kern en duurzame (her)ontwikkeling van bestaand stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling van 8 woningen kan gezien worden als het meer optimaal gebruiken van een locatie in bestaand stedelijk gebied. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het provinciaal en regionaal ruimtelijk ordeningsbeleid en zelfs bijdraagt aan de hoofduitgangspunten van beleid.
Kadernota 'Visie op ruimte'
In 2004 is door de gemeente Overbetuwe de kadernota 'Visie op ruimte' opgesteld. Deze kadernota biedt een landschappelijk en stedenbouwkundig kader, de criteria die de geschiktheid en beperkingen van gebieden voor verschillende vormen van grondgebruik aangeven en een handleiding voor de toepassing van die criteria. De kadernota kent twee uitgangspunten. Allereerst zal binnen de gemeente Overbetuwe, voordat uitbreiding voor woningbouw aan de orde komt, eerst gezocht worden naar mogelijkheden voor inbreiding binnen bestaande kernen.
Hierbij wordt niet alleen gedacht aan een (her-)opvulling van onbebouwde plekken, maar moet vooral worden gedacht aan creatieve toepassingsmogelijkheden voor intensief, meervoudig en/of flexibel ruimtegebruik, geënt op de aard en de schaal van de kern.
Het tweede uitgangspunt betreft de toenemende druk op de gemeente Overbetuwe om de stedelijke ontwikkeling van de Stadsregio Arnhem Nijmegen verder vorm te geven in het oostelijk deel van de gemeente. Vanuit de regionale ontwikkelingsbehoefte wordt vooral ruimte gezocht voor woningbouw, bedrijventerreinen, windenergie en dergelijke. Het oostelijk deel van de gemeente valt binnen het te verstedelijken gebied. Hierdoor ontstaat voor de gemeente de mogelijkheid voor het ontwikkelen van zowel een dynamisch, stedelijk gebied met hoog voorzieningenniveau, als een groen en landelijk gebied. Door te kiezen voor het versterken van de identiteit van beide soorten gebieden, ontstaat een grote meerwaarde voor de gemeente als geheel. Om te voorkomen dat de stedelijke ontwikkelingen het landelijke gebied overspoelen, is een grens tussen beide gebieden nodig.
Conclusie
Het plangebied grenst direct aan het gebied dat is aangemerkt als 'rand oude kern'. Dit zijn de randen zoals deze waren voordat in het midden van de 20e eeuw de planmatige dorpsuitbreidingen en bedrijventerreinen tot stand kwamen. Daarnaast ligt het plangebied in het 'zoekgebied' van Herveld. Binnen de grenzen van het zoekgebied kan worden gezocht naar locaties voor onder andere woningbouw. Hiermee is het onderhavige initiatief in overeenstemming met de Kadernota 'Visie op ruimte'.
![]() |
Figuur 2. Kaart Kadernota 'Visie op ruimte': uitwerking landschappelijk kader Herveld - Andelst |
Toekomstvisie 2020+ Overbetuwe verbindt
Op 8 september 2009 heeft de raad van de gemeente Overbetuwe de toekomstvisie 2020, Overbetuwe verbindt. vastgesteld. De Toekomstvisie+ van Overbetuwe is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De geschetste identiteit kan bijdragen aan het behouden en aantrekken van inwoners en bedrijven. De visie kan mensen inspireren en motiveren die werken aan stedenbouw, sport, ondernemerschap, onderwijs, openbare ruimte, welzijnswerk, et cetera. De visie is tenslotte ook een duidelijke positionering naar andere gemeenten en partners; het geeft Overbetuwe een eigen gezicht in de regio. De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor het grondgebied van de gemeente Overbetuwe. In de Toekomstvisie zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, economische gesteldheid (werk en werkgelegenheid) en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten. De opgave die is vastgelegd in de toekomstvisie is gebaseerd op een lagenbenadering. Aan deze hand van deze methodiek is aandacht voor de volgende doelstellingen:
De navolgende afbeelding bevat een fragment van de visiekaart.
