Plan: | Hallum - Meekmawei 15 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1722.20150338-VA01 |
Aan de westzijde van het dorp Hallum ligt een bedrijventerrein aan de Doniaweg. Dit is in de jaren '70 ontwikkeld, speciaal voor de grote bakkerijen van o.a. koek en wafels die tot die tijd in de kern van het dorp gevestigd waren. Al in een vroeg stadium verhuisde ook Transportbedrijf De Vries (Meekmawei 15) naar dat terrein, vooral omdat dit bedrijf het vervoer van en naar die fabrieken van oudsher verzorgde.
Door de groei van de bedrijven waarvoor De Vries het transport verzorgde is het transportbedrijf ook gegroeid. De groei bracht een verhuizing naar een grotere locatie aan de noordzijde van het bedrijventerrein met zich mee. Het bedrijf heeft zich daar gespecialiseerd in het geconditioneerd opslaan en vervoer van vooral de bakkersproducten en de grond- en hulpstoffen voor de bakkerijen. Een uiterst efficiënte werkwijze is hierdoor voor alle partijen ontstaan. Hierdoor is sprake van een minimalisering van verkeersbewegingen en rijden nauwelijks (half)lege vrachtwagens. Door de lange samenwerking zijn de bedrijfsvoering van het transportbedrijf en van de bakkerijen van elkaar afhankelijk geworden. De ligging van de betreffende bedrijven in elkaars nabijheid is daarom wenselijk.
Al langere tijd wordt gewerkt aan vergroting van de opslagcapaciteit van het transportbedrijf. Dit is wenselijk vanuit de grotere productie van de bakkerijen. Tot voor kort was deze mogelijk niet aanwezig door de indirecte hinder voor burgerwoningen aan de Doniaweg. Deze woningen hebben ook de uitbreiding van andere bedrijven op het terrein tegengehouden. De ontwikkelruimte voor alle bedrijven wordt nu echter mogelijk, omdat de meest nabije woningen zijn opgekocht en gesaneerd dan wel te zijner tijd als bedrijfswoning in gebruik worden genomen. De ontwikkeling van die bedrijven betekent ook een vraag naar meer transport. Het is het meest efficiënt de transporteur, die dit al langere tijd voor de bedrijven verzorgt, hiervoor in te blijven zetten. Voor transportbedrijf De Vries is het daarom essentieel om verder uitbreiden. Het is de bedoeling dat deze uitbreiding in fasen wordt gerealiseerd.
Voor de eerste fase van de uitbreiding is in juni 2015 reeds een bestemmingsplan vastgesteld. In verband met nog te verwerven gronden voor de vervolgfasen, konden de plannen voor de tweede fase daar toen nog niet in meegenomen worden.
Inmiddels zijn de plannen voor fase 2 concreter en is het wenselijk om ook hiervoor een bestemmingsplan vast te stellen. Met het oog op de eenduidigheid en de volledigheid is ervoor gekozen om één nieuw bestemmingsplan voor het gehele bedrijfsperceel inclusief de eerste en de tweede fase van de uitbreiding op te stellen.
Dit bestemmingsplan geeft het juridisch-planologische kader dat de uitbreiding mogelijk maakt.
In paragraaf 1.1 is uitgelegd wat de aanleiding is voor de uitbreiding van het transportbedrijf van De Vries aan de Meekmawei 15. Deze uitbreiding vindt ten opzichte van de bestaande bebouwing plaats in noordelijke en oostelijke richting (zie ook 2.2). De beoogde uitbreidingsrichting is bepalend voor de ligging en de begrenzing van het plangebied. In de volgende afbeelding is de ligging en de begrenzing van het plangebied aangegeven.
De ligging en begrenzing van het plangebied
Het plangebied heeft aan de west-, oost- en zuidzijde logische grenzen in de vorm van de Meekmawei en watergangen. Aan de noordzijde wordt de grens afgestemd op de plannen, inclusief de nieuw aan te leggen watergang.
Voor de eerste fase van de uitbreidingsplannen is zoals hierboven aangegeven in 2015 een specifiek bestemmingsplan vastgesteld (waarin ook de oorspronkelijke bedrijfsbebouwing is meegenomen).
De tweede fase van de uitbreiding van het bedrijf vindt grotendeels plaats binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan Buitengebied (2014). De geldende bestemming daarin is "Agrarisch", met een aanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied'. Een deel van het gebied van de beoogde ontwikkeling heeft een functieaanduiding 'motorcrossterrein', hoewel hier feitelijk geen sprake meer van is (omdat deze functie is verplaatst naar een locatie elders in de gemeente).
De agrarische bestemming is bedoeld voor agrarisch grondgebruik. Bebouwing van de gronden voor het transportbedrijf is binnen deze bestemming niet mogelijk, omdat hierop geen bouwvlak aangegeven is en geen sprake is van een agrarisch bedrijf.
