Plan: | Schrikkelvenstraat nabij 9 Heesch |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1721.BPSchrikkelvenTO9-OW01 |
Initiatiefnemer 'De Stoons vastgoedontwikkeling' is voornemens aan de Schrikkelvenstraat een agrarisch perceel te herontwikkelen naar twee woonpercelen middels de provinciale regeling 'Ruimte voor Ruimte'. Het betreffende perceel is kadastraal bekend met het nummer 787 en thans nog in gebruik voor agrarische doeleinden.
De gemeente heeft te kennen gegeven bereid te zijn medewerking te verlenen aan het oprichten van de beoogde Ruimte voor Ruimte woningen middels een partiële bestemmingsplanherziening van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Bernheze'. Met het voorliggend bestemmingsplan wordt de bestemming ter plaatse herzien en wordt onderbouwd dat de woonbestemming op de betreffende locatie toelaatbaar en uitvoerbaar is.
Het plangebied heeft een grootte van ca. 5.000 m2 en ligt in het buitengebied van de gemeente Bernheze, ten zuiden van de kern Heesch. Het plangebied ligt aan de Schrikkelvenstraat en wordt omgeven door landbouwgrond, twee veehouderijen, diverse woningen en een dierenpension. Het gebied wordt ontsloten via de Vinkelsestraat die over gaat in de noordelijk gelegen Dennenboomstraat. Ter plaatse van de Schrikkelvenstraat is geen verdere ontsluiting aanwezig. Wel kan het plangebied bereikt worden via het zandpad richting het zuiden. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (GIS viewer Noord-Brabant)
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Bernheze' (vastgesteld op 26-06-2012 en onherroepelijk sinds 08-10-2014) van toepassing. Het plangebied is in het vigerend bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch' en kent daarnaast de gebiedsaanduiding 'wro-zone - woonwerkontwikkelingsgebied'. Daarnaast geldt ter plaatse deels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
Figuur 1.2 bevat een uitsnede van het vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied. Dit vigerend bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om de beoogde ontwikkeling te realiseren. Woningen zijn beperkt toegestaan binnen de bestemming 'Agrarisch' en niet op voorliggende locatie. Tevens is er geen bouwvlak opgenomen waarbinnen gebouwen mogen worden opgericht. Ook biedt de regeling omtrent het woonwerkontwikkelingsgebied geen mogelijkheid nieuwe woningen op te richten.
Figuur 1.2: Vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied' met aanduiding plangebied (www.ruimtelijkeplannen.nl)
In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt de huidige en toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de ontwikkeling getoetst aan de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieuhygiënische- en planologische aspecten binnen het plangebied. In hoofdstuk 5 komt de juridische vormgeving van het plan aan de orde. Ten slotte komt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het project aan de orde.
De gemeente Bernheze is gelegen op de overgang van de Peelhorst naar de dekzandvlakte met dekzandruggen. De kernen zijn ontstaan op de overgang van hoog naar laag en van droog naar nat. De zuidgrens van de gemeente wordt gevormd door de beekdalen van de Leigraaf en de Aa. Door verbindingen tussen de kernen worden lijnen gevormd waarlangs lintvormige bebouwingsstructuren zijn ontstaan. Heesch is ontstaan als lintdorp langs de doorgaande weg tussen Grave en Den Bosch. Het gebied rondom de Lage Wijst, Munnekens-Vinkel en Berkt bestaat uit bouwlanden met kenmerkende onregelmatige verkaveling, gebogen en rechte straten en kleinschalige landschapselementen.
Tot op heden is het plangebied in gebruik voor agrarische doeleinden en volledig onverhard. Ter hoogte van de Schrikkelvenstraat bevindt zich een watergang met bomenrij.
Het plangebied wordt omgeven door landbouwgrond, twee veehouderijen, een dierenpension en diverse (vrijstaande) woningen. Deze woningen bestaan overwegend uit één bouwlaag met een kap en zijn gesitueerd op ruime percelen.
Belangrijk voor de beleving in dit gebied aan de rand van Heesch zijn de doorzichten naar het (half)open landschap ten oosten en ten westen van de Schrikkelvenstraat. In de onderstaande figuur worden een aantal foto's weergegeven van het plangebied en de directe omgeving.
Figuur 2.1: Huidige situatie plangebied aan de Schrikkelvenstraat te Heesch
De beoogde locatie zal worden ontwikkeld tot een twee Ruimte voor Ruimte kavels. Dit houdt in dat per kavel een bouwvolume met een inhoud van maximaal 1.000 m3 mag worden gerealiseerd, inclusief aangebouwde bijgebouwen. De maximale gezamenlijke oppervlakte voor vrijstaande bijgebouwen bedraagt 100 m2. Oriëntatie, uitzicht en bezonning worden gezien als belangrijke aspecten bij de positionering van de bouwmassa's. Aangezien talloze mogelijkheden denkbaar zijn, is flexibiliteit in het bestemmingsplan noodzakelijk.
De invulling zal per woning in ieder geval bestaan uit één hoofdbouwmassa bestaande uit één bouwlaag met kap, refererend aan de door dit landschap typerende landelijke bebouwing. De maximale bouwhoogte zal 10 meter bedragen, de maximale goothoogte 3,5 meter. Omdat er in de huidige situatie sprake is van een doorzicht vanaf de Schrikkelvenstraat en de Vinkelsestraat (de kavel is thans onbebouwd en heeft geen beplanting) en omdat dit past binnen de gewenste landschapsbeleving van dit gedeelte van Heesch, zal bij de realisatie van het bouwvolume hier rekening mee gehouden moeten worden. Uiteraard dient er rekening gehouden te worden met de minimale afstand tot de zijdelingse perceelgrens van 7 meter, de minimale afstand tot de onderlinge perceelgrens van 10 meter en de gewenste afstand ten opzichte van de Schrikkelvenstraat van minimaal 10 meter.
De initiatiefnemer is voornemens twee ontsluitingen te realiseren over de watergang. Door het aanbrengen van duikers hoeft de watergang niet gedempt te worden.
De Verordening ruimte Noord-Brabant stelt in artikel 7.8 dat in een bestemmingsplan moet worden verzekerd dat nieuwe Ruimte voor Ruimte woningen landschappelijk worden ingepast. Hiervoor is een voorstel gemaakt en bijgevoegd in bijlage 1. Deze inpassing gaat uit van een afscherming van de twee kavels door singels, hagen en diverse soorten bomen passend bij de beplanting in de omgeving.
Op 13 maart 2012 is door de minister van Infrastructuur en Milieu het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het hoofdthema van de SVIR is: "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". De structuurvisie geeft een visie voor Nederland tot het jaar 2040. Er zijn in de structuurvisie drie hoofddoelen opgenomen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Deze doelen zijn:
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, is een nieuwe aanpak in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid geformuleerd. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en werkt aan eenvoudigere regelgeving. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies. De beoogde ontwikkeling heeft geen betrekking op de geformuleerde nationale belangen.
Toetsing
De SVIR wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau en heeft geen directe belangen die geborgd moeten worden ten aanzien van het plangebied.
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekend dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.
Toetsing
Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.
Sinds 1 oktober 2012 is het op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, Bro, verplicht om in het geval dat een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, in de toelichting de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking op te nemen.
Toetsing
In de 'Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat bij de regeling 'Ruimte voor Ruimte' geen sprake is van extra stedelijke ontwikkeling, omdat aan de oprichting van Ruimte voor Ruimte woningen sloop van bebouwing is voorafgegaan. Toepassing van de ladder is derhalve niet noodzakelijk.
Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen, bijvoorbeeld voor defensie en waterveiligheid, de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Naar aanleiding van een advies van de Raad van State voorziet het Barro ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro).