![]() |
Figuur 3. Uitsnede visiekaart. |
Conclusie
Alhoewel er geen uitbreidingsrichting is aangeduid bij de kern Herveld, past de ontwikkeling binnen het gemeentelijke beleid. De kwaliteit van de kern wordt bewaakt doordat het project kleinschalig van aard is en qua bebouwing past bij de maat en schaal van de wijk. Daarnaast wordt aangegeven dat in het westelijke deel van de gemeente ruimte is voor autonome groei.
2010-2015 'Wonen is meer dan alleen Stenen'
In de Woonvisie verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor de Woonvisie is een woningmarktverkenning opgesteld. Deze verkenning geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de Woonvisie. De Woonvisie bevat geen detaillistisch uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning) vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.
Accentpunten zijn:
De gemeente legt het accent op het bestaande bebouwde gebied: kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering, bijvoorbeeld door functieverandering. Naast verbetering van de bestaande voorraad blijft nieuwbouw nodig om in te spelen op de ambities. Doel van de nieuwbouw is, naast het in de pas lopen met de groei van het aantal huishoudens, meer variatie in het woonaanbod te realiseren.
Conclusie
Het gemeentelijk beleid is gericht op kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering. De ontwikkeling van de acht woningen aan de St. Willibrordusstraat kan gezien worden als kwaliteitsverbetering op een locatie buiten het bestaand stedelijk gebied, maar wel binnen een zoekgebied waar woningbouwontwikkeling mogelijk is. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met de gemeentelijke Woonvisie.
Welstandsnota 2010
De welstandsnota gaat over het duurzaam bevorderen van de kwaliteit van bebouwing en omgeving in de gemeente Overbetuwe. De welstandstoets is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Door middel van welstandscriteria wordt zo concreet mogelijk aangegeven aan welke uitgangspunten de ontwerper van een bouwplan zich moet houden. Deze uitgangspunten zijn deels gelijk voor de hele gemeente en deels verschillend per deelgebied omdat ieder gebied zijn eigen kenmerken heeft. Bovendien zijn per gebied de welstandscriteria beschreven.
In principe moet worden voldaan aan de criteria in het hele gebied. Uitzonderingen blijven echter mogelijk. Voorwaarde is wel dat er een gegronde reden moet zijn om van de criteria af te wijken. Of een reden gegrond is of niet, is uiteindelijk ter beoordeling aan burgemeester en wethouders.
Voor veel gebieden geldt dat nieuwe en eigentijdse ontwikkelingen mogelijk zijn. Een belangrijke voorwaarde is meestal dat ze niet mogen conflicteren met de directe omgeving. Met andere woorden er zal altijd rekening moeten worden gehouden met en respect moeten worden getoond voor de omgeving en de daarin te verwachten ontwikkelingen.
![]() |
Figuur 4. Kaart Welstandsnota (plangebied omcirkeld) |
Conclusie
Voorliggende ontwikkeling ligt in het buitengebied, tegen de zones 'woonwijken jaren zeventig en tachtig' en 'historische invalswegen'. De geplande woningen zullen zich qua architectuur in principe naar de uitgangspunten moeten voegen die voor het buitengebied gelden. De toetsing daarvan vindt plaats buiten het bestemmingsplan om.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:
Onderzoek
Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de A15. Om het akoestisch klimaat inzichtelijk te maken is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is ook de Hoofdstraat beschouwd. Dit is een 30 km/h weg zonder geluidzone, echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening is deze weg wel meegenomen in het onderzoek.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de A15 ten hoogste 52 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ter hoogte van een aantal rekenpunten overschreden. Op de hoogst geluidbelaste gevels wordt de voorkeursgrenswaarde met 4 dB overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB voor snelwegen wordt niet overschreden.
