Plan: | Hooghalen - dagbestedingslocatie Geelbroek |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1731.Geelbroekerweg8aHH-ONT1 |
Het perceel aan de Geelbroekerweg 8 te Hooghalen wordt sinds 2013 gebruikt door Vanboeijen gehandicaptenzorg als woonlocatie met dagbesteding. Over de jaren is een veevlvoud aan bouwwerken op het terrein gebouwd. Vanboeijen is voornemens met het oog op het verstrekken van betere en rendabele zorg en de veiligheid van haar cliënten en werknemers de locatie te reorganiseren en uit te breiden. Concreet betekent dit een herinrichting van het terrein waaronder uitbreiding van de Finse woning, aanpassingen aan het hoofdgebouw en het realiseren van een nieuwe schuur.
Zowel de gemeente Midden-Drenthe als de provincie Drenthe hebben zich positief uitgelaten over het project. Dit bestemmingsplan is het resultaat van onder meer een omgevingstafelproces en een principeprocedure en leidt tot een nieuw planologisch-juridisch kader waarmee het terrein in de komende jaren goed en veilig gebruikt kan worden.
Figuur 1.1: Luchtfoto plangebied (bron: topotijdreis.nl/kadaster)
Dit bestemmingsplan ziet op de woon- en dagbestedingslocatie van Vanboeijen gehandicaptenzorg aan de Geelbroekerweg 8. Het plangebied bestaat in hoofdzaak uit het kadastrale perceel BLN00-W-128.
Omgeving
De dagbestedingslocatie ligt relatief afgelegen en rustig aan de Geelbroekerweg ten zuiden van Assen. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door agrarische cultuurgrond, natuur en bebossing. Ten westen van het plangebied is het spoor Zwolle - Assen gelegen. De dichtstbijzijnde plaats is het gehucht Geelbroek. Zo'n 200 meter ten zuidwesten van het plangebied is de dichtsbijzijnde woning te vinden, tevens het dichtsbijzijnde bouwwerk. De zeer rustige en open omgeving komt de cliënten van Vanboeijen ten goede, maar maakt dat de herinrichting goed landschappelijk ingepast moet worden.
Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Geelbroekerweg 8-8a te Hooghalen'. Dit plan is op 26 mei 2011 vastgesteld door de gemeente Midden-Drenthe, destijds ten behoeve van de (nieuw)vestiging van Vanboeijen op deze locatie.
figuur 1.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het vigerende plan is het plangebied voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming is één zorgaccomodatie mogelijk. De bestemming op zichzelf is passend voor de bedrijfsvoering van Vanboeijen. Het plan met verbeelding als geheel is echter te beperkend gebleken op het gebied van bebouwing. Deze is in de huidige situatie enkel toegestaan binnen een bouwvlak. In werkelijkheid zijn bijgebouwen gerealiseerd buiten deze bouwvlakken waarmee deze dus in juridische zin 'strijdig' zijn. Dit nieuwe bestemmingsplan neemt de bestaande bestemming over, met inachtneming van beleidswijzigingen sinds 2011, en wijzigt de bouwregels en verbeelding in die zin dat de nieuwe plannen passen. Gedeelten van het gebied zijn in het nieuwe plan, in het kader van natuurinclusiviteit, voorzien van de bestemming 'Natuur'.
Hoofdstuk 2 gaat in op de uitgangssituatie en de planuitgangspunten. In Hoofdstuk 3 komt het relevante rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid aan bod. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de onderzoeken die ten aanzien van verschillende milieu- en omgevingsaspecten zijn verricht. Het betreft de volgende onderwerpen: archeologie en cultuurhistorie, bedrijven en milieuzonering, bodem, ecologie, externe veiligheid, geluid, geur, hoogspanningsleidingen, luchtkwaliteit, water en m.e.r.-beoordeling. In Hoofdstuk 5 volgt de planbeschrijving in de vorm van een toelichting op de systematiek en een toelichting op de bestemmingen. Ten slotte verwoordt Hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In de huidige situatie bestaat de accommodatie van Vanboeijen zoals hierboven beschreven. Er is sprake van een 'rommelig' terrein qua bijbehorende bouwwerken waardoor personeel ver van elkaar weg werkt en vaak 1-op-1 met cliënten, dit komt de veiligheid niet ten goede. Daarnaast zijn enkele bijbehorende bouwwerken in strijd met het geldende bestemmingsplan.
De twee aanwezige hoofdgebouwen op het terrein betreffen de, meer richting de weg gelegen 'Finse woning' en het hoofdgebouw van de locatie. Verschillende delen van het terrein zijn ingericht met het oog op een specifieke dagbestedingsactiviteit met bijbehorende bouwwerken zoals 'hout' of een moestuin.
Voor het maken van het uiteindelijke ontwerp van de beoogde situatie is door Oving architekten een voorlopig ontwerp gemaakt. Dit geeft een goed beeld van de huidige situatie en de problematiek die als gevolg hiervan is ontstaan. Het ontwerp bevat onder meer foto's van het terrein. Daarnaast biedt het een inzicht in de beoogde situatie. Dit voorlopige ontwerp is als Bijlage 2 gehecht aan deze toelichting. Een luchtfoto van het plangebied is hierboven opgenomen als Figuur 1.1 Hieronder is een uitsnede uit dit voorlopige ontwerp opgenomen dat een schematische weergave geeft van de huidige inrichting van het plangebied.