In de volgende afbeelding staat een fragment van de geldende planologische situatie ter plaatse en in de directe omgeving van het plangebied.
Fragment geldende planologische situatie
Er is dan ook een nieuwe juridisch-planologische regeling noodzakelijk die in de beoogde ontwikkeling, namelijk de tweede fase van de uitbreiding, voorziet. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin. Zoals in de inleiding aangegeven is ervoor gekozen om één nieuw bestemmingsplan voor het gehele bedrijfsperceel inclusief het bestaande deel en de eerste en de tweede fase van de uitbreiding op te stellen.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie en de voorgestelde ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 wordt het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus beschreven. In hoofdstuk 4 worden de ontwikkelingen getoetst aan de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt het juridische systeem toegelicht. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid verwoord.
De beoogde ontwikkeling (het initiatief) is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en wordt in dit hoofdstuk beschreven. De ontwikkeling moet op een goede manier worden ingepast in de huidige situatie. Een beschrijving van de huidige situatie is om die reden ook in dit hoofdstuk opgenomen. De inpassing in de huidige situatie wordt ook behandeld.
Het transportbedrijf van De Vries staat aan de Meekmawei aan de noordzijde van het bedrijventerrein van Hallum (Bedrijventerrein Doniaweg). Het bedrijf vormt de noordelijke grens van dit bedrijventerrein en grenst aan twee zijden aan het open agrarische landschap (weide- en akkerbouwland). Aan de zuidzijde grenst het plangebied deels aan bedrijfspercelen. Hiertussen ligt een groene afscheiding met een waterloop en boomsingel. Het bedrijfsperceel van De Vries ligt daarmee visueel enigszins afgescheiden van de rest van het bedrijventerrein. In de volgende afbeelding is deze situatie aangegeven.
Luchtfoto huidige situatie
Het oorspronkelijke bedrijfsperceel bestaat uit een groot bedrijfsgebouw. Een groot deel daarvan wordt gebruikt voor de opslag en overslag van goederen. In een klein deel zijn kantoorruimte, een kantine en dergelijke gevestigd. De bebouwing bestaat uit één bouwlaag, heeft een plat dak en is circa 7,5 meter hoog.
Op het voorterrein bij het kantoordeel van de bebouwing vindt het parkeren van werknemers plaats. De vrachtwagens laden en lossen bij het oostelijke deel van de bebouwing. De vrachtwagens en auto's komen vanaf de zuidwestzijde het terrein oprijden. De Meekmawei is de ontsluitingsroute van het perceel. In onderstaande foto staat een impressie van de oorspronkelijke situatie, gezien vanaf de entree van het perceel vanaf Meekmawei.
De eerste fase van de uitbreiding van het bedrijf is medio 2016 gerealiseerd. De gronden waarop de tweede fase betrekking heeft zijn op dit moment nog agrarisch in gebruik.
Beeld van de situatie in 2010 (bron: Google Maps)
In 1.1 is beschreven waarom het voor het transportbedrijf De Vries noodzakelijk is om uit te breiden.
Bebouwing
Voor de uitbreiding is het in eerste instantie nodig om een nieuwe grote opslagloods te realiseren. Deze opslagloods vormt een buffer voor de toename van het aantal te vervoeren goederen die nodig zijn voor de gewenste en vereiste groei van het bedrijf. De bestaande loods loopt al tien jaar achter en er is een oplopend tekort aan ruimte. Dit tekort is tijdelijk opgelost door op andere plaatsen opslagruimten te huren. Het nadeel hiervan is dat er extra verkeersbewegingen nodig zijn en dat dit inefficiënt is in relatie tot de bedrijfsvoering. Het kost meer tijd en geld dan wanneer deze opslag op het eigen terrein kan plaatsvinden. In de volgende afbeelding staat een tekening van zowel fase 1 als fase 2 van de uitbreiding (met dien verstande dat de situatie in het noordoostelijke deel enigszins is aangepast, hetgeen geen gevolgen heeft voor de bebouwing).
Beoogde eindsituatie
De opslagloodsen worden niet allemaal in één keer gebouwd, hiervoor zijn niet voldoende financiële middelen beschikbaar en zijn zoals gezegd ook niet alle benodigde gronden in eigendom. De eerste fase (die door middel van het in 2015 vastgestelde bestemmingsplan mogelijk is gemaakt en inmiddels is gerealiseerd) omvatte de hallen 5, 6 en 7. Dit is te zien op onderstaande tekening. De tweede fase betreft het resterende deel (met uitzondering van een perceeldeel aan de noord-oostelijke zijde).