De geluidbelasting door Hoofdstraat ligt op alle rekenpunten, zonder aftrek, lager dan 48 db daarmee beneden de voorkeursgrenswaarde.
Uit het onderzoek blijkt dat het treffen van maatregelen aan de weg (A15) om het geluidsniveau naar beneden te brengen financieel niet haalbaar is, bovendien zal Rijkswaterstaat daarvoor geen toestemming geven.
Daarom zal voor de woningen moet een hogere waarde worden aangevraagd voor de volgende rekenpunten 2, 4, 5 6 en 11 van resp. 49, 49, 52, 52 en 52 dB, conform tabel II.2 (zie bijlage Akoestisch Onderzoek).
De hoogste geluidbelasting op de gevels van de woningen in rekenpunt 5, 6 en 11 bedraagt zonder aftrek 54 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering bedraagt dan 21 dB. Geluidwerende voorzieningen zijn daardoor noodzakelijk. Voor de gevels met een geluidbelasting tot en met 53 dB zonder aftrek bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering 20 dB, dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor deze gevels zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
Conclusie
Het aspect akoestiek vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen. Dat betekent, dat een luchtkwaliteitsonderzoek niet noodzakelijk is.
Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten''2. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden.
Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. Van deze richtstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Onderzoek
Ten zuiden van het plangebied ligt een maatschappelijke voorziening, de St. Willibrordusparochie (kerk). Een dergelijke voorziening valt binnen milieucategorie 2 op grond van de VNG Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Het bijbehorende parkeerterrein valt ook onder deze milieucategorie Hier geldt een maximale richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Ten oosten van het plangebied ligt een bedrijf in de milieucategorie 3.2 (touringcarverhuurbedrijf), hier geldt een grootste richtafstand van 100 meter voor geluid. Voor de overige aspecten (geur, stof en gevaar) geldt geen richtafstand.
De VNG-lijst vermeldt de richtafstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst met één afstandstap worden verminderd. Gezien de omgeving van het plangebied kan gesteld worden dat er sprake is van een gemengd gebied: het plangebied ligt in een zone waar bedrijven, woningen en maatschappelijke voorzieningen zijn gevestigd. Daarnaast ligt het op korte afstand de dorpskern. Er dus sprake van een maximale richtafstand van 10 meter (welke geldt voor geluid) voor de kerk en het parkeerterrein en 50 meter voor het toeringcarverhuurbedrijf.
De afstand tussen het plangebied en het perceel waar het toeringcarverhuurbedrijf is gevestigd bedraagt minimaal 50 meter. Er wordt dus voldaan aan de minimale richtafstand. Dit bedrijf vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling van woningen.
De afstand tussen het perceel van de kerk/ het parkeerterrein en het eerste bouwvlak waar een woning bedraagt minder dan de richtafstand van 10 meter (welke geldt voor geluid). Enerzijds zou dit kunnen leiden tot een ongunstig woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen (voor de volledigheid: dit betreft alleen de rijwoningen), anderzijds zouden deze woningen een belemmering kunnen vormen voor de functionele mogelijkheden van de kerk en de parkeerplaats. Dit laatste is immers planologisch verankerd in het ter plaatse vigerende bestemmingsplan.
In principe zijn bedrijven of functies behorende tot milieucategorie 1 goed te mengen met de functie wonen, dit geldt in de meeste gevallen ook voor de categorie 2 gevallen. In voorliggend geval is er sprake van een voorziening die niet continu in gebruik is. Dit betekent dat er buiten de openingstijden van de kerk c.q. de diensten het gebouw weinig intensief in gebruik is, en daarmee dus ook weinig parkerende auto aantrekt. De meeste activiteit vindt in principe binnen plaats, immers de diensten en dergelijke activiteiten zullen in de kerk plaats vinden.
In het kader van het bestemmingsplan is de haalbaarheid voldoende aangetoond, eventueel is nog de mogelijkheid om geluidwerende voorzieningen te treffen.