Figuur 1.3: Schematische (3D) weergave huidige inrichting terrein (bron: Oving architekten)
De gewenste inrichting van het terrein is uitgewerkt door Oving Architeckten. Dit ontwerp is in de eerste plaats op basis van de wensen van Vanboeijen, maar mede door middel van de 'omgevingstafel' tot stand gekomen. In de omgevingstafel waren zowel de initiatiefnemer; Vanboeijen als de gemeente, de provincie, het waterschap, een stedenbouwkundig ontwerper, een planoloog en een ecoloog vertegenwoordigd. Tijdens dit overleg is veel aandacht gewijd aan de landschappelijke inpassing van het initiatief. De toekomstige inrichting is opgenomen in Bijlage 1. In de regels is opgenomen dat het plangebied niet mag worden gebruikt voor de bestemde functie als de landschappelijke inpassing niet tot stand wordt gebracht en in stand wordt gehouden. De poel is hierbij als facultatief aangemerkt omdat nog onderzocht moet worden of de aanleg daadwerkelijk haalbaar is.
Figuur 1.4: Landschappelijk inpassingsplan (bron: Oving architekten)
In de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft uitgebreid overleg plaatsgevonden met de provincie Drenthe, het waterschap Hunze en Aa's, gemeente Midden-Drenthe en Van Boeijen. Tijdens deze Omgevingstafel zijn alle kanssen en belemmeringen in relatie tot het plan en het gebied. Mede op grond van deze gesprekken is de landschappelijke inrichting voor het gebied opgesteld. Alle betrokken partijen hebben zich positief uitgesproken over het plan en de landschappelijke inrichting.
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkelingen in het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste beleidsstukken beknopt samengevat en wordt aangegeven hoe het initiatief hierbinnen past.
Voor het gehele Nederlandse grondgebied geldt op rijksniveau de nationale omgevingsvisie, ook wel de NOVI. De NOVI is door het rijk vastgesteld op 11 september 2020.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving van de rijksoverheid worden opgenomen in de NOVI.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Voorliggend bestemmingsplan raakt niet direct aan één van de 21 belangen uit de NOVI. Het is wel in overeenstemming met de prioriteiten en doelstellingen van de NOVI. Passende woonruimte voor iedere doelgroep is namelijk een belang dat ook op nationaal niveau speelt. Een beperkte uitbreiding van een anderszins goed functionerende zorginstelling op een daarvoor passende locatie waarmee ook de kwaliteit van de zorg en de veiligheidssituatie wordt verbeterd speelt hierop in. Daarmee draagt het plan bij aan de prioriteiten duurzaam economisch groeipotentieel, sterkte en gezonde regio's en de toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze verplicht tot een deugdelijke afweging wanneer sprake is van het toevoegen van een nieuwe stedelijke functie. De afweging wordt gemaakt met het oog op het behoud van zoveel mogelijk en zo kwalitatief mogelijke natuur en open ruimte én het voorkomen van leegstand. Van belang voor de afweging is dat de behoefte aan de ontwikkeling daadwerkelijk bestaat. Wanneer sprake is van het toevoegen van een nieuwe stedelijke functie in het buitengebied gelden aanvullende onderbouwingsvereisten.
Stedelijke ontwikkeling
De ladder functioneert via het begrip 'stedelijke ontwikkeling'. Om onnodig(e) (belastende) motiveringseisen te voorkomen wordt niet ieder initiatief aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. In dat geval is een integrale toetsing niet noodzakelijk. Waar deze grens precies ligt is over de jaren heen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geconcretiseerd. Uit haar uitspraken blijkt dat bij een uitbreiding van een stedelijke ontwikkeling (anders dan een bedrijven- of zeehaventerrein, kantoor, winkellocatie of woningbouwlocatie) van minder dan 500 m2 geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De uitbreiding aan bebouwing die dit plan mogelijk maakt blijft hieronder.
Voorliggend initiatief betreft daarmee geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en een integrale toetsing aan de ladder is niet noodzakelijk. Desalniettemin kan hier (kort) worden opgemerkt dat de behoefte aan de uitbreiding is ontstaan vanuit de gebruiker van het terrein en dat de impact op de omgeving van de beperkte uitbreiding klein is. Daarnaast levert, vanwege de clustering van de bijgebouwen en goede landschappelijke inpassing, het initiatief zelfs een bijdrage aan de landschappelijke kwaliteit van het gebied. Vanwege het karakter van de instelling en de rust in de omgeving is het niet mogelijk de uitbreiding binnen het bestaand stedelijk gebied te laten plaatsvinen.
Het provinciaal beleid bestaat, in aanloop naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet, uit twee belangrijk(st)e documenten. Allereerst de Omgevingsvisie, hierin zijn de ambities, doelen en belangen van de provincie op het gebied van de leefomgeving bepaald. De juridische doorwerking hiervan vindt plaats in de Omgevingsverordening. Deze bevat zogenaamde instructieregels waaraan gemeenten, bij het vaststellen van ruimtelijke instrumenten zoals bestemmingsplannen, moeten voldoen en direct werkende regels die voor eenieder die de betreffende activiteit in de provincie uitvoert direct gelden. Met name dit eerste type regel is voor het initatief van belang nu het plangebied gelegen is in het buitengebied. Een gebied waar provinciale belangen een grote rol spelen.
De provincie Drenthe heeft op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. Een ontwerp van de 'Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2022' ligt ter inzage.
De Omgevingsvisie vormt het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein.
De missie uit de Omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn:
In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten juridisch geborgd en doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust, en natuur.
Om de missie te bereiken, wil de provincie vijf robuuste systemen ontwikkelen. Deze systemen zijn: sociaal economische structuur, klimaatbestendig watersysteem, robuuste landbouw, robuuste natuur en het multifunctioneel systeem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, natuur en landbouw) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.
Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit, rekening houdend met de kernkwaliteiten die de Drentse identiteit bepalen. Met behulp van kaarten is vastgelegd waar welke waarde geldt. Daaraan is vervolgens een beschermingsregime gekoppeld in de verordening.