Eerste fase uitbreiding
De tweede fase (de overige hallen) is nodig om het bedrijf vitaal te houden. De hiervoor benodigde gronden zijn inmiddels verworven en ook zijn hiervoor financiële middelen beschikbaar. Om in de hallen zo veel mogelijk opslag te kunnen realiseren, is ervoor gekozen de nieuwe hallen hoger te maken dan de bestaande. Hierdoor kan zorgvuldig met de ruimte worden omgegaan, omdat hierdoor minder vloeroppervlakte nodig is. De maximale bouwhoogte wordt dan ook 10 meter.
Tenslotte wordt zuidoostelijk op het bedrijfsperceel een nieuwe werkplaats/onderhoudsloods gerealiseerd. De bestaande staat aan het begin van de Meekmawei en voldoet niet meer. Het hebben van een werkplaats op het bedrijfsperceel is daarnaast logischer en efficiënter. Deze wordt dan ook in het voorliggende bestemmingsplan meegenomen.
Groen en water
Als gevolg van de uitbreidingsplannen wordt een aantal sloten binnen het plangebied gedempt. In verband daarmee, in combinatie met compensatie tengevolge van de toename van verhard oppervlak, worden de sloten aan de west-, noord- en oostzijde van het plangebied verbreed.
De landschappelijke inpassing van de uitbreiding van het bedrijf gebeurt op de wijze zoals aangegeven in het landschappelijke inpassingsplan dat in Bijlage 1 bij deze toelichting is opgenomen. Bij het opstellen van dit inpassingsplan is, en bij de uitvoering van de plannen wordt rekening gehouden met de food defense policy. Dat wil zeggen dat ervoor zorg gedragen wordt dat boombeplanting en dergelijke geen negatieve invloed heeft op de producten die binnen het plangebied worden opgeslagen.
Verkeer en parkeren
Bij de plannen voor de vergroting van de loods is vooruitgelopen op het verwachte advies van de brandweer. Deze adviseert een tweede inrit aan te leggen, zodat een onverhoopte calamiteit van alle zijden kan worden benaderd.
Door de groei van het bedrijf veranderen de verkeersbewegingen over de Meekmawei en de Doniaweg. Ondanks dat er meer wordt opgeslagen en er meer vrachtwagens kunnen laden en lossen, wijzigt het vervoersaanbod (de hoeveelheid te vervoeren producten) niet, waarmee het aantal vervoersbewegingen in beginsel ook gelijk blijft. Wel wijzigt het soort ritten: voorheen moest ook op-en-neer worden gereden van de thuislocatie naar de 3 gehuurde loodsen elders, dat hoeft nu niet meer. Dit komt de vervoersbewegingen per saldo ten goede.
De werknemers en bezoekers van het bedrijfsperceel komen via de Meekmawei naar het bedrijfsperceel toe en parkeren op dezelfde plek als in de bestaande situatie. De vrachtwagens die goederen aan- en afvoeren maken gebruik van het bestaande terrein en het oostelijk daarvan te realiseren terrein.
Het bedrijf en de beoogde uitbreiding zijn aan de noordzijde van het bedrijventerrein aan de Doniaweg gesitueerd. Het bedrijf staat in het open agrarische landschap. Het is wenselijk de bestaande en geplande bebouwing aan deze zijden op een goede manier in te passen. Functioneel past het bedrijf bij het bedrijventerrein, dit is nader toegelicht in paragraaf 1.1. Ruimtelijk moet het bedrijf echter ook goed ingepast worden in de omgeving. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan is gevoegd. In dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden met een 'groene omlijsting' van het nieuwe perceel en wordt deze ook afgedwongen.
In dit hoofdstuk is ingegaan op het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Hierbij is eerst gekeken naar het rijksbeleid, vervolgens naar het provinciale beleid en tot slot het gemeentelijk beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen. Hierop wordt dieper ingegaan bij het provinciaal en gemeentelijk beleid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels over de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
Hallum ligt binnen de 'radarverstoringsgebieden' van de radarstations Leeuwarden en Wier. Dit heeft tot gevolg dat er hoogtebeperkingen bestaan voor bouwwerken. Ter hoogte van Hallum bestaan er hoogtebeperkingen vanaf 89 m boven NAP. Dit heeft op dit plangebied geen invloed.
Daarnaast ligt het plangebied en haar omgeving binnen het 'Waddengebied'. Daarbij geldt dat de bouwhoogte van nieuwe bebouwing in het stedelijk gebied aan moet sluiten bij bestaande bebouwing en dat de aard of functie van de nieuwe bebouwing moet passen bij de aard van het omringende landschap. In paragrafen 2.2 en 2.3 is aangegeven hoe hoog de bebouwing wordt, waarom dit zo is en hoe deze in het landschap ingepast wordt. Daarmee kan voldaan worden aan het Barro.
