Plan: | Ossebroeken II te Beilen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1731.OssebroekenII-ONT2 |
Nabij Beilen beschikt de gemeente Midden-Drenthe over een aantal bedrijventerreinen. Het bedrijventerrein Ossebroeken I is daar één van. De ontwikkeling van dit terrein is de afgelopen jaren voorspoedig gegaan. Op het terrein is nog een beperkt aantal kavels beschikbaar. Reden voor de gemeente te starten met de voorbereidingen voor de ontwikkeling van de tweede fase van het bedrijventerrein: Ossebroeken II. Dit bestemmingsplan legt juridisch de planologische status van het bedrijventerrein Ossebroeken II vast.
De locatie Ossebroeken II ligt ten westen van Beilen en ten westen van de autosnelweg A28 (Zwolle - Groningen). Figuur 1 geeft de ligging en begrenzing van het plangebied aan. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het plangebied binnen de gegeven grenzen.
Figuur 1: Ligging van het plangebied (bron: Pdok viewer 2019).
Het plangebied is gesitueerd in het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-Drenthe', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2012. Op dit bestemmingsplan is beroep ingediend en heeft de Raad van State uitspraak gedaan. Naast de uitspraak zijn enkele omissies verwerkt in de 'Correctieve herziening buitengebied Midden-Drenthe'. Deze herziening is vastgesteld op 6 maart 2014. Het bestemmingsplan en de correctieve herziening zijn verwerkt in geconsolideerde versie. Dit is een administratieve versie die geen juridische status heeft.
Bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-Drenthe':
In dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming Agrarisch met waarden - 4 gekregen. Binnen deze gronden is cultuurgrond toegestaan. De uitoefening van een agrarisch bedrijf is alleen mogelijk binnen een aangegeven aanduiding. Het agrarisch bedrijf aan Ossebroeken 17 heeft tevens de aanduiding 'intensieve veehouderij' toegekend gekregen waarbij is geregeld dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf is toegestaan.
De straat 'Ossebroeken' is bestemd als 'Verkeer'. Binnen deze bestemming staat de afwikkeling van verkeer voorop. de bestemming maakt (ontsluitings)wegen, paden en parkeervoorzieningen mogelijk. Ossebroeken is de ontsluitingsweg van en naar dit gebied.
In het bestemmingsplan zijn de gronden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze dubbelbestemming richt zich op het behoud van de mogelijk te verwachten archeologische waarden in de bodem. Bij ingrepen met een grotere oppervlakte dan 1.000 m² en die dieper gaan van 30 cm moet worden aangetoond of de archeologische waarde aanwezig is en op welke manier de archeologische waarden wordt beschermd en wordt veilig gesteld.
'Correctieve herziening buitengebied Midden Drenthe'
Tegen het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied is beroep aangetekend. Naar aanleiding van de uitspraak Raad van State is het bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-Drenthe' deels vernietigd. De uitspraak heeft geleid tot het opstellen van een correctieve herziening waarin de vernietigde onderdelen zijn hersteld en omissies zijn verwerkt.
De begrenzing van de dubbelbestemming is aangepast naar aanleiding van de uitspraak. De inhoud van deze bestemming is in de correctieve herziening niet aangepast.
'Buitengebied Midden-Drenthe (geconsolideerd 2014)'
Na vaststelling van de correctieve herziening heeft de gemeente besloten om dit te verwerken in een geconsolideerde versie. In het bestemmingplan buitengebied Midden-Drenthe is de correctieve herziening buitengebied Midden-Drenthe verwerk. Deze versie is geen juridisch bindende versie maar een administratieve leesbare versie.
'Facetplan kleine windturbines, kleinschalige zonneparken en leidingnet'
De gemeente is voornemens om in het buitengebied en op bedrijventerreinen kleinschalige windturbines, kleinschalige grondgebonden zonneparken, grondgebonden zonnepanelen bij agrarische bouwpercelen en de bijbehorende leidingen mogelijk te maken. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels in een bestemmingplan om onder voorwaarden kleinschalige windturbines, kleinschalige zonneparken en grondgebonden zonnepanelen op bouwpercelen toe te staan. De juridische regeling is van toepassing verklaard op dit bestemmingsplan Ossebroeken II.
Dit bestemmingsplan wijzigt de bestemmingen voor het gebied zodanig dat een functie voor bedrijventerrein mogelijk wordt gemaakt.
Figuur 2: Fragment geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).
In figuur 2 is het bedrijventerrein Ossebroeken I als luchtfoto opgenomen. Het plangebied Ossebroeken II bevindt zich ten noorden daarvan in het groen aangegeven gebied.
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie van het plangebied alsook de geplande ontwikkeling. Dit hoofdstuk geeft ook de uitgangspunten voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 3 kan een inventarisatie van het beleid van de diverse overheden worden gevonden. Ook de onderbouwing in het kader van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' bevindt zich in dit hoofdstuk.
Voor dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de relevante omgevingsaspecten. De beschrijving en de resultaten hiervan staan in Hoofdstuk 4. In de Bijlagen toelichting staan de volledige onderzoeken.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet geeft een juridische toelichting op de regeling van het bestemmingsplan. De wijze van voorbereiding en de wettelijke procedure van dit bestemmingsplan staat in Hoofdstuk 6, terwijl de economische uitvoerbaarheid in hoofdstuk 7 is beschreven.
Overige stukken die minder goed in de toelichting passen, bijvoorbeeld vanwege de omvang van de documenten, zijn gebundeld in de Bijlagen toelichting.
De ontwikkeling van het bedrijventerrein Ossebroeken II is voorzien op de gronden gelegen direct naast de autosnelweg A28 (Zwolle - Groningen). De A28 vormt de scheiding tussen het bestaande bedrijventerrein Ossebroeken I en de woonbebouwing van de kern Beilen. Het bedrijventerrein ligt nabij de op- en afrit van de autosnelweg.
In aansluiting op het bestaande bedrijventerrein Osstbroeken I wordt de tweede fase aansluitend hierop ontwikkeld. De gronden zijn momenteel nog in gebruik voor agrarische cultuurgrond. Nabij het viaduct 'Brunsting' is een strook grond in gebruik als hondenspeeltuin. Op deze gronden staan een aantal speeltoestellen voor honden.
Aan Ossebroeken 17 is een intensieve veehouderij aanwezig. Het agrarisch bedrijf is niet meer in gebruik. De activiteiten intensieve veehouderij zijn gestaakt. De aanwezige woning wordt momenteel bewoond.
Ten noordwesten van de ontwikkeling ligt het buurtschap Brunsting. Het buurtschap en het plangebied worden gescheiden door de Brunstinger Leek.
Door het plangebied loopt een weg, Ossebroeken. Deze weg ontsluit het gebied op de A28. De weg wordt opgenomen in de ontwikkeling en zal zorgen voor de afwikkeling van het verkeer.
Figuur 3: Plangebied aangegeven met rode ster en de directe omgeving (bron: Pdok viewer 2019).
De uitbreiding van het bedrijventerrein Ossebroeken fase II sluit aan op het bestaande deel Ossebroeken I. Dit terrein is grotendeels uitgegeven en er zijn nog enkele kavels beschikbaar. Om in de toekomst aan de vraag naar bedrijfsgronden te voldoen wordt het bestaande terrein in noordelijke richting uitgebreid. Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein is een schetsidee opgesteld. Dit schetsidee geeft een indruk van het nieuwe deel. Er wordt gewerkt met verschillende zones op het terrein. Een zone gericht op de Autosnelweg A28, een zone gericht op het aansluitende agrarische gebied en de Brunstinger Leek en een middenzone langs de hoofd ontsluiting.
Het schetsidee is het vertrekpunt voor dit bestemmingsplan. In figuur 4 is het schetsidee voor de uitbreiding van het bedrijventerrein opgenomen.
Figuur 4: Schetsidee Ossebroeken II, het vertrekpunt (bron: gemeente Midden-Drenthe).
Voor het bestemmingsplan Ossebroeken II gelden de volgende planuitgangspunten:
Inrichting van het plan geschiedt aan de hand van een landschappelijk raamwerk, zie Bijlage 3 Landschapsplan. In dit plan is ook ruimte voor het realiseren van extra waterberging ter compensatie van de toename van verhard oppervlak.