De provinciale omgevingsverordening kent direct werkende en instructieregels en is voorzien van een kaart. De regels zijn gesteld met het oog op de doelen uit de omgevingsvisie. De eerste vaststelling van de verordening vond plaats in oktober 2018. De laatste wijziging is van 1 juni 2022, deze ziet volledig op de onderwerpen agrarische bedrijven en stikstof en is voor voorliggend plan niet van belang. Voor een toetsing van het initiatief is dan ook gebruik gemaakt van de geconsolideerde versie van 8 december 2021 waarin alle wijzigingen tot dat moment zijn opgenomen.
Direct werkende regels
De omgevingsverordening kent onder meer direct werkende regels. Deze regels gelden voor eenieder die de activiteit waarop de regel ziet uitvoert. Het is niet noodzakelijk deze in het kader van dit bestemmingsplan te toetsen.
Instructieregels
Daarnaast kent de de verordening instructieregels voor gemeenten. Gemeenten mogen geen ruimtelijke instrumenten vaststellen zonder aan de relevante regels te voldoen. Alle regels in de verordening zijn opgedeeld naar thema's waarbij kaarten horen. Van belang voor dit plan zijn: Bestaand Stedelijk Gebied, Nationaal Park Drentsche Aa en Natuurnetwerk Nedeland.
Uit de kaarten blijkt dat het plangebied is gelegen: buiten het bestaand stedelijk gebied, in het nationaal park Drentsche Aa en binnen het Natuurnetwerk Nederland. Ontwikkelingen binnen deze gebieden zijn o.g.v. de omgevingsverordening niet zonder meer toegestaan. Het belang van een kwalitatief goede inpassing en natuurinclusief ontwerpen om de kenkwaliteiten te waarborgen is daarvoor te groot. Daarom is voor het opstellen van dit plan de voorgeschreven Provinciale maatwerkmethode gevoerd. Daarmee is het voornemen in lijn met de verordening van de provincie.
In de Omgevingsvisie Midden-Drenthe geeft de gemeente antwoorden op diverse vragen: Hoe willen we dat onze gemeente er in de toekomst uitziet? Welke ontwikkelingen komen er op ons af en wat is er nodig om de komende jaren prettig te kunnen wonen, werken en recreëren? Daarvoor is de gemeente voor een groot deel afhankelijk van initiatieven. Om initiatieven samen voor elkaar te krijgen, is de uitnodiging zo open mogelijk met zo min mogelijk beperkingen. Tegelijkertijd blijft sturing nodig. De gemeente wil dat ontwikkelingen elkaar bij voorkeur versterken en niet beperken. Bovendien is het belangrijk om het DNA van Midden-Drenthe te behouden: de identiteit van Midden-Drenthe en de kwaliteiten waar men trots op is. De gemeente is verantwoordelijk voor het bewaken van de samenhang en de kwaliteit. De gemeente kan initiatieven stimuleren en ontwikkelingen mogelijk maken, door integraal te werken en vooral in samenwerking met inwoners, ondernemers, (semi) overheden, organisaties en overige belanghebbenden. Zij kiest er met deze omgevingsvisie voor om meer ruimte te bieden en niet alles vast te leggen. Dit doet de gemeente door ambities per thema en per deelgebied te benoemen, zonder precies aan te geven waar wat moet komen.
In Midden-Drenthe is de ruimte. Streven voor Midden-Drenthe in 2035 is dan ook ruimte:
Wat betreft de ruimte om te wonen wordt het volgende gesteld. De gemeente Midden-Drenthe is een groene gemeente, met volop ruimte om van dat groen te genieten door een combinatie van natuur en wonen. Het woningaanbod moet passen bij de veranderingen in de samenstelling van de bevolking. Er zijn dus voldoende woningen beschikbaar voor jong en oud. De gemeente zet sterk in op aantrekkelijk wonen voor jonge gezinnen. Daardoor blijft er een goede balans tussen jonge mensen en de groeiende groep ouderen. Goede voorzieningen, samenwerking met verschillende partners en naoberschap zorgen er voor dat ouderen langer thuis kunnen blijven wonen. Daarom ondersteunt de gemeente ook mantelzorgers waar mogelijk. Keuzes over wonen baseert de gemeente op goede woonkwaliteit voor iedereen en kansen om verschillende groepen in de samenleving te verbinden. De woonomgeving is groen, gemoedelijk en uitnodigend. Dat draagt er aan bij dat inwoners van verschillende generaties en groepen elkaar ontmoeten; naar buiten gaan en in beweging komen is gratis en laagdrempelig.
De omgevingsvisie is een ruimtelijke visie met een link naar gezondheid en legt de beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Duidelijk moet zijn wat de gemeente wil bereiken. Uit de brede participatie zijn vier thema’s naar voren gekomen die de samenleving belangrijk vindt en die de visie centraal stelt. Die thema’s zijn vertaald in de ruimtelijke stip op de horizon, te weten: een groen, gezond, leefbaar en duurzaam Midden-Drenthe.
De visie werkt ook de thema’s voor de verschillende gebieden in de gemeente uit, zowel per gebied als specifiek per dorp. Hooghalen wordt in de visie ingedeeld bij de grote kernen waar plaats is voor enige uitbreiding van het woningaanbod.
Verder spreekt de gemeente in de Omgevingsvisie uit de 'Dorpsvisie Hooghalen' te ondersteunen. Dit document is geen door de gemeente vastgesteld beleidsdocument maar is via deze weg toch relevant.
Dorpsvisie Hooghalen
De inwoners van het dorp Hooghalen, in samenwerking met de gemeente, spreken zich in de dorpsvisie uit over Hooghalen en de gewenste ontwikkelingen in en rondom het dorp. De "Haolers" zien hun dorp als een vijf-sterrendorp waarbij één van de sterren staat voor zorg & aandacht.
Het buitengebied en bijbehorend landschap staan daarnaast hoog op de prioriteitenlijst voor de Haolers. Initiatieven dienen uitgedacht te worden met het landschap in het achterhoofd. Daarbij is met voorliggend initiatief, zoals gebleken is uit de voorgaande paragraven, zeker sprake. Voorliggend initiatief past daarmee goed bij Hooghalen als vijf-sterrendorp.