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder bestaat uit de volgende drie treden:
Ad 1.
De uitbreiding van het bedrijf is sterk gerelateerd aan de bedrijfsvoering van de direct omliggende bedrijven, zoals ook in paragraaf 1.1 beschreven is. Dit maakt dat er een regionale behoefte voor de realisatie van de uitbreiding van het bedrijf. Niet alleen voor de initiatiefnemers zelf, maar ook voor de omliggende bedrijven die gebruik maken van het transportbedrijf.
Ad 2.
Het transportbedrijf maakt deel uit van het bedrijventerrein Doniaweg bij Hallum. Het is voor de bedrijfsvoering van het bedrijf van belang dat alle daarbij horende functies zo veel mogelijk op het bedrijfsperceel plaatsvinden. Een uitbreiding van het bedrijf op een andere plaats binnen het 'bestaand stedelijk gebied' is daarom onwenselijk. Uitbreiding in zuidelijke richting op het bedrijfsperceel is logistiek gezien ongewenst. Daarom is gekozen voor de noordelijke en oostelijke uitbreidingsrichting.
Ad 3.
De meeste werknemers en bezoekers van het transportbedrijf komen naar het bedrijf met de vrachtwagen of auto. Het bedrijfsperceel aan de Meekmawei is hiervoor via die weg en de Doniaweg goed ontsloten. Ook voor langzaam verkeer is het perceel goed te bereiken. Hallum heeft openbaar vervoersverbindingen in de vorm van een buslijn. Ook via die weg kan het bedrijfsperceel goed bereikt worden.
Het provinciale beleid is uiteengezet in het Streekplan "Om de kwaliteit van de romte" (structuurvisie). De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in bestemmingsplannen rekening mee gehouden moet worden.
Het provinciaal beleid van de provincie Fryslân is opgenomen in het Streekplan Fryslân ‘Om de kwaliteit fan de romte’, vastgesteld op 13 december 2006. Hierin staan de ruimtelijke kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Het streekplan geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Fryslân aan voor de komende tien tot vijftien jaar.
De provincie zet in het Streekplan in op het bieden van ruimte voor ontwikkeling van lokale bedrijven in kleine kernen (waar Hallum onder valt). Dit draagt namelijk bij aan de levendigheid en de economische vitaliteit op het lokale schaalniveau. Deze ruimte wordt geboden binnen het bestaand bebouwd gebied en aan de rand van de kern. De provincie streeft daarbij naar verhoging van de ruimtelijke kwaliteit en de beleving daarbij. Maatwerk staat centraal. De ontwikkeling in het plangebied past goed binnen deze beleidsuitgangspunten. De inpassing (zie ook 2.3) zorgt voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering en de beleving daarvan.
Op 26 maart 2014 is Grutsk op 'e Romte vastgesteld door Provinciale Staten als structuurvisie. Het is een thematische structuurvisie (over landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang) en is voor dit thema een kader dat gebruikt wordt bij ruimtelijke afwegingen van de provincie. De provincie zet in deze visie in op het in stand houden en verder ontwikkelen van de belangrijke landschappelijke kwaliteiten en waarden in de provincie.
Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied ‘Kleigebied Oostergo’ van de structuurvisie. De visie beschrijft voor dit gebied de belangrijkste landschappelijke en cultuurhistorische structuren. Bij de planvorming voor de uitbreiding van het transportbedrijf is zo veel mogelijk rekening gehouden met het in stand houden van deze waarden. Dit geldt ook voor de inpassing die is beschreven in 2.3. Hierbij wordt voldaan aan de uitgangspunten van de structuurvisie.
In de Verordening Romte Fryslân (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden vertaald. Voor werkfuncties en voorzieningen zijn in de verordening per kerntype voorwaarden opgenomen. Deze schrijven voor dat de volgende ontwikkelingen bij een overige kern (als Hallum) zijn toegestaan:
Het transportbedrijf van De Vries voldoet niet aan de voorwaarden genoemd bij 2 en 3. In de paragrafen 1.1 en 2.2 is uitgelegd waarom de uitbreiding van het bedrijf in dit kader toch acceptabel is en kan worden afgeweken van de Verordening. Daarbij is het goed om te benadrukken hoe prominent het bedrijventerrein voor het dorp Hallum in de loop der jaren/decennia is geworden (en daarnaast voor de regio). Daardoor is nu de situatie ontstaan dat de uitbreiding waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld, past bij de aard en schaal van het bedrijventerrein en zelfs vereist is om de overige bedrijven op het terrein goed te kunnen laten functioneren, hoewel het terrein op zich in geen verhouding staat tot de aard en schaal van het dorp zelf. Ten opzichte van de omvang van het bedrijventerrein in zijn totaliteit is er echter juist sprake van een geringe uitbreiding.
