Plan: | Brugdam 17 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1719.5bp14brugdam17-vg01 |
Recreatieparadijs De Belhamel, gesitueerd aan de Brugdam 17 in Lage Zwaluwe, wenst te komen tot uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten met een natuurspeeltuin. Momenteel zijn er een binnenspeeltuin, een survivalhal en bowlingbanen gesitueerd. Het aanbod aan buitenactiviteiten is beperkt tot een kleinschalige speeltuin, een terras en een skelterbaan. Doel van de realisatie van de natuurspeeltuin is met name om het aantal bezoekers in de zomerperiode te verhogen en daarmee door het jaar heen een meer evenwichtige bedrijfsvoering te garanderen.
De natuurspeeltuin wordt direct grenzend aan het huidige bedrijfsperceel gerealiseerd en heeft een oppervlakte van circa 2,3 hectare.
Omdat het plan niet te realiseren is binnen het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Hooge en Lage Zwaluwe", zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 26 februari 1993, is een wijziging van het bestemmingsplan benodigd. Ook het in procedure zijnde bestemmingsplan "Buitengebied" (ontwerp gepubliceerd op 25 oktober 2013) biedt geen mogelijkheden om de natuurspeeltuin te realiseren. In beide plannen heeft het plangebied een agrarische bestemming.
Het plangebied ligt ten oosten van de kern Lage Zwaluwe aan het einde van het bebouwingslint Brugdam en staat kadastraal bekend als gemeente Drimmelen, sectie I, nummers 3635, 3636 en 3205 (ged.). De gronden waar nu de bedrijfsbebouwing en woning zijn opgericht maken geen deel uit van het plangebied en vallen daarmee buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan heeft de volgende opbouw:
Ligging plangebied ten opzichte van de kern Lage Zwaluwe
Lage Zwaluwe is ontstaan langs de Amer als een langgerekt dijkdorp met deels een binnendijkse onderstraat. Ook Hooge Zwaluwe maakt deel uit van het dijklint dat als landschapselement nog steeds goed zichtbaar is. Het besloten bebouwingslint vormt een groot contrast met het open agrarische polderlandschap. Het voor een groot deel bebouwde dijklint kronkelt zich een weg vanaf Helkant in het zuiden, via Hooge en Lage Zwaluwe in westelijke richting naar Moerdijk.
Ontstaan als agrarische nederzetting met enkele boerderijen aan de dijk is Lage Zwaluwe tot het begin van de twintigste eeuw steeds verder uitgebreid door verdichting van bestaande linten en de vorming van nieuwe bebouwingslinten langs bestaande wegen. Het lint wordt gekenmerkt door een smal straatprofiel met aan weerszijden dijkwoningen. Het kronkelende verloop benadrukt het besloten karakter van het lint. Door het smalle profiel zijn geen trottoirs aanwezig en is het slechts aan één zijde van de weg mogelijk om te parkeren. De bebouwing is niet geheel aaneengesloten. Doorzichten tussen panden zorgen voor een directe relatie met het achterliggende polderlandschap. Het contrast tussen open en besloten is op deze plaatsen goed beleefbaar.
Na de Tweede Wereldoorlog zijn de meeste planmatige woongebieden ten zuidwesten van het dijklint gerealiseerd. Lage Zwaluwe-west is een woongebied in ontwikkeling dat het bebouwde gebied tussen het dijklint en de Oudeweg afrondt.
De enige woonbuurt ten noorden van het dijklint is de villawijk Princenhil, gebouwd in de jaren '70 en '90. Het gebied heeft een geheel eigen, ruime en vooral groene opzet.
Het buitengebied rond Lage Zwaluwe bestaat uit zeekleigebied. Dit landschap wordt gekenmerkt door een schijnbaar willekeurig patroon van aaneen gekoppelde individuele polders. Het gebied heeft hierdoor een dubbel karakter. Enerzijds is er het grootschalige open rationele agrarische landschap met lange en rechte wegen en waterlopen. Anderszijds is er het grillige verloop van dijken en kreken. De individuele polders zijn door de sterke ruimtelijke begrenzing door dijken vaak als afzonderlijke eenheden herkenbaar. Omdat de zeekleigrond goed geschikt is voor landbouw is deze sector dominant aanwezig.
Bebouwing in het buitengebied is verspreid langs de dijken en de polderwegen gesitueerd. De erven worden van oudsher omringd door een windsingel, die op veel locaties nog aanwezig zijn.
Binnen het open zeekleigebied is een groot contrast aanwezig met enkele natuurgebieden. Er is ruimte voor zowel open als gesloten natuur en daar daarnaast zijn er veel kreken en turfvaarten aanwezig. Met name de gesloten natuur kan zorgen voor een plotselinge massa in een verder open gebied.
Brugdam richting het open polderlandschap met links het kinderspeelparadijs
Het plangebied zelf ligt in de overgangszone van het stedelijke naar het landelijke gebied. De Brugdam vormt een uitloper van het dijklint naar het achterliggende polderlandschap. Hieraan zijn diverse vrijstaande woningen gesitueerd op relatief korte afstand van de weg. Daardoor heeft het lint een besloten karakter. Ter hoogte van het plangebied transformeert de Brugdam van een enigszins kronkelende straat naar een rechte weg die het verloop van de rechtlijnige polders volgt. Ook in de bebouwingsstructuur is deze overgang herkenbaar: lintbebouwing met een halfopen tot besloten karakter gaat over in solitaire erfbebouwing verspreid langs de polderwegen. De (boeren)erven vormen besloten eilandjes in het verder open polderlandschap. De meeste van deze erven zijn ingepast in het landschap door opgaande beplanting rondom.
De bebouwing op het perceel Brugdam 17 is geclusterd en vormt één van de eilanden in het polderlandschap. Naast de woning zijn drie bedrijfshallen aanwezig met daarin de binnenspeeltuin, bowling en survivalhal. Alle hallen zijn met elkaar verbonden. Buiten zijn een skelterbaan, speeltoestellen en twee terrassen aanwezig. Het parkeren vindt verspreid over drie terreinen plaats: voor de hoofdentree, voor de survivalhal en langs het zandpad.
Direct rond de bedrijfsactiviteiten zijn onbebouwde agrarische gronden gesitueerd. Een deel van deze gronden is bestemd voor de natuurspeeltuin. Alleen deze onbebouwde gronden maken deel uit van het plangebied. De huidige bedrijfsactiviteiten, gesitueerd binnen een bouwvlak met een recreatieve bestemming, blijven in de nieuwe situatie ongewijzigd en blijven daarmee buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan.
Begrenzing plangebied op luchtfoto
Algemeen
Recreatieparadijs De Belhamel is gelegen aan de rand van de bebouwde kom van Lage Zwaluwe in een overgangszone naar het landelijke gebied. Het vormt de beëindiging van het bebouwingslint van de Brugdam, een uitloper van het langgerekte dijklint waarlangs Lage Zwaluwe ontstaan is. De natuurspeeltuin is voorzien op de agrarische gronden rond het huidige bedrijfsperceel en wordt circa 2,3 hectare groot.
Met deze ligging wordt de speeltuin op een compacte wijze rondom de huidige bebouwing gesitueerd en blijft deze binnen de in het nieuwe bestemmingsplan aangeduide zone voor gemengde plattelandseconomie. Deze zone aan de noordoostzijde van de dorpskern is namelijk niet primair gericht op de agrarische bedrijfsvoering, maar biedt ook ruimte voor agrarische nevenactiviteiten, recreatie en nieuwe economische dragers.
Concept
De natuurspeeltuin bestaat uit een gevarieerd speellandschap dat kinderen en ouders volop ruimte biedt tot eerstehands natuurervaring en -beleving. Naast het recreatieve en informele vrije spel met een hoge pedagogische waarde is er ruimte voor kinderfeestjes en groepsarrangementen in de buitenlucht. Ook biedt het mogelijkheden voor een gestructureerd natuureducatief aanbod voor scholen uit de omgeving.