Toetsing
Het plangebied ligt vanuit de Rarro in het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel. Dit houdt in dat, teneinde het ongestoord functioneren van radarcommunicatieapparatuur op de vliegbasis te waarborgen, er rond de vliegbasis een cirkel met een straal van 15 nautische mijl (=27,8 km) geldt, gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied dient voor ieder obstakel, hoger dan 65 meter +NAP, te worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Het plangebied is gelegen op een hoogte van ongeveer 7 meter +NAP. De toegestane bouwhoogte is 10 meter. De grootste bouwhoogte bedraagt dus 17 meter +NAP. Binnen het plangebied worden geen objecten gerealiseerd met een hoogte van 65 meter +NAP. Het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel wordt door het plan derhalve niet belemmerd.
Figuur 3.1 Radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel (Bijlage 8.4. bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening – Staatscourant 2012 nr. 18324 7 september 2012)
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid.
Visie op hoofdlijnen
In deze structuurvisie is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Dit met als doel een goede woon-, werk- en leefomgeving voor de inwoners en bedrijven in Brabant
De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Ook is er aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. Een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw) is ook onderdeel van de structuurvisie. Tot slot is er aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).
Provinciale ruimtelijke belangen
De provinciale opgaven leiden tot ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. Bij deze ruimtelijke keuzes hanteert de provincie twee leidende principes:
De ruimtelijke keuzes zijn vertaald in 14 provinciale ruimtelijke belangen:
Toetsingskader
Het plangebied ligt binnen het door de provincie aangewezen 'gemengd landelijk gebied'. Het provinciale beleid binnen het gemengd landelijk gebied is gericht op multifunctioneel gebruik: "In de gemengde plattelandseconomie is naast ruimte voor de land- en tuinbouw ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, wonen, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties etc. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functie, met name op vrijkomende locaties."
De ontwikkeling van functies is in beginsel alleen mogelijk op vrijkomende locaties waarbij rekening wordt gehouden met (ontwikkelingsmogelijkheden van) omliggende bestaande functies, zoals volwaardige agrarische bedrijven, recreatiebedrijven of andere woonfuncties.
Figuur 3.2: Structurenkaart met aanduiding plangebied in rood (Provincie Noord-Brabant)
Tevens is het plangebied onderdeel van het zogenaamde 'mozaïeklandschap'. De provincie Noord-Brabant heeft de ambitie zich te ontwikkelen tot een top kennis- en innovatieregio op Europees niveau. Daarvoor is agglomeratie kracht en zijn sterke stedelijke gebieden nodig. Om niet uit te groeien tot een klassieke metropool, vindt de provincie het van belang dat er verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied, de zogenaamde mozaïekstructuur.
Omdat de gronden vrijkomen is er ruimte voor herontwikkeling naar wonen. Door de woningen in te passen in het landelijk gebied, blijft de mozaïekstructuur behouden.
Ruimtelijke kwaliteit en zorgvuldig ruimtegebruik
De Verordening ruimte Noord-Brabant heeft wel een doorwerking naar gemeentelijke besluitvorming. De verordening bevat concrete regels die de provinciale belangen veilig stellen. Ingevolge de Verordening dient bij een ruimtelijk plan of besluit dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording te worden opgenomen waaruit blijkt dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Toepassing moet worden gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 7.7. Wonen
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is bepaald dat in een gemengd landelijk gebied nieuwbouw van bedrijfs- of burgerwoningen is uitgesloten. Er zijn daarbij enkele afwijkingen opgenomen.
Artikel 7.8. Ruimte voor Ruimte
De regeling Ruimte voor Ruimte is verankerd in artikel 7.8 van de Verordening. De regeling heeft tot doel dat de ruimtelijke kwaliteit verbeterd wordt door, zo nodig in afwijking van de programmering voor de woningbouw of in afwijking van de regel dat geen burgerwoningen mogen worden toegevoegd aan het buitengebied, de bouw van woningen op passende locaties toe te staan in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen die in gebruik zijn of waren voor de intensieve veehouderij.
Voldaan moet daarbij worden aan de volgende voorwaarden:
Toetsing
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is uitdrukkelijk bepaald dat bij Ruimte voor Ruimte ontwikkelingen geen toepassing hoeft te worden gegeven aan de regel dat een bestaande locatie moet worden gebruikt (artikel 3.1, tweede lid onder a). Ook is bepaald dat Ruimte voor Ruimte ontwikkelingen reeds bijdragen aan een investering in het landschap.
De initiatiefnemer zal het bouwrecht afnemen bij de ontwikkelmaatschappij Ruimte voor Ruimte of bij een derde partij ten behoeve van de benodigde bouwrechten.
Het plangebied aan de Schrikkelvenstraat te Heesch is gelegen binnen de bebouwingsconcentratie Vinkelsestraat/Lage Wijst. De beoogde Ruimte voor Ruimte woningen zullen aansluiten op de bestaande bebouwing binnen de bebouwingsconcentratie en ingepast worden in het bestaande lint waar ook andere woningen aanwezig zijn.
De nieuw te realiseren woningen zullen qua beeldkwaliteit ingepast worden in de omgeving. De woningen zullen worden opgericht in een landelijke stijl, aansluitend bij de directe omgeving. Meer informatie over de landschappelijke inpassing is opgenomen in paragraaf 2.4.
Er is sprake van de toevoeging van twee woningen. Hiermee is op basis van jurisprudentie geen sprake van een stedelijke ontwikkeling conform de ladder voor duurzame verstedelijking. In de 'Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt daarnaast opgemerkt dat bij de regeling 'Ruimte voor Ruimte' geen sprake is van extra stedelijke ontwikkeling, omdat aan de oprichting van Ruimte voor Ruimte woningen sloop van bebouwing is voorafgegaan.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.
In de Regionale Agenda Wonen 2016 is een beeld geschetst van enkele actuele ontwikkelingen op de woningmarkt in Noordoost-Brabant. Naast de regionale plancapaciteit komt ook een aantal vraagstukken en opgaven rond de aansluiting van vraag en aanbod op de regionale woningmarkt in dit stuk aan bod. Uit de regionale agenda blijkt dat voor de komende jaren de groei van de woningvoorraad met ca 1.000 woningen per jaar achter blijft bij de benodigde groei om te kunnen voorzien in de woningbehoefte.
Om flexibiliteit in de programmering te houden, is afgesproken dat gemeenten niet meer dan 70% harde plancapaciteit ter beschikking mogen hebben. Zo kan ingespeeld worden op de ontwikkelingen in de markt en tussentijdse mogelijkheden die geboden worden voor woningbouw op herontwikkelingslocaties. Kwalitatief staat de sociale huurwoningvoorraad en de voorraad duurdere huur in de vrije sector steeds meer onder druk. Ook het huisvesten van vergunninghouders en personen vanuit verslavingszorg, jeugdzorg en maatschappelijk opvang is een belangrijk vraagstuk voor de komende jaren.
Toetsing
In de gemeente Bernheze is de komende jaren behoefte aan de toevoeging van circa 1.785 woningen. Tevens is de verwachting dat er rond de 140 woningen worden gesloopt. Hiermee komt de benodigde woningbouwcapaciteit boven de 1.900 woningen. Er liggen al diverse plannen, waarmee voor circa 51% in de benodigde vraag kan worden voorzien. Circa 35% van deze plannen behoorden in 2016 tot de zogenaamde harde plancapaciteit.
Figuur 3.3 Woningbouwcapaciteit en regionale woningbouwafspraken (bron: Regionale Agenda Wonen 2016)
Feitelijk is er sprake van de toevoeging van twee woningen aan de voorraad en past binnen de kwantitatieve uitgangspunten zoals opgenomen in de Regionale Agenda Wonen 2016. Het realiseren van twee vrijstaande woningen past in de omgeving van het plangebied.