In het Woonplan 2017-2021 is het gemeentelijk woonbeleid verwoord. In het woonplan wordt aangegeven dat het aantal inwoners in Midden-Drenthe af zal nemen, maar het aantal huishoudens tot 2030 nog zal groeien. De gemeente wil initiatieven gericht op hergebruik van bestaande niet-woongebouwen, zoals bijvoorbeeld winkels, scholen en sommige (agrarische) bedrijfsgebouwen, of de vervanging daarvan, bijvoorbeeld ten behoeve van een woonfunctie faciliteren. Hierdoor kan de kwaliteit van de omgeving behouden en versterkt worden.
Afweging
Hoewel sprake is van het wonen van cliënten van Vanboeijen in het plangebied is niet direct sprake van 'wonen' in de reguliere zin van het woord. Daarmee is het Woonplan slechts beperkt van belang voor het initatief. Toch vormt het ook een kader voor het maken van afwegingen over programma's zoals bijvoorbeeld wonen en zorg. De gemeente spreekt in haar visie en ambities voor wonen ook uit dat iedereen goed moet kunnen wonen in Midden-Drenthe, ook wanneer zorg of begeleiding nodig is. De visie van de gemeente hecht, in navolging van rijksbeleid, veel waarde aan het zo lang mogelijk zelfstandig wonen van mensen met een zorgvraag. Dit is voor de cliënten van Vanboeijen echter geen mogelijkheid. De visie biedt daarnaast ruimte voor een beperkte uitbreiding van het woonaanbod in het dorp Hooghalen.
Het voornemen is daarmee in lijn met het Woonplan van de gemeente Midden-Drenthe, hoewel het initiatief niet geheel is voorzien ten tijde van het maken van de visie is duidelijk dat de gemeente een goede plek om te wonen ondersteunt voor alle doelgroepen.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze naar verwachting in 2023 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
Archeologische waarden worden veelal beschermd door middel van opname in één van de provinciale kaarten en/of door een dubbelbestemming in bestemmingsplannen, vaak een doorwerking van het eerste. Het vigerende betemmingsplan kent geen archeologische dubbelbestemming toe aan het plangebied. Het omliggende plan 'Buitengebied Midden-Drenthe'1 kent een dergelijke bestemming wel. Dit komt omdat al in 2008 een verkennend onderzoek gedaan is naar mogelijke archeologische (verwachtings)waarden in het plangebied. Hieruit is naar voren gekomen dat deze niet aanwezig zijn. Daarmee is nader onderzoek naar het omgevingsaspect Archeologie niet noodzakelijk. Hier zij wel opgemerkt dat mochten onverwachts toch archeologische vondsten worden gedaan tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden, dit moet worden gemeld. De omliggende percelen die de bestemming 'Natuur' hebben gekregen en waar de beschermende arcehologische dubbelbestemming nog van toepassing was zijn wederom voorzien van deze dubbelbestemming. Binnen deze gebieden valt voor een deel de landschappelijke inpassing maar hierin zijn geen (grote) ingrepen voorzien.
1zoals gewijzigd bij 'Correctieve herziening buitengebied Midden Drenthe' en 'Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022'
Kader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Onderzoek
Van beschermde cultuurhistorische waarden is in het vigerende bestemmingsplan geen sprake. Ook in de provinciale verordening is het gebied niet als bijzonder beschermenswaardig aangeduid. Op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente valt het plangebied binnen cultuurhistorisch deelgebied J41: Lage Veld. Uit de kaart blijkt dat er geen cultuurhistorische elementen aanwezig zijn op het perceel en in de directe omgeving. Door de kwalitatief goede landschappelijke inpassing die in overleg met de provincie en de gemeente is gemaakt is met het voornemen sprake van een verbetering van de plaatselijke cultuurhistorische en natuurlijke waarden.
Het is van belang voorafgaand aan ruimtelijke ontwikkelingen een afweging te maken op het gebied van verkeer en parkeren. De mogelijkheid bestaat dat knelpunten onstaan of verergeren ten nadele van de omgeving.
Verkeer
Van knelpunten in de buurt van het plangebied is geen sprake. De Geelbroekerweg is een doodlopende weg die de locatie van Vanboeijen en enkele toegangen tot cultuurgrond bedient. De ontsluiting van de Geelbroekerweg vindt plaats op de Asserweg, die parallel loopt aan, en ontsloten is op, de rijksweg A28.
De extra verkeersgeneratie vanwege de beperkte groei in het aantal cliënten zal ook geen verkeersknelpunten of een merkbare verslechtering van de verkeerssituatie veroorzaken.
Parkeren
Het parkeren vindt geheel plaats op eigen terrein, waarvan een gedeelte geheel ten behoeve van parkeren is ingericht. Dit parkeergebied volstaat. Het in uitzonderlijke situaties parkeren van auto's op de Geelbroekerweg leidt, omdat dit een doodlopende weg is, ook niet tot problemen.
Overwegingen over bedrijven en milieuzonering dienen een tweeledig doel: aan de ene kant dient te worden voorkomen dat een goed woon- en leefklimaat binnen gevoelige bestemmingen, zoals zorginstellingen, niet kan worden gegarandeerd en anderzijds is het van belang de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven niet aan te tasten door het toevoegen van gevoelige functies te dicht bij deze bedrijven. Om hierover uitspraken te kunnen doen wordt veelal gebruik gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. In deze uitgave zijn bedrijfsactiviteiten geordend en voorzien van richtafstanden vanwege verschillende milieuaspecten zoals geluid, geur en gevaar. Wanneer een gevoelige functie buiten deze zone ligt kan redelijkerwijs worden uitgesloten dat geen sprake kan zijn van een goed woon- en leefklimaat. Binnen de uitgave wordt nog een nader onderscheid gemaakt tussen een rustige woonwijk en gemengd gebied. Binnen het gemengd gebied geldt een lagere afstand omdat verwacht mag worden dat enige hinder bestaat. Het plangebied ligt overduidelijk in het buitengebied, dat gelijk gesteld kan worden met een rustige woonwijk.