Kerngedachte is dat de speelnatuur landschapselementen uit de omgeving opneemt en deze beleefbaar maakt op kinderniveau. Natuurlijk spelen is namelijk een beproefd middel om kinderen (weer) te interesseren voor hun leefomgeving en de inheemse natuur. Door het vrije en avontuurlijke karakter van het spel kunnen kinderen volop creativiteit ontplooien, bewegen en leren omgaan met uitdaging en risico.
Impressie mogelijke activiteiten, een combinatie van spelen, natuurbeleving en educatie
Natuur en water
Op ecologisch gebied is biodiversiteit één van de kernwaarden van de speelnatuur. Er worden natuurlijke speelelementen vormgegeven, zoals gradiëntrijk reliëf, open gronden, wateren, glooiende en meanderende oevers, bloemrijke weilanden en struweel, bosschages en ruigtes. Op deze wijze kan een rijk gevarieerde ecologische structuur ontstaan die voor de kinderen direct beleefbaar is. Door gebruik van inheemse beplanting wordt op een actieve manier een bijdrage geleverd aan de verrijking van het voedselaanbod voor inheemse insecten-, dier- en vogelsoorten en dus de gehele voedselketen.
Op waterhuishoudkundig gebied wordt oppervlaktewater mogelijk gemaakt, waarmee middels rijke vegetatie en een natuurlijke vormgeving een positieve bijdrage geleverd wordt aan de waterkwaliteit en extra bufferruimte geboden wordt voor regenwater. Ook zijn er mogelijkheden om de huidige bebouwing en verharding hierop af te koppelen.
Om de mogelijkheden van speelnatuur in het plangebied te concretiseren is een schetsvoorstel gemaakt. Dit voorstel geeft een eerste indruk van de inrichting van het plangebied.
De natuurspeeltuin is toegankelijk vanaf de achterzijde van de huidige bedrijfsbebouwing. Hier wordt, aansluitend op het aan te leggen parkeerterrein en het huidige terras, een klein toegangsgebouw met enkele toiletten gesitueerd. Een centraal plein vormt de verzamelplaats voor de kinderen en in de directe nabijheid daarvan zijn enkele verjaardagsplekken ingericht, waar groepen bijvoorbeeld kunnen picknicken. Deze voorzieningen bevinden zich in het smalle gedeelte direct achter het bestaande recreatieterrein.
Indicatieve inrichtingsschets (i.s.m. Aardrijk)
De speelnatuur is in twee delen op te splitsen, beiden bereikbaar via een looppad door een wilgentunnel. Aan de noordwestzijde bevindt zich het speelgedeelte voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 6 jaar. Aan de zuidoostzijde is de speelnatuur gericht op kinderen van 7 jaar en ouder.
Het speelgedeelte voor de jongere kinderen is ingericht rondom een speelbeek met eilandjes. Er is een wandelpad uitgezet en er zijn picknickweides aanwezig met bankjes onder fruitbomen. Langs de randen bevindt zich speelstruweel met natuurlijke speelaanleidingen.
Het speelgedeelte voor de kinderen vanaf 7 jaar waaiert uit vanaf een pleintje met een schuilplaats. Centraal bevindt zich de speelvallei met speelaanleidingen. Door gebruik te maken van hoogteverschillen ontstaat een natuurlijk theater met zittrapjes dat als educatieplek kan functioneren. Op een heuvel worden kruiptunnels gesitueerd. Aan de zuidzijde wordt de speelnatuur afgerond met een waterpartij, een speelvijver met eilandjes en vlonders. Ter afscherming van de bestaande bebouwing van de survivalhal worden struinbosjes geplaatst waarin hutten gebouwd kunnen worden.
Het plangebied vormt met de kleinschalige prikkelrijke speelnatuur een contrast met de weidsheid en rust van het omliggende landschap. Zoals op verscheidene plaatsen in het zeekleilandschap voorkomt, vormt het plangebied een besloten eiland in het verder open landschap. Dit is vergelijkbaar met de nabijgelegen Domeinenput, een voormalige zandwinput omringd door broekbos en diverse boerenerven die omzoomd worden met bomenrijen en/of houtwallen. Door de besloten setting van de natuurspeeltuin wordt deze landschappelijk ingepast. Vanuit de omgeving wordt de speeltuin waargenomen als een bosrijk eiland en is de huidige bedrijfsbebouwing nauwelijks zichtbaar. Alleen aan de noordwestzijde zijn doorzichten aanwezig. Vanuit de natuurspeeltuin kan men hier richting het dorp Lage Zwaluwe kijken. Op de erfgrens worden knotbomen voorzien die de van oudsher afwijkende verkavelingsrichting ter plaatse (diagonaal) in het landschap benadrukt.
Besloten elementen in het open polderlandschap
Voor de invulling van de randen van de speeltuin wordt aangesloten bij het door de provincie Noord-Brabant opgestelde Groen Blauw Stimuleringskader. De noordoostrand wordt vormgegeven als een hakhoutsingel. Dit is een vrijliggend aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en/of struiken met een bedekking van minimaal 90%, dat als hakhout wordt beheerd. Voor de zuidoostelijke rand wordt een hakhoutbosje voorgesteld. Dat is een vrijliggend vlakvormig landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken met een bedekking van minimaal 80% dat als hakhout wordt beheerd. Aan de noordwestzijde zijn knotbomen voorzien, zodat hier doorzichten gehandhaafd blijven.
Het plangebied wordt in de huidige situatie ontsloten vanaf de Brugdam. Ook in de nieuwe situatie blijft deze wijze van ontsluiten gehandhaafd. Om te bepalen wat de verkeersaantrekkende werking is na realisatie van de natuurspeeltuin en welke parkeerbehoefte met de ontwikkeling gepaard gaat is een verkeersonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is integraal opgenomen als bijlage 1.
Parkeerbehoefte
De totale parkeerbehoefte voor het geheel op basis van de gemeentelijke parkeernormen komt uit op 151 parkeerplaatsen: 64 (800 m² overdekte speeltuin) + 8 (4 bowlingbanen) + 27 (survivalhal) + 52 (2000 m² buitenspeeltuin).
De nieuwe natuurspeeltuin kan gezien worden als vervanging van de indoorspeeltuin op zomerse dagen (en andersom voor de winterse dagen). Niet uit te sluiten is dat de indoorspeeltuin echter ook op zomerse dagen wordt gebruikt, al zal dat in mindere mate het geval zijn. Hier dient daarom in het parkeeroverzicht wel rekening mee gehouden te worden, al kan dat met een lagere parkeervraag. Er wordt uitgegaan van de helft ten opzichte van de situatie nu. Daarom zal de totale parkeervraag wel toenemen. Omdat de natuurspeeltuin wordt gezien als vervanging van de indoorspeeltuin, en hier geen parkeernorm voor bestaat (dus de parkeervraag niet berekend kan worden), wordt dezelfde parkeervraag als voor de indoorspeeltuin aangehouden.
Omdat de aanleg van 25.000 m² natuurspeeltuin tot een toename van 20% van het aantal bezoekers zal leiden, is een uitbreiding van de gemiddelde parkeerbehoefte uitlegbaar. De nieuwe parkeerbehoefte is berekend op 183 plaatsen; 32 plaatsen voor de indoor speeltuin, 8 plaatsen voor de bowling, 27 plaatsen voor de survivalhal, 52 plaatsen voor de buitenspeeltuin en 64 voor de natuurspeeltuin.
In de nieuwe situatie worden 183 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarmee in de benodigde parkeerplaatsen kan worden voorzien. De huidige parkeerplaatsen voor de hoofdentree, aan het zandpad en voor de survivalhal blijven daarbij gehandhaafd. Nieuwe parkeergelegenheid is voorzien ten zuidoosten van de survivalhal en aan de achterzijde.
Voor wat betreft het parkeren van bussen dient onderscheid gemaakt te worden in het tijdstip van bezoek. Omdat groepen kinderen de recreatievoorziening tijdens schooluren bezoeken en particuliere bezoeken daarbuiten plaatsvinden, is het niet nodig om specifieke busparkeerplaatsen te realiseren. Bussen kunnen gebruik maken van de autoparkeerplaatsen.
