direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Terzieterweg 17 te Epen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1729.Terzieterweg17-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Op de locatie Terzieterweg 17 te Epen ligt Landschapscamping Alleleijn. Het familiebedrijf is in de afgelopen jaren van een boerderij met kamperen bij de boer omgevormd tot recreatiebedrijf. Om naar de toekomst toe een vooruitstrevend en vernieuwend aanbod te kunnen bieden, is het noodzakelijk de volgende stap in de ontwikkeling te nemen. De initiatiefnemer is voornemens de bestaande landschapscamping te voorzien van maximaal zeven kampeerplaatsen geschikt voor campers. De bedoeling is deze plaatsen op een relatief vlak gedeelte van de camping te realiseren. Het realiseren van de plaatsen is beoogd zonder uitbreiding van het aantal kampeerplekken: feitelijk is sprake van een herschikking van het aantal kampeerplekken, waarbij het reliëf ter plekke van de bestaande camping het onmogelijk maakt om de plaatsen, geschikt voor campers binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' te realiseren. Vandaar dat de nieuwe plekken zijn beoogd ter plekke van de entree, waar de bestemming 'Agrarisch met waarden- Natuur en landschapswaarden' is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.Terzieterweg17-VG01_0001.jpg"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied

De bestemming 'Agrarisch met waarden- Natuur en landschapswaarden' laat de aanleg en het gebruik van de nieuwe kampeerplaatsen niet toe.

Tevens dient de bestemmingsgrens van de camping in overeenstemming te worden gebracht met de feitelijke situatie. Hiervoor is reeds een herbegrenzingsovereenkomst met de provincie Limburg gesloten. In de eerstvolgende planherziening dient de herbegrenzing planologisch te worden geregeld. Beide ontwikkelingen worden in één bestemmingsplanprocedure gerealiseerd.

Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planontwikkeling

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Ligging plangebied

Het plangebied ligt op de locatie Terzieterweg 17 in het gehucht Terziet ten zuiden van Epen, in het buitengebied van de gemeente Gulpen-Wittem. Het meest zuidelijke deel van de camping bevindt zich op Belgische grondgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.Terzieterweg17-VG01_0002.jpg"

Luchtfoto met aanduiding plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.Terzieterweg17-VG01_0003.jpg"

Kadastrale kaart met aanduiding plangebied

Onderhavig plangebied omvat de landschapscamping Alleleijn te Epen in het buitengebied van de gemeente Gulpen-Wittem. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Wittem - sectie K - nummer 691 en 714, 733 (gedeeltelijk) en 734. Daarnaast is een gedeelte van de camping gelegen op Belgisch grondgebied; dit deel wordt in onderhavig bestemmingsplan buiten beschouwing gelaten.

De camping beschikt over in totaal 77 plaatsen. Voor het gedeelte op Nederlands grondgebied is op 11 juni 2009 een vrijstelling (art. 19 lid 1 Wro oud) verleend voor 48 kampeerplaatsen met een landschapsplan (brief U.09.03140). In 2011 zijn in het bestemmingsplan buitengebied de gronden waar die plekken mogen worden ingericht op de verbeelding aangeduid als kampeerterrein.

Door het reliëf ter plekke zijn de kampeerplaatsen verdeeld in een aantal 'terrassen'. De verschillende voorzieningen als toiletten, douches en de receptie is in de bestaande bebouwing gelegen. Aan de oostzijde is naast een parkeervoorziening ook een speeltuin aanwezig.

De omgeving kenmerkt zich met agrarische percelen die voornamelijk in gebruik zijn als grasland. De bebouwing in de omgeving spitst zich toe op wonen en agrarisch gebruik al dan niet in combinatie met verblijfsrecreatieve doeleinden. De agrarische percelen en de bebouwing wordt afgewisseld met natuurpercelen in de vorm van bosjes en natte graslanden, zoals het ten westen van het plangebied gelegen Bronnetjesbosch. In dit bos ontspringt de Terzieterbeek; in de omgeving zijn nog meer bronnen te vinden.

De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.Terzieterweg17-VG01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.Terzieterweg17-VG01_0005.jpg"

Foto's bestaande situatie

2.2 Beoogde planontwikkeling

2.2.1 Realisatie kampeerplaatsen geschikt voor campers

Initiatiefnemers exploiteren op de locatie Terzieterweg 17 Landschapscamping Alleleijn. Om te blijven excelleren op de toeristische markt, zal het aanbod vooruitstrevend moeten zijn en blijven. Daarom zetten de initiatiefnemers in op kamperen met een luxe-tintje; basics maar dan net wat luxer en de mogelijkheid om voor luxe te kiezen. Initiatiefnemers benadrukken dat zij met respect voor het landschap en de natuur ondernemen en dat in de toekomst te willen blijven doen en verder willen verbeteren.

Op het gebied van kamperen is de vraag naar camperplekken enorm groeiende, dit is een trend die de komende jaren verder zal toenemen. Men wil genieten van het buitenleven de natuur en de vrijheid ervaren om dit te kunnen doen in die natuur. De initiatiefnemers willen hierop inspelen door een aantal plaatsen geschikt voor campers aan te bieden, niet op een betonnen ondergrond of op een parkeerplek, maar op semiverhard gras zodat het gevoel van "in het weiland" staan gehandhaafd blijft. Om dit te realiseren willen de initiatiefnemers gebruik maken van een redelijk vlak deel van het terrein aan de entree van de landschapscamping en ter plekke een aantal plaatsen realiseren. Het groene karakter blijft behouden en het comfort voor de camperaars is er, omdat ze niet wegzakken en toch het gevoel hebben in de natuur te staan.

Bij de toegang naar de camping is een deel wat hiervoor uitermate geschikt is en hier kunnen de gasten ook worden getrakteerd op een geweldig uitzicht. De te realiseren plaatsen worden ruim opgezet met een mooi stuk gras waar het "zitje" kan worden neergezet.

Hierdoor zal er een verschuiving van plekken nodig zijn.Het huidige kampeerterrein is te hellend. Op enkele locaties binnen het bestaande kampeerterrein zijn vlak genoeg, maar de plaatsen zijn niet diep genoeg voor het realiseren van volwaardige camperplaatsen. Er is gewoonweg te weinig ruimte voor volwaardige camperplaatsen op deze locatie. Nabij het speelterrein komen door de verschuiving tevens twee plaatsen vrij waardoor een ruime en logische doorgang naar de nieuwe plaatsen worden beoogd. In het hoekje dat overblijft (te klein voor een volwaardige plaats) worden de recreatieve voorzieningen beoogd, bijvoorbeeld een jeu de boules-baan en enkele picknickbanken. De keuze is ook ingegeven omdat de bestaande beplanting dan zoveel mogelijk kan worden behouden.

De initiatiefnemers ervaren echter in drukke periodes een (te) beperkt aanbod aan parkeerplaatsen. Daarom worden ter plekke van de vrijkomende kampeerplaatsen nabij de bebouwing een aantal parkeerplaatsen beoogd voor de campinggasten.

Met dit postzegelplan wordt invulling gegeven aan de wens om toekomstbestendige juridische jas te maken voor de onderneming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.Terzieterweg17-VG01_0006.jpg"

Illustratie uitruil plaatsen - de zeven met rood aangegeven plaatsen worden uitgeruild voor de te realiseren plaatsen

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.Terzieterweg17-VG01_0007.jpg"

Illustratie met nieuwe situatie ligging plaatsen - plaatsen met nr. 1 - 7 zijn de camperplaatsen

2.2.2 Herbegrenzing van de Goudgroene Natuurzone

Tevens voorziet voorliggend planvoornemen in de herbegrenzing van de Goudgroene Natuurzone, zoals vastgelegd in POL2014. Een gedeelte van de goudgroene natuurzone is deels (foutief) over het bouwvlak en kampeerterrein van onderhavige locatie gelegd. Het herbestemmen van de Goudgroene Natuurzone dient planologisch te worden vastgelegd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarin.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.Terzieterweg17-VG01_0008.jpg"

Oude planologische situatie in POL met aanduiding herbegrenzing

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.Terzieterweg17-VG01_0009.jpg"

Beoogde planologische situatie in POVI met aanduiding herbegrenzing

2.2.3 Positief bestemmen van de aanwezige 50 kampeerplaatsen

De landschapscamping is in 2009 via een artikel 19 procedure conform de oude WRO mogelijk gemaakt. In het besluit van de artikel 19 procedure uit 2009 wordt melding gemaakt van 48 kampeerplekken. Bij het omvormen van het agrarisch bedrijf naar een volwaardige landschapscamping zijn destijds meerdere varianten besproken. Deze ontwikkeling werd geïnitieerd door de vader/schoonvader van de initiatiefnemers. Voor de ontwikkeling destijds zijn verschillende tekeningen/varianten opgesteld, waarbij per variant ook het aantal plaatsen varieerden.

Het is voor de initiatiefnemer niet duidelijk waarom in de stukken van de gemeente Gulpen-Wittem 48 plaatsen zijn opgenomen. Hierover zijn met de behandelde ambtenaren een aantal gesprekken gevoerd, maar de aanleiding tot deze discrepantie zijn niet (meer) boven water te halen.