In dit hoofdstuk komt het van belang zijnde rijks-, regionaal-, provinciaal- en gemeentelijk beleid aan de orde. Eventueel sectoraal beleid is meegenomen in genoemde beleidsvelden of wordt in hoofdstuk 4, bij de milieu- en omgevingsaspecten, beschreven.
Het Europese beleid is in grote mate vertaald naar het rijksbeleid, onder meer in de Nationale Omgevingsvisie (de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is hierin opgegaan) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het rijksbeleid wordt in deze paragraaf beschreven.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) worden de nationale ruimtelijke belangen afgebakend. Prioriteiten uit de NOVI zijn:
Met de NOVI biedt het Rijk een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werken we aan onze prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio’s en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken van het SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn de regels vanuit het Barro dan ook direct bindend en het meest van belang.
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Conform deze ladder moet worden beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Indien blijkt dat inderdaad sprake is van een behoefte dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. In paragraaf 3.2 wordt het planvoornemen getoetst aan de ladder.
De realisatie van het bedrijventerrein vindt plaats binnen de kaders van het algemene rijksbeleid. Specifieke nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking, zie ook paragraaf 3.2 Rijksbeleid - ladder voor duurzame verstedelijking
In 2016 is door bureau Louter een markonderzoek uitgevoerd naar de behoefte aan bedrijfskavels in het betreffende gebied. Begin 2019 is dit onderzoek geactualiseerd naar de huidige situatie. De update van dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd. In deze paragraaf is een samenvatting en de toetsing van de behoefte in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. In deze paragraaf wordt ook gemotiveerd dat de uitbreiding van het bedrijventerrein binnen bestaand stedelijk gebied niet tot de mogelijkheden behoord.
Figuur 5 Ontwikkeling Ossebroeken I in 2008 (links) en 2017.
Het onderzoek in Bijlage 4 heeft plaats gevonden in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking en onderzoekt de behoefte vanuit de markt voor de komende vier jaar (de periode van 2019 tot 2022).
In de Handreiking Duurzame Verstedelijking van het Ministerie van I&M staat een procedure in drie stappen (of: 'treden') om, wanneer sprake is van plannen voor nieuwe bedrijventerreinen, te komen tot een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, namelijk:
Bij de vraag van de gemeente Midden-Drenthe gaat het om een specifiek bedrijventerrein, namelijk Ossebroeken II. Trede 3 (het 'zoeken naar' een locatie) is dus niet relevant. De locatie is al langer in beeld en beschreven in beleidsstukken als potentiele bedrijfslocatie.
Voor het bepalen van de behoefte daaraan zijn de treden 1 en 2 wel van belang.
Trede 1: regionale behoefte.
Uit het onderzoek blijkt, dat er sprake is van een regionale behoefte. Indien wordt uitgegaan van het (meest waarschijnlijke) middenscenario: op korte termijn (de periode 2019-2022) is er 2 à 3 hectare meer vraag dan er aan uitgeefbare terreinen beschikbaar is, op wat langere termijn (de periode 2019-2028) loopt het verschil tussen vraag en aanbod op 5 à 6 hectare.
Trede 2: opvang binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk.
Opvang van de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied is niet mogelijk. Er is weliswaar sprake van enige leegstand en er zijn wat onbebouwde reserves, maar de omvang daarvan ligt ver beneden wat gangbaar is. Omdat er ook in de toekomst altijd wel sprake zal zijn van enige leegstand en onbebouwde reserves kan dit niet als 'extra aanbod' worden beschouwd.
In aanvulling op het haalbaarheidsonderzoek van Bureau Lauter (bijlage 4) heeft de gemeente Midden-Drenthe een Memo 'Behoefte aan werklocaties in Midden-Drenthe' (zie bijlage 5) opgesteld. Uit deze memo blijkt dat er een (locale) behoefte is aan bedrijfskavels op het bedrijventerrein Ossebroeken II. Een aantal bedrijven heeft zich al bij de gemeente gemeld voor een kavel van 1.000 tot 5.000 m² of een kavel vanaf 5.000 m². Ook is er vraag naar bedrijfskavels van bedrijven die zich willen samenvoegen tot één locatie. De gemeente heeft zelf ook behoefte aan een bedrijfskavel voor eventuele nieuwbouw van een werf/werkplaats. Gezien de groeiende vraag naar bedrijfskavels zal het bedrijventerrein Ossebroeken II snel gevuld zijn.
Op basis van de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan de ontwikkeling van het bedrijventerrein plaatsvinden.
Op 3 oktober 2018 is de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de komende periode. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
Werklocaties
Een belangrijke prioriteit binnen het Drentse ondernemersklimaat is het borgen van een aantrekkelijk aanbod van werklocaties, passend bij het gewenste ruimtelijk-economisch profiel van de locatie en bij de (veranderende) marktvraag. Voor nieuwe en bestaande regionale werklocaties wordt gestreefd naar kwaliteit die past bij het gewenste ruimtelijk-economisch profiel van de werklocatie. Om te voorzien in de ruimtevraag, wordt ingezet op het herstructureren en intensiveren van bestaande terreinen en op regionale afstemming van het aanbod aan nieuwe regionale werklocaties. Vertrekpunt bij nieuwe werklocaties is de implementatie van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking en een actuele analyse van de kwantitatieve en kwalitatieve ruimtevraag voor de periode tot 2020 en 2030. Herstructurering van het bestaande aanbod van werklocaties stelt de provincie in principe boven de ontwikkeling van nieuwe (uitbreidings)locaties.
Esdorpenlandschap
De ontwikkeling is gesitueerd in een beekdalgebied dat de kenmerken draagt van een esdorpenlandschap. Het Drents plateau bestaat voornamelijk uit esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide.
Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).
Rond de dorpen liggen de landschapsonderdelen die vanouds in het landbouwsysteem elk hun eigen functie hadden. Direct aan de rand van het dorp lagen de ‘goorns’: kleinschalige, verkavelde gebieden met hagen en singels, waar onder andere groenten voor menselijke consumptie werden verbouwd. Op de hoger gelegen gronden ontwikkelden zich door de eeuwen heen de essen, omzoomd door bosjes, strubben of soms een ringwal. In het lager gelegen beekdal lagen de graslanden, tot aan het begin van de vorige eeuw onverdeeld, de zogenaamde madelanden. Later zijn de beekdalen sterk verkaveld en hebben ze door de aanleg van houtwallen een kleinschalig, besloten karakter gekregen. Buiten de gecultiveerde wereld lag de grote ‘woestenij’: het veld, de heide. Dit is een vaak enorm grote ruimte die gebruikt werd om de schapen te weiden. Door ontginning en bebossing (tot ver in onze eeuw) zijn de meeste van deze heidevelden verdwenen.
Het provinciaal beleid is gericht op het:
De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (2018) stelt in artikel 2.18, het tweede lid, dat een ruimtelijk plan dat niet betrekking heeft op het bestaand stedelijk gebied van de plaatsen Hoogeveen, Emmen, Meppel, Assen en Coevorden alleen kan voorzien in nieuwe of uitbreiding van lokale werklocaties wanneer het desbetreffende ruimtelijk plan vergezeld gaat van een beeldkwaliteitsplan en wanneer de locatie wordt bestemd voor kleinschalige en lokaal georiënteerde bedrijvigheid. Het vierde lid geeft aan, dat een ruimtelijk plan alleen voorziet in de vestiging van nieuwe bedrijven voor zover deze niet volgens de VNG systematiek 'Handreiking Bedrijven en Milieuzonering' zouden vallen in de milieucategorieën 4, 5 en 6, tenzij op regionale werklocaties. Tevens van belang is het zesde lid: een ruimtelijk plan voorziet niet in nieuwe locaties voor detailhandel, voor zover deze ten koste gaan van het bestaande kernwinkelgebied. Tot slot zegt het achtste lid van genoemd artikel, dat een ruimtelijk plan dat voorziet in de ontwikkeling van een nieuwe werklocatie vergezeld dient te gaan van een beeldkwaliteitsplan dat juridisch is verbonden aan het desbetreffende ruimtelijke plan.
