direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, Rijksweg Noord 123, Elst
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0154BUITrijkswn123-VSG1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

'Buitengebied, Rijksweg Noord 123, Elst' van de gemeente Overbetuwe, vervat in de verbeelding met ID: NL.IMRO.1734.0154BUITrijkswn123-VSG1 met bijbehorende legenda en deze regels;

1.2 loonwerkbedrijf

een bedrijf, dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven en het verrichten van cultuurtechnische werkzaamheden met behulp van werktuigen;

1.3 ondergeschikte horeca

horeca die ondergeschikt is en gerelateerd is aan een andere, nader in de regels omschreven (hoofd)functie en tot doel heeft het verstrekken van kleine etenswaren en niet- of zwak-alcoholische dranken;

1.4 parkeervlak

een vlak ten behoeve van het parkeren van motorvoertuigen.

Artikel 2 Wijziging bestemming

2.1

Dit wijzigingsplan wijzigt de verbeelding met ID: NL.IMRO.1734.0020BUITparklingez-VSG1 van het bestemmingsplan 'Park Lingezegen', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Overbetuwe op 28 februari 2012, overeenkomstig de wijze zoals vervat in de verbeelding met ID: NL.IMRO.1734.0154BUITrijkswn123-VSG1.

2.2

De regels van het bestemmingsplan 'Park Lingezegen' , zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Overbetuwe op 28 februari 2012, zijn van toepassing op dit wijzigingsplan, met dien verstande dat uitsluitend in verband met dit wijzigingsplan de regels zoals opgenomen in de artikelen 3 tot en met 10 van toepassing zijn.

Artikel 3 Voorwaardelijke verplichtingen

3.1 compensatiebos

Parkeervoorzieningen zoals bedoeld in artikel 8.1 onder b mogen niet eerder worden aangelegd en gebouwen zoals bedoeld in artikel 4.2.1 en artikel 7.2.2 mogen niet eerder worden gebouwd dan nadat minimaal 0,4 hectare bos is gerealiseerd binnen de in dit wijzigingsplan opgenomen bestemming Bos.

3.2 landschappelijke inpassing

Parkeervoorzieningen zoals bedoeld in artikel 8.1 onder b en gebouwen zoals bedoeld in de artikelen 4.2.1, 7.2.1 en 7.2.2, met uitzondering van de bestaande gebouwen, mogen niet langer dan gedurende een jaar worden gebruikt ten behoeve van de in de artikelen 4.1, 7.1 en 8.1 bedoelde functies, met dien verstande dat dit verbod niet geldt voor zover landschappelijke inpassing van het perceel heeft plaatsgevonden en vervolgens aldus in stand wordt gehouden overeenkomstig het daartoe opgestelde 'Landschapsplan Tilleman', dat als bijlage 1 bij deze regels is opgenomen.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een loonbedrijf;
  • b. een ontsluiting ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
  • c. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

4.2 bouwregels
4.2.1

Bedrijfsgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. goothoogte van bedrijfsgebouwen maximaal 6 m;
  • b. bouwhoogte van bedrijfsgebouwen maximaal 12 m;
  • c. oppervlakte van bedrijfsgebouwen maximaal 4.000 m2;
4.2.2

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

  • a. erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van het voorste gebouw maximaal 2 m en voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 m;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 6 m.
4.3 afwijken van de bouwregels

vergroting oppervlakte

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder c voor het (eenmalig) vergroten van de oppervlakte met maximaal 10%, mits:

  • a. de vergroting noodzakelijk is in het kader van een doelmatige uitoefening van het bedrijf;
  • b. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • c. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
4.4 specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt mede verstaan een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van:

  • a. buitenopslag voor de voorgevelrooilijn;
  • b. bedrijven als bedoeld in artikel 2.1, derde lid van het Besluit omgevingsrecht;
  • c. bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • d. vuurwerkbedrijven;
  • e. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r..
4.5 afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 ander bedrijf

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 voor het toestaan van een ander bedrijf dan ter plaatse is toegestaan, mits:

  • a. het bedrijf niet meer milieuhinder veroorzaakt dat het ter plaatse toegestane bedrijf;
  • b. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
4.6 wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 wonen in bedrijfsgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van de bestemming Bedrijf in de bestemming Wonen, waarbij tevens een karakteristiek bedrijfsgebouw mag worden hergebruikt voor wonen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. er vindt sanering plaats van minimaal 100 m2 van de bedrijfsbebouwing, voor zover aanwezig, niet zijnde karakteristieke bebouwing;
  • b. bijgebouwen zijn toegestaan met een maximale oppervlakte van 75 m2 per woning;
  • c. de afstand van bijgebouwen tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
  • d. bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de woning;
  • e. de nieuw te realiseren woning(en) mag een inhoud hebben van minimaal 400 m3 en maximaal 600 m3;
  • f. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt, dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • g. er wordt voldaan aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder;
  • h. er wordt voldaan aan de regels met betrekking tot externe veiligheid;
  • i. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • j. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
4.6.2 extra woningen bij sloop van bedrijfsbebouwing

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van de bestemming Bedrijf in de bestemming Wonen, waarbij de bouw van één of meerdere extra woningen wordt toegestaan, in verband met sloop van voormalige bedrijfsbebouwing, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ter compensatie van de sloop van minimaal 750 m2 voormalige bedrijfsbebouwing en/of bijgebouwen bij de bedrijfswoning, niet zijnde karakteristieke bebouwing, mogen:
    1. twee woningen in één nieuw gebouw of
    2. één nieuwe woning
    worden opgericht;
  • b. ter compensatie van de sloop van minimaal 1.500 m2 voormalige bedrijfsbebouwing en/of bijgebouwen bij de bedrijfswoning, mogen:
    1. maximaal drie woningen in één bestaand bedrijfsgebouw of bijgebouw of
    2. één woning in één bestaand bedrijfsgebouw of bijgebouw en maximaal twee woningen in één nieuw woongebouw of
    3. maximaal drie woningen in één nieuw woongebouw of
    4. maximaal twee nieuwe vrijstaande woningen
    worden opgericht;
  • c. het meerdere aan bedrijfsgebouwen, welke niet als monumentaal of karakteristiek kunnen worden aangemerkt, wordt gesloopt;
  • d. de oppervlakte van de nieuw te bouwen woongebouwen en/of woningen bedraagt maximaal 50% van de gesloopte oppervlakte;
  • e. de nieuw te realiseren woningen mogen een inhoud hebben van minimaal 400 m3 en maximaal 600 m3;
  • f. de bestaande perceelsontsluiting moet worden gebruikt voor alle woningen, tenzij het vanuit landschappelijke overwegingen wenselijk is om een andere locatie aan te wijzen voor de ontsluiting van het perceel;
  • g. bijgebouwen bij de nieuw te realiseren woningen voldoen aan de volgende kenmerken:
    • 1. oppervlakte maximaal 75 m2 per woning;
    • 2. gebouwd op maximaal 20 m afstand van de nieuw te realiseren woning;
    • 3. gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de nieuw te realiseren woning;
    • 4. indien er meerdere nieuwe woningen worden gerealiseerd dienen de bijgebouwen in één gebouw te worden ondergebracht;
  • h. parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
  • i. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt, dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • j. er wordt voldaan aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder;
  • k. er wordt voldaan aan de regels met betrekking tot externe veiligheid;
  • l. in de nabijheid gelegen functies en waarden worden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
  • m. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden worden niet onevenredig geschaad.
  • n. er sprake is van een landschappelijke inpassing, waartoe een landschapsplan dient te worden opgesteld.
4.6.3 omschakelen van bedrijf naar verblijfsrecreatie

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van de bestemming in de bestemming Recreatie ten behoeve van verblijfs- en/of dagrecreatie, mits:

  • a. maximaal 50% van de oppervlakte van de bestaande met een omgevingsvergunning voor het bouwen gebouwde bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de nieuwe bestemming tot een maximum van 1.000 m2;
  • b. het meerdere aan bedrijfsgebouwen, welke niet als monumentaal of karakteristiek kunnen worden aangemerkt, wordt gesloopt;
  • c. er geen nieuwe gebouwen worden opgericht;
  • d. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  • e. er sprake is van een landschappelijke inpassing, waartoe een landschapsplan dient te worden opgesteld;
  • f. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • g. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • h. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt, dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • i. er wordt voldaan aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder;
  • j. er wordt voldaan aan de regels met betrekking tot externe veiligheid;
  • k. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • l. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 5 Bos

5.1 bestemmingsomschrijving

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos;
  • b. speelvoorzieningen;
  • c. extensieve dagrecreatie;
  • d. educatieve voorzieningen;
  • e. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van algemene natuur- en landschapswaarden;
  • f. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen, parkeervoorzieningen.

5.2 bouwregels
5.2.1

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

5.2.2

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

  • a. speelvoorzieningen 6 m;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 m.