Wat wel een feit is, is dat de initiatiefnemers er vanuit zijn gegaan dat op basis van het besluit in 2009 op Nederlands grondgebied 50 kampeerplekken vergund en dus aanwezig mochten zijn. Vandaar dat 50 plekken zijn aangelegd en daadwerkelijk in gebruik zijn genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.Terzieterweg17-VG01_0010.png"

Ligging bestaande kampeerplekken

In het bestemmingsplan Buitengebied zijn van campings enkel de contour vastgelegd en niet het aantal plaatsen per camping. Bij het vaststellen van de aanvullende nota kampeerbeleid op 6 oktober 2011 heeft de gemeenteraad per amendement een plafond van 1685 vastgesteld voor het totaal aantal kampeerplaatsen in Gulpen-Wittem. Daartoe is destijds een inventarisatie gemaakt van een bestaande aantal aanwezige kampeerplaatsen op de campings en Kamperen bij de Boer-locaties. Dit aantal van 1.685 kampeerplaatsen geldt sindsdien als plafond. Het hiertoe ambtelijk opgestelde overzicht van het aantal plaatsen per camping is leidend in het aantal kampeerplaatsen dat de gemeente hanteert per camping. Voor Landschapscamping Alleleijn staan in dit overzicht 50 plaatsen vermeld.

In de Aanvullende Nota Kampeerbeleid 2011 is door de gemeente Gulpen-Wittem bepaald dat in Terziet geen sprake mag zijn van uitbreiding van kampeerplaatsen. Destijds waren feitelijk al 50 kampeerplekken op Nederlands grondgebied in gebruik. Van een uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen zoals bedoeld in de Nota Kampeerbeleid 2011 is dan ook geen sprake.

Kortom is bij vaststelling van de de aanvullende nota kampeerbeleid al uigegaan van 50 kampeerplaatsen voor Landschapscamping Alleleijn, derhalve is er t.o.v. dit beleid geen sprake van uitbreiding maar blijft het aantal plaatsen gelijk.

Ten tijde van het principebesluit 2018 is ook geconstateerd dat 50 plekken feitelijk aanwezig waren, evenals enkele andere 'marginale overschrijdingen', zoals de feitelijke ligging van het toiletgebouw en de al aanwezige toegangsweg.

In voorliggend bestemmingsplan wordt de feitelijke situatie van Landschapscamping Alleleijn planologisch-juridisch geregeld door de 50 kampeerplaatsen op grondgebied van de gemeente Gulpen-Wittem positief te bestemmen.

2.3 Ruimtelijk-visuele effecten

Elk bouwplan gaat gepaard met ruimtelijke effecten. Van belang is dat de ruimtelijke effecten aanvaardbaar zijn.

De uitbreiding van de camping met enkele camperplaatsen vormt een kleinschalige ontwikkeling, welke in overeenstemming is met de fraaie omgeving. De beoogde ligging en landschappelijke inpassing zorgen ervoor dat de camperplaatsen aan het oog worden onttrokken. Door middel van een landschappelijk inrichtingsplan worden de pelijk waarden ter plekke versterkt. Het landschappelijk inrichtingsplan is bijgevoegd in Bijlage 1 en wordt verder toegelicht in paragraaf 6.5.1.

De ruimtelijke effecten worden dan ook aanvaardbaar geacht.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische situatie

3.1 Bestemmingsplan ‘Gulpen-Wittem buitengebied'

Onderhavig plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan ‘Gulpen-Wittem buitengebied’, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Gulpen-Wittem op 5 januari 2011. De locatie is deels bestemd tot 'Agrarisch-Bedrijf', deels tot 'Recreatie-Verblijfsrecreatie' en deels tot 'Natuur'. De beoogde locatie voor de camperplaatsen is bestemd tot 'Agrarisch met Waarden-Natuur- en landschapswaarden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.Terzieterweg17-VG01_0011.jpg"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Gulpen-Wittem buitengebied' met aanduiding plangebied

Een aantal kampeerplaatsen zijn gelegen binnen de aanduiding 'kampeerterrein' binnen de betemming 'Agrarisch-Bedrijf'. Deze gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijven met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, bestaande agrarische bedrijven met een geheel of in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, verblijfsrecreatie, in de vorm van vakantiewoningen, groepskamperen of kamperen op de boerderij ter plaatse van het als zodanig aangeduide deel van het bestemmingsvlak op de plankaart, wonen in bedrijfswoningen, daaronder mede begrepen mantelzorg en huisvesting van de rustende boer met de daarbij behorende voorzieningen.

De landschapscamping is grotendeels gelegen binnen de bestemming 'Recreatie-Verblijfsrecreatie' met lettertekenaanduiding 'kampeerterrein. Deze aangewezen gronden zijn bestemd voor dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen, horeca (ondergeschikt en inherent aan de verblijfsrecreatieve functie) en de daarbij behorende voorzieningen.

Tevens is een gedeelte van de camping gelegen binnen de bestemming 'Natuur'. Deze gronden zijn bestemd voor instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden en ter plaatse van de aanduiding Natura 2000-gebied, voor waarborging van de verschillende natuurwaarden met daaraan ondergeschikt extensief recreatief medegebruik.

De nieuwe camperplaatsen worden beoogd binnen de bestemming 'Agrarisch met Waarden - Natuur- en Landschapswaarden'. Deze gronden zijn bestemd voor duurzaam agrarisch gebruik, bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden, bescherming van aangrenzend natuurgebied, verblijfsrecreatie, in de vorm van kamperen op de boerderij ter plaatse van het als zodanig aangeduide deel van het bestemmingsvlak op de plankaart; speelweide wanneer het de gronden aansluitend gelegen aan de bestemming Recreatie-Verblijfsrecreatie betreft met daaraan ondergeschikt ontsluiting van de afzonderlijke percelen en recreatief medegebruik.

Tevens zijn ter plekke de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Ecologie' van kracht. Binnen de bestemming 'Agrarisch met Waarden - Natuur- en Landschapswaarden' is de dubbelbestemming 'Waterstaat-Erosie' van kracht. Ook zijn de gebiedsaanduidingen 'Milieuzone - Bodembeschermingsgebied', 'Milieuzone - Stiltegebied', 'Overig - Landgoed' (deels ter plekke van de bebouwing), 'EHS' (deels en 'POG' (deels) van toepassing.

3.2 Strijdigheid huidig bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan voorziet om de planologische situatie te laten aansluiten bij de bestaande (feitelijke) situatie. Tevens bestaat het voornemen om camperplaatsen te realiseren.

De nieuw te realiseren plaatsen dienen te worden aangelegd op een vlakker terrein van de camping. Door het reliëf is het realiseren van deze plaatsen binnen het bestemmingsvlak 'Recreatie-Verblijfsrecreatie' niet mogelijk. Bij de ingang van de camping is het terrein wel geschikt voor het realiseren van deze plaatsen. Dit gedeelte is gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch met Waarden - Natuur- en Landschapswaarden'. Binnen deze bestemming is een verblijfsrecreatie in de vorm van kamperen op de boerderij alleen toegestaan ter plaatse van het zodanig aangeduide deel op de plankaart. Deze aanduiding is ter plekke niet aanwezig, waardoor kamperen binnen dit gedeelte van het plangebied op dit moment strijdig is.

Tevens is op basis van de planregels het aanleggen van (halfverharde) kampeerplaatsen niet toegestaan. Binnen de bestemming 'Agrarisch met 'Waarden - Natuur- en landschapswaarden' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Ecologie' en 'Waterstaat - Erosie' is een verbod opgenomen voor graafwerkzaamheden en het aanleggen van (half)verhardingen.

Een gedeelte van onderhavig plangegebied is gelegen binnen de bestemming 'Natuur'. Binnen deze bestemming zijn reeds campingplaatsen vergund en gerealiseerd. Omdat een gedeelte is gelegen binnen de bestemming 'Natuur' en de Goudgroene natuurzone, hebben de initiatiefnemers een herbegrenzingsovereenkomst met de provincie Limburg gesloten. In voorliggend bestemmingsplan wordt de herbegrenzing planologisch-juridisch verankerd. De verbeelding (plankaart) is in overeenstemming gebracht met de overeengekomen grenzen.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciale Omgevingsvisie (POVI) en de Omgevingsverordening Limburg 2021. Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de Intergemeentelijke structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.

  • 1. In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
  • 2. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  • 3. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  • 4. Afwentelen wordt voorkomen.

In de NOVI zijn de volgende belangrijste keuzes opgenomen:

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zodanig wordt ingericht dat het land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie dient oog te zijn voor omgevingskwaliteit;
  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij Nederland tegelijk goed kan blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat kan bieden;
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland, waarmee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden;
  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden;
  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.

Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.

In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)

Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Op basis van deze wet dient de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De POVI is vastgesteld op 1 oktober 2021. De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.

Op basis van de kaart 'Limburgse principes' ligt onderhavig plangebied in de 'Groenblauwe mantel'. Ten opzichte van het POL2014 is de grens van de 'Goudgroene natuurzone'/Natuurnetwerk' conform de eerder opgestelde herbegrenzingsovereenkomst gewijzigd, waardoor het gehele plangebied buiten het natuurnetwerk ligt. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende planontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.Terzieterweg17-VG01_0012.jpg"

Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met aanduiding plangebied

Groenblauwe mantel

Het Maasdal, de beekdalen en steilere hellingen - voorheen de bronsgroene landschapszone en zilvergroene natuurzone - vormen samen de circa 36.000 hectaren grote groenblauwe mantel binnen de landelijke gebieden van Limburg. De gebieden liggen als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg. Het zijn gebieden waar de provincie goede combinatiemogelijkheden ziet voor duurzame vormen van (kringloop) land- en tuinbouw en andere economische functies, vooral door hergebruik van reeds aanwezige monumentale en beeldbepalende gebouwen.