Conclusie
Er zijn op het gebied van bedrijven en milieuzonering dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Voor het plangebied en omgeving is geen gemeentelijke verordening vastgesteld.
In en nabij het plangebied bevindt zich geen belemmerende agrarische bedrijvigheid.
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.
Onderzoek
Ten behoeve van de ontwikkeling van woningen binnen het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het doel van dit onderzoek was het verkrijgen van een indruk omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en het grondwater van het onderzoeksterrein.
Uit het bodemonderzoek komt naar voren dat in de bovengrond de nikkel-, zink, PCB-, en PAK gehalten de desbetreffende achtergrondwaarde overschrijdt. In de ondergrond overschrijden kobalt en nikkel de desbetreffende achtergrondwaarde. In het grond water is barium in een concentratie boven de tussenwaarde gemeten.
De gemeten overschrijdingen zijn echter dusdanig dat aanvullende maatregelen en/of analyses niet noodzakelijk worden geacht.
Conclusie
Vanuit het aspect bodemkwaliteit zijn er dan ook geen belemmeringen ten aanzien van ontwikkeling van woningen.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden twee normstellingen gehanteerd. Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers: bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour. Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen3 (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen4 (Revi), en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen5 en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico6. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid gebaseerd op de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen7 (RNVGS). Deze is recent verder geoperationaliseerd en verduidelijkt middels de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen8.
Risicovolle inrichtingen
Uit het onderzoek externe veiligheid blijkt dat in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, vaarwegen en buisleidingen zijn gelegen.
Transport gevaarlijke stoffen
Over de Rijksweg A15, die is gelegen op circa 380 meter van het plangebied, en de Betuweroute die is gelegen op circa 440 meter van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het plangebied bevindt zich buiten de aan te houden veiligheidszones voor het plaatsgebonden risico en op meer dan 200 meter van beide risicobronnen. Er hoeven dan ook geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Groepsrisico
Er is geen sprake van een relevant groepsrisico in de huidige situatie. De geplande ontwikkeling zal hier geen verandering in brengen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
De effecten van een ongeval met gevaarlijke stoffen kunnen buiten de genoemde 200 meter optreden. Reeds ten tijde van de komst van de Betuweroute de hulpverleningscapaciteit is geoptimaliseerd. Het plangebied ligt zodanig dat het mogelijk is om van de risicobron af te ontvluchten, waardoor het mede gelet op de afstand tot de risicobronnen aannemelijk is dat aanwezige personen, mits tijdig gewaarschuwd, zichzelf in veiligheid kunnen brengen.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden vastgesteld dat realisatie van een achttal woningen aan de St. Willibrordusstraat te Herveld verantwoord is vanuit het perspectief van externe veiligheid.
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden. In het plangebied zijn geen kabels en/of leidingen gelegen.
Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening.
Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.
In het kort hier de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:
Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2010-1015
Het plan, vastgesteld op 30 oktober 2009, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende zes jaar gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden.
Keur Waterschap Rivierenland 2009
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de "Keur Waterschap Rivierenland" van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.
Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe het Waterplan vastgesteld. In het waterplan wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern op genomen.
Watertoets
Als gevolg van de ontwikkeling van 8 woningen neemt het verhard oppervlakte toe. Met voorliggend plan is een toename gemoeid van circa 1.600 m2. Er geldt een vrijstelling van 500 m2, dit kan van het verhard oppervlakte worden afgetrokken. Dan resteert er een oppervlakte van circa 1.100 m2 aan verhard oppervlakte. Er moet per hectare verhard oppervlakte 664 m3 waterberging worden aangelegd. Dit betekent dus dat er circa 73 m3 aan water moet worden gecompenseerd. In het plan is voorzien in een wadi.