Artikel 6 Groen

6.1 bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. voet- en fiets- en ruiterpaden;
  • c. waterbeheer en waterberging;
  • d. recreatief gebruik;
  • e. een ontsluiting ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'.
6.2 bouwregels
6.2.1

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

6.2.2

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m;

Artikel 7 Sport

7.1 bestemmingsomschrijving
7.1.1

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een manege;
  • b. de bestaande bedrijfswoning, waarbij inwoning is toegestaan in de bedrijfswoning;
  • c. een ontsluiting ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, ondergeschikte horeca, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

7.2 bouwregels
7.2.1
  • a. Bedrijfswoningen voldoen aan de volgende kenmerken:
    • 1. gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. de goothoogte van de bedrijfswoning maximaal 6 m;
    • 3. de bouwhoogte van de bedrijfswoning maximaal 10 m;
    • 4. de inhoud van de bedrijfswoning maximaal de bestaande inhoud.
  • b. Bijgebouwen bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:
    • 1. gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning maximaal 75 m2;
    • 3. de afstand van bijgebouwen tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
    • 4. bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de woning;
    • 5. goothoogte maximaal 3 m;
    • 6. bouwhoogte maximaal 5 m.
7.2.2

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. goothoogte maximaal 6 m;
  • c. bouwhoogte maximaal 12 m;
  • d. gezamenlijke oppervlakte maximaal 5.700 m2.
7.2.3

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

  • a. erf- en terreinafscheidingen maximaal 3 m;
  • b. bouwwerken die direct verband houden met de sportbeoefening, waaronder lichtmasten, 10 m;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 6 m.
7.3 specifieke gebruiksregels

Het aantal paarden mag niet meer bedragen dan 100.

Artikel 8 Verkeer - Verblijf

8.1 bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer-Verblijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten, wandel- en fiets- en ruiterpaden met een functie gericht op verblijf;
  • b. verharde parkeervlakken met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 0,75 hectare;
  • c. een ontsluiting ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
  • d. groen- en speelvoorzieningen;
  • e. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende gebouwen, waaronder de bestaande nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen en toegangswegen.

8.2 bouwregels
8.2.1

Gebouwen mogen niet worden gebouwd, met uitzondering van nutsvoorzieningen, die voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. bouwhoogte maximaal 3 m;
  • b. inhoud maximaal 36 m3.
8.2.2

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, maximaal 10 m.

8.3 afwijken van de bouwregels

bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.2.2 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een doelmatig wegbeheer met een maximale hoogte van 15 m.

Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 1

9.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen (artikel 4, 6 en 7), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

9.2 bouwregels
9.2.1

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
9.2.2

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.2.1 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 9.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

9.2.3

Het bepaalde in artikel 9.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 50 m2 wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders of;
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met uitzondering van nieuwe kelders.
9.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

9.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 9.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 50 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het verlagen of afgraven van de bodem;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bomen en beplanting;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
9.4.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

9.4.3

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 nodig is, dan wel waarvoor overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
9.4.4

Ten aanzien van de in artikel 9.4.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een vergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
9.4.5

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 onder beperkingen verlenen en kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1, waaronder:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
9.4.6

Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

9.5 wijzigingsbevoegdheid
9.5.1

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 1, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

9.5.2

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 1 om te zetten in de bestemming Waarde - Archeologie, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 10 Waarde - Archeologische verwachting 3

10.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen (artikel 4 tot en met 8), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

10.2 bouwregels
10.2.1

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 500 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
10.2.2

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.2.1 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 10.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

10.2.3

Het bepaalde in artikel 10.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 500 m2 wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders of;
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met uitzondering van nieuwe kelders.
10.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

10.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 10.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 500 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het verlagen of afgraven van de bodem;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bomen en beplanting;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
10.4.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

10.4.3

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 nodig is, dan wel waarvoor overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
10.4.4

Ten aanzien van de in artikel 10.4.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een vergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
10.4.5

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 onder beperkingen verlenen en kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 , waaronder:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
10.4.6

Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

10.5 wijzigingsbevoegdheid
10.5.1

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 3, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

10.5.2

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 3 om te zetten in de bestemming Waarde - Archeologie, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 2 Algemene regels

Artikel 11 Slotregel

Dit plan kan worden aangehaald als wijzigingsplan 'Buitengebied, Rijksweg Noord 123, Elst' van de gemeente Overbetuwe.

Behoort bij het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe d.d. 20 augustus 2013 tot vaststelling van het wijzigingsplan 'Buitengebied, Rijksweg Noord 123, Elst'.

De burgemeester, De secretaris,

……………………………… ………………………………