Vrijetijdseconomie POVI

De vrijetijdseconomie vormt een belangrijke economische pijler in Limburg. Voor een florerende vrijetijdseconomie zijn de kwaliteit van landschap en natuur, aantrekkelijke steden en een goede bereikbaarheid van belang. Een stabiele balans is nodig:

  • tussen beleving en bescherming van landschap en natuur;
  • tussen belangen van toeristen, recreanten en inwoners;
  • tussen uiteenlopende wensen van verschillende groepen recreanten;
  • tussen de verschillende groepen in het landelijk gebied die gebruik maken van dezelfde infrastructuur.


Vraag en aanbod van verblijfsaccommodaties dienen beter in balans gebracht te worden, zowel kwantitatief als kwalitatief. Meer van hetzelfde leidt tot verdringing en leegstand. Een voortdurende kwaliteitsslag is nodig om nieuw en bestaand aanbod aan te passen aan de veranderende vraag van zowel vaste als nieuwe gasten. Bij de herbestemming van vrijkomende agrarische bebouwing wordt verblijfsrecreatie vaak, zonder nadere kwantitatieve en kwalitatieve onderbouwing, als mogelijke nieuwe functie gezien. Dit is geen realistische oplossing wanneer dan sprake is van enkel een kwantitatieve toevoeging. Oneigenlijk gebruik van verblijfsaccommodaties, (zoals permanent of tijdelijk wonen), leidt tot vertroebeling van de recreatieve identiteit en is ongewenst. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor handhaving, maar dat blijkt niet eenvoudig.

De provicie heeft de volgende (relevante) ambities/speerpunten met betrekking tot vrijetijdseconomie:

  • De provicie kiest voor het verhogen van de kwaliteit van het aanbod. Een kwantitatieve uitbreiding van het aanbod is alleen mogelijk als dit niet leidt tot verdringing en leegstand. Dit geldt zowel voor verblijfs- als dagrecreatie;
  • Het blijft wenselijk harde planvoorraad voor vrijetijdseconomie waarvoor geen zicht op realisatie is, te schrappen. De harde planvoorraad belemmert goede nieuwe initiatieven;
  • De provincie blijft voorstander van afspraken over kwantiteit en kwaliteit van verblijfsrecreatie en hotels op regionale schaal;
  • De kwaliteitsslag die is ingezet voor bungalowparken en kampeerterreinen moet worden voortgezet en aangevuld met een kwaliteitsslag voor hotels. Bij deze kwaliteitsslag wordt in een maatwerkaanpak per individuele onderneming de gewenste doorontwikkeling bepaald. Mogelijke opties zijn daarbij onder meer: een verdere doorontwikkeling van het bedrijf, eventueel in combinatie met een kwaliteitsverbetering; een herontwikkeling van de bestaande locatie binnen de vrijetijdseconomie; een transformatie/sanering van de bestaande locatie naar een andere functie. Hier kan sprake zijn van een nieuwe functie voor bestaande gebouwen, sloop van die gebouwen of een combinatie daarvan;
  • De provincie continueert het beleid om het gebruik van recreatieverblijven voor andere functies dan verblijfsrecreatie, zoals permanent en tijdelijk wonen, te verbieden. In afwijking van het voorgaande blijft, in het kader van de revitalisatie c.q. sanering van vakantieparken en kampeerterreinen, onder voorwaarden tijdelijke huisvesting van short-stay internationale werknemers toegestaan voor maximaal tien jaar. Indien nodig zal de provincie, in datzelfde kader en onder nader te bepalen voorwaarden, ook tijdelijke huisvesting van woonurgenten toestaan.
4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2021

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2021 specifieke regelgeving geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.Terzieterweg17-VG01_0013.jpg"

Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied

Uit bestudering van de kaart ‘Milieubeschermingsgebieden’ blijkt dat het plangebied is gelegen binnen het ‘Nationaal Landschap Zuid-Limburg’ en binnen een stiltegebied.

Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg

In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.

De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: ‘schaalcontrast van zeer open naar besloten’, ‘het groene karakter’, ‘reliëf en ondergrond’ en ‘rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed’. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen.

Op grond van de omgevingsverordening geldt primair een verbod op het verrichten van handelen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Hiervan is ter plekke van onderhavig plangebied geen sprake. In paragraaf 6.5.1 wordt nader ingegaan op het Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

Stiltegebied

In de POVI is opgenomen dat door middel van het aanwijzen van stiltegebieden de provincie kiest om een aantal van oudsher stille gebieden ook stil te laten blijven, met een richtingswaarde voor het geluidsniveau van 40 dB of lager. In deze stiltegebieden geldt een aantal beperkingen, geregeld in de Omgevingsverordening. De gebieden zijn herkenbaar gemarkeerd en dragen bij aan de bewustwording van milieu en natuur.

In de Omgevingsverordening is in artikel 6.2 opgenomen wat de kernkwaliteiten van stiltegebieden zijn:

  • a. een natuurlijk stil karakter, een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving ter bevordering van het welzijn en de gezondheid van bezoekers en de geluidgevoelige fauna, bijdragend aan de bewustwording van een stil milieu en stille natuur;
  • b. geen verstoring van de stilte, uitgedrukt in een 24-uursgemiddeld geluidsniveau LAeq,24h van ten hoogste 40 dB(A);
  • c. het behoud van de stilte, wat in ieder geval tot uitdrukking komt in het streven naar:
    • 1. alleen een geluidsbijdrage van gebiedseigen activiteiten in het stiltegebied;
    • 2. geen toename van de geluidsbijdrage van niet-gebiedseigen activiteiten in het stiltegebied.

De motivering bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in een stiltegebied, bevat een beschrijving van:

  • a. de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten;
  • b. de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan;
  • c. de wijze waarop de negatieve effecten op het stille- en natuurlijke karakter worden voorkomen.

In de Omgevingsverordening is in bijlage VI het volgende omtrent activiteiten in stiltegebied opgenomen:

"Bestaande inrichtingen in de stiltegebieden kunnen in het kader van het overgangsrecht niet worden beperkt in de huidige vergunde geluidruimte. Voor een bestaande activiteit (of samengestelde activiteiten, voorheen "inrichting") geldt de vergunde geluidruimte en bij het ontbreken van een dergelijke vergunning hanteren wij in het stiltegebied een maximale bijdrage van 40 dB(A) LAeq 24 uursgemiddelde op 50 meter afstand van de activiteit."

De initiatiefnemers van Landschapscamping Alleleijn zijn zich zeer bewust van de ligging in een stiltegebied en hebben hier in hun bedrijfsvoering rekening mee gehouden. De doelgroep zijn rustzoekers. Het reglement meldt dat radio en tv niet hoorbaar mag zijn bij andere campingplaatsen, vanaf 23.00 uur is absolute stilte vereist. Dit wordt ook gehandhaafd. Er zijn nooit klachten van geluidsoverlast geweest. In voorliggend bestemmingsplan wordt een uitwisseling van bestaande kampeerplaatsen naar camperplaatsen en neemt het aantal kampeerplaatsen ten opzichte van de vergunning toe van 48 naar 50, omdat al vanaf de oprichting sprake is van 50 kampeerplekken. Feitelijk is aldus geen sprake van een toename, maar in juridische zin van 2 kampeerplekken.

Het feitelijk gebruik van de 50 kampeerplaatsen wordt planologisch vastgelegd en dat de twee (reeds aanwezige) plaatsen nauwelijks een rol zullen spelen. Dat de camperplaatsen bovendien in de regel tot minder vervoersbewegingen leiden, omdat een camper, eenmaal geparkeerd, blijft staan tot het vertrek. Dit zorgt voor minder verkeersbewegingen en dus minder geluidsbelasting.

Verder worden op het eigen terrein extra parkeerplaatsen gerealiseerd, maar dat daardoor niet meer auto's c.q. meer vervoersbewegingen op de locatie komen. Het betekent enkel dat de geparkeerde auto's een eigen plek krijgen en niet tussen de kampeermiddelen geparkeerd staan. Er komt meer ruimte voor campers en minder staanplaatsen voor auto's met tent of caravan (43 t.o.v. 48 vergund), dus niet meer auto's op de parkeerplaatsen. Daarmee is het inderdaad aannemelijk dat dit niet leidt tot een negatieve uitwerking op het stiltegebied.

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen inbreuk vormt op de kernkwaliteiten van het stiltegebied zoals opgenomen in de instructieregels van de Omgevingsverordening Limburg 2021.

4.2.3 Vrijetijdseconomie Zuid-Limburg

In artikel 12.6 van de Omgevingsverordening Limburg is voorgeschreven dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor voorzieningen voor vrijetijdseconomie aan de bestaande voorraad of planvoorraad vrijetijdseconomie alleen toelaat, als dat in overeenstemming is met de Limburgse principes en hoofdstukken 3 (Algemene zonering), 8 (Economie) en 15 (Landschap) van de provinciale omgevingsvisie en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Zuid-Limburg.

In paragraaf 4.2.1 van voorliggende toelichting is geconstateerd dat het plangebied ligt binnen de zonering 'Groenblauwe mantel'. Voorliggende ontwikkeling is in overeenstemming met hoofdstuk 3 van de POVI.

In paragraaf 6.4 van het POL2014 is de ambitie van de provincie ten aanzien van vrijetijdseconomie aangegeven: een gezonde vrijetijdseconomie die het A-merk imago van Limburg behoudt, versterkt en benut. Zij biedt haar gasten en bewoners:

  • een uitgebreid, aantrekkelijk en gevarieerd aanbod aan verblijfsaccommodatie, voorzieningen, een samenhangende recreatieve infrastructuur, evenementen en recreatief-toeristische concepten;
  • een florerende werkgelegenheid;
  • binnensteden die als koopcentra aantrekkelijk zijn voor consumenten uit de regio en ver daarbuiten;
  • een voor beleving toegankelijke natuur en landschap.