Parkeerschets nieuwe situatie
Verkeersaantrekkende werking
Om te bepalen wat de effecten zijn van de ontwikkeling op de verkeersaantrekkende werking is de verkeersgeneratie in beeld gebracht. Uit het verkeersonderzoek blijkt dat door de beperkte toename van het aantal bezoekers ook de toename van het aantal verkeersbewegingen niet groot zal zijn. De totale verkeersgeneratie in de nieuwe situatie komt uit op 391 motorvoertuigen per etmaal. Dat is beduidend hoger dan uit tellingen blijkt. Volgens deze tellingen rijden er op de drukste dag nog geen 300 motorvoertuigen per etmaal over de Brugdam. Geconcludeerd kan worden dat de berekeningen zoals uitgevoerd een relatief hoge inschatting lijken en dus aan de 'veilige' kant zijn.
Daarnaast zijn de Kerkstraat, Dorpsstraat en het eerste deel van de Brugdam gecategoriseerd als erftoegangsweg binnen de bebouwde kom. Voor deze wegen geldt een maxium capaciteit van 3.000 motorvoertuigen per dag. Ook met de voorgestelde uitbreiding van activiteiten zal deze verkeersintensiteit niet worden gehaald.
Bereikbaarheid
In het verkeersonderzoek is ook aandacht voor de bereikbaarheid van de locatie. De Brugdam vormt de belangrijkste ontsluitingsweg voor het recreatieparadijs. Deze weg kan gecategoriseerd worden als erftoegangsweg II, omdat er een maximum snelheid geldt van 60 km/u en het een smalle rijbaan betreft (3,00 meter) zonder kantmarkeringen en met bijzonder lage intensiteiten. De weg is met asfalt verhard (gesloten verharding).
Het deel van de Brugdam binnen de bebouwde kom heeft een iets bredere rijbaan van ruim 4 meter en heeft als erftoegangsweg een maximum snelheid van 30 km/u. De open verharding bestaat uit klinkers en er zjin snelheidsbeperkende maatregelen in de vorm van drempels aangelegd. Parkeren is mogelijk op daarvoor aangewezen plaatsen, maar ook op de rijbaan worden voertuigen geparkeerd. Veel woningen hebben een erfaansluiting. Een trottoir is niet aanwezig en ook voor fietsverkeer zijn geen voorzieningen getroffen.
De Dorpsstraat en de Kerkstraat zijn erftoegangswegen binnen de bebouwde kom en er geldt een maximum snelheid van 30 km/u. De rijbaan bestaat uit open verharding en de materialisering suggereert een fietsstrook. Hierop staan echter vaak diverse voertuigen geparkeerd. De breedte van de verharding varieert door de zeer wisselende bebouwing langs beide straten.
Geconcludeerd kan worden dat de wegen goed voldoen aan de functie die de wegen hebben in het verkeersnetwerk. Op basis van de beschikbare telgegevens kan gesteld worden dat de Dorpsstraat en Kerkstraat rustige straten betreft waar geen grote hoeveelheden 'vreemd' verkeer voorkomen en waar de rijsnelheden rond de limiet schommelen. Aanpassingen aan het wegprofiel van deze straten lijken daarom niet nodig.
Bussen
Een specifiek aandeel van het verkeer van en naar De Belhamel bestaat uit bussen. Als onderdeel van bijlage 1 is een memo opgenomen betreft het gebruik van bussen in de huidige en nieuwe situatie. In de huidige situatie zijn er drie vaste dagen per week waarop bezoek door groepen gefaciliteerd wordt. Op deze dagen is de speelhal voor het reguliere publiek gesloten. De speeltijden zijn van 9.30 tot 14.30 uur. Aankomst en vertrek liggen dus buiten de ochtend- en avondspitsuren. In de hal kunnen maximaal 200 tot 250 kinderen ontvangen worden. Grotere groepen zijn niet mogelijk om het gewenste kwaliteitsniveau van verzorging te behouden. Bij groepsvervoer per bus komt het aantal gasten van 200 tot 250 overeen met ongeveer 5 bussen. De meeste groepen zijn echter kleiner, waardoor het aantal bussen beperkt is tot 2 à 3.
Met de realisatie van de natuurspeeltuin wordt de beperkte belangstelling voor de speelhal op zomerse dagen aanzienlijk vergroot. Omdat geen extra ruimte voorzien wordt voor overige faciliteiten (ruimte in speelhal voor ontvangst van groepen blijft ongewijzigd) is het niet mogelijk om het maximum aantal gasten van een groep ten opzichte van de huidige situatie uit te breiden. Daarmee zal ook het aantal bussen per dag niet toenemen. Wel is het mogelijk dat er vaker per week busverkeer zal zijn, omdat door het bredere aanbod aan recreatie ook een groei in groepsuitjes mogelijk is.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De aanleiding voor het opstellen van deze structuurvisie is gelegen in het feit dat er nieuwe politieke accenten zijn gelegd en in veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Dit laatste onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden. De structuurvisie vervangt alle voorgaande rijksnota’s ten aanzien van ruimte en mobiliteit (waaronder de Nota Ruimte), behalve de Structuurvisie Nationaal Waterplan.
De hoofdlijn van de SVIR is dat het Rijk op het gebied van de ruimtelijke ordening terugtreedt en dat gemeenten en provincies op dit taakveld een meer prominente rol krijgen. In het SVIR staat centraal dat alleen nog een taak voor het Rijk is weggelegd wanneer sprake is van:
Het Rijk heeft 13 onderwerpen benoemd waar het, aan de hand van de bovenstaande criteria, een taak voor zichzelf ziet weggelegd. Door het nemen van verantwoordelijkheid ten aanzien van deze onderwerpen stelt het Rijk zich voor de middellange termijn (2028) en lange termijn (2040) tot doel Nederland concurrerend, veilig en leefbaar te houden. De onderwerpen die een nationaal belang betreffen zijn onder meer het creëren van een internationaal bereikbaar vestigingsklimaat en een efficiënt gebruik van de ondergrond. Daarnaast zijn ook het creëren van een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen, het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationaal unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk van natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten van nationaal belang. Tenslotte vindt het Rijk zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij ruimtelijke plannen belangrijk. De onderhavige ontwikkeling raakt geen van deze onderwerpen. Het beleid van het Rijk wordt geëffectueerd door het Barro en het Rarro.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en Besluit ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2011/2012
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (procesmatig versus beleidsmatig):
Toetsing aan de ladder duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 5.11. Daarnaast geldt alleen de regeling met betrekking tot het radarverstoringsgebied van het radarstation van Woensdrecht. Het plangebied ligt in een zone waarbinnen een maximale hoogte van 113 meter geldt voor windturbines om verstoring van het radarbeeld te voorkomen. Hiervan is in het plangebied echter geen sprake, waardoor er geen belemmeringen zijn.
Uitsnede Bijlage 8.4 bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening. Bron: Staatscourant 2012, nr. 18324, 7 september 2012
Structuurvisie RO 2010 - partiële herziening 2014
Toetsingskader
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014, vastgesteld door Provinciale Staten op 7 februari 2014. Op onder andere de volgende onderdelen vindt bijsturing van het beleid plaats: transitie van stad en platteland, intrekken reconstructie- en gebiedsplannen, groenbeleid, samenhangend beleid voor de ondergrond en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij. De, ongewijzigde, provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren. Twee rollen zijn met name van belang voor onderhavig plan: de ordenende en de beschermende rol.
De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.
Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen. Bij ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een investering in het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.
Het plangebied is gelegen in de zone 'accentgebied agrarische ontwikkeling'. Er geldt het beleid voor het perspectief gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarin van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is. Binnen het gemengd landelijk gebied is multifunctioneel gebruik uitgangspunt. Ontwikkelingen, zoals wonen, werken, (historische) landgoederen, recreatie en toerisme, passen qua aard, schaal en functie bij de omgeving en houden rekening met de omgevingskwaliteiten.