Een zorginstelling zoals die van Vanboeijen is een bijzondere instelling in de zin dat zowel hinder ondervonden kan worden ván de instelling als dat vanwege de bewoning, de instelling hinder kan ondervinden van andere functies. Bij de nieuwvestiging van de instelling is hiermee al rekening gehouden in de locatiekeuze. Deze is 250 m verwijderd van de meest nabije woning en maar liefst 900 m van de dichtstbijzijnde bedrijfsbestemming. Een onaanvaardbare verslechtering van het woon- en leefklimaat in het plangebied of in de meest nabije woning is op deze afstand uitgesloten.
Overigens is het op een afstand van zo'n 2,5 km gelegen 'TT circuit Assen' wel voorzien van een geluidzone vanwege industriegeluid. Hoewel dit geen beperkingen voor het initiatief oplevert komt dit nader aan bod in paragraaf 4.7 over geluid.
Kader
Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt voor de bodem is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Onderzoek
Voor de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan is in 2008 en 2010 bodemonderzoek uitgevoerd door Tauw b.v. Destijds was de conclusie dat, hoewel sprake was van lichte bodemverontreiniging geen risico's voor de volksgezondheid bestonden en de bodem van geschikte kwaliteit was voor de maatschappelijke functie. Sindsdien is het gebruik van de bodem niet veranderd. Aangenomen kan worden dat de bodemkwaliteit gelijk is gebleven. Daarmee is de bodem nog steeds van voldoende kwaliteit voor de maatschappelijke functie. Nader onderzoek is voor het bestemmingsplan niet noodzakelijk.
Op het moment dat een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd zal ook bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
De bescherming van flora, fauna en (natuur)gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb).
Het doel van de wet is te beschermen:
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 Wnb). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Ook de bescherming van specifieke natuurgebieden is in de Wnb geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
De Wet natuurbescherming beschermt tenslotte ook bos van minimaal 1.000 m2 en bomenrijen van minimaal 21 bomen gelegen buiten de bebouwde kom.
Omgevingsvisie Drenthe en Provinciale Omgevingsverordening Drenthe
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd, is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Dit netwerk moet voldoende robuust zijn voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN en de bijbehorende natuurverbindingen is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (geconsolideerd op 8 december 2021).
Soortenbescherming
Om de uitvoerbaarheid van het project te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Ook is nagegaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het projectgebied ten behoeve van de inventarisatie op 12 april 2022 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Een rapportage hiervan is aan deze onderbouwing toegevoegd als Bijlage 3.
Uit de toetsing komt naar voren dat als gevolg van de plannen mogelijk jaarrond beschermde nesten van huismus en verblijfplaatsen van vleermuizen verloren gaan. Daarom is nader onderzoek om de aan- of afwezigheid de bovengenoemde soorten vast te stellen uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 4 gehecht aan deze toelichting. Uit het nader onderzoek blijkt de aanwezigheid van een nest van huismus, en een zomer/paarverblijfplaats en en paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis.
Desalniettemin is het plan uitvoerbaar wanneer in acht wordt genomen dat:
Gebiedsbescherming
Een nadere analyse in het kader van de gebiedsbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Verlies van oppervlakte en samenhang van het NNN is niet aan de orde en er vindt als gevolg van de werkzaamheden geen negatief effect plaats op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN in en rondom het plangebied. Ten aanzien van kwaliteit van het NNN treedt dus eveneens geen negatief effect op. Ook effecten op het Nationaal Park Drentse Aa zijn niet aan de orde. Het plan is daarom niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe. Het plan leidt tot slot niet tot negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde houtopstanden.
Stikstof
In Nederland zijn 161 Natura 2000-gebieden gelegen. In 130 van deze gebieden komen stikstofgevoelige habitats of leefgebieden van soorten voor. Dit betekent dat een verdere toename van stikstofdepositie tot een negatief effect kan leiden. Derhalve dient bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onderzocht te worden of er stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Dit geldt voor een activiteit waar een omgevingsvergunning voor noodzakelijk is, maar ook voor een bestemmingsplan. Voor een bestemmingsplan is het namelijk noodzakelijk om de uitvoerbaarheid van het plan op voorhand aan te tonen. Hiernaast geldt op grond van artikel 2.7 Wnb in samenhang met artikel 2.8 Wnb een onderzoeksplicht voor bestemmingsplannen. Een te hoge stikstofdepositie kan tot een negatief effect leiden, waardoor het bestemmingsplan onder dezelfde omstandigheden niet kan worden vastgesteld.
De meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden zijn:
Op 15 mei 2023 is er een Aerius-berekening uitgevoerd om te bepalen of het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Hierbij is zowel de stikstofdepositie ten gevolge van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase als de stikstofdepositie ten gevolge van toegenomen verkeersbewegingen in de gebruiksfase meegenomen. De memo hierover met daarbij de berekeningen, middels de meest recente AERIUS-calculator, met informatie over de invoergegevens is als Bijlage 5 bij de toelichting opgenomen.
Voor de berekening is uitgegaan van een aanlegfase van één jaar, met rekenjaar 2024. Indien de duur van de aanleg langer zal blijken of wanneer bepaalde werkzaamheden later worden uitgevoerd, kan deze bereke-ning als worst case worden beschouwd.
Voor de AERIUS-berekening is ervan uitgegaan dat de totale emissie van de mobiele werktuigen circa 36,5 kg NOx/jr bedraagt. De totale emissie van het werkverkeer bedraagt 4,9 kg NOx/jr en en 0,1 kg NH3/jr.