Artikel 2.34 van de verordening bepaalt vervolgens, dat een ruimtelijk plan in een beekdalgebied niet voorziet in kapitaalintensieve functies. Hierop is uitzondering mogelijk onder de volgende voorwaarden:
Beoordeling
Met dit bestemmingsplan wordt voldaan aan de provinciale verordening. Aangetoond is dat de ontwikkeling kan voldoen aan de ladderonderbouwing voor duurzame verstedelijking. De locatie is al sinds 2000 in beeld als uitbreidingsrichting van Ossebroeken I. De gekozen locatie is een logische uitbreidingsrichting van de eerdere fase. De wateraspecten worden niet nadelig beïnvloed door het plan, hiervoor worden goede maatregelen getroffen. Voor de ontwikkeling is tevens een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie de bijlage) en wordt met het toepassen van groen- en waterbestemmingen de landschappelijke inpassing geborgd. Gelet hierop levert een toetsing aan de genoemde aspecten in de provinciale verordening een positieve beoordeling op.
De ontwikkelingsvisie voor Beilen dateert van 2004. In dit document is de uitbreiding van het bedrijventerrein van Ossebroeken al benoemd en aangegeven, zie onderstaande figuren. Op basis van de visie wil de gemeente de ingezette lijn naar de toekomst verder doorzetten. Dat wil zeggen dat de toekomstige werkgebieden na Ossebroeken I eveneens grenzend aan de A28 worden ontwikkeld, waarbij ingestoken wordt op hoge beeldkwaliteit in een aangename landelijke setting.
Ontwikkeling van Ossebroeken II zal plaatsvinden als de gewenste bedrijvigheid zich voordoet nà de realisering van Ossebroeken I. Tevens moet deze groei niet op het bestaande bedrijventerrein kunnen worden opgevangen.
Bij de ontwikkeling van Ossebroeken II zal wandwerking zoveel mogelijk worden voorkomen door een zorgvuldige inpassing. Er zijn uitstekende oplossingen denkbaar om de wandvorming te verzachten en het groene karakter van de omgeving uit te dragen.
Het terrein zal daarom vanuit zuidelijke richting moeten worden ontsloten, waarbij prioriteit gegeven wordt aan de weg naar Brunsting. Deze mag niet doorsneden worden. Er kan gebruik worden gemaakt van de onderdoorgang bij de weg naar Brunsting.
Figuur 6: Toekomstvisie Ontwikkelingsvisie Beilen, met onder nummer 2a de voorziene uitbreiding van Ossebroeken (bron: gemeente Midden-Drenthe).
Figuur 7: Fragment Ontwikkelingsvisie Beilen met paars gearceerd de voorziene uitbreiding van Ossebroeken (bron: gemeente Midden-Drenthe).
Met de structuurvisie Midden-Drenthe 2030 schept de gemeente een kader voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen de gemeente tot 2030. De gemeente vormt daarmee het kader voor de integrale afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en de inzet daartoe van de bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten.
Voor onderhavig plangebied bepaald de structuurvisie het volgende:
Bedrijventerrein Ossebroeken II is de laatste plek in Midden-Drenthe voor vestiging van 'nieuwe' bedrijven. Daar waar bedrijven op de bestaande bedrijventerreinen, na eventuele herstructurering van deze terreinen, te weinig uitbreidingsmogelijkheden zien, kunnen zij die uitbreidingsmogelijkheid wel vinden op Ossebroeken. Met de ligging langs de A28 is het bedrijventerrein goed aangesloten op het nationale wegennet. Door deze ligging langs de A28 en aan afslag 30 is Ossebroeken beeldbepalend als entree voor Beilen, tegelijkertijd is een goede inpassing van Ossebroeken, dat ook direct aan het landschap grenst, een belangrijke opgave.
Ossebroeken II zal voornamelijk lokale bedrijven faciliteren, waarvan het logisch is dat deze in een kern als Beilen gevestigd zijn. Ook op Ossebroeken I zijn in hoofdzaak dergelijke bedrijven gevestigd, zoals hoveniers, bouw- en aannemersbedrijven, autobedrijven, cateringbedrijven, etc. Het is wenselijk dat dergelijk bedrijven op korte afstand van de klant zijn gevestigd en daarom niet uit behoeve te wijken naar Assen, waar ook wordt gewerkt aan de realisatie van een bedrijventerrein.
Het Landschapsbeleidsplan uit 2012 geeft de visie van de gemeente Midden-Drenthe op het landschap. Het gemeentelijk beleid richt zich op het versterken van de beleefbare kenmerken en het contrast tussen de verschillende landschapstypen. Deze landschapstypen zijn bepalend voor de ruimtelijke- en ecologische kwaliteiten in Midden-Drenthe.
De provincie heeft het concept ‘landschaps- en wegpanorama’s’ opgenomen in de Omgevingsvisie, deze
worden omschreven als zichtlocaties van karakteristieke landschapstypen of het contrast tussen stad en land, gezien vanaf de hoofdinfrastructuur. De A28 tussen Hoogeveen en Assen is aangegeven als
landschapspanorama, met als doel de beleving van het landelijke beeld van Drenthe te verbeteren.
Aandachtspunten in het landschap langs de A28 zijn de industrieterreinen
Dambroeken en Ossenbroeken, deze industrieterreinen kunnen beter ingepast worden in het landschap.
Voor de toetsing van ontwikkelingen aan redelijke eisen van welstand kent de gemeente een welstandsnota. Het beeldkwaliteitsplan dat voor de ontwikkeling van de tweede fase van Ossebroeken is gemaakt wordt afzonderlijk vastgesteld en toegevoegd aan de welstandsnota.
De uitbreiding van Ossebroeken II past binnen de ontwikkelingsvisie. Bij de ontwikkeling van Ossenbroeken II wordt rekening gehouden met de landschappelijke kwaliteiten van het gebied en de beleving vanaf de snelweg A28.
Voor het maken van een bestemmingsplan is een toets aan milieu- en omgevingsaspecten wettelijk verplicht. De ontwikkeling is getoetst op de volgende thema's.
Gemeentelijk parkeerbeleid
Het gemeentelijk beleid is verwerkt in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoers Plan 2012-2020 van de gemeente Midden-Drenthe. Van belang is het uitgangspunt in de gemeente Midden - Drenthe dat bij nieuw te realiseren bedrijvigheid zo veel mogelijk geparkeerd kan worden op eigen terrein. Bij deze plannen kan worden afgeweken van het punt dat de hoogste parkeernorm gehanteerd wordt. Dit is enkel mogelijk wanneer er een goede toelichting is, zoals gecombineerd gebruik. De gebruikte parkeerrichtlijnen zijn die van het CROW.
Onderzoek
Op 21-02-2019 is door Rho adviseurs een mobiliteitstoets uitgevoerd (zie bijlage 1). Deze mobiliteitstoets gaat in op de gevolgen op het gebied van verkeer en parkeren. Hiervoor is de verkeersgeneratie berekend. Deze informatie is nodig om te kunnen onderbouwen dat de verkeersafwikkeling ook na realisatie van de beoogde ontwikkeling is gewaarborgd. Derhalve is de verkeersafwikkeling berekend op de rotonde Ossebroeken/Beilervaart en het kruispunt Beilervaart/Domoweg.
Ontsluiting
Het plangebied wordt direct ontsloten aan de Ossebroeken, welke via de Beilervaart aansluit op de rijksweg A28. De A28 maakt deel uit van het landelijk hoofdwegenstelsel. Vanaf noordelijke richting op de Ossebroeken verbindt de Sportlaan het plangebied met het noordelijk deel van Beilen.
Parkeren
Voor de uiteindelijke inrichting zal de parkeernorm inzichtelijk gemaakt moeten worden op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 381, Toekomstbestendig parkeren). Vooralsnog biedt het bedrijventerrein voldoende ruimte om de toekomstige parkeerbehoefte op eigen terrein te realiseren.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie van het planvoornemen is op basis van de kencijfers van het CROW bepaald (publicatie 381, Toekomstbestendig parkeren, tabel A8).
Het bruto oppervlak van het totale terrein bedraagt 8,76 hectare. Het netto oppervlak van een bedrijventerrein bedraagt 75% van het bruto oppervlak, het netto oppervlak bedraagt derhalve 6,57 hectare. Op basis van de CROW normen bedraagt de verkeersgeneratie van een gemengd bedrijventerrein 158 mvt/etmaal per netto hectare. Voor het totale terrein zal dit een verkeersgeneratie van circa 1.039 mvt/etmaal. Het verkeer zal ontsluiten via het huidige bedrijventerrein Ossenbroeken I richting de A28.