In aanvulling op het perspectief van het gemengd landelijk gebied wil de provincie in het 'accentgebied agrarische ontwikkeling' optimale ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor het verbeteren van de agrarische productiestructuur. De landbouw levert met de verduurzaming van de productie en het steeds verder sluiten van kringlopen een goede kwaliteit van water, bodem, lucht en natuur en een (vernieuwd) robuust landschap. De maat en schaal van de omgeving en de draagkracht van het gebied inclusief aspecten van volksgezondheid, zijn sturend voor de groei van agrarische activiteiten.
Uitsnede Structurenkaart uit Structuurvisie RO 2010 - partiële herziening 2014 met aanduiding plangebied
Beoordeling
De ontwikkeling van een natuurspeeltuin, aansluitend bij een bestaand recreatief bedrijf in het buitengebied, past binnen de beleidsstrategie van het gemengd landelijk gebied, waarin een multifunctioneel gebruik van de gronden rekening houdend met omgevingskwaliteiten centraal staat. Belangrijk daarbij is dat de natuurspeeltuin, in tegenstelling tot een traditionele speeltuin, een extensief karakter heeft. De nadruk ligt op landschapsbeleving en natuureducatie en daarmee wordt niet alleen een bijdrage geleverd aan de recreatieve sector, maar ook aan de waterhuishouding en ecologische en landschappelijke kwaliteiten. De natuurspeeltuin ligt nabij de bebouwde kom en maakt onderdeel uit van een bestaand bedrijf, waardoor de ligging als gunstig beschouwd kan worden. Dit blijkt tevens uit het gemeentelijk beleid waarin de zone langs de noordoostzijde van Lage Zwaluwe bestemd is voor een verbrede plattelandsontwikkeling (ontwerp bestemmingsplan "Buitengebied").
Conclusie
De realisatie van een natuurspeeltuin kan op basis van deze beoordeling beschouwd worden als een ontwikkeling die past binnen het beleid van de provinciale structuurvisie.
Verordening ruimte 2014
Toetsingskader
In de SVRO zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de komende periode aangegeven. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten. In een aantal gevallen is gekozen voor het instrument 'planologische verordening', bekend als Verordening ruimte. Op 7 februari 2014 is de Verordening ruimte 2014 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze stelt regels aan onder meer de bundeling van stedelijke ontwikkeling, natuurontwikkeling, de ontwikkeling van intensieve veehouderijen, waterberging, cultuurhistorie en het agrarisch gebied. Op basis van een evaluatie van de verordeningen van 2010, 2011 en 2012 hebben er redactionele wijzigingen plaatsgevonden en op basis van het nieuwe beleid uit de SVRO hebben er eveneens inhoudelijke wijzigingen plaatsgevonden ten opzichte van de Verordening ruimte 2012.
Het plangebied maakt deel uit van het gemengd landelijk gebied. In aansluiting op de Structuurvisie RO is het beleid in deze gebieden gericht op de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie en een agrarische economie. De gemeente dient deze ontwikkellijnen in lokaal beleid verder uit te werken, rekening houdend met de aard van de economieën die in een bepaald gebied aanwezig zijn. De gemeente Drimmelen heeft haar beleid uitgewerkt in het bestemmingsplan "Buitengebied", waarin het plangebied is aangeduid als een gemengde plattelandseconomie. Deze aanduiding betekent meer ruimte voor niet-agrarische functies.
Uitsnede integrale plankaart met plangebied in 'gemengd landelijk gebied'
Beoordeling
Met de ligging van het plangebied binnen de structuur 'gemengd landelijk gebied' zijn de volgende artikelen uit de Verordening ruimte 2014 van toepassing:
Conform artikel 3.1 dient elke ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied bij te dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Daartoe is het van belang om de ontwikkeling landschappelijk in te passen, hetgeen reeds omschreven is in paragraaf 3.2. De natuurspeeltuin kan beschouwd worden als een besloten eiland in het verder open polderlandschap. Hiervan zijn reeds een aantal voorbeelden aan te wijzen in de directe omgeving, zoals de Domeinenput en diverse agrarische bedrijven die omzoomd worden met bomenrijen of houtwallen. Daarom wordt voorgesteld om de speeltuin in een besloten setting te realiseren, omzoomd met bosstroken met gevarieerde beplanting.
Daarnaast dient sprake te zijn van zorgvuldig ruimtegebruik. Op dat gebied kan gesteld worden dat de realisatie van een natuurspeeltuin vanwege het extensieve karakter niet in het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden. Ook gaat het om een uitbreiding van een bestaand bedrijf hetgeen aansluitend op de bestaande bedrijfactiviteiten (o.a. de binnenspeeltuin) dient plaats te vinden.
Tenslotte is van belang dat rekening is gehouden met de gevolgen voor de omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, waterhuishouding, archeologie, cultuurhistorie en ecologie. Voor een beoordeling van deze aspecten wordt verwezen naar hoofdstuk 5. Op basis van hetgeen hier vermeld is kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn te verwachten. Door de toevoeging van natuur- en landschapswaarden in een momenteel agrarisch gebied wordt de omgevingskwaliteit juist verbeterd.
Conform artikel 3.2 dient elke ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gepaard te gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van aanwezige kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden. De ontwikkeling van de natuurspeeltuin gaat gepaard met de realisatie van diverse landschapselementen, niet alleen ten behoeve van de functie zelf, maar ook om de speeltuin (en de bestaande bedrijfsbebouwing) landschappelijk in de omgeving in te passen. Om te bepalen in welke mate kwaliteitsverbetering benodigd is, is op basis van de provinciale handreiking 'Kwaliteitsverbetering van het landschap' en de gemeentelijke structuurvisie 'Landschappelijke kwaliteit buitengebied' een berekening gemaakt van de waardevermeerdering van de gronden in het plangebied. Deze is bijgevoegd als bijlage 2 . De waardevermeerdering van de gronden komt daarin uit op € 41.350,-. De benodigde kwaliteitsverbetering (tegenprestatie) bedraagt 20% van deze waardevermeerdering en komt uit op € 8.270,-.
De investering in de kwaliteitsverbetering van het landschap kan als volgt worden bepaald. De vertaling van deze investering in een globaal inrichtingsvoorstel is opgenomen in bijlage 3.
Hakhoutsingel (circa 4745 m2) | € | 12.610,12 | |
Hakhoutbosje (circa 1.510 m2) | € | 2.277,91 | |
Landschapsbomen (12 hoogstamfruitbomen) | € | 1.661,24 | |
€ | 16.549,27 |
Hiermee kan worden voldaan aan de vereisten van kwaliteitsverbetering zoals omschreven in artikel 3.2 en wordt er zelfs een extra kwaliteitswinst gerealiseerd van € 8.279,27.
In artikel 7 van de Verordening ruimte 2014 staat omschreven waaraan een ontwikkeling gelegen in gemengd landelijk gebied dient te voldoen. In het algemeen kan gesteld worden dat de ontwikkeling van een natuurspeeltuin past binnen de goede ruimtelijke ordening van een gemengde plattelandseconomie. Het betreft de uitbreiding van een bestaand dagrecreatief bedrijf, waarbij de uitbreiding gericht is op het vergroten van de natuur- en landschapsbeleving. Omdat de nadruk ligt op recreatieve activiteiten met een grote natuurlijke component, is dit een goed voorbeeld van functiemenging op het platteland.
Omdat het een niet-agrarische ruimtelijke ontwikkeling betreft gelden aanvullend de regels van artikel 7.14. Daarin is in lid 3 voor de uitbreiding van bestaande recreatieve bedrijven een verwijzing naar artikel 7.11 opgenomen. Een bestemmingsplan kan voorzien in een redelijke uitbreiding van een bestaand recreatief bedrijf mits verantwoord is dat:
Ad a: In artikel 4.6, lid 2 is opgenomen dat een uitbreiding van een bedrijf met een oppervlakte groter dan 5.000 m2 toegestaan is mits:
Ad b: hiervoor wordt verwezen naar de motivatie eerder in deze paragraaf.