In de basis wordt ingezet op het doorvoeren van een kwaliteitsslag van verblijfsaccommodaties, en het behoud en versterking van voorzieningen. Voor de juiste doorvertaling van het provinciale beleid zijn regionale bestuursafspraken met de gemeenten in Zuid-Limburg gemaakt over onder andere de vrijetijdseconomie. Naar aanleiding van de gemaakte afspraken is in december 2019 de Visie Vrijetijdseconomie 2030 van de Zuid-Limburgse gemeenten en de provincie Limburg aangeboden aan de diverse gemeenten. In deze visie wordt verwoord op welke wijze de gemeenten gezamenlijk willen werken aan een toekomstbestendige toeristisch-recreatieve bestemming Zuid-Limburg.

De geformuleerde ambities voor de vrijetijdseconomie in Zuid-Limburg in 2030 zijn als volgt:

  • toerisme blijft bijdragen aan duurzame economische structuurversterking van de regio;
  • kwalitatieve groei gaat boven kwantitatieve groei gaat;
  • landschappelijke en stedelijke kwaliteiten moeten elkaar versterken;
  • de vrijetijdseconomie helpt om natuur en landschap te ontwikkelen;
  • inwoners en gasten kunnen heel Zuid-Limburg beleven.


De strategie om de geformuleerde ambities ook daadwerkelijk te gaan realiseren is opgebouwd uit vijf pijlers:

1. Kwaliteit

De focus van de vrijetijdseconomie ligt op groei in kwaliteit. Bescherming en verbetering van landschappelijke kwaliteiten, toeristisch-recreatieve voorzieningen en erfgoed staat hierbij centraal.

2. Verleiden

De wens is om inwoners en gasten te verleiden om ook de minder bekende locaties in de regio te bezoeken. Het doel hiervan is langer te verblijven en vaker terug te komen.

3. Beleving van Zuid-Limburgse Grote Verhalen

Om ervoor te zorgen dat inwoners en gasten geraakt worden door de bijzondere verhalen van Zuid-Limburg en zich daarmee verbonden voelen, zet de regio in op het ontwikkelen, ontsluiten en vervolgens promoten van de belangrijke Zuid-Limburgse verhalen.

4. Duurzame vernieuwing

Om nieuwe doelgroepen aan te (blijven) trekken en economisch vitaal te blijven, richt deze pijler zich op continue vernieuwing van het toeristisch-recreatief product.

5. Ondernemerschap en innovatie

Deze pijler richt zich o.a. op het stimuleren van innovatie en cross-overs, thema- en doelgroepgericht werken, het opleiden van geschikt personeel en het verbinden van ondernemers met de streekidentiteit.

Om te toetsen of recreatieve ontwikkelingen voldoen aan uitgangspunten en ambities van de Visie Vrijetijdseconomie 2030 is de themagroep Vrijetijdseconomie Zuid-Limburg in het leven geroepen. Voorliggende ontwikkeling maakt nieuwe (vormen van) verblijfsrecreatie (nachtverblijf) mogelijk. In de 'Tabel regionale afstemming initiatieven vrijetijdseconomie Zuid-Limburg' is inzichtelijk gemaakt wanneer regionale afstemming dient plaats te vinden over een initiatief op het gebied van vrijetijdseconomie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.Terzieterweg17-VG01_0014.jpg"

Tabel regionale afstemming initiatieven vrijetijdseconomie Zuid-Limburg

Momenteel zijn op de camping 48 kampeerplaatsen vergund, terwijl de initiatiefnemers er vanuit zijn gegaan dat op basis van het besluit in 2009 op Nederlands grondgebied 50 kampeerplekken vergund en dus aanwezig mochten zijn.Deze 50 plekken zijn aangelegd en daadwerkelijk in gebruik zijn genomen.

Door voorliggend plan worden de aanwezige 50 plaatsen op Nederlands grondgebied positief bestemd. Feitelijk vindt geen uitbreiding plaats van het aantal plaatsen, de administratieve correctie is beperkt tot 2 plaatsen. Omdat voorliggend plan beneden de ondergrens ligt, is geen afstemming met te regio noodzakelijk.

4.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Onderhavig planvoornemen voorziet in het realiseren van een aantal kampeerplaatsen geschikt voor campers bij een bestaande camping, waarbij door een verschuiving het totaal aantal plaatsen gelijk blijft. Voorliggend project wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

4.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.

Op basis van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 was een gedeelte van camping gelegen binnen de provinciale zonering ‘Goudgroene natuurzone’. Deze zonering vormde mogelijk een belemmering voor de exploitatie van de camping. Middels de herbegrenzingsovereenkomst, gesloten tussen initiatiefnemer, de gemeente Gulpen-Wittem en de provincie, is in de POVI de herbegrenzing opgenomen, waardoor het campingterrein buiten de zonering 'Natuurnetwerk' maar binnen de zonering 'Groenblauwe mantel' ligt. De zonering 'Groenblauwe mantel' impliceert geen belemmering voor het plan.

Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied ‘Nationaal Landschap Zuid-Limburg’ en het stiltegebied. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op onderhavige planontwikkeling.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul

De gemeente Gulpen-Wittem beschikt over de ‘Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul’, door de gemeenteraad vastgesteld op 29 maart 2012.

Het beleid zoals opgenomen in deze intergemeentelijke structuurvisie is van toepassing op de gebieden gelegen buiten de zogenaamde ‘rode contouren’. Onderhavig plangebied is gelegen buiten de ‘rode contouren’. Het gemeentelijk kwaliteitsmenu is derhalve van toepassing.

Onderhavige ontwikkeling valt onder de module ‘Gebiedseigen recreatie en toerisme’. De Intergemeentelijke structuurvisie geeft aan dat mogelijke uitbreiding, omvorming en/of functiewijziging van bestaande campings en bungalowparken beperkt mogelijk is op basis van een gebiedsgerichte benadering. Maatwerk gericht op kwaliteitsverbetering is noodzakelijk.

Als kwaliteitsverbeterende maatregelen worden onder andere sloop van bestaande opstallen en landschappelijke inpassing conform Landschapsvisie Zuid-Limburg genoemd. Voor grootschalige gebiedseigen toeristisch-recreatieve ontwikkelingen geldt tevens ten behoeve van de nieuw aan te leggen verharding en nieuwe bebouwing (bvo) een verhouding van 1:5 wat betreft nieuw aan te leggen groen (dus groen 5 x). Echter voor genoemde oppervlakten verharding en nieuwe bebouwing (bvo) geldt tevens, dat hiervoor per m2 € 25,- aan het kwaliteitsfonds dient te worden afgedragen. Dit geldt ook voor de uitbreiding van grootschalige gebiedseigen toeristisch-recreatieve voorzieningen. In ieder geval betreft dit de Bungalowparken bij Vaals, Vijlen, Valkenburg, Schin op Geul, Euverem en Landsrade. Omzetting van een bestaande camping in een bungalowpark wordt gezien als een nieuwvestiging. Bij uitbreiding van een camping (niet zijnde kamperen bij de boer) of golfbaan geldt dezelfde regeling.

Landschappelijk inrichtingsplan

De volledige rapportage van het landschappelijk inrichtingsplan is bijgevoegd als Bijlage 1.

De kampeerplaatsen aangelegd aan de oostzijde van de bestaande camping. In totaal is ruimte voor zeven plaatsen. Er is bewust gekozen om geen verharding aan te leggen om de groene uitstraling van de camping te handhaven. Per plaats wordt 15 m² aan Terra Grid Grastegels aangelegd, waarmee de bodem verstevigd en overrijdbaar wordt, zodat de campers in een natte periode niet wegzakken in de weide met alle gevolgen en schade aan het grasland. Door de toepassing van de Terra Grid Tegels blijft de bodem open en de bestaande vegetatie wordt niet verstoord. Tevens kan het hemelwater rechtstreeks infiltreren in de bodem.

Landschappelijke inpassing

Rond de parkeerplaats wordt een inheemse haag aangeplant om daarmee de auto's, zowel voor de campinggasten zelf als voor de omgeving minder zichtbaar in het landschap te laten zijn.

Tevens is het noodzakelijk om het maaiveld ter plekke van de nieuwe plaatsen licht te herprofileren zodat de plaatsen vlak worden uitgevoerd. Aan de noordzijde van de plaatsen zal daardoor een terrasrand ontstaan. Deze rand wordt wat steviger aangezet door de aanplant van inheemse haag dat mag uitgroeien tot een robuust element met een gemengd sortiment. Hiermee wordt een aanvullende afscherming van de nieuwe plaatsen voorzien vanaf het voorterrein en de openbare weg, zonder dat voor de gasten het uitzicht op de omgeving wordt beperkt.

Binnen het plangebied worden een aantal bomen aangeplant. Hierbij moet een afweging worden gemaakt tussen enerzijds het landschappelijk inpassen van de camping en anderzijds het uitzicht vanaf de camping op het buitengebied bewaren. Tevens zijn op de camping reeds veelvuldig bomen van voornamelijk beuk, walnoot en kastanje aanwezig. Verdere verdichting van het aantal bomen op de camping is niet wenselijk. Daarom worden de aan te planten bomen geconcentreerd rond de parkeerplaats, de speelplaats en beperkt nabij de buitenste haag rond de nieuwe plaatsen. Ter plekke worden van de buitenhaag worden walnootbomen aangeplant. Deze bomen hebben een forse groei waardoor snel een robuuste inpassing ontstaat. Tevens worden rond de parkeerplaats en het speelterrein een aantal bomen (walnoot en/of kastanje) voorzien. In totaal worden 11 bomen aangeplant.