Conclusie
De parkeerbehoefte zal volledig op eigen terrein opgevangen moeten worden en zal bij de inrichting van het terrein worden bepaald. De ontwikkeling van het bedrijventerrein leidt tot een verkeerstoename op de ontsluitende wegen vanuit het plangebied. Voor de verkeersafwikkeling op het ontsluitende wegennetwerk is de rotonde Beilervaart/Ossebroeken en het kruispunt Beilervaart/Domoweg beoordeeld. De verzadigingsgraad en de wachttijden zijn bij de rotonde Beilervaart/Ossebroeken binnen acceptabele normen. Op het kruispunt Beilervaart/Domoweg zijn maatregelen nodig om de verkeersafwikkeling binnen acceptabele normen te brengen. Het gemeentelijk beleid noemt al het realiseren van een rotonde op deze plaats, de berekeningen sluiten hierbij aan.
De ontwikkeling van het bedrijventerrein zorgt voor een toename van de wachttijden en de verzadigingsgraad, maar heeft geen nadelig effect op de rotonde Beilervaart/Ossebroeken. Het kruispunt Beilervaart/Domoweg is in het maatgevende jaar 2030 exclusief en inclusief de beoogde ontwikkeling van het bedrijventerrein Ossebroeken II onacceptabel. Voor dit kruispunt is het aanleggen van een enkelstrookrotonde aanbevolen. Hiertoe heeft de gemeente Midden-Drenthe inmiddels al besloten.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype "rustige woonwijk".
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het beoogde bedrijventerrein worden bedrijfsactiviteiten toegestaan tot en met milieucategorie 3.2. Hiervoor geldt een richtafstand van 100 meter ten opzichte van woningen (of andere gevoelige functies) in een rustig buitengebied/rustige woonwijk.
Vanwege de ligging naast een reeds bestaand bedrijventerrein en de aanwezigheid van de A28 (hoofdinfrastructuur) kan het gebied getypeerd worden als "gemengd gebied". Hierdoor kan de richtafstand met één stap worden gereduceerd en bedraagt dan 50 meter. Binnen de richtafstand van 50 meter vanaf de bedrijfspercelen zijn geen milieugevoelige functies aanwezig. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor de realisatie van bedrijfswoningen. Tevens worden geurgevoelige bedrijven, grote lawaaimakers en bevi inrichtingen uitgesloten.
Met de definitieve invulling van het bedrijventerrein en toelating van bedrijven dient rekening te worden gehouden met de maximaal toelaatbare milieucategorie 3.2.
Toetsingskader
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke (spoor)weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wgh maakt onderscheid tussen geluidsgevoelige gebouwen/functies en niet-geluidsgevoelige gebouwen. (Bedrijfs)woningen zijn geluidsgevoelige gebouwen. Als geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone behorend bij een zoneplichtige (spoor)weg worden geprojecteerd bij een bestemmingsplanprocedure, moet met een akoestisch onderzoek worden aangetoond dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (voor wegen) of 55 dB (voor spoorwegen). Wegen waar deze zone in principe niet geldt, zijn:
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. Voor de ontsluiting van het bedrijventerrein wordt gebruik gemaakt van de bestaande weg Ossebroeken, die via de Beilervaart aansluit op de rijksweg A28. Binnen de daarmee samenhangende geluidzones zijn geen geluidgevoelige bestemmingen aanwezig. Akoestisch onderzoek is om deze reden niet noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering.
Toetsingskader
Een geluidzone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. Op grond van de wet behoort tot de geluidzone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de zone. Buiten een geluidzone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige of geprojecteerde woningen gelden geen geluidnormen.
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het beoogde bedrijventerrein zijn grote lawaaimakers uitgesloten. Dit is in de regels van onderhavig bestemmingsplan opgenomen. Er is voor het bedrijventerrein Ossebroeken II dan ook geen sprake van een wettelijke geluidszone.
Aangezien het bestemmingsplan geen ruimte biedt voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m. vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied zijn volgens de professionele risicokaart geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook vindt er geen vervoer plaats via het water of door buisleidingen die van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie ter plaatse.
Ten oosten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, A28: afrit 31 (Westerbork) - afrit 27 (Fluitenberg). Op dit traject vindt vervoer plaats van de stofcategorie LF1, LF2, LT2 en GF3. Het invloedsgebied bedraagt 355 meter, de stofcategorie GF3 is hier maatgevend. De PR 10-6 contour is gelegen op 0 meter van het midden van de weg. De A28 heeft een plasbrandaandachtgebied (PAG) van 30 meter vanaf het midden van de weg. Binnen het plasbrandaandachtgebied worden geen kwetsbare objecten toegestaan. De veiligheidzone is in dit bestemmingsplan bestemd voor groen en water.
Het plangebied grenst aan de voorgenoemde weg en is dan ook deels binnen de plasbrandaandachtsgebied en invloedsgebied gelegen. Binnen het invloedsgebied geldt een verantwoordingsplicht. Omdat het plan de realisatie van bedrijven mogelijk maakt binnen 200 meter van de weg, zal een groepsrisicoberekening noodzakelijk zijn. Op 21 februari 2019 is door de RUD een groepsrisicoberekening uitgevoerd (bijlage 6). Hieruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een minieme toename van het groepsrisico. Het groepsrisico (t.o.v. fN-curve) voor de A28 ligt en blijft in de bestaande en nieuwe situatie ruim onder de oriëntatiewaarde (van 0,07% tot 0,12 %). Omdat het groepsrisico praktisch niet toeneemt (< 10%) en het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Beknopte verantwoording van het groepsrisico
Ten oosten van het plangebied vindt ook vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor. Hoogeveen - Assen. Op dit traject vindt vervoer plaats van de stofcategorie A, B2, C3, D3 en D4. Het invloedsgebied bedraagt 4 kilometer, de stofcategorie D4 is hier maatgevend. Het plangebied is gelegen op een afstand van 1,6 kilometer en dus binnen het invloedsgebied. Voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied geldt een verantwoordingsplicht.
Figuur 9 Uitsnede professionele risicokaart (bron: Proffesionele risicokaart).
Advies Veiligheidsregio
Vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A28 en de genoemde spoorlijn is door de Veiligheidsregio geadviseerd en zijn aanbevelingen gedaan. Daarbij is uitgegaan van een aantal mogelijke scenario's. Geconstateerd is, dat de personen in de gebouwen zelfredzaam zijn en dat de wegenstructuur zodanig is dat het mogelijk is van het incident af te vluchten. De bestrijdbaarheid en de beheersbaarheid in dergelijke scenario's is voldoende. Ten aanzien van de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid/beheersbaarheid zijn geen aanvullende maatregelen nodig. Door de Veiligheidsregio wordt voorgesteld bedrijven met minder zelfredzame personen of beperkt kwetsbare objecten bij voorkeur in de zone het verst van de A28 te situeren. Ook wordt geadviseerd de waterpartij tussen de A28 en het bedrijventerrein te handhaven zodat deze bij incidenten dienst kan doen als drempel.
Conclusie
De benoemde risicobronnen liggen op respectabele afstand tot het plangebied maar er zijn scenario's denkbaar waar gevaarlijke stoffen bij betrokken kunnen zijn en die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Met naleving van de voorgestelde aanbevelingen worden mogelijke scenario's afdoende geminimaliseerd en de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid/beheersbaarheid geoptimaliseerd. Hierdoor kan het groepsrisico externe veiligheid op een positieve manier worden verantwoord. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de tabel in figuur 10 weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Figuur 10 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm (bron: Rho Adviseurs).
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een bedrijventerrein en leidt tot een toename van verkeer van 1.039 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 12%. Uit de nibm-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 1,66 µg/m³ en van fijn stof 0,25 µg/m³ (zie figuur 11). De toename van het gehalte stikstof in de lucht overschrijdt de grens van 1,2 µg/m³.