Ook sub 4 van artikel 7.13 (afwijkende regels voor recreatieve bedrijven) is van toepassing op onderhavig plan. In deze regeling is opgenomen dat er in het geval van een uitbreiding van een bestaand bedrijf er sprake dient te zijn van een 'redelijke uitbreiding' zoals bedoeld in artikel 7.10 tweede lid.
De natuurspeeltuin is voorzien op de agrarische gronden rond het huidige bedrijfsperceel en wordt circa 2,3 hectare groot. Met deze ligging wordt de speeltuin op een compacte wijze rondom de huidige bebouwing gesitueerd en blijft deze binnen de in het nieuwe bestemmingsplan aangeduide zone voor gemengde plattelandseconomie. Deze zone aan de noordoostzijde van de dorpskern is niet primair gericht op de agrarische bedrijfsvoering, maar biedt ook ruimte voor agrarische nevenactiviteiten, recreatie en nieuwe economische dragers. Het gaat in onderhavig geval om extensief recreatief gebruik in natuur zonder grootschalige bebouwing (maximaal 5 gebouwen met een oppervlakte van maximaal 6 m² per gebouw). De uitbreidingsgronden worden dus niet intensief bebouwd waardoor de impact op de omgeving minimaal is. Op basis hiervan kan gesteld worden dat er sprake is van een redelijke uitbreiding.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling voldoet aan de regels zoals gesteld in de Verordening ruimte 2014.
Toekomstvisie gemeente Drimmelen, 2011
In maart 2011 is door de gemeenteraad van Drimmelen de 'Toekomstvisie Drimmelen, met het vizier op 2020' vastgesteld. In de visie wordt een schets van de gemeente Drimmelen gegeven op drie aspecten: de economie, de (openbare) ruimte en het sociale domein. In de komende jaren krijgt de gemeente te maken met een geringe krimp van het aantal inwoners, een sterke ontgroening en forse vergrijzing. Deze laatste twee ontwikkelingen doen zich al sterk voor in de komende 10 jaar. In het komende decennium is de krimp nog beperkt (2 à 3%), echter in de jaren daarna is de voorspelling dat deze zal doorzetten.
In de toekomstvisie wordt een aantal uitgangspunten centraal gesteld. De uitgangspunten zijn onderverdeeld naar drie pijlers: de economie, de openbare ruimte en het sociaal domein. Vanuit de economie geldt het versterken van de economische structuur als uitgangspunt, in het bijzonder door revitalisering van de bestaande bedrijventerreinen en het verbeteren van de ontwikkelingskansen van de detailhandel, horeca en dienstverlening in alle kernen. Ook het toeristisch-recreatief product dient verbeterd te worden door het stimuleren van ontwikkelingen in deze sector. Daarbij wil de gemeente met name het aandeel van verblijfstoerisme vergroten.
In het ruimtelijke domein staat het voorkomen van wateroverlast centraal. Daarnaast staat het versterken van de groenblauwe identiteit en de verhoging van de kwaliteit van de leef- en woonfunctie voorop. Tevens geldt het aanbieden van een veilig en leefbaar woonmilieu en wil de gemeente milieuhinderlijke bedrijvigheid zoveel mogelijk uitplaatsen.
Ten aanzien van het sociale domein geldt met name het behouden en versterken van de voorzieningen in de diverse kernen van de gemeente Drimmelen. Naast het aanbieden van deze sociale infrastructuur wil de gemeente Drimmelen ook het verenigingsleven stimuleren.
Met de ontwikkeling van een natuurspeeltuin als uitbreiding van een bestaand recreatief bedrijf wordt invulling gegeven aan het verbeteren van het toeristisch-recreatief product. Het huidige recreatieparadijs is reeds een regionale trekker en met de realisatie van de natuurspeeltuin wordt het aanbod vergroot. Het bedrijf kan nu zowel in de zomer als winter passende activiteiten aanbieden, met name voor kinderen tot 12 jaar. Daarmee wordt voldaan aan de speerpunten uit de toekomstvisie.
Structuurvisie 2033, 2013
De StructuurvisiePlus was verouderd en is derhalve geactualiseerd. Daartoe heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2033 op 27 februari 2014 vastgesteld. Deze visie gaat in op alle thema's die ruimtelijk van belang zijn. Het betreft wonen, werken, verkeer en infrastructuur, landbouw en landschap en natuur, toerisme en recreatie en (centrum)voorzieningen.
De rode draad in de structuurvisie en daarmee in het ruimtelijk handelen van de gemeente wordt gevormd door de slogan 'blauwgroene gemeente'. De gemeente wenst daarmee kansen te bieden aan burgers en ondernemers, waarbij een kwalitatieve invulling gevraagd wordt van de blauwgroene ambities. Deze ambities zijn als volgt:
Op het gebied van toerisme en recreatie heeft de gemeente Drimmelen het nodige te bieden, zoals de Biesbosch, de verschillende havens en de open polders en wateren, waar het goed recreëren is. Drimmelen heeft een aantrekkelijk buitengebied door het gevarieerde landschap. De gemeente wenst de landelijke bekendheid van de Biesbosch nadrukkelijker te benutten om de eigen bekendheid te vergroten. Daarom verdienen recreatie en toerisme met name in Drimmelen en Lage Zwaluwe alle mogelijke ondersteuning. Dit wordt gedaan door de blauwgroene gemeente te benadrukken en ruimte te bieden voor groen-recreatieve initiatieven. Om het buitengebied aantrekkelijker te maken wenst de gemeente de afwisseling te behouden en te verwerken, het recreatief netwerk af te ronden en strandjes, horeca, restaurants, speeltuinen en andere recreatieve voorzieningen en verblijfsrecreatie mogelijk te maken.
De ontwikkeling van de natuurspeeltuin past binnen de strategie die de gemeente uitdraagt op het gebied van toerisme en recreatie. Het betreft een groene ontwikkeling met een extensief gebruik die een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de aantrekkingskracht van de omgeving.
Uitsnede kaartbeeld Ontwerp structuurvisie 2033 met aanduiding plangebied in paars
Daarnaast ligt het plangebied in de zone 'Agrarisch gebied met gemengde functies met economische dragers'. Hiermee biedt de gemeente ruimte aan ontwikkelingen die niet direct agrarisch van aard zijn. Een natuurspeeltuin is hiervan een voorbeeld.
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van de natuurspeeltuin past binnen de kaders van de gemeentelijke Ontwerp structuurvisie 2033.
Bestemmingsplan "Buitengebied"
De gemeenteraad heeft op 13 maart 2014 het bestemmingsplan 'Buitengebied' vastgesteld.. Het plangebied heeft daarin de bestemming 'Agrarisch - 2' met als doel de ontwikkeling van een in hoofdzaak gemengde plattelandseconomie. Deze zone is geschikt voor agrarische bedrijven maar ook voor de ontwikkeling van (agrarische) nevenactiviteiten, recreatie en nieuwe economische dragers. Uitgangspunt is om op plekken, waar een gemengde plattelandseconomie kansrijk is, mogelijkheden te bieden. Binnen deze bestemming biedt het bestemmingsplan ruime mogelijkheden voor verbrede plattelandsontwikkeling en nevenactiviteiten die agrarische bedrijven kunnen ondersteunen. De ontwikkeling van een natuurspeeltuin, als vorm van dagrecreatie, is daarbinnen echter niet mogelijk.
Het plangebied is daarnaast voorzien van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied gemengde plattelandseconomie'. Deze aanduiding biedt echter geen aanvullende ontwikkelingsmogelijkheden voor het plangebied.
Ook het in procedure zijnde bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor de ontwikkeling van de natuurspeeltuin.
Uitsnede verbeelding ontwerp bestemmingsplan "Buitengebied" met plangebied wit omlijnd
Toetsingskader
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.
Beoordeling
Voor het plangebied is een vooronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is integraal opgenomen als bijlage. In het onderstaande volgen de onderzoeksresultaten.