Voor de uitbreiding van het transportbedrijf is een plan ten behoeve van de landschappelijke inpassing opgesteld, welke ook via een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan is geborgd. Ook vanuit het oogpunt van milieu en ontsluiting (4.2) en overige omgevingsaspecten zijn er geen belemmeringen voor de beoogde uitbreiding.
Samenvattend wordt gesteld dat voor het goed functioneren van de grootste banketfabrieken van Hallum - en daarmee van de economische motor van dat dorp en omgeving - een absolute noodzaak bestaat om, onmogelijk anders dan op déze locatie, een (naar de schaal van het bestaande bedrijventerrein) relatief geringe uitbreiding te realiseren voor op- en overslagruimte van één van de bedrijven. Daarvoor is een landschappelijk inpassingplan opgesteld en is gekeken naar alle andere relevante omgevingsfactoren.
Op basis van bovenstaande kan worden afgeweken van de betreffende bepalingen van de Provinciale Verordening. Provincie Fryslân heeft reeds medewerking verleend aan de eerste fase van de uitbreiding. Ook heeft zij in haar Overlegreactie op het voorontwerp bestemmingsplan voor de eerste fase aangegeven te kunnen instemmen met de uitbreidingsplannen als geheel.
De gemeente Ferwerderadiel heeft met de structuurvisie (2002) een ruimtelijk beleidskader geformuleerd waaraan ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst. Centraal in de visie staat de ambitie om de identiteit en de ruimtelijke kwaliteit van Ferwerderadiel te behouden en te versterken.
De identiteit van Ferwerderadiel wordt gekenmerkt door de elementen ruimte, rust, historie en natuur. Het behouden van deze identiteit is een uitgangspunt voor het ruimtelijke beleid van de gemeente. Dit wil echter niet zeggen dat er niets meer hoeft en kan gebeuren in Ferwerderadiel. Niets doen betekent dat het proces van vergrijzing, ontgroening en huishoudenverdunning doorgaat, dat daarmee het draagvlak voor de voorzieningen langzaam maar zeker wordt uitgehold, waardoor de leefbaarheid van de gemeente in gevaar komt.
In een gemeente met de omvang en het voorzieningenniveau zoals Ferwerderadiel, is het vasthouden van het inwoneraantal en daarmee het draagvlak voor de voorzieningen noodzakelijk om de leefbaarheid en vitaliteit van de gemeente te behouden. Het bouwen om het inwonertal op peil te houden en het voorzien in ruimte voor de economische ontwikkeling van de bestaande bedrijvigheid en werkgelegenheid is dan ook noodzakelijk.
Het voorliggende plan past goed binnen dit laatste beleidsuitgangspunt.
Het omgevingsplan moet worden gezien als een beleidsspoorboekje waarmee de gemeente (ruimtelijke) initiatieven snel kan beoordelen. Het huidige beleid is geformuleerd in diverse aanwezige beleidsplannen waaronder de Structuurvisie (zie paragraaf 3.3.1) die zijn vastgesteld door de raad. Het omgevingsplan bevat een totaaloverzicht van alle Vrom-beleidsvoornemens, waarbij het beleid uit de huidige plannen waar nodig is geconcretiseerd en/of geactualiseerd. Verder zijn in het Omgevingsplan nieuwe beleidsuitgangspunten opgenomen en uitgewerkt, die aanvullend op het eerder vastgesteld beleid zijn. Tot slot geeft het Omgevingsplan de (deels wettelijke) randvoorwaarden aan, waarbinnen deze eerder vastgestelde beleidsplannen kunnen worden uitgevoerd.
Voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied worden in dit beleid geen concrete aanwijzingen of voorwaarden gegeven.
De gemeente Ferwerderadiel werkt samen met Wetterskip Fryslân, Provincie Fryslân, LTO-Noord en het Fryske Gea aan een plan van aanpak dat het kader vormt voor de integrale ontwikkeling van de gemeente. Daarbij is een inventarisatie gemaakt van wensen en opgaven die in de komende jaren moeten worden ingevuld.
Voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied worden in dit beleid geen concrete aanwijzingen of voorwaarden gegeven. Wel wordt aangegeven dat de ontsluiting van het bedrijventerrein aan de Doniaweg wordt verbeterd.
Een voor het plangebied belangrijke maatregel die daarmee samenhangt is het saneren van de woningen in het oostelijke deel van de Doniaweg. Hierdoor is er geen sprake meer van indirecte hinder vanuit het transportbedrijf zodat de uitbreiding daarvan doorgang kan vinden (zie verder paragraaf 4.2).
Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken 'voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening'. De architectonische vormgeving valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief in de welstandsnota geregeld. De welstandsnota beweegt zich binnen de bebouwingsmogelijkheden die door het bestemmingsplan worden gegeven. Bij strijdigheid tussen welstandsnota en bestemmingsplan, gaat het bestemmingsplan voor.
Voor het plangebied zijn twee welstandsgebieden van toepassing. In het bestaande deel van het bedrijfsperceel is dit 'Bedrijventerrein' (B-E) en voor het uitbreidingsdeel is dit 'Buitengebied'. Dit is in de volgende afbeelding aangegeven. De toetsing van de nieuwe uitbreiding aan de criteria van het Buitengebied is echter niet zinvol, omdat hier een geheel andere functie van toepassing is.
Voor het bestaande en het nieuwe deel is daarom toetsing aan de criteria van 'Bedrijventerrein' logischer. Hierbij is binnen 'Bedrijventerrein' een E aangeduid, wat zich richt op overige bebouwing. Dit betekent dat het behoud van het basiskarakter van het terrein met een functionele vormgeving en een losse kleinschalige bebouwingsstructuur voorop staat. De nieuwbouw wordt op een goede manier binnen de criteria voor dit welstandsgebied ingepast.
fragment Welstandsnota Ferwerderadiel
Bij realisatie van nieuwe ontwikkelingen moet, met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan, worden onderzocht of in de toekomst sprake is van een goede omgevingssituatie. Daarbij wordt getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving op het gebied van onder andere milieu, ecologie, archeologie en water.
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.
In bijlagen D van het Besluit m.e.r. (D11) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject genoemd. Als drempelwaarden gelden een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 200.000 m2. Het transportbedrijf valt na de uitbreiding onder de aangegeven drempelwaarde van 200.000 m2 en is daarom niet planmer-plichtig. Wel is een vormvrije m.e.r-beoordeling van belang. Door middel van de toetsing aan de verschillende milieuaspecten in de hierna volgende paragrafen wordt voorzien in deze vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
In paragraaf 1.3 is al aangegeven dat op het huidige bedrijfsperceel een bedrijf is toegestaan met een maximale milieucategorie 3.2. Dergelijke bedrijven hebben volgens de VNG-brochure een grootste afstand van 100 meter voor potentiële hinder ten opzichte van een rustig buitengebied of een rustige woonwijk. Deze afstand wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door het aspect geluid. In de bestaande situatie geeft dit geen beperkingen voor de omgeving. Door de uitbreiding van het bedrijfsperceel in noordelijke en oostelijke richting wijzigt deze situatie, maar ook dan blijft het bedrijf op voldoende afstand ten opzichte van milieugevoelige bebouwing (woningen anders dan bedrijfswoningen op het bedrijventerrein).
Bovendien worden de dichtstbijzijnde woningen langs de Doniaweg opgekocht en gesaneerd zoals ook in paragraaf 1.1 aangegeven. Een deel van de woningen aan de Doniaweg (3 woningen) blijft behouden, maar dit worden bedrijfswoningen. Deze worden in het kader van de milieuzonering dan ook buiten beschouwing gelaten. Ook is de indirecte geluidshinder vanuit het transportbedrijf (lawaai van af- en aanrijdende vrachtwagens) daarmee geen knelpunt meer.
Om het saneren van de meeste woningen en het transformeren van de 3 resterende woningen tot bedrijfswoning juridisch-planologische status te geven, is hiervoor een bestemmingsplan vastgesteld op 15 december 2016.
Voor het voorliggende bestemmingsplan kan ervan worden uitgegaan dat de sanering/transformatie een feit is. Daarmee is er vanuit milieuoogpunt geen belemmering voor realisatie van het plan. Verdere details komen bij de melding in het kader van het Activiteitenbesluit Wet milieubeheer aan de orde.
Voor de volledigheid is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidssituatie in de omgeving van het bedrijf als gevolg van de gewenste uitbreiding. Uit het onderzoek volgt dat de inrichting ook na uitbreiding ter plaatse van de omliggende woningen kan blijven voldoen aan de grenswaarden als verbonden aan het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Voor het bedrijventerrein Doniaweg, inclusief de locatie aan de Meekmawei 15, wordt een ‘geluidboekhouding’ bijgehouden. Het rapport is daarom ter beoordeling voorgelegd aan de FUMO. Zij heeft de conclusies uit het geluidsonderzoek bevestigd.
Zowel het geluidsrapport als de beoordeling van de FUMO zijn opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
In het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Ook is er geen sprake van een reconstructie van een weg in de zin van de Wet geluidhinder.
Het aspect wegverkeerslawaai vormt dan ook geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.
In het kader van de vaststelling van de voorganger van dit bestemmingsplan is een wateradvies van Wetterskip Fryslân ontvangen. In dat wateradvies (zie Bijlage 5 bij deze toelichting) was ook de tweede fase van de uitbreidingsplannen al meegenomen.