In de AERIUS-berekening is voor het berekenen van de verkeersgeneratie in de gebruiksfase uitgegaan van een zorgfunctie waar 24 cliënten kunnen wonen en tegelijkertijd de dagbesteding kunnen gebruiken. Voor de totale emissie van de verkeersgeneratie van de locatie in de gebruiksfase is uitgegaan dat dit ongeveer 4,8 kg NOx/jr en 0,5 kg NH3/jr. bedraagt.
De totale emissie van het project in de aanleg- en gebruiksfase bedraagt ongeveer 46,1 kg NOx/jr en 2,1 kg NH3/jr. Uit de uitgevoerde AERIUS-berekening blijkt dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten afstanden in acht worden genomen. Ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid binnen deze afstanden kunnen om onderzoek en nadere onderbouwing vragen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die zich (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats bevindt overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Er is een risico-inventarisatie uitgevoerd met behulp van de risicokaart om te bezien of er in en/of de nabije omgeving van het projectgebied risicovolle objecten- en/of transportaders (inclusief gasleidingen) zijn gelegen. Hieronder is een uitsnede opgenomen van de risicokaart:
Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart (bron: atlasvoordeleefomgeving.nl)
Uit de risicokaart is af te leiden dat ten noorden van het plangebied een gasleiding is gelegen die door het dorp Eleveld heen loopt. Het plangebied ligt ver (1,5 km) buiten de zone waarbinnen deze leiding mogelijk gevaar oplevert. Daarnaast zijn met gele lijnen zowel het spoor Zwolle - Assen als de A28 aangeduid. In deze aanduiding is voorzien vanwege een zogenaamd basisnet-(spoor)wegtraject met PAG-indicatie. PAG staat voor een plasbrandaandachtsgebied. Dit betreft een gebied waarbinnen een persoon zou kunnen overlijden na het uitlekken en ontsteken van een brandbare vloeistof. Over zowel de A28 als het spoor vindt namelijk vervoer van gevaarlijke (vloeibare) brandbare stoffen plaats.
Bij een plasaandachtsgebied mag binnen de risicozone niet worden gebouwd. Het aandachtsgebied zelf is 30 m aan weerszijden van de (spoor)weg en binnen deze zone is een uitgebreide afweging over externe veiligheid verplicht. Tot 200 m aan weerszijde is sprake van een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico.
Het plangebied ligt op een afstand van 360 m van het risicogebied van de spoorlijn Zwolle - Assen. Van een verplichte afweging is daarom geen sprake. Personen binnen het plangebied, zelfs minder zelfredzame die daar 24 uur per dag verblijven lopen geen onevenredig hoog risico.
Daarmee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
Wegverkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 m. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand voor tweestrookswegen 250 m. Deze zones zijn de zones waarbinnen nader onderbouwd moet worden dat binnen geluidgevoelige gebouwen, zoals woningen, wel een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
De Geelbroekerweg is een weg gelegen binnen een zone 60 km/u en heeft daarmee een geluidszone. Akoestisch onderzoek is in voorliggend geval echter niet noodzakelijk. De weg is doodlopend. Het enige te verwachten gemotoriseerde verkeer is verkeer met de zorginstelling als bestemming. Dit levert naar alle waarschijnlijkheid geen onevenredige belasting op voor de functie binnen het plangebied.
Industrielawaai
Naast wegverkeerslawaai is ook indutrielawaai een onderwerp van de Wet geluidhinder. Net als bij bedrijven en milieuzonering heeft de regeling een tweeledig doel: het beschermen van bedrijven tegen onevenredige inperking van de bedrijfsmogelijkheden en het beschermen van een goed woon- en leefklimaat binnen gevoelige functies zoals wonen.
Industrielawaai vanwege de zogenaamde 'grote lawaaimakers' wordt in ruimtelijke plannen verankerd middels een gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'. De grens van een dergelijke zone ligt op een vrij korte afstand van het plangebied. Hieronder is een uitsnede opgenomen waar het einde van de zone zichtbaar is middel een oranje lijn met streepjes:
Figuur 4.2 geluidzone industrie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Bovenstaande geluidszone is afkomstig van het TT-circuit Assen. Binnen de zone dient nader onderbouwd te worden dat voldaan kan worden aan de daarvoor geldende voorkeurswaarden. Dat is voor voorliggend project dus niet het geval. Opgemerkt kan wel nog worden dat het circuit maar een beperkt aantal dagen van het jaar daadwerkelijk de maximaal toegestane hoeveelheid geluid produceert. Het milieuaspect geluid is daarmee geen belemmering voor het voornemen.
Sommige kabels en leidingen hebben planologische relevantie. Het gaat in veel gevallen om hoogspanningskabels of water/gasleidingen waar een bepaalde (hoge) druk op staat. Van belang bij dergelijke kabels en leidingen is dat enerzijds geen gevaarlijke situaties en anderzijds geen belemmeringen voor het (nood)onderhoud van de kabel ontstaan. Het aspect veiligheid is hiervoor, in paragraaf 4.6 aan bod gekomen.
Een dergelijke leding ligt vlakbij het plangebied, onder de Geelbroekerweg. Het betreft een leiding voor gastransport. Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen geeft het bestemmingsplan de ligging van de buis weer, alsmede de belemmeringenstrook, die aan weerszijden van de hartlijn van de buis 5 m bedraagt. Dit is gebeurd in het aangrenzende bestemmingsplan 'Buitengebied Midden Drenthe'.1 De belemmeringenstrook heeft geen overlap met het plangebied. De werking van de leiding en mogelijk onderhoud komen door het voornemen niet in het geding.
1zoals gewijzigd bij 'Correctieve herziening buitengebied Midden Drenthe' en 'Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022'
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.
NSL/NIBM
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".
Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een project dat kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.