Volgens historisch kaartmateriaal uit de periode 1892 was de locatie, alsmede de omgeving ervan, destijds in agrarisch gebruik (akker) en werd extensief bewoond. Voor zover bekend is dit gebruik van de onderzoekslocatie niet wezenlijk veranderd. De onderzoekslocatie is geheel onbebouwd en enkel plaatselijk verhard met op maaiveld aangebrachte stelconplaten. De locatie is gelegen in de Nieuwe Zwaluwe polder. Er zijn geen ophogingen, stortingen of slootdempingen bekend. Voor zover bij de opdrachtgever en de gemeente Drimmelen bekend, heeft er op de onderzoekslocatie nimmer opslag van oliehoudende producten in ondergrondse of bovengrondse tanks plaatsgevonden. Er zijn geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
Uit het vooronderzoek en de terreininspectie blijkt dat er geen sprake is van bodembelasting, anders dan een regionale of landelijke diffuse achtergrondbelasting in de grond en het grondwater. Op de locatie worden geen verontreinigende stoffen verwacht in gehalten boven de landelijk of regionaal geldende achtergrondwaarde voor grond en/of de streefwaarde voor grondwater. Dit geldt zowel voor natuurlijke achtergrondgehalten als voor "antropogene" achtergrondgehalten, waarvan de oorzaak niet eenduidig is aan te wijzen. Verspreid over de hele locatie is altijd sprake geweest van een gelijksoortig en extensief gebruik (eenduidig geringe antropogene beïnvloeding) en weinig tot geen bebouwing. Het oppervlak is groter dan 1,0 ha. Op basis van het vooronderzoek kan de onderzoekslocatie als onverdacht worden beschouwd. Hierbij is de bodem niet verontreinigd in gehalten boven de (lokale) achtergrondwaarden. In het kader van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging is verder geen feitelijk onderzoek noodzakelijk. Later in het traject kan het uitvoeren van een bodemonderzoek alsnog noodzakelijk zijn in het kader een verguningsaanvraag of grondverzet.
Conclusie
De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de natuurspeeltuin.
Toetsingskader
De laatste jaren dient in ruimtelijke plannen steeds meer aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen wordt landelijk ondersteund. In de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeengekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6 lid 1, sub b Bro.
Het beleid is er op gericht om het watersysteem op orde te brengen en vervolgens op orde te houden. Dit betekent dat er zo min mogelijk wateroverlast ontstaat en dat de waterkwaliteit voldoende is. Het beleid van het waterschap Brabantse Delta is gericht op het voorkomen van rechtstreekse lozingen op het oppervlaktewater. De voorkeursvolgorde voor het omgaan met hemelwater is 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Ten aanzien van de waterkwaliteit is de voorkeursvolgorde: 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'. Voor nieuwbouwinitiatieven is het uitgangspunt dat deze ‘waterneutraal’ dienen te zijn. Dit betekent dat de ontwikkelingen niet mogen leiden tot verslechteringen aan het watersysteem. Voorkomen moet worden dat het water versneld afvoert ten gevolge van een toename van het verhard oppervlak. Schone oppervlakken worden indien mogelijk niet op een gemengd rioleringssysteem aangesloten. De voorkeur gaat uit naar een aansluiting van het hemelwater op een afzonderlijk hemelwaterstelsel. Voor daken, goten en overige regenwatervoorzieningen en wegverhardingen dienen bij voorkeur niet-uitlogende bouwmaterialen te worden gebruikt. Om de waterkwaliteit te verbeteren, wordt ook in bestaande situaties waar mogelijk schoon verhard oppervlak afgekoppeld van het rioolstelsel. Deze oppervlakken krijgen een eigen afvoervoorziening, waardoor het gemengd stelsel minder wordt belast. Hiermee wordt het aantal overstortgebeurtenissen met vervuild water vanuit het gemengde stelsel verminderd.
Beleid provincie Noord-Brabant en Waterschap Brabantse Delta
Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Provinciale Waterplan 2010-2015. Het PWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
Voor het beheer van het oppervlaktewater is het Waterschap Brabantse Delta verantwoordelijk. Het beleid van deze waterbeheerder is verwoord in het Integraal Waterbeheersplan West-Brabant. Bij beïnvloeding van waterhuishoudkundige aspecten door ingrepen in of nabij oppervlaktewateren is bovendien de Keur van het waterschap altijd van toepassing. Dit betekent dat, ongeacht bestemming en/of ruimtelijke procedure, hier onvoorwaardelijk rekening mee gehouden dient te worden. In de Keur met bijbehorend ontheffingenbeleid van het waterschap is aangegeven welke ge- en verboden ten aanzien van het oppervlaktewater gelden. Onderhavig plangebied ligt niet nabij een oppervlaktewater zodat de Keur niet van toepassing is en hier niet nader op ingegaan hoeft te worden.
Voor nieuwbouw geldt dat het “schone” regenwater van het “vuile” huishoudelijke afvalwater gescheiden opgevangen en verwerkt dient te worden. Het huishoudelijke afvalwater kan direct aangesloten worden op een bestaand rioolstelsel in de omgeving, verder voert het Waterschap Brabantse Delta het volgende beleid:
Beleid gemeente Drimmelen
In september 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Drimmelen het Waterbeleidsplan 2012-2016 vastgesteld, hierin is opgenomen het Verbreed GRP. In deze nota is een gezond en duurzaam watersysteem in de gemeente Drimmelen onderbouwd. Deze nota is een vervolg op het Waterbeleidsplan 2007-2010. Daar waar het Waterbeleidsplan 2007-2010 vooral de randvoorwaarden en uitgangspunten (en daarmee het ambitieniveau) van het waterbeleid geeft, gaat het Waterbeleidsplan 2012-2016 vooral (maar niet uitsluitend) in op de concrete uitwerking van dit ambitieniveau in concrete maatregelen. Het Waterbeleidsplan 2012-2016 beschrijft het beleid van de gemeente Drimmelen en de te nemen maatregelen ten aanzien van het stedelijke afvalwater, het afvloeiende hemelwater en het grondwater in het bebouwde gebied. De visie, ambities, doelstellingen, streefbeelden en speerpunten als beschreven in het Waterbeleidsplan 2007-2010 blijven onverminderd van kracht en vormen het kader waarbinnen het beleid is uitgewerkt.
Ten aanzien van afvalwater- en hemelwaterzorgplicht kiest de gemeente Drimmelen bij alle ruimtelijke ontwikkelingen in principe voor een duurzaam water- en rioleringsysteem. De voorkeursvolgorde “omgaan met hemelwater en afvalwater”, zoals vastgelegd in het landelijke beleid, dient zoveel mogelijk als richtsnoer. Ten aanzien van het grondwatersysteem heeft de gemeente voldoende aandacht voor hydrologisch neutraal ontwikkelen. Ter plaatse van inbreidingen voert de gemeente al een brongericht beleid door schone en vuile waterstromen zoveel als mogelijk te ontvlechten. Voor het afkoppelen van hemelwater gaat de voorkeur uit naar infiltreren, vervolgens afvoeren naar open water en als laatste tijdelijke aansluiting op bestaande riolering. Ten aanzien van de grondwaterzorgplicht gaat de gemeente Drimmelen bij ruimtelijke planvorming uit van de zogenoemde ‘lagenbenadering’, bestaande uit de lagen ondergrond, netwerken en occupatiepatroon. Het grondwatersysteem maakt onlosmakelijk deel uit van deze ‘ordenende’ ondergrond. Het voorkómen van grondwateroverlast, schades en gezondheidsproblemen als gevolg van te natte (of te droge) omstandigheden, begint voor de gemeente bij ruimtelijke ordening. Bij nieuwe ruimtelijke plannen heeft de gemeente de ambitie om ‘hydrologisch neutraal’ te ontwikkelen. Dit betekent dat de (gemiddeld hoogste) grondwaterstand niet wordt verlaagd ten behoeve van een functiewijziging. Ook betekent hydrologisch neutraal dat de waterafvoer uit het plangebied minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangspositie. De lokale bodemopbouw en het lokale grondwaterregiem zijn dan bepalend voor de mogelijkheden overtollig water te bergen in de bodem.