Deze verwachting dat Noord-Brabant blijft groeien is onlangs bevestigd in de meest actuele bevolkings- en woningbehoefteramingen die de provincie Noord-Brabant eind mei 2017 naar buiten heeft gebracht. Om de bevolkingsgroei van de gehele provincie te kunnen opvangen moet de Brabantse woningvoorraad tot 2030 nog met 120.000 woningen groeien. Met de toevoeging van twee woningen wordt een bijdrage geleverd aan de groeiende woningbehoefte.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het regionaal beleid.
De gemeenteraad van de gemeente Bernheze heeft op 1 februari 2010 de Structuurvisie Bernheze vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een samenhangend beeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen van de hele gemeente.
De gemeente Bernheze kan gezien worden als een landelijke enclave tussen de stedelijke regio's. De toekomstige ontwikkeling van de gemeente Bernheze vindt haar basis in twee kwaliteiten: enerzijds haar groene kwaliteiten, zowel in het grote middengebied, als in en rondom de kernen; anderzijds haar woonkwaliteiten, met een gevarieerd aanbod vanuit de vijf kernen. Deze visie is vooral gericht op het behoud van het bestaande, het karakteristieke landschap, de cultuurhistorische waardevolle elementen en het relatief grote voorzieningenaanbod dat zo kenmerkend is voor de gemeente. De bestaande kwaliteiten vormen het uitgangspunt voor veranderingen.
Onderdeel van de Structuurvisie Bernheze 2010 is het Ruimtelijk Casco. Het Ruimtelijk Casco betreft het ontwikkelingskader voor de gemeente Bernheze en vormt een casco voor concrete projecten en plannen. Het Ruimtelijk Casco bestaat uit een kaartbeeld en toelichting. Deze zijn nadrukkelijk aan elkaar gekoppeld. De gemeente Bernheze heeft de kwaliteiten binnen de gemeente geformuleerd. De gemeente Bernheze wil een gemeente met een dorpse uitstraling blijven. Kleinschalige verstedelijking wil de gemeente niet uitsluiten, maar deze verstedelijking dient groen ingepast te zijn. Het landelijk wonen nabij een verstedelijkte omgeving is een kwaliteit van de gemeente.
Ruimte voor Ruimte
Toepassing van de regeling 'Ruimte voor Ruimte' is mogelijk binnen het zoekgebied dat door de gemeenteraad is aangewezen bij raadsbesluit van 9 juli 2009. Dit betreffen de extensiveringsgebieden overig en specifiek aangewezen bebouwingsconcentraties.
Toetsing
Het plangebied wordt in de Structuurvisie Bernheze aangeduid als halfopen landschap. In de structuurvisie is een toelichting op dit halfopen landschap opgenomen. Deze toelichting luidt als volgt:
"In de beekdalen en op de dekzandruggen rond de historische bebouwingsconcentraties heeft het agrarische gebruik van het open landschap geleid tot een halfopen landschap met oude bouwlanden, boxcomplexen en kronkelende wegen. Het halfopen landschap wordt voor het grootste deel gebruikt als landbouwgrond. Door de variatie in dit halfopen landschap is er een coulisselandschap gevormd. Het voegt een kwaliteit toe aan het beeld van de gemeente Bernheze en dient geconserveerd te worden. Verandering aan dit landschap moet hier ook zoveel mogelijk worden voorkomen."
Figuur 3.4: Uitsnede kaart Ruimtelijk Casco – Structuurvisie Bernheze met plangebied in rood (Gemeente
Bernheze)
Het plangebied grenst aan het bebouwingscluster Vinkelsestraat-Dennenboomstraat. Ook voor dergelijke bebouwingsclusters is in de structuurvisie een nadere toelichting opgenomen:
"De oorspronkelijke dorpslinten, die aan de oude routes zijn ontstaan, zijn waardevol als historische structuur. Deze zijn uitgegroeid tot een kern of zijn beperkt gebleven tot een bebouwingscluster. Strategie voor de bebouwingsclusters is het hergebruik van voormalige agrarische bedrijfslocaties voor niet-agrarische functies alsmede (beperkte) toevoeging van nieuw bouwvolume. Belangrijke randvoorwaarde voor de verruimde mogelijkheden is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in brede zin. Een voorbeeld hiervan is sloop van bebouwing als compensatie voor verruimde mogelijkheden al dan niet in combinatie met rood voor groen, het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of een versterking van natuur- en landschapswaarden in de omgeving. Verdichting van het bebouwingscluster is dus in bepaalde gevallen toegestaan, indien dit tot een ruimtelijke verbetering leidt.
Ook door verdunning kunnen bebouwingsclusters in kwalitatieve zin worden versterkt, doordat de open relaties met het landschap worden hersteld. De bestaande waardevolle doorzichten naar het buitengebied dienen gehandhaafd te blijven. Nieuwbouw dient qua maat en schaal passend te zijn in de omgeving.''
Het plangebied is gelegen binnen een woonwerkontwikkelingsgebied en grenst aan het bebouwingscluster Vinkelsestraat-Dennenboomstraat. De beoogde herontwikkeling is passend binnen deze bebouwingsconcentratie en bij de andere toegestane Ruimte voor Ruimte projecten in de omgeving.
De woningmarkt is de afgelopen jaren grondig veranderd. De spelende trends en ontwikkelingen hebben consequenties voor de woningvraag, de woningvoorraad en de woonomgeving. Het is zaak voor de gemeente Bernheze om met beleid hierop in te spelen. Daarom heeft de gemeente een nieuwe Woonvisie opgesteld; 'creatief op weg naar een nieuw evenwicht'.
Door de diverse veranderingen sluit de vraag niet altijd aan bij het woningaanbod in Bernheze. De gemeente streeft daarom de komende jaren naar een nieuw evenwicht, waarbij woningen toegevoegd en aangepast worden, aan de hand van de wensen die er zijn. Om dit te bereiken zal soms gebotst worden tegen belemmeringen vanuit de markt of (Rijks)beleid. De gemeente gaat daarom geregeld op zoek (samen met partners in het wonen, o.a. corporaties, particuliere woningbezitters, zorgaanbieders, ontwikkelaars) naar creatieve oplossingen om het wonen in Bernheze nog aantrekkelijker te maken. Met andere woorden: Bernheze gaat creatief op weg naar een nieuw evenwicht in onze woningmarkt. Om dit te bewerkstelligen heeft de gemeente een viertal speerpunten opgesteld:
Conclusie
Onderhavig plan past in het beleid van de Woonvisie 2016-2021. Door de voorgenomen ontwikkeling worden twee woningen toegevoegd aan de bestaande voorraad die de komende 5 jaar met ten minste 900 woningen moet worden uitgebreid. Deze woningen worden vrijstaand ontwikkeld waardoor ingespeeld kan worden op de woonwens van de particulier. De nieuwbouw moet daarnaast voldoen aan de EPC-normen waardoor er ook sprake is van verduurzaming.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het gemeentelijk beleid.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Sinds 7 juli j.l. is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de toevoeging van twee woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.
Plaats van het project en kenmerken
Voor een toelichting op de plaats van het project en de kenmerken wordt verwezen naar hoofdstuk 1 en 2 van dit bestemmingsplan.
De kenmerken van de potentiële effecten
Voor de realisatie van de woningen en herinrichting van het terrein worden de gebruikelijke bouwmaterialen en natuurlijke hulpbronnen benut. Afvalstoffen zullen ontstaan tijdens de sloop-, aanleg- en gebruiksfase. Afvalstromen zullen zoveel mogelijk worden gescheiden ten behoeve van hergebruik. Gelet op de tijdelijkheid van de sloop- en aanlegwerkzaamheden kunnen blijvende negatieve milieueffecten uitgesloten worden. Tevens zal vanwege de kleinschaligheid ook geen sprake zijn van significante negatieve milieueffecten, zoals geluid- en stofoverlast, ten tijde van de werkzaamheden.
In de nabijheid van de ontwikkeling zijn geen andere projecten bekend. Het is niet te verwachten dat als gevolg van de ontwikkeling in combinatie met de bestaande functies onaanvaardbare cumulatieve effecten optreden.