Bij de verdere uitwerking van de plannen is het advies van het Wetterskip ter harte genomen. De benodigde watercompensatie vindt in het plangebied plaats door middel van het verbreden en het nieuw aanleggen van een aantal sloten.
Het voorliggende bestemmingsplan wordt in het kader van het Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening ter beoordeling aan het Wetterskip voorgelegd.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Het bodemloket geeft een eerste indicatie van mogelijke verontreinigingen en al uitgevoerde onderzoeken.
Uit het advies van de Fumo (zie Bijlage 4) blijkt dat de bodemgesteldheid van het plangebied niet voorziet in een ernstige bodemverontreiniging. Bij de verdere ontwikkeling van het plan moet rekening gehouden met een aantal verdachte locaties. Onderzoek hiernaar moet in ieder geval voor de vergunningverlening overlegd kunnen worden. Dit heeft voor dit bestemmingsplan geen directe gevolgen.
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking treden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.
Om te achterhalen of mogelijk archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn, geeft de provinciale FAMKE informatie. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in twee tijdvakken ijzertijd-middeleeuwen en steentijd-bronstijd. Voor het plangebied geldt voor de periode ijzertijd-middeleeuwen dat deels een karterend onderzoek 2 (ingrepen groter dan 2.500 m2) en deels geen onderzoek nodig is. Voor de periode steentijd-bronstijd is geen onderzoek nodig.
Voor de beoogde uitbreiding van het bedrijfsperceel is echter geen archeologisch onderzoek meer nodig. Uit een eerder uitgevoerd onderzoek blijkt namelijk dat in het gebied geen indicatoren van een waardevol bodemarchief aangetroffen zijn. Bovendien vindt het grootste deel van de uitbreiding van het terrein plaats in het gebied waarvoor geen onderzoek noodzakelijk is.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied.
Het huidige bedrijfsperceel heeft geen cultuurhistorische waardevolle bebouwing of landschapselementen. De waterlopen in dit deel van het buitengebied van Ferwerderadiel zijn van belang voor de landschapsstructuur. De waterlopen worden bij de bedrijfsuitbreiding zo veel mogelijk in stand gehouden en waar nodig verbreed (watercompensatie, zie ook 4.4). Door de al aanwezige bebouwing en beplanting zijn de waterlopen echter in geringe mate bepalend. Het aspect cultuurhistorie heeft dan ook geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden. Het dichtstbijzijnde natuurgebied dat is beschermd onder de Natuurbeschermingswet betreft de Waddenzee, dat op ruim 3 kilometer afstand ligt. De uitbreiding van het bedrijf is dusdanig dat de verwachting is dat dit geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.
De dichtstbijzijnde natuurgebieden betreffen kleine natuurgebieden die geen deel uitmaken van de EHS. Dit gebied ligt op een afstand van ongeveer 1 kilometer ten westen van het plangebied. De uitbreiding van het bedrijfsperceel heeft naar verwachting geen negatieve gevolgen voor dit gebied.
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
Ten behoeve van de ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd (zie Bijlage 3 bij deze toelichting). Hieruit blijkt dat de beoogde ingrepen geen conflict veroorzaken met de ecologische wet- en regelgeving ten aanzien van gebiedsbescherming zoals hierboven beschreven. Ook treedt er geen conflict op met de Flora- en faunawet. Met broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten zal bij de uitvoering rekening worden gehouden.
In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang.
De normen worden (volgens het advies in Bijlage 4) niet overschreden op de provinciale weg. Voor de Doniaweg worden vergelijkbare en/of mindere warden geconstateerd. De uitbreiding van het bedrijf heeft hierop verder geen negatieve invloed.
In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. De aanwezige kabels en leidingen zijn in beeld gebracht. Hiermee wordt bij de uitvoering van het plan rekening gehouden.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over "externe veiligheid" om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
In de omgeving van het plangebied is geen sprake van risicovolle inrichtingen, transportroutes en leidingen die invloed hebben op de uitbreiding van het transportbedrijf. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is een LPG-tankstation. De PR- en GR-contour van dit tankstation raken het plangebied niet. Dit tankstation staat op een afstand van ongeveer 350 meter oostelijk van het plangebied.
Oostelijk loopt op enige afstand van het plangebied de provinciale weg N357. Alhoewel deze weg niet is aangewezen in de cRNVGS vindt hierover wel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Aangezien het plangebied binnen 200 meter vanaf de N357 ligt is deze weg relevant in verband met transport van gevaarlijke stoffen. Toetsingskader bij beoordeling van risico's van vervoer van gevaarlijke stoffen bij ruimtelijke ordeningsbesluiten is de cRNVGS. De transportroute heeft echter geen invloed op de uitbreiding van het transportbedrijf, omdat dit geen gevoelig object is.