Kwaliteitsbijdrage

Nabij de entree van de camping zijn momenteel enkele parkeerplaatsen voor bezoekers (kort parkeren) aanwezig. In het kader van duurzaamheid wordt aan de straatzijde een openbaar oplaadpunt voor elektrische auto's aangelegd. Ter plekke zijn reeds bomen aangeplant. Voor de verdere landschappelijke inpassing wordt rond deze plaatsen enkele hagen aangelegd. Deze hagen verzachten het zicht op de geparkeerde auto's en versterken de landschappelijke kwaliteit ter plekke.

Door voorliggend voornemen vindt binnen de camping een herschikking plaats van kampeerplaatsen om zo de realisatie van de nieuwe plaatsen mogelijk te maken. Op het huidige terrein komen een aantal plaatsen vrij. Op de vrijkomende vindt een aanvullende kwaliteitsverbetering plaats, zowel landschappelijk als voor de beleving van de gasten.

De te vervallen plaatsen zijn gesitueerd nabij de bebouwing. Op deze stallen zijn zonnepanelen aanwezig voor de eigen stroomvoorziening. Met de invulling van het terrein moet in ogenschouw worden genomen de werking van de panelen afneemt door (te hoge) beplanting. Daarom is gekozen om ter plekke een aantal extra parkeerplaatsen te realiseren. Deze plaatsen worden ingepast met de aanplant van een aantal gemengde hagen tussen de parkeerplaatsen.

Om de beleving voor de gasten te verhogen, wordt ter plekke een pluktuin/voedselbos met bes- en vruchtdragende struiken aangeplant. Gasten van de camping zijn vrij om deze bessen en vruchten te plukken voor eigen consumptie.

Nabij het speelterrein komen tevens twee plaatsen vrij. Op deze locatie worden een aantal aanvullende voorzieningen voor de gasten gerealiseerd, bijvoorbeeld een jeu de boules-baan en enkele picknickbanken. Deze worden omzoomd met verder aanplant van besdragende struiken in aanvulling op de pluktuin, of anderzijds met struweel en hagen.

Op de camping zijn een aantal (tussengelegen) stroken met grasland aanwezig die niet in gebruik zijn als kampeerplaatsen. Deze gronden elders op de camping worden omgevormd tot een bloemrijk en of kruidenrijk grasland. Aanvullend worden op deze stroken tussen de kampeerplaatsen overblijvende struiken aangeplant. Hierbij is een evenwicht gezocht naar het verder vergroenen van het kampeerterrein zonder de openheid en uitzicht naar het omringende landschap aan te tasten. Derhalve wordt ter plekke lage struikvormers aangeplant die tevens niet een te dichte struik vormen. Struiken als de Gelderse roos, hondsroos en verwante struikvormen zijn hiervoor geschikt. Zodoende hebben deze locaties, naast dat ter plekke kamperen is uitgesloten, een aanvullende ecologische en natuurlijke functie.

Bij de aanleg van het campingterrein is het maaiveld geherprofileerd te behoeve van het aanleggen van vlakke plaatsen. Hierdoor zijn aan de randen en tussen de verschillende terreindelen hoogteverschillen ontstaan die doen denken aan terrasranden. Als aanvullende kwaliteitsverbetering worden deze randen verder vergroend. Door het aanplanten van inheemse struikvormers worden deze randen landschappelijk verruigd en krijgen aanvullende landschappelijke en natuurlijke waarden. Door het bestaande reliëf vormt deze extra beplanting geen belemmering op het uitzicht van de camping op de omgeving.

Bovenstaande maatregelen voorzien in een goede landschappelijke inpassing van de locatie en een kwaliteitsverbetering ter plekke. Naast deze maatregelen wordt tevens een landschappelijke 'plus' beoogd voor de camping. Dit zijn een aantal aanvullende maatregelen als extra kwlaiteitsverbetering.

Binnen de gronden van de camping zijn momenteel al veel bomen aanwezig die zorgen voor een groene aanblik en zorgen voor schaduwwerking. Hierbij moet een afweging worden gemaakt tussen enerzijds het landschappelijk inpassen van de camping en anderzijds het uitzicht vanaf de camping op het buitengebied bewaren. Het is niet de bedoeling het hele terrein te voorzien van bomen, waarmee sprake zou zijn van verdichting van het terrein. Als landschappelijke 'plus' wordt dan ook gezocht naar mogelijke locaties van bomen die deze waarden niet aantasten, maar wel een aanvullende kwaliteitsverbetering nastreven. Dit wordt nagestreefd door het planten van bomen in de tweede en derde grootte. Binnen het terrein zijn nog enkele open plekken. Tevens is de zuidwestkant van het plangebied nog redelijk open, waardoor hier nog mogelijkheden zijn voor verdere aanplant. In totaal worden 10 bomen aangeplant

Verder wordt binnen de camping door middel van gemengde hagen kleinere 'landschappelijke kamers' gecreëerd, door de aanplant van hagen haaks op de bestaande hagen en paden binnen de camping. Deze hagen kunnen laag blijven om de verdere openheid niet aan te tasten.

De aanvullende kwaliteitsbijdrage zorgt voor een robuuste compensatie van de ruimtelijke ingrepen die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.Terzieterweg17-VG01_0015.jpg"

Landschappelijk inrichtingsplan Terzieterweg 17 te Epen

Het landschappelijk inrichtingsplan is d.d. 27 oktober 2023 voorgelegd aan de Intergemeentelijke Kwaliteitscommissie.

Het volledige advies is bijgevoegd als Bijlage 2. De commissie acht de wijze waarop het kampeerterrein is aangelegd en de landschappelijke aankleding daarvan getuigen van kwaliteit en een voorbeeld van de wijze waarop bedrijfsvoering en landschappelijke waardes elkaar kunnen versterken. De keuze om de camperplaatsen in de vorm van terrassen aan te leggen kan de commissie vanuit landschappelijk oogpunt onderschrijven. De commissie kan dan ook positief adviseren rondom de voorgelegde ontwikkeling, maar geeft daarbij wel nog enkele aanbevelingen mee ten aanzien van (de uitvoering van) het landschapsplan:

  • 1. Het oplaadpunt voor elektrische auto’s / parkeerplaats dient te worden omzoomd door een haag. Hoewel dit in de praktijk al conform deze aanbeveling is uitgevoerd, wordt in het landschapsplan dit anders voorgesteld. Ook bij eventuele bijplaatsing van een elektrisch oplaadpunt, zoals tijdens de veldverkenning is toegelicht door initiatiefnemer, acht de commissie het wezenlijk om de bestaande structuur en inrichting te handhaven (omzoming door de haag en bestaande inrijrichting handhaven). Het haaks op de weg parkeren en de haag verwijderen zoals voorgesteld in het landschapsplan acht de commissie niet acceptabel. De huidige uitvoering aldus handhaven en eventueel doorzetten bij uitbreiding (of spiegelen aan de overzijde in de groenstrook);
  • 2. In het landschapsplan worden termen gebruikt als struweel en graft terwijl de beoogde uitvoering meer voorziet in enerzijds het aanbrengen van een landschapselement dat kan verruigen (robuuste vrij uitlopende haag) resp. een terrasrand met uitlopende robuustere beplanting. Het landschapsplan zou in dat kader verduidelijkt moeten worden zodat het beantwoord aan de te realiseren situatie en niet iets suggereert wat er niet komt;
  • 3. Daar waar nog hagen moeten worden aangeplant wordt geadviseerd om te kiezen voor een breder assortiment in beplanting om daarmee de biodiversiteit te vergroten;
  • 4. Terplaatse van de bloemrijke graslanden zou ook omwille van de biodiversiteit gewerkt mogen worden met aanvullende kruidenmengsels.

De commissie kan aldus positief adviseren over het plan met in achtneming van de gemaakte opmerkingen/ aanbevelingen. Initiatiefnemer geeft aan de aanbevelingen ter harte te nemen. Deze aanbevelingen zijn verwerkt in het landschappelijk inrichtingsplan en in voorliggende toelichting.

4.3.2 Kampeerbeleid Gulpen-Wittem 2011

De gemeenteraad heeft op 6 oktober 2011 de aanvullende nota kampeerbeleid Gulpen-Wittem 2011 vastgesteld. De gemeente Gulpen-Wittem valt in een gebied met hoge landschappelijke waarden die beschermd dient te worden. Rond Terziet is derhalve een gebied afgebakend waar in beginsel geen verdere uitbreiding van kampeerplaatsen in toegestaan. Echter, de gemeente wil uitbreidingsplannen van campinghouders ondersteunen en neemt dan ook een positieve grondhouding aan. Deze plannen worden aan een aantal voorwaarden getoetst. De uitbreidingsplannen worden ter advies voorgelegd aan de Kwaliteitscommissie.

Binnen het kampeerbeleid heeft de gemeente een aantal eisen ten aanzien van de indeling en inrichting van het kampeerterrein opgenomen. Het aantal en de ligging van kampeerplaatsen wordt in het bestemmingsplan vastgesteld. Hierin zijn ook bepalingen opgenomen ten aanzien van kampeermiddelen. Ook de aspecten van landschappelijke inpassing, openstelling (deels of jaarrond) en voorzieningen op de camping worden in het bestemmingsplan vastgelegd.

4.3.3 Herijking Kampeerbeleid 2011

In 2018 is door de gemeenteraad de motie 'Herijking Kampeerbeleid 2011' aangenomen. Ter uitvoering van deze motie vond de pilot 'Kampeerbeleid Terziet' plaats.