Beoordeling
Het eerste watervoerend pakket heeft een dikte van ± 12,5 m en wordt gevormd door de grove en grindrijke zanden van de Formaties van Kreftenheye en Peize-Waalre. Op deze fluviatiele formaties liggen de fijnzandige, matig goed doorlatende dekzandafzettingen, behorende tot de Formatie van Boxtel, met een dikte van ± 1 m. Het eerste watervoerend pakket wordt aan de onderzijde begrensd door kleiafzettingen van de Formatie van Maassluis. De gemiddelde stand van het freatisch grondwater bedraagt ± 1,75 m -NAP, waardoor het grondwater zich op ± 1,25 m -mv zou bevinden. Het water van het eerste watervoerend pakket stroomt in noordoostelijke richting. Op een afstand van ± 1,5 kilometer ten noordoosten van de onderzoekslocatie ligt het pompstation. De onttrekking van dit pompstation heeft waarschijnlijk slechts een beperkte invloed op de grondwaterstroming van het freatisch grondwater. De onderzoekslocatie ligt niet in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied.
Daar het inrichtingsplan nog een verdere uitwerking krijgt is op dit moment nog niet definitief hoe groot de geplande waterpartijen gaan worden. Derhalve wordt ten tijde van de verdere uitwerking van het inrichtingsplan bezien of een onderzoek naar de invloed van de geplande waterpartijen op de grondwaterstanden, de grondwaterdruk en de effecten op de omliggende percelen, noodzakelijk is.
Conform de beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 is retentie benodigd bij een ontwikkeling waarbij sprake is van een toename van verhard oppervlak van 2.000 m2 of meer. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt alleen extra verharding aangebracht ten behoeve van het parkeerterrein en enkele ontvangstplekken. De aanleg van het parkeerterrein gaat gepaard met een toename van verharding van circa 1.000 m2. Met extra verhardingen ten behoeve van de ontvangstplekken en enkele kleinschalige bouwwerken zal de totale toename van het verhard oppervlak onder de 2.000 m2 blijven. Daarmee stelt het waterschap geen retentie-eis. De gemeente Drimmelen volgt hierin het beleid van het waterschap.
Overigens zijn in de natuurspeeltuin wel ruime mogelijkheden voor het bergen van oppervlaktewater. Er worden diverse waterpartijen mogelijk gemaakt die een spelaanleiding vormen, maar vooralsnog hoeft hier vanuit het geldende beleid geen waterbergende functie aan toegekend te worden.
Voor wat betreft het afvalwater geldt dat het te realiseren toiletgebouw, nabij de entree van de speeltuin, aangesloten wordt op het reeds aanwezige rioleringsstelsel.
Met het plaatsen van speeltoestellen en andere objecten zal enkel gebruik gemaakt worden van milieuvriendelijke bouwmaterialen. Tevens wordt er geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC. deze stoffen kunnen zich ophopen in het water (bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Kaart watergangen nabij het plangebied
Ten behoeve van het onderhoud van de nabij gelegen A-watergang wordt een strook van 5 meter vanaf de insteek van de watergang vrij gehouden van obstakels in de vorm van bouwwerken en groenvoorzieningen.
Conclusie
Met de omschreven maatregelen kan voldaan worden aan de uitgangspunten van het waterbeleid van het waterschap en de gemeente. Er zijn vanuit waterhuishoudkundig oogpunt geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied.
Toetsingskader
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt de Bro (artikel 3.1.6, lid 2). Wat eerst voor alleen archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beoordeling
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.
Het plangebied maakt op regionaal niveau deel uit van het zeekleigebied en het landschap van de Biesbosch. Het zeekleigebied kenmerkt zich door open polders met daarin kleinschalige eilanden met een besloten structuur door opgaande beplanting. Het plangebied vormt één van deze eilanden met een groene uitstraling. Door de afstand tot het bebouwde dijklint van Lage Zwaluwe blijven de kenmerken van dit historische bebouwingslint en het typerende aanzicht daarop vanuit het landelijke gebied ongewijzigd.
De Brugdam zelf is aangewezen als een weg met redelijk hoge historische waarde. De karakteristiek van de Brugdam is tweeledig, namelijk kronkelend en smal binnen de bebouwde kom en rechtlijnig in het buitengebied. Het plangebied bevindt zich in het overgangsgebied van beide typeringen en blijft wat betreft ligging en profilering ongewijzigd.
Daarnaast heeft de gemeente Drimmelen in 2011 de Erfgoednota opgesteld. Onderdeel van de Erfgoednota is een cultuurhistorische inventarisatie. De uitgevoerde cultuurhistorische inventarisatie geeft inzicht in hetgeen op dit moment bekend is van archeologische, historisch geografische en historisch bouwkundige waarden binnen de gemeente Drimmelen. Het is een eerste aanzet om de cultuurhistorische waarden in een samenhangend geheel inzichtelijk te maken. Op alle vlakken van de cultuurhistorie heeft de gemeente als laatmiddeleeuws ontginningenlandschap een groot aantal elementen en structuren die waardevol zijn en een (onder)deel van de ontwikkelingsgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied vertellen. Specifiek in de omgeving van het plangebied wordt, evenals in de Cultuurhistorische Waardenkaart, het dijklint van Lage Zwaluwe en het verloop van de Brugdam als waardevol beschouwd.
Conclusie
Op basis van provinciaal en gemeentelijk cultuurhistorisch kaartmateriaal kan geconcludeerd worden dat er met de ontwikkeling van de natuurspeeltuin geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of structuren in de omgeving van het plangebied geschaad worden. Wellicht dat de educatieve component van de speeltuin een bijdrage kan leveren aan de herkenning van cultuurhistorie in de omgeving.
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, gewijzigde Monumentenwet 1988). Op basis van deze wet zijn gemeenten verplicht een archeologisch beleid te voeren. Daarbij hoort ook dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt moeten worden. Verder stelt de Wamz 2007 dat gemeenten archeologieparagrafen moeten opnemen in bestemmingsplannen. Het doel hiervan is om het ‘bodemarchief’ zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.
Beoordeling
De gemeente Drimmelen heeft op 24 januari 2013 de Nota Archeologie vastgesteld. Op basis van de hierbij behorende archeologische beleidskaart heeft het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor deze gebieden geldt dat bodemingrepen in principe zijn toegestaan. Archeologisch onderzoek is uitsluitend noodzakelijk bij ontgrondingen en/of MER-plichtige projecten die een planoppervlak behelzen van 5 hectare of meer. Wel geldt voor deze gebieden de meldingsplicht bij het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen overeenkomstig artikel 56 uit de Monumentenwet 1988, met daarin besloten de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007.
Voor een klein gedeelte geldt een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. In deze gebieden zijn bodemingrepen in principe niet toegestaan. Indien een ingreep dieper gaat dan 0,5 meter onder maaiveld en een planoppervlak heeft van 1.000 m2 of meer is een aanlegvergunning verplicht. Het college van B&W stelt de bepalingen in de aanlegvergunning vast en het principe 'de verstoorder betaald' is onverminderd van toepassing. Onderdeel van de te volgen procedure is een door de initiatiefnemer te overleggen goedgekeurd rapport ten aanzien van het aspect archeologie en een negatief selectieadvies van B&W.
In het advies dat is uitgebracht door regio West-Brabant (zie bijlage 5) is aangegeven dat gezien de geringe omvang van de archeologische dubbelbestemming zoals deze was opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan, het niet noodzakelijk is deze dubbelbestemming op te nemen. Derhalve is deze dubbelbestemming uit het plan gehaald.
Uitsnede uit gemeentelijke archeologische beleidskaart met aanduiding plangebied
Conclusie
Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van een natuurspeeltuin in het plangebied.
Toetsingskader
De Nederlandse natuurwetgeving valt uiteen in gebiedsbescherming en soortbescherming. De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en omvat de beschermde natuurmonumenten alsmede de gebieden met de status Vogel- en/of de Habitatrichtlijngebied. Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebiedsspecifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied.