Het plan draagt bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs de A28 weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De toename van stikstof en fijnstof door de beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Figuur 11 Berekening NIBM-tool (bron: Rho Adviseurs).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A28, direct ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 16,0 µg/m³ voor NO2, 14,9 µg/m³ voor PM10 en 8,3 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan hebben de gemeente Midden-Drenthe en Rho Adviseurs op 25 februari 2019 overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. In mei 2019 heeft een overleg plaatsgevonden over Watercompenserende maatregelen. Omdat het plan opnieuw als ontwerp ter inzage wordt gelegd heeft op 15 november 2021 een nieuw overleg plaatsgevonden met de waterbeheerder.
Het plan is via www.dewatertoets.nl aangemeld bij waterschap Drents Overijsselse Delta (20190213-59-19861). De uitkomst van de watertoets is dat een normale procedure moet worden doorlopen. Hierop heeft het waterschap een uitgangspunten notitie opgesteld (bijlage 7). Bij de uitwerking van de plannen wordt hiermee rekening gehouden.
Het ontwerp bestemmingsplan is tot stand gekomen in overleg met het waterschap.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
In het waterbeheerplan 2016 - 2021 is de koers beschreven hoe het waterschap de komende periode gaat zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, een goed functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap heeft het plan vormgegeven in dialoog en samenwerking met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstromen, die naast Drents Overijsselse Delta deel uitmaken van het stroomgebied Rijn-Oost. Ook provincies en gemeenten zijn hierbij betrokken geweest.
De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken (taakvelden: watersysteem, waterketen en veiligheid). De taken worden uitgevoerd voor én samen met de maatschappij. Dit gebeurt vanuit een brede kijk en tegen aanvaardbare kosten. Hierbij wordt rekening gehouden met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Het werk van het waterschap draagt ertoe bij dat iedereen op een veilige, gezonde, prettige en duurzame manier met water kan leven. Het waterschap wil daarbij professioneel, betrouwbaar en deskundig werken en zo de positie als lokale en regionale waterautoriteit waarmaken. Met de aanwezige middelen en mogelijkheden werkt het waterschap aan een duurzame ontwikkeling van het stedelijk en landelijk gebied.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen ten westen van de kern Beilen en de A28. In de huidige situatie bestaat het gebied uit agrarisch grasland dat in zuidelijke richting grenst aan het bedrijventerrein Ossebroeken fase 1. Het plangebied is gelegen binnen het hoofdstroomgebied Meppelerdiep en het deelstroomgebied de Oude Vaart. Het zomerpeil betreft 10,45 m NAP en het winterpeil betreft 10,05 m NAP. Op de hoogtekaart is het goed te zien dat het plangebied is gelegen in een beekdal van de Brunstinger Leek.
Figuur 12 Uitsnede AHN2 50 cm maaiveld.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veen en een klein gedeelte ten oosten langs de A28 bestaat de bodem uit zand (figuur 13). Ter plaatse van de veengrond is er sprake van grondwatertrap IIIb dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand tussen de 0,25 en 0,40 m-mv is gelegen. En de laagste grondwaterstand bedraagt tussen de 0,80 en 1,20 m-mv. Het gedeelte dat bestaat uit zandgrond is gelegen binnen de grondwatertrap Vb. Dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand is gelegen tussen 0,25 m-mv en 0,40 m-mv. de Gemiddeld laagste grondwaterstand in gelegen op 1,20 m-mv. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt in het zuidwestelijk deel circa 10.96 m NAP en richting het noordoostelijk deel loopt het maaiveld op tot 12,60 m NAP.
Figuur 13 Uitsnede Bodemkaart Nederland 1:50.000 (locatie plangebied, rode circel).
Waterkwantiteit
Uit de legger van het waterschap blijkt dat in en nabij het plangebied, primaire watergangen ook A waterlopen zijn gelegen. Het plangebied wordt ten westen begrenst door een hoofdwatergang 'Brunstinger Leek'. Op deze watergang is ten midden van het plangebied van oost naar west een hoofdwatergang aangesloten. Vanuit het zuiden is ook een primaire watergang dat in noordelijke richting is aangesloten op de hiervoor genoemde watergang. Op de genoemde watergangen is een beschermingszone van 5 meter aan weerszijde van toepassing.
Figuur 14 Legger waterschap WDOD.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico’s voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.
Veiligheid en waterkeringen
In en nabij het plangebied zijn geen kern en beschermingszones van keringen aanwezig. Wel is het plangebied gelegen in een beekdal, de kans op overstroming is door de lage ligging aanwezig.
Afvalwaterketen en riolering
Binnen het plangebied is nog geen gemeentelijke riolering aanwezig. Ter plaatse van de weg Ossebroeken ligt een rioolpersleiding van het waterschap (paarse lijn in figuur 14).
Toekomstige situatie
Algemeen
Het voormalig agrarisch gebied wordt ingericht als bedrijventerrein. Hierdoor neemt het verhard oppervlak toe. Het verhard oppervlak neemt toe met 65.738,4 m² (totaal uitgeefbare kavels 65.738 m² / 80% = 52.591,4 m² + 13.148 m² wegen = 65.738,4 m² / 10% = 6.574 m²) Voor het gebied is 6.574 m² aan watercompensatie nodig. Op basis van de schets wordt geschat dat binnen het plangebied ruimte is voor circa 11.000 m² oppervlaktewater. Binnen het bestemmingsplan wordt een oppervlakte van circa 8.500 m² bestemd als water. Het overige water is mogelijk binnen de groenbestemming. Op basis van minimale dimensionering van watergangen wordt de daadwerkelijk te realiseren compensatie herberekend.
Waterkwantiteit
Vanwege de lage ligging in het beekdal zal de bodem worden opgehoogd om te voldoen aan de droogleggingsnorm. De aanleghoogte voor gebouwen bedraagt minimaal 80 cm ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. (grondwateronderzoek).
Beekdal
Wanneer er wordt gebouwd in het beekdal dient voldoende ruimte voor water te worden behouden. De beekdalen zijn van nature de laagste plekken in het watersysteem. Bij extreme neerslag zijn deze gebieden het meest kwetsbaar voor wateroverlast. Het verdient de voorkeur te kiezen voor ophoging (i.p.v. bouwen op bijvoorbeeld palen). Het verlies aan ruimte voor water zal gecompenseerd moeten worden. Het terrein zal worden opgehoogd. Hierdoor neemt de bergingscapaciteit van het beekdal af. De benodigde compensatie is berekend. Dit kan binnen de inrichting van het terrein en overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan worden opgevangen.
Compensatie verhardoppervlak
Binnen het bestemmingsplan worden bedrijfskavels mogelijk gemaakt. Voor bedrijfskavels kan worden uitgegaan dat 80% van de kavel bestaat uit verhard oppervlak. Daarnaast wordt een infrastructuur aangelegd dat tevens zorgt voor een toename van het verhard oppervlak. Er is een berekening gemaakt voor de compensatie van de toename van het verhard oppervlak. Zie hieronder.
De toename van het verharde oppervlak bedraagt meer dan 1.500 m2 in het buitengebied. Hierdoor zijn watercompenserende maatregelen noodzakelijk. Voor middelgrote plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater.
De compensatie vindt plaats middels het graven van een watergang door het plangebied, de aanleg van een waterpartij langs de A28 en verbreding van een watergang direct naast de bestaande wegen. Hiermee wordt de toename aan verharding voldoende gecompenseerd. De watergangen moeten voldoen aan de regels voor dimensionering en worden zo aangelegd dat maximaal 30 cm peilstijging is toegestaan. De aan te leggen waterberging wordt ontworpen op basis van een vertraagde afvoer of infiltratiesituatie (afhankelijk van de bodemopbouw).
Klimaatadaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwde gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.
Bij de inrichting van het plangebied kan hier op geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Hiervoor is het ook belangrijk te kijken naar maatregelen zoals half verharding en groene daken.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Gemeentelijk rioleringsbeleid
De gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Eventueel geldt er een bergingseis (zie wateroverlast). Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het “Activiteitenbesluit” en voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het “Besluit lozen buiten inrichtingen” (Blbi).
Rioolcapaciteit
De capaciteit van het huidige rioolstelsel vormt een aandachtspunt. Bij uitbreiding van het rioolstelsel wordt rekening gehouden met de capaciteit van het bestaande stelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Bij het bouwrijp maken van de uitbreiding van het bedrijventerrein zal hier aandacht aan worden besteed.