De vier extra woonplaatsen voor cliënten met bijbehorende extra motorvoertuigbewegingen leiden niet tot een verkeerstoename groter dan een bij het toevoegen van 1.500 woningen. Daarmee is het project aan te merken als 'niet in betekenende mate'. Het milieuaspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor het project.
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Waterwet
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. De strategische delen uit het Nationaal Waterplan op grond van de Waterwet zijn opgegaan in de Novi (zie paragraaf Hoofdstuk 3). Daarnaast geldt het Nationaal Water Programma 2022-2027, waarin de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid zijn opgenomen.
Toetsing
Digitale watertoets
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Deze heeft als functie het waterschap vroegtijdig in het project te betrekken en daarmee een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten op te nemen. Hiervoor is het planvoornemen ingediend bij Waterschap Hunze en Aa's. De aanvraag digitale watertoets heeft op 13 februari 2023 plaatsgevonden. Het aanvraagformulier is als Bijlage 6 bij de toelichting toegevoegd. In het voortraject is er in het kader van de 'omgevingstafel' afstemming geweest met het waterschap Hunze en Aa's. Ook heeft het waterschap op 27 maart 2023 een waterschapsadvies gegeven. Naar aanleding van de watertoets en het vooroverleg heeft het waterschap opmerkingen gemaakt over de waterparagraaf. Deze opmerkingen zijn verwerkt en de waterparagraaf is opnieuw aan het Waterschap voorgelegd. Op 13 oktober heeft het Waterschap ingestemd met de waterparagraaf.
Waterkwantiteit
Het waterschap heeft zowel als taak zorg te dragen voor voldoende water in droge perioden als in voldoende afvoer te voorzien in perioden van overvloed. Een vergrote kans op wateroverlast of watertekort dient dus voorkomen te worden. Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, de voor dit plan gerelateerde belangen beschreven die in meer of mindere mate de waterkwantiteit beïnvloeden. Wateroverlast vanuit het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Overtollig grond- en hemelwater dat tot afvoer komt volgt de trits: ''vasthouden, bergen, afvoeren''. Ten opzichte van de bestaande situatie is er sprake van een toename aan bebouwing en verharding van 980 m2, zie hiervoor de onderstaande tabel. De toename van de verharding in het plangebied blijft onder de 1.500 m2, waardoor er geen compenserende maatregelen noodzakelijk zijn.
Gebouw | bestaande m2 | nieuwe m2 | verschil | |
Hoofdgebouw | 630 m2 | 750 m2 | + 120 m2 | |
Finse woning | 260 m2 | 550 m2 | + 290 m2 | |
Fiets- en milieuschuur | 100 m2 | 115 m2 | + 15 m2 | |
Houtschuur | 210 m2 | 250 m2 | + 40 m2 | |
Keet | 65 m2 | - | - 65 m2 | |
Schuurtje | 20 m2 | - | - 20 m2 | |
Diverse overkappingen | 65 m2 | 65 m2 | 0 m2 | |
Verharding | 1.500 m2 | 2.100 m2 | + 600 m2 | |
Totaal | + 980 m2 |
Figuur 4.3 Balans oppervlaktes gebouwen
De toename van verharding zit binnen de hoeveelheid die de keur toestaat. Desalniettemin zal met het oog op het beter vasthouden en bergen van water onderzocht worden of aan de oostkant van het plangebied een poel kan worden aangelegd die ook dienst doet als waterberging. Deze heeft een oppervlakte van zo'n 500 m2. Over de daadwerkelijke aanleg zal vooraf met het waterschap overlegd worden.
Waterkwaliteit
Om de waterkwaliteit te waarborgen heeft het waterschap de zorg voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water, waarin systeem-specifieke dieren en planten voorkomen. In de eerste plaats is dit van belang voor de grotere beken, kanalen en meren waarvoor binnen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) doelen en maatregelen zijn opgesteld voor aangewezen waterlichamen. Daarnaast is een goede waterkwaliteit van belang voor het recreatief medegebruik als zwemmen en kanoën en voor het stelsel van kleinere watergangen voor water aan- en afvoer. In dit thema zijn, indien van toepassing, alle voor dit plan specifieke waterschapsbelangen beschreven die impact hebben op de waterkwaliteit. Vervuiling van het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Om deze reden vraagt het waterschap op de toepassing van uitlogende materialen zoveel mogelijk te beperken en om vervuiling door bedrijfsmatige activiteiten te voorkomen. Afstromend hemelwater dat vervuild is geraakt moet zo veel mogelijk gescheiden worden afgevoerd, of moet worden gezuiverd. Dit volgt de trits: ''schoonhouden, scheiden, zuiveren''.
Het huidige rioleringssysteem is op dit moment geen gescheiden systeem. De bestaande installatie/leidingaanleg is in Bijlage 7 weergegeven. De vuilwaterafvoer (VWA) wordt in de bestaande situatie via een IBA systeem en een regenwaterafvoer (RWA) gescheiden het gebouw uitgeleid en na de IBA,s gecombineerd afgevoerd richting de sloot aan de hoofdweg Geelbroekerweg. Dit geldt voor zowel het hoofdgebouw alsmede de Finse woning, er zijn dus 2 IBA installaties aanwezig (zie Bijlage 7).
In het kader van de herinrichting van het natuurgebied Geelbroek zijn door Prolander een aantal maatregelen op en in de nabijheid van onderhavige perceel doorgevoerd, zie Bijlage 8. De afvoerrichting van de IBA's is in de nieuwe uitwerking naar het zuiden verlegd, in plaats van in noordelijke richting naar het natuurgebied. De afvoer zal gaan via de bermsloot langs de Geelbroekerweg en vervolgens onder het spoor door naar het westen.