De ontwikkeling zelf leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Ten gevolge van de relevante toename van verharding zijn geen watercompenserende maatregelen noodzakelijk. Indien een deel van de watergang gedempt wordt is watercompensatie en een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.
Door de voorgenomen ontwikkeling zal het aantal verkeersbewegingen beperkt toenemen. Hierdoor is geen sprake van relevante uitstralingseffecten vanwege geluid naar de omgeving. De beoogde ontwikkeling draagt tevens 'niet in betekende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. De parkeerbehoefte van de nieuwe woningen wordt op eigen terrein gerealiseerd.
De ontwikkeling voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid en de aspecten archeologie en cultuurhistorie staan de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Conclusie
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding dat ernstige milieugevolgen te verwachten zijn. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten. Het bevoegd gezag zal voor vrijgave van het ontwerpbestemmingsplan besluiten dat geen milieueffectrapportage voor de voorgenomen planontwikkeling noodzakelijk is.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Onderzoek
Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2. Uit het bodemonderzoek blijkt dat in de boven- en ondergrond geen verontreinigingen aanwezig zijn. Het grondwater is wel licht verontreinigd met barium. Deze metaalverontreiniging is te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.
Er zijn tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
Conclusie
De resultaten van het verrichte bodemonderzoek vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van de locatie. Als grond vrijkomt van de onderzoekslocatie zal die, afhankelijk van de bestemming en toepassing bij afvoer van de grond, een partijkeuring conform AP04 moeten ondergaan. De toepassing elders moet bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming gemeld worden.
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Aa en Maas, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid provincie Noord-Brabant
Het provinciaal beleid is onder andere verwoord in het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016- 2021. Het plan staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Het document vormt de strategische basis voor het Brabantse waterbeleid en waterbeheer, voor de korte en lange termijn. Het Waterplan houdt rekening met duurzaamheid en klimaatveranderingen. Het is een breed gedragen beleidsplan, omdat het tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met veel belanghebbend (water)partijen in Brabant.
Beleid waterschap Aa en Maas
Het waterschap Aa en Maas is verantwoordelijk voor het waterbeleid in en om onderhavig plangebied in de gemeente Bernheze. Het waterschap zorgt ervoor dat er voldoende water is en dat dit water een goede kwaliteit heeft. Om deze taak goed uit te voeren, zijn wettelijke regels nodig, ook op en langs het water. Deze regels staan in de Keur van het waterschap en gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van waterschap Aa en Maas. Het waterschap stelt ter concretisering van het waterhuishoudkundig beleid kaartmateriaal vast. Voor wat betreft de aanwijzing van de gebieden waarvoor een vergunning voor het lozen in en afvoeren naar oppervlaktewateren is vereist is, is dit ook een taak van het waterschap.
In het Waterbeheerplan 2016-2021 staan de doelen die het waterschap wil bereiken, hoe ze dat willen doen en met welke partners. Dit zijn gemeenten, industriële en agrarische ondernemers, natuurverenigingen, de provincie en het Rijk. De hoogste prioriteit van het waterschap is om vanuit hun verantwoordelijkheid bij te dragen aan de veiligheid, gezondheid en het welzijn van de inwoners in de regio. Daarnaast staan zij voor innovatief en duurzaam waterbeheer. Bij dit waterbeheer laat het waterschap zich continu leiden door zijn missie: "Het ontwikkelen, beheren en in stand houden van gezonde, robuuste en veerkrachtige watersystemen, die ruimte bieden aan een duurzaam gebruik voor mens, dier en plant in het gebied, waarbij de veiligheid is gewaarborgd en met oog voor economische aspecten". Naast de bijdrage aan een duurzame leefomgeving met de aanwezigheid van een goed functionerend watersysteem, draagt het waterschap ook bij aan bredere maatschappelijke thema's:
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's c.q. speerpunten uit het waterbeheerplan en heeft het waterschap een verordening; de Keur en de Legger. De Brabantse waterschappen hebben een gezamenlijke Keur opgesteld, genaamd de Brabantkeur. Deze bevat zoals reeds vermeld gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De Legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. In de Brabantkeur staat weergegeven dat het verboden is om zonder vergunning van het waterschap hemelwater, afkomstig van verhard oppervlak met een totaal oppervlakte van 2.000 m² of meer, op het oppervlaktewater te lozen. Het waterschap toetst een waterparagraaf op onder andere op onderstaande punten:
Keur waterschap Aa en Maas 2015
De 'Keur Waterschap Aa en Maas 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater, die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van waterschap Aa en Maas. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunningverlening. De Keur van het waterschap is onder andere van toepassing wanneer direct of indirect wordt geloosd naar een oppervlaktelichaam.
De drie Brabantse waterschappen (Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta) hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m². Wanneer de toename van het verhard oppervlak minder is dan 2.000 m² is er vanuit het waterschap geen compensatieverplichting. In deze gevallen is de gemeente het bevoegd gezag.
Gemeentelijk beleid
Het doel van het integrale waterplan Bernheze luidt als volgt: “het ontwikkelen van een integrale visie in de omgang met water in de breedste zin van het woord”. Het integrale aspect betekent dat het gehele systeem van grond- en oppervlaktewater centraal staat, inclusief aan- en afvoer van water. De keten van drinkwater, riolering en afvalwaterzuivering wordt in de visie betrokken daar waar deze het watersysteem beïnvloedt. Als algemeen streefbeeld voor de gemeente voor 2030 is gesteld: “Het hebben en houden van een veilige, kwalitatief hoogwaardig leefbare gemeente, waarin een gezond en veerkrachtig watersysteem aanwezig is en duurzaam met water wordt omgegaan. Daarnaast versterken de Aa, Leijgraaf en Groote Wetering, als herkenbare beeksystemen met een natuurlijk karakter, enerzijds de leefbaarheid en identiteit en anderzijds de (water)recreatieve en toeristische positie van Bernheze”. De volgende thema's zijn in het waterplan gehanteerd:
Planologisch relevant stelt het gemeentelijk beleid dat bij de berekening van de watercompensatie de bebouwing die gesloopt wordt ten gevolge van de ontwikkeling als onverhard gebied beschouwd dient te worden.
Onderzoek
Bodemopbouw en grondwater
De bodem bestaat volgens de Bodemkaart van Nederland uit een veldpodzolgrond, die volgens de Stichting voor Bodemkartering voornamelijk is opgebouwd uit leemarm en zwak lemig fijn zand. De afzettingen, waarin deze bodem is ontstaan, behoren geologisch gezien tot de Formatie van Boxtel.
Het eerste watervoerend pakket heeft een dikte van ± 44,5 meter en wordt gevormd door de grove en grindrijke zanden van de Formaties van Beegden en Sterksel. Op deze fluviatiele en glaciofluviatiele formaties liggen de fijnzandige, matig goed doorlatende dekzandafzettingen, behorende tot de Formatie van Boxtel, met een dikte van ± 11 meter. Het eerste watervoerend pakket wordt aan de onderzijde begrensd door kleiafzettingen van de Formatie van Stamproy.
Figuur 4.1: Uitsnede bodemkaart van Nederland met plangebied in rood (Bodemdata)
De gemiddelde stand van het freatisch grondwater bedraagt ± 5,5 meter +NAP conform het uitgevoerde bodemonderzoek, waardoor het grondwater zich op ± 1,5 meter -mv zou bevinden. Het water van het eerste watervoerend pakket stroomt volgens de isohypsenkaart van de Dienst Grondwaterverkenning van TNO, in westelijke richting.