Afvoer hemelwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht. Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Vanwege het bodemtype is infiltratie nauwelijks mogelijk. Het hemelwater wordt via een gescheiden rioolsysteem geloosd op het oppervlaktewater. Licht vervuilde hemelwater (bijvoorbeeld van infrastructuur) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren. Ten behoeve van een goede doorstroming wordt het nieuw te realiseren watersysteem met een open verbinding en met enkele duikers aangesloten op het bestaande systeem. Voor deze watergangen geldt een minimale waterdiepte van 80 cm. Omdat het graven van nieuw water maatwerk betreft zal de dimensionering van de watergangen en duikers, voor aanleg van deze voorzieningen hydrologisch worden doorgerekend. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving. Door het ophogen van de uit te geven kavels zal de kans op overstroming in het plangebied sterk afnemen.
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is.
De watergang ten noorden van Ossebroeken I wordt in de Legger opgenomen als A watergang. Deze vormt een verbinding tussen de te realiseren A watergang langs de A28 en het Bruntsinger Leek. Verder noordelijk zal ook een verbinding worden gerealiseerd. Het nu in de legger opgenomen verbinding ter plaatse van de weg Ossebroeken komt hiermee te vervallen. Het onderhoud van de A watergangen zal door het waterschap worden uitgevoerd vanaf de weg. Hierdoor zal aan weerszijden van de watergang een strook van 5 meter worden vrijgehouden van obstakels. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige ontwikkeling is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. In de zone langs de A28 wordt een groenbestemming gelegd, waarbinnen zowel groen als water aangelegd kan worden. Verder worden er in alle bestemmingen bij recht waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Voor de werkzaamheden aan bestaande en nieuw te realiseren watergangen is een watervergunning noodzakelijk. Watercompenserende maatregelen worden bij de inrichting van het gebied meegenomen en zullen voldoen aan het beeldkwaliteitsplan.
Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van een plan een rol spelen.
De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Nota Belvedère, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W. Wetgeving is momenteel vooral gebundeld in de Erfgoedwet.
Voor de gemeente is een archeologische verwachtingskaart vastgesteld. Naar aanleiding daarvan zijn in het bestemmingsplan dubbelbestemmingen opgenomen. Het plangebied heeft deels een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" en deels een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3". Voor "Waarde - Archeologie 2" geldt een onderzoeksverplichting bij ontwikkelingen vanaf 100 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld, voor "Waarde - Archeologie 3" is dit 1.000 m2 en 30 cm. De ontwikkelingen zijn groter dan de aangegeven oppervlakte. Een onderzoek is daarom uitgevoerd.
Het uitgevoerde archeologisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 8 Archeologisch onderzoek van deze toelichting.
Uit het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat in delen van het plangebied nog archeologische resten verwacht kunnen worden. Het gaat enerzijds om het beekdal van de Brunstinger Leek, waar beek-gerelateerde resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Nieuwe tijd kunnen worden verwacht. Daarnaast kunnen op de keileemwelving in het noordoosten van het plangebied bewoningssporen en sporen van landgebruik uit de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen worden verwacht. De laaggelegen zandgebieden binnen het plangebied hebben een lage archeologische verwachting.
Geadviseerd wordt om op het dal van de Brunstinger Leek een dubbelbestemming ‘waarde – archeologie’ te leggen. Hiervoor is in het bestemmingsplan de aanduiding 'waarde - archeologie 3' opgenomen. Bij eventuele toekomstige vergunningplichtige werkzaamheden is hier vervolgonderzoek noodzakelijk. Omdat beek-gerelateerde resten voornamelijk uit puntvondsten bestaan, die slecht zijn te prospecteren, wordt geadviseerd om dit vervolg uit te voeren als een definitieve opgraving, variant archeologische begeleiding. Dit betekent dat toekomstige vergunningplichtige graafwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd onder regie van een gecertificeerde archeologische instelling of bedrijf. Dit advies is in overeenstemming met het advies dat is afgegeven bij eerder onderzoek in het dal van de Beilerstroom.
Verder wordt geadviseerd om op de keileemwelving in het noordoosten van het plangebied ook een dubbelbestemming ‘waarde – archeologie’ te leggen. Hiervoor is in het bestemmingsplan de aanduiding 'waarde - archeologie 2' opgenomen. Bij eventuele toekomstige vergunningplichtige werkzaamheden is ook hier vervolgonderzoek noodzakelijk. Dit vervolgonderzoek dient te worden uitgevoerd als een inventariserend veldonderzoek, karterende/waarderende fase, door middel van proefsleuven.
Tot slot wordt geadviseerd om op het overige deel van het plangebied geen dubbelbestemming ‘waarde – archeologie’ te legen.
Het plangebied is gelegen binnen de zonering van een beekdal het Bruntsinger Leek (figuur 16). Het eerste en tweede lid van artikel 2.34 geven bescherming aan belangrijke beekdalen. Kapitaalintensieve functies worden daar geweerd. Het gaat daarbij om onder andere woon- en werkgebieden, (energie)installaties en kapitaalintensieve vormen van agrarisch grondgebruik, zoals glastuinbouw, intensieve veehouderijen en kwekerijen. Uitzonderingen op het vrijwaren van het gebied van kapitaalintensieve functies kunnen gemaakt worden in geval van zwaarwegende maatschappelijke belangen en een drietal andere voorwaarden. De voorwaarden zijn cumulatief bedoeld. Op voorhand is niet te benoemen of sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang. Van geval tot geval zal afzonderlijk beoordeeld moeten worden of er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een kapitaalintensieve functie. Vanwege een groot aantal bedrijven dat zich wil vestigen op Ossebroeken is een uitbreiding van de eerste fase noodzakelijk. De uitbreiding wordt in dezelfde lijn doorgezet als Ossebroeken I. Hierdoor worden geen belemmeringen verwacht voor de realisatie van Ossebroeken II.
Figuur 16 Zonering beekdal (bron: provinciale verordening).
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 9. De conclusie van het onderzoek is, dat er, gelet op de aard en de mate van de lichte verontreinigingen die zijn aangetroffen, geen reden bestaat voor nader onderzoek. Er bestaan met betrekking tot de milieuhygienische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor het bestemmingsplan en de daarin opgenomen ontwikkeling van het bedrijventerrein. De onderzoekslocatie kan als onverdacht ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd.
Vanuit het onderzoek wordt een tweetal aanbevelingen gedaan:
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
• Natura-2000 gebieden;
• Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
• overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Drenthe
In de provincie Drenthe wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Dwingelderveld bedraagt 3,2 km en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt de afstand 1,6 km.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Dwingelderveld en Drents-Friese Wold & Leggelderveld zijn wel gevoelig voor stikstofdepositie. De realisatie van categorie 3.2 bedrijven met de daarbij behorende verkeersgeneratie leidt tot een toename in de stikstofdepositie op de nabij gelegen Natura 2000 gebieden. Met behulp van de AERIUS calculator is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd (bijlage 12).
Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde. Voor dit plan geldt geen vergunningplicht op basis van de Wet natuur-bescherming (Wnb). De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Drenthe staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
In het vroege voorjaar van 2019 is in het gebied een quickscan uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde plant- en diersoorten. De quickscan is bijgevoegd in Bijlage 10 Ecologisch onderzoek. Voor het volledige onderzoek wordt naar deze bijlage verwezen.
Resultaten quickscan
Hieronder een samenvatting van de resultaten van de quickscan:
Aanbevelingen en vervolgstappen quickscan
Nader onderzoek
Uit het onderzoek kwam de aanbeveling tot nader onderzoek naar jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen naar voren alsmede nader onderzoek van een habitatgeschikte watergang op aanwezigheid van waterspitsmuis, heikikker en grote modderkruiper. Bij dit nader onderzoek is rekening gehouden met de optimale periode waarin verschillende soort(groep)en geïnventariseerd kunnen worden.
Het vleermuizenonderzoek, wat normaal uit vier bezoeken verdeeld over de paarperiode en kraamperiode (15 mei – 1 oktober) betreft, is echter niet volledig afgerond. De bewoners van Ossenbroeken 17 weigerden daarvoor toegang te verlenen tot het terrein. Daardoor is enkel één bezoek in de paartijd uitgevoerd.