In december 2013 heeft afstemming met het Waterschap Rivierenland plaats gevonden. Door het waterschap is aangegeven dat de voorgenomen wijze van opvangen middels de wadi akkoord is. Ook is het waterschap akkoord met de omvang van de wadi. Er is dus voldoende ruimte in het plan opgenomen om de compensatie van het verhard oppervlak te borgen. Bij de definitieve technische uitwerking zal wederom met het Waterschap contact worden opgenomen, samen met de aanvraag van de watervergunning. Ook het beheersaspect zal dan worden uitgewerkt.
Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in het streekplan is uitgewerkt.
De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.
De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Momenteel zijn echter nog geen algemeen toepasbare gedragscodes voorhanden.
Resultaten gebiedsbescherming
Voor de EHS geldt geen externe werking. Aangezien de onderzoekslocatie niet is gelegen in of grenst aan een onderdeel dat behoort tot de EHS, is aantasting niet aan de orde. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals het Natura 2000-gebied Uiterwaarden van de Waal is, gelet op afstand tot de onderzoekslocatie en de aard van de ingreep, niet aan de orde.
Resultaten soortenbescherming
In het uitgevoerde ecologisch onderzoek is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van geschikte habitat op de onderzoekslocatie. In figuur 5 een overzicht opgenomen met te nemen vervolgstappen. Indien de maatregelen in acht worden genomen wordt overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen.
![]() |
Figuur 5. Overzicht geschiktheid voor soortgroepen en vervolgstappen |
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Flora- en faunawet wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Conclusie
Wat betreft natuurwetgeving en beleid zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan het ruimtelijk plan. Wel zal tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen, dit is goed mogelijk (zie figuur 4 en het ecologisch onderzoek voor een uitgebreidere omschrijving).
Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan9 en een archeologische beleidsadvieskaart10 vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.
Op basis van de informatie uit het erfgoedplan en de archeologische beleidsadvieskaart is in het vigerende bestemmingsplan 'Veegplan, Andelst - Zetten' voor het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen. Dit betekent dat bij bodemverstorende ingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m² een archeologische onderzoek uitgevoerd dient te worden.
Er is een bureauonderzoek en gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. Uit deze onderzoeken blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Er zijn dus geen gevolgen voor de voorgenomen bodemingerepen. Wel wordt de archeologische verwachting bevestigd voor wat betreft de landschappelijke ligging en bodemkundige opbouw.
Op grond van het archeologisch onderzoek wordt geadviseerd om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voortgang van de ontwikkeling. Mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden aangetroffen worden dan geldt conform artikel 53 van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg een meldingsplicht bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of het door hem vertegenwoordigd bevoegd gezag, de gemeente Overbetuwe.
Omgeving plangebied
Het perceel aan de St. Willibrordusstraat ligt tussen de maatschappelijke voorziening (kerk) en een aantal bestaande woningen. Aan de overzijde van het perceel zijn tevens woningen gelegen en aan de achterzijde liggen agrarische gronden.
De St. Willibrordusstraat vormt de ontsluitingsroute van het plangebied. Vanuit deze wegen kan men richting de Hoofdstraat en/of Bredestraat. Deze twee laatste wegen vormen de verbinding tussen Herveld en diverse kernen, het buitengebied van Overbetuwe en zorgen voor de de aansluiting op het nationale wegennetwerk.
De wijk waar het plangebied in ligt, is een van de uitbreidingswijken van Herveld en kent een eenvoudige planmatige opzet. In de meeste gevallen is er sprake van enige ritmiek in het bebouwingsbeeld. Dit blijkt ook uit de woningen die er staan: deze bestaan veelal uit 2 woonlagen met een kap.