Figuur 4.2: GHG ter plaatse van het plangebied (GHG is 6,30 - 6,50 meter +NAP, het maaiveld ligt op ca. 7.0 meter +NAP)
Oppervlaktewater en waterkeringen
Ten zuidoosten van het plangebied is een watergang aanwezig. Deze watergang is opgenomen als een secundaire waterloop (B-watergang) op de legger van het waterschap Aa en Maas. De watergang kent geen beschermingszone. Het plangebied ligt niet in de kern- /beschermingszone van een primaire of regionale waterkering.
Figuur 4.3: Uitsnede legger oppervlaktewater (Waterschap Aa en Maas)
Keur
Het plangebied is niet gelegen binnen een keurbeschermingsgebied zoals een attentiegebied of een invloedsgebied.
Figuur 4.4: Uitsnede Keurkaart (Waterschap Aa en Maas)
Verhard oppervlak
Voor de te realiseren Ruimte voor Ruimte woningen met bijgebouw en erfverharding wordt een verhard oppervlak van circa 950 m2 verwacht, bestaande uit:
Wat | Verhard oppervlak | |
Twee nieuwe woningen | Max. 1000 m3 per woning = ±225 m2 x 2 = 450 m2 | |
Nieuwe bijgebouwen | Max 100 m2 per woning x 2 = 200 m2 | |
Erfverharding | Oprit = 75 m2 x 2 = 150 m2 Parkeerplaatsen = 12,5 m2 x 4 = 50 m2 Terras = 50 m2 x 2 = 100 m2 |
|
Totaal | 950 m2 |
Tabel 4.1: Overzicht verhardingen
Plannen met een verhardingstoename tot 2.000 m2 zijn onder de Keur vrijgesteld van compensatie.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Kwaliteit van te lozen en infiltreren regenwater
Om de kwaliteit van het hemelwater te garanderen dienen onderdelen welke met regenwater in aanraking kunnen komen, te worden vervaardigd of te bestaan uit niet-uitloogbare bouwmaterialen zoals kunststoffen of gecoat staal of aluminium (in plaats van zink, lood of asfalt etcetera). Door het gebruik van niet-uitlogende materialen komen geen verhoogde concentraties verontreinigende stoffen (DuBomaatregelen) voor in het te infiltreren water. In de nieuwe situaties wordt alleen het huishoudelijk afvalwater geloosd op de riolering. Het schoon hemelwater wordt afgekoppeld en wordt overwegend geïnfiltreerd in de bodem. Het huishoudelijk afvalwater zal op de riolering worden geloosd. Enkel schoon regenwater mag worden geïnfiltreerd. Infiltratie van afgekoppelde verhardingen zoals opritten, parkeerplaatsen en terrassen mag niet verontreinigd zijn met chemische bestrijdingsmiddelen, olie, agressieve reinigingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen.
Conclusie
Ten gevolge van de relevante toename van verharding zijn geen watercompenserende maatregelen noodzakelijk. In overleg met het waterschap zal worden besloten wat de beste maatregel is om de ontsluiting vanaf de Schrikkelvenstraat te realiseren. Indien een deel van de watergang gedempt wordt, is watercompensatie en een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
In het plangebied of de directe omgeving ervan zijn geen planologisch relevante hoogspanningsverbindingen, straalpaden, kabels of leidingen aanwezig.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Tabel 4.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (Wm) kunnen bestuursorganen bevoegdheden uitoefenen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit zoals de vaststelling van een wijzigingsplan. Bij de uitoefening van deze bevoegdheden moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uit de Wm.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens ook rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft de toevoeging van twee woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Bosschebaan in Heesch zelf. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen.
Figuur 4.5: Uitsnede NSL-monitoringstool met plangebied in rood (Rijksoverheid)
Vinkelsestraat 65 en 67
De luchtkwaliteit wordt daarnaast mede bepaald door de fijn stof uitstoot van veehouderijen. Met name pluimveebedrijven kennen een grote uitstoot van fijn stof. Nabij het plangebied zijn twee varkenshouderijbedrijven gelegen. Op basis van cijfers uit web-bvb is de uitstoot 62.000 g/pm10/jr ter plaatse van de Vinkelsestraat 65 en 177.000 g/pm10/jr ter plaatse van de Vinkelsestraat 67. De bijdrage van veehouderijen kan worden getoetst op basis van de Handreiking Fijn Stof en Veehouderijen (2010). In de handreiking is een tabel opgenomen waarbij het verband tussen afstand en fijnstof bijdrage is opgenomen. Indien bij een bepaalde afstand niet méér wordt geëmitteerd dan is opgenomen in de tabel dan is de bijdrage zeker 'niet in betekenende mate'.
Afstand tot te toetsen plaats | 70 m | 80 m | 90 m | 100m | 120 m | 140 m | 160 m |
Totale emissie in g/jr van uitbreiding/oprichting | 324000 | 387000 | 473000 | 581000 | 817000 | 1075000 | 1376000 |
Tabel 4.3: Afstand en bijdrage fijn stof waarbij wordt voldaan aan het criterium NIBM
Conclusie
De beoogde woningen zijn gelegen op een afstand van meer dan 100 meter van de veehouderijbedrijven. Op basis van de bovenstaande tabel kan worden geconcludeerd kan worden dat de bijdrage fijn stof afkomstig van de veehouderijbedrijven 'niet in betekende mate is'. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. Woningen zijn geluidgevoelige functies waarvoor, indien gelegen binnen de geluidzone van gezoneerde wegen, het akoestisch leefklimaat aannemelijk dient te worden gemaakt.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Onderzoek
De woonpercelen worden ontsloten aan de Schrikkelvenstraat. Een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom (type II) met een maximum snelheid van 60 km/u. De Schrikkelvenstraat is niet doodlopend, maar gaat voorbij het plangebied door als onverharde weg, waardoor de verkeersintensiteit voornamelijk uit bestemmingsverkeer bestaat. De intensiteit zal daarmee dusdanig laag zijn dat de voorkeursgrenswaarde op de nieuwe woningen niet zal worden overschreden. De woningen worden om deze reden niet getoetst ten gevolge van het wegverkeer van de Schrikkelvenstraat. Ten westen van de woonpercelen is de Vinkelsestraat gelegen, een erftoegangsweg (type I) buiten de bebouwde kom. De Vinkelsestraat heeft een geluidzone van 250 meter. De woonpercelen zijn gelegen op circa 200 à 250 meter, waardoor de geluidbelasting op de woonpercelen is getoetst ten gevolge van het verkeer op deze weg.
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 3.
Conclusie
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidcontour van de voorkeursgrenswaarde is gelegen op 25 meter van de as van de Vinkelsestraat. De woonpercelen zijn gelegen op meer dan 200 meter van de Vinkelsestraat, waardoor wordt geconcludeerd dat de woningen in een goed akoestisch woon- en leefklimaat kunnen worden mogelijk gemaakt.
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer is er geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit volgt uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van vaste jurisprudentie dient in dat kader onder meer te worden aangetoond dat een goede verkeersafwikkeling is gewaarborgd en er voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is. In dit kader wordt uitgegaan van onderstaande kencijfers, uitgangspunten en andere informatie.
Onderzoek
Verkeersgeneratie en afwikkeling
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Bernheze, een weinig stedelijke gemeente. Op basis van het autobezit in de gemeente worden hiervoor de gemiddelde kencijfers gehanteerd uit publicatie 317 van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Voor een vrijstaande koopwoning geldt een verkeersgeneratie van 8,2 mvt/etmaal per woning op een gemiddelde weekdag. In de toekomstige situatie bedraagt de verkeersgeneratie van de twee nieuwe woningen afgerond 16 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Gezien de geringe omvang van de toekomstige verkeersgeneratie zal de ontwikkeling niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de Parkeernormennota Gemeente Bernheze zoals vastgesteld op 9 juli 2015. De parkeerbehoefte van een woning in de categorie 'meerpersoons > 60 m2' bedraagt 2 parkeerplaatsen per woning buiten de bebouwde kom. Voor de twee woningen dienen 4 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd te worden. Hier is voldoende ruimte voor, waardoor er geen problemen verwacht worden bij het parkeren. Tevens is in de regels van dit bestemmingsplan geborgd dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden voordat medewerking verleend kan worden aan de uitvoering van het planvoornemen.