In overleg met het bevoegd gezag, de provincie Drenthe, wat plaatsvond op 2 februari 2021, is besloten de ontheffingsaanvraag in te dienen op basis van een worstcase scenario. Dit houdt in dat het resterende deel benodigd voor de volledigheid van het nader onderzoek zal worden overgeslagen. In plaats daarvan zal er aan de hand van een reële inschatting het maximale aantal beschermde verblijfplaatsen binnen het plangebied worden bepaald. De mitigerende en compenserende maatregelen zullen met inachtneming van dit maximale aantal en type verblijfplaatsen worden bepaald. Het opgestelde activiteitenplan is toegevoegd als bijlage 11 bij deze toelichting. Het activiteitenplan is ingediend bij de provincie Drenthe.
Vanuit het activiteitenplan dienen compenserende maatregelen te worden genomen. Samenvattend betreffen dit de volgende maatregelen:
Aangezien er nog geen gebouwen zijn gerealiseerd waar de compenserende maatregelen in verankerd kunnen worden, zijn de maatregelen als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied is een hogedruk rioolpersleiding van het waterschap gelegen. Deze is gelegen onder de weg van de Ossebroeken. Gelet op deze feitelijke situatie is er voor gekozen geen belemmeringenzone op te nemen. In de omliggende bestemmingsplannen is een dergelijke zone ook niet opgenomen.
Verder zijn binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Nederland is bezig met een energietransitie van fossiele naar meer duurzame energiebronnen. In dit kader is op 1 juli 2018 de Wet Voortgang Energietransitie in werking getreden (Wet VET). Met deze wet is de Gaswet gewijzigd, waardoor onder de 40 m3 doorlaatwaarde per jaar netbeheerders nieuwe gebouwen niet meer op het gasnet mogen aansluiten. In de praktijk betekent dit dat nieuwe woningen en (kleinere) bedrijfsgebouwen gasloos moeten worden gebouwd. Dit betekent dat voor het in dit bestemmingsplan voorziene project moet worden omgezien naar alternatieven voor verwarming en andere energievoorziening.
Hiervoor is een mix van oplossingen mogelijk. Gelet op de strengere energieprestatienormen moeten nieuwe gebouwen beter worden geïsoleerd. In combinatie met zonnepanelen of –collectoren op daken, vloerverwarming, meer apparatuur op elektriciteit, (lucht)warmtepompen is doorgaans gasloos bouwen goed mogelijk. Hiermee kan het project uitvoerbaar worden geoordeeld.
Conclusie
Dit bestemmingsplan geeft niet bij voorbaat aan welke mogelijkheden moeten worden gekozen. De regeling in het bestemmingsplan geeft voldoende ruimte voor voorzieningen om gasloos te kunnen bouwen.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van circa 8 hectare bedrijventerrein. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.
Het college van burgemeester en wethouders zal moeten besluiten dat geen MER nodig is (op basis van de Vormvrije mer-beoordeling). Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan zoveel als mogelijk aan bij het bestemmingsplan dat nu geldt voor het bedrijventerrein Ossebroeken I.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.
INLEIDENDE REGELS
De van toepassing zijnde begrippen die voorkomen in de regeling van dit bestemmingsplan worden in Artikel 1 verklaard. Een aantal begrippen worden voorgeschreven door de SVBP 2012.
Wat onder andere moet worden verstaan onder de bouwhoogte, de goothoogte, de dakhelling en andere maatvoeringsbegrippen wordt in dit deel van de regels uitgelegd.
BESTEMMINGSREGELS
Op gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn bedrijven tot en met maximaal milieucategorie 3.2 of daaraan gelijkwaardig toegestaan. Voor deze zonering is in Bijlage 1 een Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen. Lawaaiproducerende bedrijven volgens de Wet geluidhinder, vuurwerkbedrijven, bedrijven met externe veiligheidsrisico's en zware industriebedrijven zijn niet toegestaan. Ook zijn in het plangebied geen bedrijfswoningen toegestaan. Het bestemmingsplan biedt ruime bouwmogelijkheden in de zin van te bebouwen oppervlak en maatvoering.
Binnen de bestemming zijn gezondheids- en welzijnszorginstellingen toegestaan conform de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals artsenpraktijken, klinieken en daarmee vergelijkbare instellingen. Het gaat om niet geluidsgevoelige functies zonder bijvoorbeeld uitslaapbedden en overnachtsmogelijkheden.
Onder meer ondergeschikte ontsluitingswegen, waterhuishoudkundige voorzieningen (waterbergingbasins, wadi's, etc.), nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen zijn eveneens toegestaan. Alleen aan de rand van het plangebied mogen wegen parallel lopen aan de A28 en de Brunstingerleek. De andere wegen moeten haaks op de A28 worden gerealiseerd.
Door middel van een voorwaardelijke verplichting wordt de afschermende groenvoorziening tussen het bedrijventerrein en Brunsting gewaarborgd.
De bestemming 'Bedrijventerrein' is op de verbeelding aangegeven met een bestemmingsvlak. De toegestane bouwwerken dienen binnen dit vlak te worden opgericht. In de regels en op de verbeelding zijn maatvoeringen ten aanzien van de toegestane bebouwing opgenomen. Deze maatvoeringen hebben onder meer betrekking op de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen, de toegestane hoogte en het bebouwingspercentage.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken en van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving, ter waarborging van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, de verkeers-, sociale en brandveiligheid en in het kader van rampenbestrijding. Het stellen van nadere eisen kan uitsluitend gemotiveerd plaatsvinden.
Voorts is het bevoegd gezag bevoegd - onder voorwaarden - bevoegd af te wijken van de planregels en toe te staan dat de bouwhoogte van gebouwen en/of het bebouwingspercentage wordt vergroot. Een belangrijke voorwaarde om af te wijken is dat het bedrijf dient te voorzien in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein. Het is uiteraard aan het bevoegd gezag om dit te bepalen. Hiertoe kan het bevoegd gezag gebruik maken van de ASVV (aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) van de CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek).
Het bevoegd gezag kan afwijken van de bij recht toegestane bedrijven en toestaan dat bedrijven worden gevestigd die niet zijn genoemd in de bedrijvenlijst, mits wordt voldaan aan de hieromtrent gestelde voorwaarden. Hierbij is het van belang onderzoek te verrichten naar geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens gekeken dient te worden naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
Gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en ter plaatse van een specifieke aanduiding op de verbeelding voor een hondenspeelpark.
Behalve een beperkt gebouw ten behoeve van het hondenspeelpark zijn geen gebouwen toegestaan. Tevens zijn er binnen de bestemming 'Groen' geen gesloten oppervlakte verhardingen toegestaan.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing om zodoende de verkeers-, sociale en brandveiligheid te waarborgen, een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken te voorkomen, de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving te waarborgen alsmede ten behoeve van rampenbestrijding. Het stellen van nadere eisen dient gemotiveerd plaats te vinden.
Gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegen en straten met hoofdzakelijk een stroomfunctie, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen en stallingsruimten voor fietsen. Ondergeschikte functies zoals stallingen, groen-, nuts- en waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede kunstwerken zijn eveneens toegestaan.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing om zodoende de verkeers-, sociale en brandveiligheid te waarborgen, een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken te voorkomen, de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving te waarborgen alsmede ten behoeve van rampenbestrijding. Het stellen van nadere eisen dient gemotiveerd plaats te vinden.
Gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor het ontvangen, bergen en/ of afvoeren van water en de bescherming, het beheer en het onderhoud van de waterloop, alsmede voor bruggen, dammen en/of duikers en andere waterstaatswerken en taluds. Ook kunstwerken en speelvoorzieningen zijn toegestaan.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing om zodoende de verkeers-, sociale en brandveiligheid te waarborgen, een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken te voorkomen, de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving te waarborgen alsmede ten behoeve van rampenbestrijding. Het stellen van nadere eisen dient gemotiveerd plaats te vinden.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2 en Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
Om de archeologische waarden te kunnen beschermen is voor een deel van het plangebied de bestemming Waarde - Archeologie 2 en 3 opgenomen.
ALGEMENE REGELS
De antidubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.
Artikel 10 Algemene bouwregels
Dit artikel regelt enkele algemene aspecten met betrekking tot het bebouwen van gronden.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
Dit artikel regelt enkele algemene aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is opgenomen aan welke voorwaarden moet worden voldaan ingeval gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsmogelijkheden.