Dit hoofdstuk beschrijft de juridische planopzet van dit bestemmingsplan. Daarbij is sprake van een algemene opbouw waaraan ieder bestemmingsplan in Nederland moet voldoen. Per bestemmingsplan is echter ook sprake van maatwerk. Dit komt onder meer tot uiting in de in het plan gehanteerde bestemmingen en regelingen die daarbij horen. De algemene opbouw en de toelichting per bestemming staan in dit hoofdstuk.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan zijn opgenomen. In dit bestemmingsplan zijn dat "Bedrijventerrein - 1" en "Groen".
De bestemming "Bedrijventerrein - 1" (bestemmingsplan Grote Dorpen) is al van toepassing op het bestaande deel van het transportbedrijf. In de uitbreiding van het bedrijf worden dezelfde bedrijfsactiviteiten voortgezet, deze bestemming is daarom van toepassing op het gehele nieuwe bedrijfsperceel. De regels van het bestemmingsplan Grote Dorpen worden voor deze bestemming grotendeels overgenomen. Maatwerk wordt daarbij geleverd in enkele bouwregels bijvoorbeeld met betrekking tot de maximale bouwhoogte. Deze wordt gemaximeerd op 10 meter, om zo aan het beoogde eindbeeld van de initiatiefnemer mee te kunnen werken. Daarnaast zijn de regels meer toegespitst op de concrete situatie.
De gewenste en benodigde landschappelijke inpassing kan en moet plaatsvinden binnen de voor "Groen" bestemde gronden. De regels van deze bestemming zijn grotendeels overgenomen uit het bestemmingsplan Grote Dorpen. Een specifieke regeling is opgenomen met betrekking tot de realisatie van de inpassing die is beschreven in paragraaf 2.3.
Ook de aanwezige, deels te verbreden, en nieuw aan te leggen watergangen in het plangebied vallen onder deze bestemming.
Het is van belang de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen. Dit vindt enerzijds plaats via de toetsing aan het beleid en de omgevingsaspecten, zoals in voorgaande hoofdstukken beschreven. Daarnaast is ook het aantonen van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan van belang. Deze staan in dit hoofdstuk beschreven.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. Het plan is ambtelijk-bestuurlijk beoordeeld. Daarbij is aangegeven dat de beoogde ontwikkeling in relatie tot de bestaande situatie en de relatie met het hele bedrijventerrein passend is. Een voorwaarde die genoemd is, is dat de nieuwbouw op een goede manier ruimtelijk ingepast moet worden. Hierover is in paragraaf 2.3 de nodige aandacht besteed.
Het plan is voor wat betreft de eerste fase van de uitbreiding in een bestuurlijk overleg op 8 december 2014 besproken met gedeputeerde Konst van de provincie Fryslân. Die gaf aan onder voorwaarden in principe te kunnen instemmen met het voornemen. De door de gedeputeerde genoemde voorwaarden zijn meegenomen in het planproces om te komen tot het uitbreidingsplan. Fase 1 van de uitbreiding is inmiddels ook vergund en gerealiseerd.
Over het voorontwerp van het voorliggende bestemmingsplan is, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot inspraak geboden. Daarnaast is het plan in het kader van het Overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan de overleginstanties. Alleen van Provincie Fryslân is een reactie ontvangen. Zij geeft in haar overlegbrief, die is bijgevoegd in Bijlage 6 bij deze toelichting, aan dat zij geen opmerkingen op het bestemmingsplan heeft.
Daarmee kan worden aangenomen dat er voldoende draagvlak is voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van 6 juli 2017, gedurende zes weken ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 Awb). Eenieder is tijdens deze periode in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad. Dit besluit staat zes weken na de publicatie open voor beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De realisatie van de uitbreiding vindt plaats in twee fasen, zoals ook aangegeven in paragraaf 2.2. Dit heeft te maken met de financiering van de beoogde ontwikkeling. Door de realisatie van de eerste fase is een meer efficiënte bedrijfsvoering mogelijk. Daardoor blijven meer financiële middelen vrij om ook de tweede fase te realiseren. Uiteindelijk heeft de volledige realisatie van de uitbreiding tot gevolg dat het bedrijf financieel gezond en rendabel blijft in de toekomst.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van bepaalde bouwplannen moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is, bijvoorbeeld door middel van een overeenkomst.
In het geval van dit bestemmingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet noodzakelijk. De gemeente en het bedrijf sluiten een exploitatieovereenkomst en een planschade-afwentelingsovereenkomst. Daarin wordt het kostenverhaal geregeld en worden afspraken gemaakt over eventuele fasering en nadere eisen.