Plangebied
Binnen het plangebied is bebouwing gesitueerd die in gebruik is als woning. Het pand bestaat uit één laag met een zadelkap en enkele aangebouwde bijgebouwen die ook uit één laag met kap bestaan. Het pand staat op het noordelijke deel van het plangebied. Het onbebouwde gedeelte van het perceel, aan de Tielsestraat is ingericht als tuin.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de bouw van acht woningen met parkeer- en groenvoorzieningen alsmede een wadi. Er worden 4 rijwoningen en 4 twee-onder-een-kappers gerealiseerd, in totaal dus 8 woningen. De woningen bestaan uit 2 bouwlagen met een kap. De twee-onder-een-kappers hebben elk een bijgebouw dat dienst doet als garage. Bij de rijwoningen worden geen bijgebouwen gerealiseerd.
Met de ontwikkeling van voorliggende woningen op de plaats van een grasveld wordt een open ruimte ingevuld. Het straatbeeld wordt op deze wijze opgevuld en doorgezet waar er nu sprake is van een onderbrekening het bebouwingsbeeld. De zijn de woningen haaks op de St. Willibrordusstraat geprojecteerd. Hierdoor blijft namelijk sprake van doorzichten naar het achterliggende gebied. Voor de volledigheid moet worden opgemerkt dat er in de huidige situatie wordt uitgekeken op bedrijfspanden (voorheen zat hier een touringcarbedrijf), met de bouw van nieuwe woningen kan er worden gesteld dat er sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
Qua maat en schaal voegen de woningen zich naar de bebouwing in de rest van de wijk. De geplande woningen bestaan uit 2 lagen en een kap, de meeste woningen in de wijk hebben eenzelfde aantal lagen met kap. De woningen ten noorden van het plangebied liggen hebben 1 laag met een kap, deze vormen een uitzondering in een wijk. Er kan worden gesteld er met de invulling van het plangebied een opbouw in hoogte ontstaat van laag naar hoog (de kerk).
Parkeren
Ten behoeve van de woningen moeten er twee parkeerplaatsen per woning worden aangelegd. Met het bestemmingsplan worden acht woningen mogelijk gemaakt. In totaal moeten er dus 16 parkeerplaatsen worden aangelegd. Binnen het plangebied zijn 12 parkeerplaatsen aan de St. Willibrordusstraat geprojecteerd. Bij de 4 twee-onder-een-kappers is per woning een garage voorzien. Hiermee komt het totaal op 16 parkeerplaatsen en voldoet het plan aan de gemeentelijke parkeernormen. Op 18 februari 2014 is een nieuwe parkeernota vastgesteld (zie bijlage 2 bij de regels). Omdat in de intentieovereenkomst is aangegeven dat er 16 parkeerplaatsen moeten komen, wordt voldaan aan de overgangsbepaling onder 3.5 in de parkeernota.
Verkeer
De toevoeging van acht woningen brengt een bepaalde verkeersgeneratie met zich mee. In onderstaande tabel is deze berekend. De normen zijn afkomstig uit de CROW, gebaseerd op de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' en als stedelijke zone is 'rest bebouwde kom' gehanteerd.
Aantal woningen | Norm min. - max. | Verkeersgeneratie min. - max. | |||
Twee-onder-een-kap | 4 | 7,4 - 8,2 | 29,6 - 32,8 | ||
Rijwoning | 4 | 7,0 - 7,8 | 28,0 - 31,2 | ||
Totaal | 57,6 - 64,0 |
Uit de tabel blijkt dat de minimale verkeersgeneratie 57,6 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) bedraagt en de maximale verkeersgeneratie 64 motorvoertuigen per etmaal. De St. Willibrordusstraat is via twee wegen te bereiken: de Hoofdstraat en de Bredestraat - Zuid. Dit betekent dat het verkeer zich zal verdelen, beide straten zijn van voldoende omvang om de toevoeging van circa 32 mvt/etmaal te verwerken. Ook de St. Willibrordusstraat die naar het plangebied voert, biedt voldoende ruimte om 64 mvt/etmaal te verwerken, verdeeld over 32 mvt/etmaal richting de Bredestraat - Zuid en 32 mvt/etmaal richting de Hoofdstraat.
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).