In dit artikel is aangegeven op welke wijze de verwijzing naar wettelijke regelingen gelezen dient te worden en is een strafregel opgenomen. Tevens worden mede op basis van dit artikel seksinrichtingen uitgesloten.
OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Dit artikel regelt ten aanzien van bouwen en gebruik dat bestaande bouwwerken of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.
In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.
Het concept ontwerpbestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar en overlegd met de overleginstanties in casu de provincie Drenthe en het Waterschap.
Gedurende de voorbereiding van het bestemmingsplan is ook gesproken met de Buurtvereniging Brunsting en met de Natuur en Milieufederatie Drenthe. In deze gesprekken is het bestemmingsplan inhoudelijk toegelicht en is de procedure van de totstandkoming van het bestemmingsplan nader uitgelegd.
De Buurtvereniging Brunsting is gevraagd hoe zij aankijkt tegen de ontwikkeling van het gebied en wat zij wenselijk vindt bij de uitvoering van het plan in acht te nemen. De gemeente heeft hier notitie van genomen en zal dit bij de uitwerking van de plannen meenemen. Door de Buurtvereniging wordt onder meer aandacht gevraagd voor het mogelijk maken van een wandelroute langs de Brunstinger Leek, het zorgen van voldoende parkeerruimte op het bedrijventerrein en het aanleggen van afschermende groenbuffers rondom het bedrijventerrein. Er is door de Buurtvereniging ook een aantal onderwerpen aangedragen die buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan liggen. Deze zijn door de gemeente teruggekoppeld binnen de organisatie en hier zal actie op worden ondernomen.
De Natuur en Milieufederatie Drenthe heeft uitgebreid gereageerd op het aangepast planvoornemen voor het bedrijventerrein Ossebroeken II. Met het aangepaste plan geven zij aan dat grotendeels aan de bezwaren van de Natuur en Milieufederatie tegemoet gekomen is. Zij geven aan dat wat hun betreft de landschappelijke aanpassing aan de westzijde bij de Brunstingerleek nog erg beperkt en ongewijzigd is. Zij hadden graag gezien dat de gemeente de uitbreiding van het bedrijventerrein zou aangrijpen als kans om dit te combineren met een natuurlijker inrichting van de Brunstingerleek. Deze kans wordt niet opgepakt door de gemeente waardoor de landschappelijke inpassing beperkt blijft tot de door de bewoners van Brunsting gewenste afschermende groenvoorziening. Zij vinden dat de groenvoorziening nog wel wat beter kan worden geregeld. In de regels is wel een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin geregeld is dat de afschermende groenvoorziening zoals opgenomen in het landschapsplan, gerealiseerd moet worden. Natuur en Milieufederatie Drenthe vindt het landschapsplan te beperkt is op de invulling van de groenvoorziening. Zij gaan ervan uit dat er inheemse beplanting wordt aangeplant die bij de beek thuishoort, zoals elzen. Het landschapsplan gaat eigenlijk alleen over elzensingels die haaks beek staan. Natuur en Milieufederatie Drenthe vraagt of het nog mogelijk is om meer te zeggen over de invulling van de groenvoorziening.
De gemeente Midden-Drenthe streeft ernaar om te komen tot een goede inpassing van het bedrijventerrein Ossenbroeken II. In het plangebied is de oude verkaveling nog herkenbaar en wordt gebruikt voor de landschappelijke compartimentering. Elk compartiment wordt afgeschermd door een elzensingel met watergang die haaks op de beek wordt gerealiseerd. Ter afscherming van het bedrijventerrein wordt aan de westzijde een groenstrook aangelegd. Het zicht op het bedrijventerrein vanuit Brunsting wordt hierdoor beperkt. De gemeente staat op het standpunt dat bij de uitvoering van het landschapsplan wordt gekeken naar een goede inpassing van het bedrijventerrein.
Om een toekomst bestendig bedrijventerrein op te zetten, maakt de gemeente graag gebruik van de door Natuur en Milieufederatie Drenthe aangedragen ideeën en mogelijkheden zoals zon op dak, ommetjes, laadpalen delen, shared space, shared mobility en shared facility. Dit zou georganiseerd kunnen worden door bedrijven samen te brengen. Bij de inventarisatie van de behoefte kan hier al aandacht aan worden besteed en bij de verkoop van de kavels kan dit zijn beslag krijgen. Een ander belangrijk punt is het realiseren van duurzame gebouwen/faciliteiten. De gemeente heeft echter de conclusie getrokken dat het opnemen van de ideeën en mogelijkheden lastig haalbaar is om af te dwingen in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft immers een looptijd van 10 jaar, terwijl de ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid en circulariteit heel snel gaan.
Bij de uitvoering van het plan wil de gemeente inzetten op bouwbegeleiding door een gespecialiseerd bedrijf. Hier kan shared space en facility een plek krijgen. Op gemeentelijk niveau is besproken dat Natuur en Milieufederatie Drenthe hier ook actief een rol kan spelen.
Het ontwerp van het bestemmingsplan wordt medio 2019 bekendgemaakt en gedurende zes weken ter visie gelegd. belanghebbenden kunnen gedurende deze termijn een zienswijze indienen.
Vervolg:
Naar aanleiding van het in procedure gebracht ontwerpbestemmingsplan zijn er diverse zienswijzen binnengekomen. In de binnengekomen zienswijzen werden diverse argumenten genoemd die de gemeente Midden-Drenthe aanleiding gaven om over na te denken en nader onderzoek naar te doen. Intussen zijn de gesprekken tot grondverwerving van Ossebroeken 17 gestart. Tot op heden is er nog geen overeenstemming bereikt tot het aankopen van de gronden.
Dit heeft onder andere geleid tot het nog niet verder in procedure brengen van het bestemmingsplan. Daarnaast speelt ook de PFAS-problematiek en de corona crisis mee in de vertraging van de procedure.
De gemeente heeft nu in beeld hoe zij verder willen gaan met het bestemmingsplan. Het huidige ontwerpbestemmingsplan wordt ingetrokken. Er wordt een nieuw ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht. Het zuidelijke deel van het gebied wordt geheel voorzien van de bedrijfsbestemming inclusief de gronden van het (voormalige) agrarisch bedrijf. De meer noordwaarts gelegen gronden behouden eerst de agrarische bestemming.
Daarnaast wordt een exploitatieplan gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan in procedure worden gebracht. Dit is een wettelijk (verplicht) instrument voor gronden die zijn opgenomen in een plan dat aan die gronden nieuwe bouwmogelijkheden toekent, bedoeld om het kostenverhaal te verzekeren.
Wijzigen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan 2019
Op onderdelen is het ontwerpbestemmingsplan uit 2019 aangepast. Het plangebied wordt verkleind. De bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijen' komt te vervallen in het nieuwe plan. Deze gronden worden voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein', inclusief bouwmogelijkheden voor bedrijfspanden. Deze bestemming wordt ook toegekend aan de agrarische gronden ten zuidwesten van de boerderij.
De overige gronden met een agrarische bestemming worden buiten het nieuwe bestemmingsplan gelaten. Verwacht wordt dat deze gronden gedurende de planperiode (10 jaar) niet nodig zijn.
Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.
Vaststellingsfase
Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het resultaat van de zienswijzennota wordt verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Voor de ontwikkeling in het plangebied is een exploitatieopzet gemaakt. De kavels worden door de gemeente uitgegeven. De gemeente vraagt voor de kavels een reële grondprijs (per m2). Door de gronduitgifte worden opbrengsten gegenereerd, waarmee de kosten worden gedekt. Daarnaast heft de gemeente leges voor de omgevingsvergunningen voor bouwen die voor bedrijfsgebouwen afgegeven worden.
De Wro (artikel 6.12) verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten van grondexploitatie met alle eigenaren in het exploitatiegebied, waar bouwmogelijkheden gerealiseerd kunnen worden). Nog niet alle gronden binnen het plangebied zijn (minnelijk) verworven en evenmin is met alle eigenaren in het exploitatiegebied een anterieure overeenkomst van grondexploitatie gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan, gelijktijdig met het vaststellen van het daarbij behorende bestemmingsplan, is derhalve verplicht. Om deze reden is een exploitatieplan opgesteld, dat tegelijkertijd met het bestemmingsplan wordt vastgesteld.