Conclusie
De bereikbaarheid van het plangebied is goed. Door de ontwikkelingen neemt de verkeersgeneratie slechts beperkt toe waardoor er geen problemen zullen ontstaan in de verkeersafwikkeling. Ten aanzien van parkeren gaat het om een toename die op eigen terrein opgevangen dient te worden. Hier is voldoende ruimte voor.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
De omgeving van het plangebied kan worden getypeerd als rustig buitengebied. In de omgeving van het plangebied zijn met name woningen en enkele (agrarische) bedrijven gelegen. In de paragraaf milieuhinder agrarische bedrijven wordt ingegaan op de nabijgelegen agrarische bedrijven.
Op circa 50 meter ten noordoosten van het plangebied is een dierenpension (Schrikkelvenstraat 4) gelegen. Deze afstand wordt gemeten vanaf de grens van de inrichting van het dierenpension tot het bouwvlak van de (beoogde) woningen. Op grond van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering geldt voor een dergelijke inrichting een richtafstand van 100 meter voor het aspect geluid. Aan de richtafstand wordt niet voldaan. De afstand uit de VNG-publicatie betreft geen harde afstandseis. Van de afstand mag gemotiveerd worden afgeweken.
Ten behoeve van de milieuvergunning is in het verleden akoestisch onderzoek uitgevoerd voor het dierenpension. Inmiddels is de milieuvergunning niet meer van toepassing en valt die inrichting inmiddels onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. Uit het akoestische onderzoek behorende bij de inrichting aan de Schrikkelvenstraat 4 en het besluit "intrekken maatwerkvoorschriften (geluid)" van 5 juli 2016 blijkt dat ter plaatse van omliggende bestaande woningen voldaan wordt aan de geluidsnormen zoals gesteld in artikel 2.17, lid 1 van het Activiteitenbesluit. Beide stukken zijn toegevoegd in de bijlagen 4 en 5. Onder andere ter plaatse van de woningen Schrikkelvenstraat 5 en 7 wordt aan de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit voldaan. Beide woningen zijn dichterbij het dierenpension gelegen dan de beoogde nieuwe woningen, maar wel in een andere richting.
Om deze reden is aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd ter hoogte van de nieuwe woningen. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 6. Uit dit onderzoek blijkt dat de berekende 45 dB(A)-contour (langtijdgemiddeld beoordelingsniveau) op de rand van het plangebied ligt. Daarmee wordt voldaan aan de grenswaarde van 45 dB(A) voor een rustige woonwijk/rustig buitengebied (dagperiode). Het maximale geluidsniveau op de rand van het plangebied bedraagt LAmax = 64 dB(A), waarmee wordt voldaan aan de richtwaarde van 65 dB(A). Hierdoor vormt de bouw van de beoogde woningen geen belemmering voor de bedrijfsvoering en milieuruimte van het dierenpension en zal ter plaatse van de nieuwe woningen sprake zijn van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Naast het dierenpension en de agrarische bedrijven, waarop in de volgende paragraaf nader wordt ingegaan, zijn in de omgeving van het plangebied geen overige bedrijven gelegen die van invloed zijn op het plangebied.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nog te realiseren) woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de voorgenomen ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Toetsingskader
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in tabel 4.4.
Tabel 4.4: Overzicht geurnormen Wgv
Voor alle stallen gelden minimumafstanden tussen de buitenzijde van het dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object (artikel 5 Wgv). Voor buiten de bebouwde kom gelegen geurgevoelige objecten geldt een minimumafstand van 25 meter en voor binnen de bebouwde kom gelegen geurgevoelige objecten geldt een minimumafstand van 50 meter.
Activiteitenbesluit milieubeheer
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Verordening Geurhinder en Veehouderij gemeente Bernheze 2013
De gemeente Bernheze heeft bij raadsbesluit van 12 december 2013 de ‘Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Bernheze 2013' vastgesteld. Er geldt een geurnorm van 3 ouE/m³ voor bestaande woongebieden. De gemeenteraad heeft een geurnorm van 8 ouE/m³ vastgesteld voor bestaande bedrijventerreinen in de bebouwde kom, extensiveringsgebieden rondom kernen, extensiveringsgebieden natuur en woonwerkontwikkelingsgebieden. Voor overige gebieden geldt een geurnorm van 10 ouE/m³. In artikel 4 van de gemeentelijke verordening is opgenomen dat een vaste afstand in acht moet worden genomen van 50 meter binnen de bebouwde kom en 25 meter buiten de bebouwde kom.
Onderzoek
Geuronderzoek
Op korte afstand van het plangebied zijn twee veehouderijen gevestigd. De toekomstige woningen zijn aan te merken als geurgevoelige objecten gelegen buiten de bebouwde kom. Om inzicht te krijgen in mogelijke beperkingen voor de omliggende intensieve veehouderijen Vinkelsestraat 65 en 67 zijn berekeningen gemaakt van de voorgrondbelasting geur. Daarnaast is op basis van de uitkomsten van de geurberekeningen en gegevens over de achtergrondgeurbelasting het woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen onderbouwd. Het geuronderzoek is toegevoegd in bijlage 7. Op basis van de Verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente Bernheze is in de geurberekeningen uitgegaan van een geurnorm van 8 ouE/m³ en een vaste afstand van 25 meter. De invoergegevens voor locatie Vinkelsestraat 65 zijn gebaseerd op de Melding Activiteitenbesluit van 24 juni 2015. De invoergegevens voor locatie Vinkelsestraat 65 zijn gebaseerd op de Omgevingsvergunning milieu van 1 november 2011.
Uit het geuronderzoek blijkt dat ter plaatse van het beoogde bouwvlak ruimschoots wordt voldaan aan de geldende geurnormen. Omliggende agrarische bedrijven worden niet beperkt in hun bedrijfsvoering. Daarnaast is voor het aspect geur sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen.
Vaste afstanden
Voor dieren met geuremissiefactor geldt een vaste afstand van 25 meter in het buitengebied op basis van de gemeentelijke verordening. Het gaat om de afstand van het emissiepunt van een dierenverblijf tot de buitenzijde (gevel) van een geurgevoelig object. De beoogde woningen zijn op meer dan 25 meter afstand van de dierenverblijven van de bedrijven aan de Vinkelsestraat 65 en 67 gelegen.
Volksgezondheid
Op basis van het 'Endotoxine toetsingskader 1.0' kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Het plangebied ligt buiten de risicoafstanden die aangehouden moeten worden rondom de varkens- en pluimveehouderijen in de omgeving. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.
Uit het VGO-2 onderzoek is gebleken dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Er liggen geen geitenhouderijen binnen 2 km van het plangebied. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.
Spuitzones
De omliggende gronden zijn bestemd als agrarisch zonder specifieke aanduiding bomenteelt of teeltondersteunende voorzieningen. Derhalve zijn fruitboomgaarden op basis van de huidige bestemming niet toegestaan. De omliggende gronden zijn momenteel (augustus 2018) voornamelijk in gebruik als grasland. Graslanden worden niet of nauwelijks bespoten. Planologisch gezien is op de omliggende gronden vollegrondsteelt mogelijk waarbij mogelijk sprake kan zijn van intensief gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Sinds 1 januari 2018 is een driftreductie van 75% verplicht op basis van het Activiteitenbesluit. Daarnaast is anders dan wanneer gewasbeschermingsmiddelen in de bomen- of fruitteelt worden toegepast, bij vollegrondsteelt nauwelijks sprake van een spuitnevel. Verder is rondom het plangebied o.a. een landschappelijke singel en haag voorzien, die eventuele resten van de gewasbeschermingsmiddelen kan tegenhouden. Gezien het voorgaande zal dit aspect niet leiden tot belemmeringen voor omliggende bedrijven en zijn er geen gezondheidsrisico's ter plaatse van de beoogde woningen.