De uitkomst van de pilot 'Kampeerbeleid Terziet' met betrekking tot uitbreiding van kampeerplaatsen is in lijn met bestaand beleid zoals opgenomen In de 'Aanvullende Nota Kampeerbeleid 2011 / Herijking kampeerbeleid 2011': uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen is niet gewenst.

De initiatiefnemers delen dit uitgangspunt, maar gingen ervan uit dat zij op Nederlands grondgebied 50 kampeerplekken in gebruik mochten hebben, conform de bestaande situatie. Dat op basis van de vergunning 48 kampeerplekken zijn vergund was niet bekend. Er zijn al vanaf de aanleg van Landschapscamping Alleleijn 50 kampeerplaatsen op Nederlands grondgebied in gebruik. Van een uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen zoals bedoeld in de Nota Kampeerbeleid 2011 is dan ook geen sprake.

4.3.4 Pilot Kampeerbeleid Terziet

De gemeente Gulpen-Wittem verkent de mogelijkheden om te komen tot een hernieuwd kampeerbeleid in Terziet. Aanleiding is een mogelijke discrepantie tussen de toeristische visie en het vigerende gemeentelijke kampeerbeleid. De visie roept op tot vernieuwing en innovatie en het kampeerbeleid kent een stop in ontwikkelmogelijkheden. De pilot kampeerbeleid Terziet draagt bij aan het wegnemen van deze discrepantie, terwijl deze wel aansluit bij de kernwaarden van Cittaslow.

De keuze voor Terziet is tweeledig. Enerzijds vindt de aanleiding van de vragen haar oorsprong in dit gebied. Het betreft een landschappelijk zeer kwetsbaar stuk van de gemeente. Daarom is gekozen voor Terziet om een pilot te starten met als doel de uitkomsten vervolgens te kunnen vertalen naar heel Gulpen-Wittem. Anderzijds kunnen de geformuleerde criteria in deze pilot straks dienen als bouwsteen voor de omgevingsvisie/het omgevingsplan.

Het advies aan de ondernemers is om tot innovatie en vernieuwing te komen binnen het bestaande concept en kies voor verdergaande kwaliteit boven kwantiteit. Richt daarbij op de gast die binnen het gebied past; een rustzoeker die oog heeft voor de natuur en daar respectvol mee omgaat. Daarnaast is een van de trends om specifiek toeristische plaatsen in te richten voor campers.

Voorliggend voornemen voorziet in het realiseren van een aantal camperplaatsen op de bestaande camping, waarbij in totaal het aantal plaatsen niet toeneemt. Er zijn al vanaf de aanleg van Landschapscamping Alleleijn 50 kampeerplaatsen op Nederlands grondgebied in gebruik. Van een uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen zoals bedoeld in de pilot 'Kampeerbeleid Terziet' is dan ook geen sprake. Tevens wordt het voornemen landschappelijk ingepast, waardoor de nieuwe plaatsen opgaan in het bestaande landschap. Daarmee wordt ingespeeld op de kwaliteit en op de bestaande vraag naar camperkampeerplaatsen.

4.3.5 Cittaslow

Sinds september 2018 maakt de gemeente Gulpen-Wittem deel uit van het internationale keurmerk 'Cittaslow'. Kort samengevat richt Cittaslow zich op de mens in een duurzame omgeving; kwaliteit van leven voor inwoners, bezoekers en ondernemers. Een Cittaslow gemeente streeft naar een duurzame omgeving die verbonden is met een kwalitatief hoogwaardig landschap, waar een krachtige sociale gemeenschap aanwezig is die door de gemeente ondersteund wordt. Cittaslow is innovatief, maar gaat tegelijkertijd terug naar de oorsprong. Identiteit en cultuurhistorie zijn hierbij belangrijke elementen. Hier wordt genoten van lokale producten die op een duurzame manier geproduceerd worden. Dit wordt ondersteund door waarden als authenticiteit, fijnschaligheid, kwaliteit, gastvrijheid, respect, tijd en aandacht voor elkaar.

De beoogde ontwikkeling bij Landschapscamping Alleleijn past volledig in het gedachtegoed van Cittaslow. De verbondenheid met het kwalitatief hoogwaardige landschap is groot en komt uitdrukkelijk naar voren in de robuuste landschappelijke inpassing en extra kwaliteitsverbeterende maatregelen. Gasten waarderen de landschappelijke kwaliteiten en komen graag terug om te genieten van de rust, natuur en cultuur in de omgeving. De initiatiefnemers zijn zich bewust van hun positie als veelal eerste aanspreekpunt voor recreanten en dragen het Cittaslow-gedachtegoed graag uit.

Dit blijkt bijvoorbeeld uit de samenwerkingsverbanden met lokale ondernemers. Zo wordt samen met een lokale bakker een broodjes-service aangeboden aan recreanten: in plaats van vele verkeersbewegingen van gasten die naar de bakker rijden, kunnen verse broodjes worden besteld die de bakker vervolgens één keer per dag komt brengen. De fietsen van een lokaal verhuurbedrijf kunnen ook na 18 uur bij Landschapscamping Alleleijn worden ingeleverd, waardoor gasten worden gestimuleerd zoveel mogelijk de fiets te pakken in plaats van de auto om lokale horeca of middenstand te bereiken.

De initiatiefnemers zetten tevens belangrijke stappen op het vlak van duurzaamheid. Zo zijn geschikte daken voorzien van zonnepanelen en is Landschapscamping Alleleijn inmiddels energieneutraal.

4.3.6 Conclusie gemeentelijk beleid

Onderhavig planvoornemen voldoet aan het gemeentelijk beleid, waardoor vanuit beleidsmatig oogpunt geen belemmeringen te verwachten zijn.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Bodem

5.1.1 Algemeen

Indien sprake is van een planologische functiewijziging naar een gevoeligere functie of ter plekke nieuwe verblijfsruimtes worden toegevoegd, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

5.1.2 Beoordeling

Bij onderhavig planvoornemen is er sprake van het uitbreiden van het bestemmingsvlak ten behoeve van het vergroten van een kampeerterrein. Het bestaande kampeerterrein wordt in oppervlakte vergroot, het aantal plaatsen neemt niet toe. De gronden ter plekke van het de aan te leggen kampeerplaatsen zijn reeds vele decennia lang in gebruik als weiland (landbouwgrond). Er hebben in het verleden geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden ter plaatse van dit weiland. Daarnaast blijft het weiland in de toekomstige situatie voor een groot deel in stand en wordt het ingericht als een groen kampeerterrein.

5.1.3 Conclusie bodem

Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

5.2 Geluid

Conform de Wet geluidhinder moeten woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen worden aangemerkt als geluidgevoelige bebouwing. Als geluidgevoelige terreinen zijn terreinen behorende bij gezondheidszorggebouwen (exclusief ziekenhuizen), terreinen behorende bij verpleeghuizen en woonwagenstandplaatsen aangewezen.

Kampeerplaatsen zijn op basis van de Wet geluidhinder geen geluidgevoelig object(en). Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai, industrielawaai of spoorweglawaai is derhalve niet aan de orde.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

5.3 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

Voorliggende planontwikkeling voorziet van een het realiseren van een aantal kampeerplaatsen, geschikt voor campers, ter plekke van een bestaand recreatiebedrijf. Het totaal aantal kampeerplaatsen zal niet worden uitgebreid. Tevens is sprake van een (planologische) herbegrenzing van de camping.

De milieuhinder die door bedrijfsactiviteiten wordt veroorzaakt, kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009). In deze handreiking is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies (zoals woningen) waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen in beginsel rekening dienen te houden. Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven ingedeeld in milieucategorieën die variëren van 1 (indicatieve afstand 10 meter) tot 6 (indicatieve afstand 1.500 meter).

In de VNG-handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ zijn voor 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d.' (SBI-code: 553, 552) specifieke richtafstanden opgenomen. De grootste afstand die in acht dient te worden genomen, bedraagt 50 meter ten aanzien van het aspect geluid. Daarnaast geldt een minimale afstand van 30 meter tot gevoelige objecten in het kader van het aspect geur en gevaar.

De dichtstbijzijnde woning is de bedrijfswoning van het recreatiebedrijf van de locatie Terzieterweg 48, gelegen op ongeveer 100 meter ten noordoosten van onderhavig plangebied. Tevens is op een afstand van circa 200 meter ten oosten het agrarisch bedrijf 'Klein Kullen' (Terzieterweg 15) gelegen. De afstanden tot deze locaties zijn dermate groot dat ruimschoots aan de richtafstanden wordt voldaan. De uitbreidingsmogelijkheden van deze bedrijven worden tevens niet belemmerd door de uitbreiding van onderhavige camping.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. De ontwikkeling ter plekke is dermate kleinschalig (toevoegen van een aantal camperplaatsen op een bestaande camping waarbij het aantal plaatsen in totaal niet wordt uitgebreid), dat deze niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

5.4.3 NIBM-tool InfoMil

Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.886 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.

5.4.4 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit gevoelige bestemmingen is niet op onderhavig bouwplan van toepassing

5.4.5 Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

5.5.1 Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico’s worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

5.5.2 Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

5.5.3 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.


(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen, waarbij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn woningen, ziekenhuizen, scholen, hotels en restaurants.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.Terzieterweg17-VG01_0016.jpg"

Uitsnede Risicokaart Limburg met aanduiding plangebied

Situatie plangebied

De dichtstbijzijnde risicovolle bron betreft een bovengrondse propaantank met een inhoud van 6.400 liter op de locatie Terzieterweg 15. De tank is gelegen op een afstand van circa 200 meter. De PR 10-6-risicocontour bedraagt 25 meter. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling.