In relatie tot een duurzaam waterbeheer zal bij het realiseren van het bouwplan rekening worden gehouden met de te gebruiken materialen in de te realiseren gebouwen of bouwwerken en verhardingen. Uitgangspunt is het gebruik van duurzame bouwmaterialen om schoon regenwater in het gebied te conserveren. Om waterverontreiniging te voorkomen wordt er bij de realisatie van de te realiseren bebouwing geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. Het watersysteem zal zo worden vorm gegeven dat geen of tenminste zo weinig mogelijk problemen worden doorgeschoven naar andere tijden, plaatsen of milieucompartimenten.
Voor de realisatie van de nieuwe bebouwing zal er worden berekend of de bestaande IBA's voldoende capaciteit hebben om de uitbreiding aan te kunnen, danwel uitgebreid dienen te worden om te kunnen voldoen aan de gesteld eisen. Hierover zal tegen die tijd afstemming worden gezocht met het Waterschap.
Conclusie
Het project is uitvoerbaar voor wat betreft het aspect water.
Wettelijk kader
Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Vervolgens is het Besluit m.e.r. op 7 juli 2017 gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Één van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid van het Besluit m.e.r.
Onderzoek
Dit bestemmingsplan voorziet in het toestaan van een gewijzigde terreinindeling bij de dagbestedingslocatie. Enkele bijbehorende bouwwerken worden gesloopt en teruggebouwd, De Finse woning wordt uitgebreid en het hoofdgebouw wordt beperkt uitgebreid. De wijzgingen zijn van een beperkte oppervlakte. Voor het overige gaat het om een bestaande situatie.
Onder verwijzing naar haar uitspraken van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:348 en van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1253, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879) overwogen dat het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Het betwiste plan voorziet in de bouw van drie woningen op een perceel grasland in een kleine kern. De Raad van State heeft in voornoemde uitspraak geoordeeld dat het plan, gelet op de aard en omvang, niet kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hierbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.
Daarbij komt dat in bijlage III onder a) bij 2. (plaats van de projecten) van de Richtlijn MER ook het huidige gebruik in ogenschouw dient te worden genomen bij het bepalen of een beoordeling noodzakelijk is. In voorliggend plan is het huidige gebruik niet wezenlijk anders dan het gebruik (en de gebruiksoppervlakte) die het plan mogelijk maakt.
De oppervlakte, het gebruik en de mogelijke milieueffecten van voorliggend plan zijn kleiner dan die in voornoemde uitspraak waar geen sprake was een stedelijk ontwikkelingsproject. Daarnaast blijkt uit het onderzoek naar de omgevings- en milieuaspecten in deze toelichting niet van enig potentieel milieueffect dat aanleiding vormt voor het uitvoeren van een milieueffectrapportage.
Conclusie
Een milieueffectrapportage hoeft niet te worden opgesteld omdat het voornemen niet kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject.
Het project is uitvoerbaar voor wat betreft het aspect milieueffectrapportage.
In dit hoofdstuk worden de regels van het voorliggende plan nader toegelicht. De regels zijn afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bevat een aantal regels die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan. Dit betreft:
Het bestemmingsplan bevat, overeenkomstig artikel 3.1.3 van het Bro, een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten tevens aan bij de eisen van de SVBP2012. Daarnaast sluit het bestemmingsplan aan bij de overige eisen uit het Besluit ruimtelijke ordening en het IMRO2012. In dit bestemmingsplan worden tevens begrippen uit de Wabo gehanteerd.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Wijze van meten). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe dient te worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen enzovoorts. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In het bestemmingsplan worden verscheidene bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld. Per bestemming wordt de indeling volgens de SVBP2012 gehanteerd. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd. Het bestemmingsplan kent de bestemmingen:
Binnen deze bestemming is de zorginstelling mogelijk. Met behulp van bouwvlakken is aangegeven waar de gebouwen zich mogen bevinden/mogen worden gebouwd.
In deze bestemming is ook opgenomen dat de gronden die als maatschappelijk bestemd zijn slechts tot 1 januari 2025 als zodanig mogen worden gebruikt. Is op dat moment niet voorzien in de landschappelijke inpassing moet het gebruik gestaakt worden. Dit verzekerd dat de inrichting ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd.
Een gedeelte van het plangebied dat voorheen voorzien was van de bestemming maatschappelijk wordt bestemd als natuur. Binnen de natuurbestemming is de zorginstelling niet mogelijk. Deze herbestemming is gebeurd met het oog op het landschappelijke inpassingsplan en het natuurinclusief ontwerpen.
Deze bestemming is, waar in de bestemming was voorzien, teruggekomen in het plan. De bestemming verplicht bij ingrepen vanaf een bepaalde oppervlakte en diepte tot het doen van archeologisch onderzoek.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels.
In dit hoofdstuk zijn nog twee gebiedsaanduidingen opgenomen:
Deze zone beschermd het watersysteem en de natuurlijke waarden binnen het plangebied. In feite mag er niet zomaar worden gegraven of gedempt in watergangen.
Deze zone beschermt de werking van de Westerbork Synthese Radiotelescoop.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
De kosten voor het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening is er sprake van een plan waarvoor een exploitatieplan vereist is. De gemeente maakt kosten in het kader van dit plan. Deze kosten worden op de initiatiefnemer verhaald. Hiernaast wordt er een planschadeverhaalsovereenkomst afgesloten.
Naast de kosten van het plan is het voor ruimtelijke plannen in het buitengebied gebruikelijk om een landschappelijk inpassingsplan op te stellen. Dit inpassingsplan is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd en is bekostigd door de initiatiefnemer.
Het bestemmingsplan is op basis van het bovenstaande economisch uitvoerbaar.
In de bestemmingsplanprocedure is het verplicht overleg te voeren met de wettelijke overlegpartners. Dit overleg heeft niet tot wijzigingen in het bestemmingsplan geleid.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De beantwoording van de overlegreacties en/of zienswijzen worden later verwerkt in het plan.