Conclusie
Met betrekking tot milieuhinder van agrarische bedrijven is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de beoogde woningen. De omliggende agrarische bedrijven worden daarnaast niet beperkt in hun bedrijfsvoering door de bouw van de twee woningen.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient voor externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de risicobron. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
De gemeente Bernheze beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (2008). Hierin wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke omgang met externe veiligheid. De beleidsvisie bevat geen gebiedstypering of uitgangspunten die gehanteerd kunnen worden voor de verantwoording van het groepsrisico.
Overige wet- en regelgeving
Tot slot wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit en effectafstanden uit de 'Circulaire effectafstanden LPG-tankstations'.
Onderzoek en conclusie
Onderstaande paragraaf is afgestemd met de ODBN en de Veiligheidsregio Brabant Noord. Het advies van de Veiligheidsregio Brabant Noord is bijgevoegd in bijlage 8.
Risicovolle inrichtingen en vervoer van gevaarlijke stoffen
Volgens de professionele risicokaart zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig die van invloed zijn op het plangebied. Daarnaast vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor of over het water.
Buisleidingen
Op ca. 100 meter van het plangebied liggen de HD-aardgasleidingen A-527 en A-643. De leiding A527 heeft een werkdruk 66 bar en een diameter van 48 inch. De leiding A-643 heeft een werkdruk 80 bar en een diameter van 48 inch. Deze leidingen hebben externe veiligheidsrisico's voor de omgeving. De leidingen maken geen onderdeel uit van de landelijke structuurvisie buisleidingen, zie figuur 4.6.
Figuur 4.6: Uitsnede professionele risicokaart met plangebied in rood (Interprovinciaal overleg)
Plaatsgebonden risico
Uit de risicokaart blijkt, dat beide HD-aardgasleidingen geen plaatsgebonden risicocontour hebben. Het plaatsgebonden risico van de leidingen vormt derhalve geen belemmering voor het plan.
Groepsrisico
Het bij de diameter en druk van de leiding behorende invloedsgebied (1% letaliteit) en de 100% letaliteitcontour reiken beiden geheel over het plangebied . Derhalve dient in het kader van het plan een verantwoording van het groepsrisico voor de buisleidingen door het bevoegd gezag afgelegd te worden. Bij buisleidingen kan volstaan worden met een beperkte verantwoording wanneer:
Aan het tweede punt kan worden voldaan, omdat het plangebied is gelegen landelijk gebied (lage personendichtheid, max. 2 personen per ha) en de toename van het aantal personen door het plan beperkt is (ca. 5 personen). Daarom kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico voor deze leidingen. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico gaat over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding. De veiligheidsregio is om advies gevraagd over de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Dit advies is verwerkt in de (beperkte) verantwoording van het groepsrisico. De veiligheidsregio adviseert verder om voor de inrichting van het plangebied de Beleidsregels bereikbaarheid en bluswater als uitgangspunt te nemen. Indien hieraan wordt voldaan is er sprake van goede ontvluchtings- en bestrijdingsmogelijkheden.
Circulaire LPG-tankstations en veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit
In de omgeving van het plangebied zijn geen LPG-tankstation gelegen. Derhalve is de circulaire LPG-tankstations niet van toepassing op dit plan. Daarnaast zijn er geen veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit van toepassing op het onderhavige plan.
Beleidsvisie externe veiligheid
Toetsing van het plan aan de voorwaarden uit de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente geeft geen belemmeringen voor het voorgenomen plan.
(Beperkte) verantwoording groepsrisico
Vanwege de ligging van de planlocatie in het invloedgebied van de buisleiding A-527 en A-643 dient een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
Personendichtheid en hoogte van het groepsrisico
Gezien de zeer lage bevolkingsdichtheid rondom de buisleidingen (agrarisch buitengebied), zal het groepsrisico naar verwachting niet boven 10% van de oriëntatiewaarde uitstijgen.
Mogelijkheden bestrijdbaarheid van een calamiteit
De bestrijdbaarheid wordt op twee aspecten beoordeeld:
Is het rampscenario te bestrijden?
De mate van bestrijdbaarheid van een calamiteit is afhankelijk van de opkomsttijd brandweer, de bereikbaarheid van de locatie calamiteit en de bluswatervoorziening in de omgeving van de calamiteit.
Bij een calamiteit met de HD-aardgasleidingen A-527 en A-643 is het scenario fakkelbrand maatgevend. Voor het scenario fakkelbrand geldt, dat deze alleen geblust kan worden middels het afsluiten van de betreffende leiding(deel) door de leidingbeheerder. Het doven van het vuur na sluiting van de leiding neemt behoorlijk wat tijd in beslag. Middels het leggen van een waterscherm over de brandhaard kunnen de gevolgen van de fakkelbrand enigszins ingedamd worden. Hiervoor zijn wel aanzienlijke hoeveelheden water benodigd. De opkomsttijd van de brandweer ter plaatste van de calamiteit is voldoende. De bereikbaarheid van de locatie calamiteit is goed. De primaire bluswatervoorziening ter plaatse is slecht. De algemene conclusie is derhalve, dat de bestrijdbaarheid van een incident ter plaatse van de buisleidingen zeer matig is. Er zal daarom door de brandweer vooral defensief worden ingezet, waarbij de nadruk ligt op het ontruimen van het effectgebied.
Is de omgeving van het plangebied voldoende ingericht om de gevolgen van een calamiteit hierbinnen te bestrijden?
Het optreden van de brandweer zal zich in eerste instantie beperken tot het evacueren van mensen en het afzetten van het gevarengebied. Daarna zal worden overgegaan tot het beperken van de omvang van de calamiteit binnen het plangebied.
De mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote aantallen slachtoffers bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen binnen bebouwing en ontvluchten van het plangebied en zijn afhankelijk van het maatgevende scenario (brand, explosie en/of toxische wolk).
Mogelijkheden zelfredzaamheid
Voor het rampscenario fakkelbrand geldt, dat alle mensen binnen het plangebied zullen komen te overlijden, vanwege de plotselinge en intense hittestraling. Vluchten tot buiten het effectgebied zal daarom voor deze mensen niet mogelijk zijn.
Is het gebied voldoende ingericht om de zelfredzaamheid te kunnen faciliteren?
Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van gebouwen en omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden. Vanuit de hierboven geschetste mogelijkheden is het dus van belang, dat het plangebied:
Alarmering
Ter hoogte van de planlocatie is de WAS-dekking (sirene burgerbescherming) op orde. In geval van een calamiteit zal tevens NL-Alert worden ingezet. NL-Alert is een aanvullend alarmmiddel van de overheid voor de mobiele telefoon. Met NL-Alert kan de overheid mensen in de directe omgeving van een noodsituatie met een tekstbericht informeren. In het bericht staat specifiek wat er aan de hand is en wat je op dat moment het beste kunt doen.
Vluchtmogelijkheden
Het plangebied is naar meerdere zijden te ontvluchten. Ontvluchten kan in alle gevallen van de risicobronnen af.
Schuilmogelijkheden
Voor het scenario fakkelbrand geldt, dat schuilen binnen de bebouwing, vooral in de directe nabijheid van de risicobron (hittestraling te intens), geen optie is.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de grenswaarde c.q. richtwaarde voor het plaatsgebonden risico van de buisleidingen en aan de kaders die zijn vastgelegd in de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Bernheze. De planlocatie ligt binnen het invloedsgebied en 100% letaliteitsgebied van de HD-aardgasleidingen A-527 en A-643. Het groepsrisico is beperkt verantwoord en wordt aanvaardbaar geacht. De volgende overwegingen spelen daarbij een rol:
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
Toetsingskader
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1, lid 2). Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan en het daarbij behorende besluit is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan enkel naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Onderzoek en conclusie
Omtrent het cultuurhistorisch beleid heeft de gemeente Bernheze een 'cultuurhistorische waardenkaart' (figuur 4.7) gerealiseerd. Hierop is te zien dat in de directe omgeving van het plangebied aan de Schrikkelvenstraat diverse cultuurhistorische waarden aanwezig zijn zoals oude wegtracés (hoge en redelijk hoge waarde), waardevol landgoed, twee monumentale bomen, een rijksmonument aan Vinkelsestraat 57 en een monument in de categorie 'overige historische bouwkunst' aan Vinkelsestraat 65.