Transportroutes gevaarlijke stoffen

Op grond van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, paragraaf 5.2.3 hoeven er (in principe) geen beperkingen aan het ruimtegebruik te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Het dichtstbijzijnde trace is de provincialeweg N598, op meer dan 4 kilometer van onderhavig plangebied.

Situatie plangebied inzake transportleidingen

Op meer dan 2 kilometer ten noorden van het plangebied bevindt zich een buisleiding van DPO (Defensie Pijpleiding Organisatie). De PR 10-6-risicocontour bedraagt 0 meter. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering voor voorliggend voornemen.

5.5.4 Conclusie externe veiligheid

Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico’s in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

6.1 Archeologie en cultuurhistorie

6.1.1 Archeologie

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.

Voor onderhavig plangebied is gelet op het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009’ de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ van kracht. Behorende bij deze dubbelbestemming is een kaart ‘Archeologie’. Uit raadpleging van deze kaart is onderhavig plangebied gesitueerd in een gebied met een middelhoge tot lage archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.Terzieterweg17-VG01_0017.jpg"

Uitsnede kaart ‘Archeologie’ met aanduiding plangebied

Gelet op de regels behorende bij de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden als een bodemingreep dieper dan 30 centimeter beneden maaiveld plaatsvindt én met een oppervlakte groter dan 2500 m².

De aan te leggen kampeerplaatsen worden beoogd op het voorterrein. Voor het realiseren van deze plaatsen zijn slechts beperkte fysieke veranderingen nodig; egaliseren van de daadwerkelijke plekken. Deze werkzaamheden zijn niet dieper dan 30 cm beneden maaiveld. Er is geen sprake van bodemverstorende werkzaamheden die dieper of omvangrijker zijn dan de ondergrens. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is dan ook niet nodig.

6.1.2 Cultuurhistorie

Beschermd dorpsgezicht Kuttingen-Terziet

Het dorpsgezicht Kuttingen-Terziet is als Beschermd Dorpsgezicht aangewezen en wordt overeenkomstig de wet planologisch beschermd. Bij ontwikkelingen binnen het Beschermd Dorpsgezicht wordt gestreefd naar een verbetering van de omgevingskwaliteit. Dit impliceert versterking van de reeds aanwezige landschappelijke kleinschaligheid en cultuurhistorische kwaliteiten, door het authentieke cultuurlandschap terug te brengen, daar waar dit verloren is gegaan, middels het terugbrengen van paden, (holle) wegen, graften, hoogstamboomgaarden en andere kleine landschappelijke schaalelementen op plaatsen waar deze de agrarische exploitatie niet in de weg staan. Bij bestaande bebouwing in het buitengebied is het herstel van cultuurhistorie voorop te stellen. Hoe iets eruit moet zien is nog steeds een omstreden onderwerp. Om deze ambitie helder en begrijpelijk in te vullen dient per geval een bebouwingsplan (streefbeeld), (erf)beplantingsplan en eventueel compensatieplan opgesteld te worden.

Dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie'

Voor onderhavig plangebied is gelet op het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009’ voorts de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie' van kracht. Behorende bij deze dubbelbestemming is een kaart ‘Cultuurhistorie’.

Blijkens deze kaart is binnen het plangebied geen sprake van objecten en/of landschappelijke elementen met aanvullende monumentale, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. De naastgelegen Terzieterbeek, buiten het plangebied, is het dichtstbijzijnde object aangeduid op deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.Terzieterweg17-VG01_0018.jpg"

Uitsnede kaart Cultuurhistorie gemeente Gulpen-Wittem met aanduiding plangebied

6.1.3 Conclusie archeologie en cultuurhistorie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

6.2 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het eventueel nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

6.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

6.3.1 Verkeersstructuur

Het planvoornemen voorziet in het realiseren van kampeerplaatsen op het voorterrein. Daarvoor zullen enkele wijzigingen van de padenstructuur binnen het eigen plangebied plaatsvinden. Dit heeft betrekking op een aantal parkeerplaatsen en de ontsluiting van de nieuwe kampeerplaatsen. Het totale aantal kampeerplaatsen blijft gelijk.

De bestaande ontsluiting op de Terzieterweg blijft gehandhaafd en ongewijzigd. Omdat het totaal aantal plaatsen op de camping gelijk blijft, zal geen sprake zijn van extra verkeersaantrekkende werking van en naar de landschapscamping. Er treden dan ook geen veranderingen in de verkeersstructuur op.

6.3.2 Parkeren

Het planvoornemen voorziet niet in het toevoegen van het aantal plekken op de camping, waardoor geen sprake is van een toenemende parkeerbehoefte. De initiatiefnemers ervaren echter in drukke periodes een (te) beperkt aanbod aan parkeerplaatsen. Daarom worden ter plekke van de vrijkomende kampeerplaatsen nabij de bebouwing een aantal parkeerplaatsen beoogd voor de campinggasten. De parkeerbehoefte kan daarmee op het eigen terrein worden afgewikkeld.

6.3.3 Conclusie verkeer en parkeren

Gelet op het bovenstaande vormt het planvoornemen geen belemmering ten aanzien van de aspecten verkeer en parkeren.

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Nationaal waterplan

In het Nationaal waterplan is het (strategische) waterbeleid van het Rijk vastgelegd. De hoofdlijnen van het Nationaal waterplan luiden als volgt (artikel 4.1, lid 2 Waterwet):

  • a. een aanduiding, in het licht van de wettelijke doelstellingen en normen, van de gewenste ontwikkeling, werking en bescherming van de watersystemen, alsmede van de bijbehorende termijnen;
  • b. een uiteenzetting van de maatregelen en voorzieningen, die met het oog op die ontwikkeling, werking en bescherming nodig zijn;
  • c. een aanduiding van de redelijkerwijze te verwachten financiële en economische gevolgen van hette voeren beleid;
  • d. een visie op de gewenste ontwikkelingen in verband met de voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen en waterschaarste, voor een periode van ten minste veertig jaren mede in verband met de verwachte klimaatveranderingen.

Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.

6.4.2 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

6.4.3 Beleid waterschap Limburg

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders, in dit geval het Waterschap Limburg (Voorheen Waterschap Roer en Overmaas). Alle aanvragen worden afgehandeld via één loket, het zogenaamde watertoetsloket.

Niet alle ruimtelijke plannen behoeven de watertoets te doorlopen. Daartoe heeft het waterschap een stroomschema, met daarbij behorende notitie ondergrens, opgesteld waaruit het toepassingsbereik van de watertoets blijkt. Ook zijn per gemeente waterkaarten opgesteld waaruit de verschillende waterbelangen op een bepaalde locatie zijn af te lezen. Aan de hand van het ‘meldformulier watertoets’ kunnen (ruimtelijke) plannen vervolgens voor advies worden voorgelegd aan het betreffende waterschap.

6.4.4 Afvalwater en hemelwater

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.

Ten opzichte van de afvoer van afvalwater vinden geen wijzigingen plaats. De kampeerplaatsen krijgen geen eigen aansluiting voor het afvoeren van afvalwater.

De aan te leggen kampeerplaatsen worden 'groen' uitgevoerd, waarbij sprake is van het uitvoeren van de plaatsen met Terra Grid Grastegels. Daarmee wordt beoogd de plaatsen een groene uitstraling te geven en kan hemelwater vallend op de kampeerplaatsen rechtstreeks infiltreren in de bodem. Omdat de te realiseren kampeerplaatsen op een vlakker deel worden beoogd, zal geen sprake zijn van afvloeiing of erosie van gronden. Bij de aanleg van de plaatsen is mogelijk sprake van het egaliseren van de gronden. Bij de werkzaamheden worden maatregelen getroffen om erosie tegen te gaan. Bij het deels egaliseren zal een taludje met een beperkt hoogteverschil worden gevormd. Dit talud wordt aangeplant met struweel, waardoor een graft ontstaat. Door deze beplanting wordt de grond vastgehouden waarmee erosie wordt tegengegaan. Derhalve zijn geen aanvullende maatregelen nodig voor de opvang van hemelwater.

6.4.5 Conclusie

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

6.5 Natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

6.5.1 Kernkwaliteiten

Blijkens de kaart ‘Natuur’ van het POVI ligt onderhavig plangebied binnen de ‘Groenblauwe mantel' (zie tevens paragraaf 4.2.1).

In het POL 2014 was een gedeelte van het plangebied en de bestaande camping gelegen binnen de 'Goudgroene natuurzone'. Deze begrenzing van deze zone kwam niet overeen met de bestaande (en vergunde) situatie. Derhalve is tussen de initiatiefnemer, de provincie Limburg en de gemeente Gulpen-Wittem een herbegrenzingsovereenkomst opgesteld, waardoor het gehele camping binnen de 'Bronsgroene landschapszone' komt te liggen. Dit is in het POVI opgenomen, waardoor het gehele plangebied binnen de 'Groenblauwe mantel' is komen te liggen. Als gevolg van deze herbegrenzing is het realiseren van de vormverandering van de camping mogelijk en wordt voldoende nieuw groen gerealiseerd als compensatie op basis van het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu.

Zoals reeds eerder geconstateerd in paragraaf 4.2.2 is het projectgebied gelegen in het beschermingsgebied ‘Nationaal Landschap Zuid-Limburg’. In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt ten aanzien van het beschermingsgebied ‘Nationaal Landschap Zuid-Limburg’ voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden – waarvan in casu sprake is – een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.