Het bestemmingsplan 'Herveld, St. Willibrordusstraat 4 - 14' bestaat uit de volgende onderdelen:
De toelichting
Hierin wordt het beleidskader uiteengezet en wordt de ontwikkeling onderbouwd. Dit wordt aangevuld met een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten.
De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.
De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen Groen, Tuin, Verkeer-Verblijf, Wonen en de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 2 opgenomen.
De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Bij de overwegingen over de gewenste opzet van het bestemmingsplan staat men voor het dilemma dat er enerzijds een duidelijke behoefte is aan minder regelgeving.
Daarnaast moet het plan flexibel zijn om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Daarvoor zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Deze regelingen bieden weliswaar ruimte voor bepaalde ontwikkelingen, er kunnen echter geen directe rechten en/ of plichten aan worden ontleend. Er zal altijd een belangenafweging plaatsvinden. Als echter wordt voldaan kan worden aan de gestelde voorwaarden, is die afweging marginaal.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen Groen, Tuin, Verkeer-Verblijf, Wonen en dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 2 te zien. De bestemming is afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functie). De bestemming vormt het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken. Om te weten wat binnen de bestemming op de verbeelding is toegestaan, dienen de regels hierbij gelezen te worden. De regels en verbeelding zijn derhalve niet los van elkaar te zien.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo, het gemeentelijk handboek en het bestemmingsplan 'Herveld-Andelst' van de gemeente Overbetuwe. Hieronder wordt de opbouw en dergelijke kort toegelicht.
Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.
Groen
De gronden met de bestemming Groen zijn bestemd voor onder andere groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen zoals wadi's.
Verkeer-Verblijf
De gronden met de bestemming Verkeer-Verblijf zijn onder andere bestemd voor (woon)straten, buurtwegen en fietspaden.
Tuin
De gronden met de bestemming Tuin zijn bestemd voor tuinen. Een regeling voor erkers is hierbij opgenomen.
Wonen
Deze gronden zijn bestemd voor het wonen in een vrijstaande of dubbelwoning, in maximaal 2 bouwlagen. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen toegestaan zoals voetpaden, parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen.
Binnen het bouwvlak zijn woning toegestaan met maximaal 2 bouwlagen. Er is aangegeven waar de twee-onder-een-kap woningen en de rijwoningen gerealiseerd mogen worden.
Waarde - Archeologische verwachting 2
In het plan is deze dubbelbestemming opgenomen, ten behoeve van de bescherming van de archeologische waarden. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming (Wonen of Tuin). De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene wijzigingsregels
Ten behoeve van het verwijderen of toevoegen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Kostenverhaal
Het verzoek is op basis van artikel 6.2.1 Bro een aangewezen bouwplan (de bouw van een woning). Bij aangewezen bouwplannen is de gemeenteraad verplicht om gelijktijdig met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd (via een exploitatieovereenkomst). Voor ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan is er een anterieure overeenkomst gesloten.
Financiële haalbaarheid
De ontwikkelaar beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Verder is gebleken dat er geen onvoorziene hoge kosten te verwachten zijn. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen.
De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor het onderhavige bestemmingsplan heeft geen inspraak plaatsgevonden omdat de huidige bestemming een Uit te werken woonbestemming betreft. Daarnaast is er een informatiebijeenkomst voor omwonenden geweest.
Artikel 3.1.1. van het besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
De provincie Gelderland heeft een reactie verzonden in het kader van het vooroverleg. Deze reactie is als bijlage bij de toelichting opgenomen. Uit de reactie blijkt dat de planlocatie buiten het bestaand bebouwd gebied en de woningbouwcontour ligt. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt voldoende onderbouwd waarom in afwijking van het provinciale beleid op de planlocatie acht woningen kunnen worden gebouwd. De provincie Gelderland kan zich vinden in de motivering van de ladder voor duurzame ontwikkeling en het plan kan dan ook verder procedure worden gebracht.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.