Dergelijke cultuurhistorische waarden zijn in het plangebied niet aanwezig. Wel zal de toekomstige ontsluiting van de woningen mogelijk plaatsvinden op het oude wegtracé. Omdat er reeds meerdere ontsluitingen op dit tracé aanwezig zijn en het tracé zelf als zodanig blijft bestaan, zal de beoogde ontwikkeling geen invloed hebben op cultuurhistorische waarden.
Figuur 4.7: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Bernheze met plangebied in rood (gemeente Bernheze)
Toetsingskader
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
De gemeente Bernheze heeft ervoor gekozen om in het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg en de Wet ruimtelijke ordening een eigen gemeentelijk archeologiebeleid te formuleren. Dit archeologiebeleid is op 3 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld en bestaat uit de 'Nota Archeologiebeleid Gemeente Bernheze' en de 'Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart Gemeente Bernheze'. Op basis van deze documenten, is de gemeente Bernheze in staat om op verantwoorde wijze een archeologiebeleid te implementeren. Met dit beleid wordt een juiste balans gevonden tussen een goede omgang met het archeologisch erfgoed en andere maatschappelijke belangen die bij planontwikkelingen moeten worden afgewogen.
Onderzoek en conclusie
Zie figuur 4.8 voor een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Bernheze. Het plangebied is met rode belijning aangeduid.
Figuur 4.8: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Bernheze met plangebied in rood (Gemeente Bernheze)
Zoals op de archeologische beleidskaart in beeld gebracht is, ligt het plangebied op de grens van een tweetal archeologische verwachtingszones. Het grootste gedeelte van het plangebied (ca. 80%) wordt gekenmerkt door een lage archeologische verwachtingswaarde, waarvoor geen onderzoeksplicht geldt. Het overige gedeelte van het plangebied wordt gekenmerkt door een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Voor een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht voor een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm diep en een verstoringsoppervlakte van meer dan 2.500 m2. Aangezien de verstoringsoppervlakte in het gedeelte met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde onder de 2.500 m2 blijft is nader onderzoek niet noodzakelijk.
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden. De gemeente Noord-Brabant heeft deze natuurgebied aangeduid als Natuurnetwerk Brabant (NNB).
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek en bevindt zich op circa 6 kilometer ten westen van het plangebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) of een ecologische verbindingszone.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de geringe ontwikkeling en afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Tevens genereert de beoogde ontwikkeling vanwege deze redenen qua stikstofdepositie eveneens geen problemen. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Noord-Brabant staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar mogelijk aanwezige beschermde plant- en diersoorten ter hoogte van het plangebied. Deze inventarisatie is bijgevoegd in bijlage 9. Uit de inventarisatie blijkt dat er geen beschermde plantsoorten ter hoogte van het plangebied aanwezig zijn. Het plangebied bezit tevens geen mogelijkheden voor vleermuizen en vogels om er te verblijven. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Voor weide- en akkervogels wordt het gebied te intensief gebruikt en is er te veel verstoring. De aanwezigheid en/of verstoring van beschermde plant- en diersoorten wordt uitgesloten.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkelingen leiden niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van onderhavige bestemmingpslantoelichting met bijlagen.
De verbeelding bestaat uit een planverbeelding, getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1.000. De bestemming 'Agrarisch' is aangegeven, evenals de plangrens en 'bouwvlak'. Daarnaast is in het bestemmingsplan de functieaanduidingen 'specifieke vorm van wonen- ruimte voor ruimte' en de gebiedsaanduiding 'wro-zone - woonwerkontwikkelingsgebied' opgenomen. Ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is voor een gedeelte van het plangebied van toepassing.
De planregels zijn verdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 geeft de inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsplanregels weergegeven. In dit hoofdstuk worden de op de verbeelding opgenomen bestemmingen geregeld. In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen waaronder de antidubbeltelbepaling en algemene bouwregels. In hoofdstuk 4 zijn de overgangsregels en is de slotregel opgenomen. Hierna volgt een toelichting per hoofdstuk.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn de bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemene spraakgebruik onvoldoende vast gedefinieerd zijn en waarbij derhalve verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels voor kan komen.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken en percelen gemeten moet worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
De regels in een bestemming zijn conform de SVBP2012 (indien van toepassing) als volgt opgebouwd en benoemd:
Een bestemmingsregel hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit verschilt per bestemming. In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien er sprake is van andere aan de grond toegekende functies, worden deze daarna omschreven. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen (hoofdgebouwen), bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor een toetsing van de aanvraag om omgevingsvergunning overzichtelijk is. In de planregels betreft hoofdstuk 2 de regels inzake de bestemming ‘Agrarisch’ (artikel 3) en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' (artikel 4).
Artikel 3 Agrarisch
De voor ‘Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor het agrarisch grondgebruik, twee burgerwoningen, extensieve dagrecreatie, verkeers- en parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en behoud, bescherming of herstel van landschapselementen. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – ruimte
voor ruimte’ zijn twee Ruimte voor Ruimte woningen toegestaan met een inhoud van maximaal 1.000 m³ en 100 m² aan bijgebouwen. Deze twee woningen zijn alleen van toepassing bij de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte'.
Artikel 4 Waarde – Archeologie 3
De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van gronden van archeologische waarde en gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van de vergunningverlener in voldoende mate zijn vastgesteld, waarbij advies wordt ingewonnen van een senior-archeoloog over de aard van het uit te voeren onderzoek. Indien uit het rapport blijkt dat ter plaatse archeologische waarden zullen of kunnen worden verstoord, kunnen door de vergunningverlener voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 5 Antidubbeltelbepaling
In dit artikel zijn regels opgenomen om te voorkomen dat bij het beoordelen van het ene plan gronden worden meegeteld die al bij een vorig plan waren meegeteld. Gronden kunnen maar één keer worden meegeteld bij het beoordelen van een bouwplan. Gronden kunnen maar één keer worden meegeteld bij het beoordelen van een bouwplan.
Artikel 6 Algemene bouwregels
In dit artikel is opgenomen voor welke onderwerpen de aanvullende werking van de bouwverordening uitgesloten is.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een verbod voor het gebruik van de gronden in strijd met de bestemming opgenomen.
Artikel 8 Algemene aanduidigingsregels
In dit artikel is nader ingegaan op de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - woonwerkontwikkelingsbied'.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In artikel 9 zijn regels gegeven voor het toepassen van algemene afwijkingsregels voor geringe afwijkingen zoals beschreven in de regels.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In artikel 10 zijn regels gegeven omtrent wijziging van het bestemmingsplan.
Artikel 11 Overige regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan worden verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van inwerkingtreding van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
In artikel 12 wordt omschreven hoe wordt omgegaan met het bestaand gebruik en met de bestaande bebouwing ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Artikel 13 Slotregel
In dit artikel wordt de naam van de regels vastgesteld.
In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 wordt het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartners van de gemeente Bernheze.
Overeenkomstig de wettelijke vereisten wordt het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn wordt eenieder de mogelijkheid geboden zienswijzen over dit ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
Het voorliggende plan betreft een particulier initiatief. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en de bijbehoren leges zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan onderhavig plan geen financiële consequenties verbonden.
De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met de betreffende initiatiefnemer waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.