Schaalcontrast van zeer open naar besloten

Door het glooiende reliëf en de afwisseling van bebouwing, bosjes en overige landschapselementen is sprake van een halfopen landschap met zowel vergezichten richting het Geuldal als meer besloten plekken in het landschap. Deze variatie is ook binnen het plangebied aanwezig, waarbij sprake is van een spanningsveld: de camping is landschappelijk ingepast en heeft maar beperkt uitstraling op de omgeving terwijl voor de gasten sprake dient te zijn van een mooi uitzicht. Dit contrast dient te worden gerespecteerd.

Het groene karakter

Het groene karakter van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg vormt een belangrijk aspect van het heuvellandschap. De hellingbossen en open agrarische gronden op de vlakkere gedeeltes vormen samen een kenmerkende afwisseling in het landschap. Onderhavig plangebied omvat de landschapscamping Alleleijn, waarbij in de loop der jaren reeds binnen en rond het plangebied hagen, struwelen en bomen zijn aangeplant, waardoor het plangebied reeds een robuust groen karakter heeft. Het landschappelijk inrichtingsplan (zie Bijlage 1) voorziet in het vastleggen en verder versterken van het groene karakter.

Reliëf en ondergrond

Onderhavig plangebied ligt op de overgang tussen het Plateau van Eperheide en het Geuldal. Ter plekke is sprake van een wijdverbreid netwerk aan watervoerende- en droogdalen en heeft het landschap een glooiend karakter. Binnen de camping zelf is tevens sprake van hoogteverschillen, veelal terrassen met tussengelegen graften.

Voor het planvoornemen is het noodzakelijk om het maaiveld ter plekke van de aan te leggen kampeerplaatsen licht te herprofileren zodat de plaatsen vlak worden uitgevoerd. Aan de noordzijde van de nieuwe plaatsen zal daardoor een talud ontstaan van maximaal één meter. Dit talud wordt wat steviger aangezet door de aanplant van inheems struweel, waardoor er een graft wordt gevormd. Door de aanplant wordt verdere erosiewerking tegengegaan.

Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed

Het Nationaal Landschap Zuid-Limburg kent een lange bewoningsgeschiedenis die teruggaat tot de prehistorie. In het landschap zijn de verschillende relicten en elementen een tastbare herinnering aan verschillende fases in de geschiedenis van dit heuvellandschap. De fasen in de geschiedenis hangen nauw samen met het reliëf en het natuurlijke landschap. De bebouwing en de landschapselementen ter plekke hebben geen monumentale en/of anderszins cultuurhistorische status. Deze waarden worden dan ook niet aangetast.

6.5.2 Natura2000

De Wnb vormt in Nederland het wettelijke kader voor o.a. de aanwijzing en bescherming van Natura 2000-gebieden. Projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mogen niet plaatsvinden zonder vergunning (artikelen 2.7 en 5.6 Wet-Nb).

Onderhavig plangebied is gelegen op zeer korte afstand van het Natura 2000-gebied ‘Geuldal’, aangezien de naastgelegen Terzieterbeek deel uitmaakt van dit Natura2000-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.Terzieterweg17-VG01_0019.jpg"

Ligging plangebied t.o.v. Natura2000 gebieden

In mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen welke een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben. Het PAS mag immers niet meer gebruikt worden als basis voor toestemmingverlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie.

Met inachtneming van deze problematiek heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een 'Factsheet Woningbouwplannen, stikstof en Natura 2000-gebieden' geïntroduceerd. In dit rapport wordt aangegeven dat ook bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden beoordeeld of de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen significant negatieve effecten zouden kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied.

Tevens wordt (bijvoorbeeld) aangegeven dat ruimtelijke plannen (ook kleinschalige plannen) kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase (bijvoorbeeld als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen naar en grondverzet op de bouwplaats). Ook het gewijzigd gebruik het terrein (de gebruiksfase) kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Deze toename kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het gebruik van gas en het autoverkeer van bewoners en bezoekers.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan, dient een voortoets te worden uitgevoerd. In een voortoets moet de vraag beantwoord worden of op grond van objectieve gegevens op voorhand kan worden uitgesloten dat een plan of project op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten significant negatieve effecten kan hebben op gevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. Of er sprake is van significant negatieve effecten hangt onder andere af van de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden en de vraag welke gevolgen de toename van de stikstofdepositie heeft voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen.

Ten behoeve van onderhavig planvoornemen is een stikstofonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3.

Uit deze berekening blijkt dat er t.o.v. de referentiesituatie bij de beoogde realisatiefase en de gebruiksfase geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op de voor stikstof gevoelige Nederlandse Natura 2000-gebieden. De berekening heeft t.o.v. de referentiesituatie geen verschil in depositieresultaten opgeleverd boven de 0,00 mol/ha/jr.

Gelet op de relatief korte afstand tot de Belgische Natura 2000-gebieden, zijn in de Aeriusberekening rekenpunten meegenomen van buitenlandse Natura 2000-gebieden. Uit de berekeningen blijkt ook hier dat de beoogde realisatiefase en gebruiksfase t.o.v. de referentiesituatie geen depositietoename veroorzaken op de voor stikstofgevoelige buitenlandse Natura 2000-gebieden.

Op grond van de resultaten uit de berekening met Aerius calculator kan geconcludeerd worden dat negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden, ten gevolge van NOx- en NH3-emissies in de realisatiefase en gebruiksfase uitgesloten kunnen worden.

6.5.3 Flora en fauna

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn.

Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten. Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

De werkzaamheden ten behoeve van het planvoornemen hebben naar verwachting geen negatieve invloed op de mogelijk aanwezige flora en fauna. De te realiseren plaatsen worden beoogd in een stuk terrein dat momenteel in gebruik is als gazon/speelterrein zonder specifieke ecologische waarden. De aanwezige (opgaande) beplanting blijft gehandhaafd en wordt uitgebreid conform het landschappelijk inrichtingsplan.

Door het toevoegen van beplanting ter plekke, kan meerwaarde worden gecreëerd voor de flora en fauna ter plekke. De nieuwe beplanting kan als schuil- en nestgelegenheid dienen voor verschillende diersoorten.

6.5.4 Conclusie natuurbescherming

Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect natuurbescherming geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.

6.6 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).

Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.

Tevens wordt door de initiatiefnemer op het eigen terrein, nabij de ingang van het kampeerterrein, laadpalen geplaatst voor elektrische voertuigen. De elektriciteit voor de laadpalen worden geleverd door de zonnepanelen op de eigen bebouwing. In totaal zijn ter plekke laadvoorzieningen voor vier elektrische auto's beoogd.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financien te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Grondexploitatie

7.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

7.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

De gemeente Gulpen-Wittem heeft met initiatiefnemer een (privaatrechtelijke) anterieure overeenkomst gesloten. Het verhaal van kosten is hierdoor anderszins verzekerd.

7.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

In de met de gemeente Gulpen-Wittem gesloten (privaatrechtelijke) anterieure overeenkomst is tevens het verhaal van planschade opgenomen. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 8 Planstukken

Het 'bestemmingsplan Terzieterweg 17 te Epen' van de gemeente Gulpen-Wittem bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.

8.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2008' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

  • er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
  • er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
  • er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

8.2 Toelichting, regels en verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

8.2.1 Toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.

8.2.2 Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels

o Begrippen

o Wijze van meten

  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

o Bestemmingen

o Voorlopige bestemmingen

o Uit te werken bestemmingen

o Dubbelbestemmingen

  • Hoofdstuk 3: Algemene regels

o Anti-dubbeltelregel

o Algemene bouwregels

o Algemene gebruiksregels

o Algemene aanduidingsregels

o Algemene afwijkingssregels

o Algemene wijzigingsregels

o Verwezelijking in de naaste toekomst

o Algemene procedureregels

o Overige regels

  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

o Overgangsrecht

o Slotregel

De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid

Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Voorts zijn de regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009’ als uitgangspunt genomen.

8.2.3 Verbeelding

De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.

De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en formele procedure

9.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

9.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.

De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.

In januari 2019 heeft in een vroege fase van de planvorming overleg plaatsgevonden met rayonplanologe van de provincie Limburg. Dit overleg is geïnitieerd door gemeente Gulpen-Wittem en heeft plaatsgevonden in het bijzijn van de initiatiefnemers. Vervolgens zijn de plannen verder uitgewerkt. Vanwege de komst van de Omgevingswet is ervoor gekozen de vooroverlegpartners in kennis te stellen van de ontwerpfase.

9.3 Inspraak

Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.

De gemeente Gulpen-Wittem beschikt over de ‘Inspraakverordening Gulpen-Wittem 2010’,vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 november 2010. In artikel 2, lid 4, sub g, is opgenomen dat geen inspraak wordt verleend ‘inzake de voorbereiding van besluiten als bedoeld in artikel 3.1, lid 1 Wro (bestemmingsplan) indien deze besluiten betrekking hebben op bestemmingsplannen met een geringe planologische betekenis (postzegelbestemmingsplannen)’.

Het ter visie leggen van een voorontwerp van voorliggend plan wordt niet noodzakelijk geacht, aangezien sprake is van een geringe planologische betekenis.

9.4 Formele procedure

9.4.1 Algemeen

De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:

  • 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
  • 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
  • 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
  • 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
  • 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
  • 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.4.2 Zienswijzen

Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 18 november 2023 tot en met 29 december 2023 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn is één zienswijze ingekomen.

Ten aanzien van deze zienswijzen heeft het college van burgemeester en wethouders een beantwoording geformuleerd in een nota van zienswijzen. Betreffende nota van zienswijzen is bijgevoegd als Bijlage 4.