Op 1 april 2002 is daarnaast de Flora- en faunawet in werking getreden. De soortbescherming is opgenomen in de Flora- en faunawet. Deze bescherming geldt overal in Nederland, ook in de beschermde gebieden. De soortbescherming kent geen externe werking. Projecten worden getoetst aan de directe invloed op beschermde waarden binnen de grenzen van het projectgebied. De wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantsoorten. Ook omvat de wet de bescherming van Habitatrichtlijnsoorten buiten de aangewezen Natura 2000 gebieden.
Volgens de Flora- en faunawet mogen beschermde dier- en plantsoorten niet worden verwond, gevangen, opzettelijk worden verontrust of gedood. Voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen mogen niet worden beschadigd, vernield of verstoord. Beschermde planten mogen op geen enkele wijze van hun groeiplaats worden verwijderd of vernield. Ook legt de wet de zorgplicht van de burger voor de flora en fauna vast. Er zijn vrijstellingsbepalingen, onder andere in verband met de jacht en de schadebestrijding. Afwijkingen van de verbodsbepalingen zijn mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Sinds 23 februari 2005 is het Vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.
Conform de Flora- en faunawet is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied. Vanuit de kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet.
Beoordeling
Voor wat betreft de gebiedsbescherming ligt het plangebied op circa 650 meter afstand van het Natura 2000-gebied Biesbosch. Gezien deze afstand is het niet te verwachten dat de ontwikkeling van de natuurspeeltuin hier negatieve effecten op heeft. De meest dichtbij gelegen delen van de Ecologische Hoofdstructuur bevinden zich op nagenoeg gelijke afstand (eveneens Biesbosch) en ook hierop heeft de ontwikkeling geen effect.
Voor wat betreft de soortenbescherming kan gesteld worden dat het plangebied volledig onbebouwd is en een agrarisch gebruik heeft. Gezien dit (intensieve) agrarische gebruik kan geconcludeerd worden dat er geen beschermde plantsoorten te verwachten zijn. Beschermde diersoorten zijn, gezien de afwezigheid van houtopstanden en bouwwerken, niet te verwachten. Deze zouden nestgelegenheid kunnen bieden aan diverse diersoorten en onderdeel uit kunnen maken van een foerageerroute voor vleermuizen.
Met de ontwikkeling van de natuurspeeltuin wordt daarentegen wel ruimte geboden voor de ontwikkeling van natuurwaarden. Het extensieve karakter, de aanleg van diverse soorten beplanting en de realisatie van waterpartijen zorgt ervoor dat het plangebied het habitat kan worden van vele diersoorten. Door de vormgeving als een eiland met veel opgaand groen vinden met name vogels en vleermuizen, maar ook andere zoogdieren er een beschutte omgeving.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van strijdigheid met de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Met de ontwikkeling van de natuurspeeltuin worden juist vele aanknopingspunten gevonden om natuurwaarden in het plangebied te realiseren en daarmee een ecologische stapsteen in het agrarische gebied te bewerkstelligen.
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Beoordeling
Met dit bestemmingsplan worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Daarom is toetsing aan de Wet geluidhinder niet aan de orde.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen op het gebied van wegverkeerslawaai.
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Beoordeling
In de VNG-brochure is geen richtafstand opgenomen voor een (natuur)speeltuin. Dit gebruik kan voor wat betreft geluidhinder echter gelijk gesteld worden aan een kinderboerderij of een basisschool. De richtafstand van deze functies bedraagt 30 meter. Binnen deze afstand zijn twee woningen gesitueerd. Deze liggen ten westen van het plangebied op een afstand van circa 15 meter tot het plangebied. Omdat de natuurspeeltuin aan alle randen wordt omzoomd door een landschappelijke omkadering is de afstand van de natuurspeeltuin tot de woningen vergroot tot 30 meter. Tevens zijn de ontmoetingsplaatsen / verzamelplekken voor de kinderen geconcentreerd bij de entree, op grote afstand van de woningen.
Een andere bron van hinder is afkomstig van de parkeergelegenheid. Hiervoor geldt conform de VNG-brochure eveneens een richtafstand van 30 meter. Nieuwe parkeergelegenheid wordt mogelijk gemaakt ten zuidoosten van de huidige bedrijfsbebouwing. Deze parkeerplaatsen bevinden zich met een afstand van circa 100 meter eveneens op ruim voldoende afstand van de woningen.
De ontwikkeling van de natuurspeeltuin vormt dan ook geen belemmering voor omliggende woningen.
In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich een mestopslag. Deze is van belang wanneer sprake is van een geurgevoelig object. Omdat het hierbij echter altijd om een gebouw moet gaan (conform de Wet geurhinder en veehouderij) kan de natuurspeeltuin buiten beschouwing gelaten worden. Daarnaast geldt dat de aanwezigheid van de mestopslag geen belemmering vormt voor een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Op basis van een inventarisatie van de aanwezige hindergevende functies kan, in het kader van milieuzonering, een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.
Toetsingskader
Conform de ‘Handreiking industrielawaai en vergunningverlening’ geldt voor de indirecte hinder ten gevolge van het aan- en afrijdend verkeer een beperking van de reikwijdte tot die afstand waarbinnen de herkomst van het verkeer in alle redelijkheid kan worden teruggevoerd op de aanwezigheid van de inrichting. Met name in de directe omgeving geeft afremmend en optrekkend verkeer een duidelijke afwijking van het normale verkeersbeeld.
Als toetsingskader voor het beoordelen van de geluidbelasting van woningen vanwege het wegverkeer van en naar de inrichting geldt de Circulaire Indirecte Geluidhinder d.d. 29 februari 1996. De voorkeursgrenswaarde voor indirecte hinder bedraagt conform de circulaire 50 dB(A) etmaalwaarde op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen. De maximale grenswaarde bedraagt 65 dB(A). Hierbij mag geen aftrek volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder worden toegepast.
De toekomstige situatie voor de indirecte hinder wordt hierbij vergeleken met de huidige situatie. Het overige verkeer van derden op de Brugdam wordt niet meegenomen in het onderzoek. In de navolgende hoofdstukken is bezien of de inrichting na uitbreiding inpasbaar is in het kader van de indirecte hinder en of er sprake blijft van een akoestisch verantwoord woon- en leefklimaat en dus van een goede ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect geluid (indirecte hinder).
Beoordeling
Om de indirecte hinder te bepalen is een akoestisch onderzoek onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 5.
De geluidemissie als gevolg van de indirecte hinder is getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Hierbij is tevens de toename van de indirecte hinder tussen huidige situatie en toekomstige situatie bepaald.
Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
In onderliggend rapport zijn de geluidniveaus tijdens de representatieve bedrijfssituatie voor de indirecte hinder berekend, inzichtelijk gemaakt en tevens getoetst aan de gestelde geluideisen. Hierbij is geen rekening gehouden met eventuele opstoppingen op de doorgaande weg. Op basis van de resultaten kan worden gesteld dat ter plaatse van de omliggende woningen na realisatie van de ontwikkeling een akoestisch verantwoord woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft en er derhalve akoestisch gezien sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Voor wat betreft het aspect indirecte (geluid)hinder zijn er geen belemmeringen.
Toetsingskader
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is het van belang om de risico's als gevolg van opslag, vervoer of verwerking van gevaarlijke stoffen in beeld te brengen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.
Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten.
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs), van 31 juli 2012, waarin grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen.
Tenslotte gelden externe veiligheidscontouren rondom buisleidingen. Hierbij zijn twee waarden van belang, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen stelt op basis van deze twee risico's een basisveiligheidsniveau vast.
Uit het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet een verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Beoordeling
Uit een inventarisatie van de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat de meest nabij gelegen risicobron een bovengrondse propaantank is van 8 m³ die valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Deze is gelegen op het adres Brugdam 14. Vanuit de opslagtank dient conform de toelichting bij de risicokaart een veiligheidsafstand van 15 meter gehanteerd te worden. De afstand tussen de perceelsgrens van Brugdam 14 en het plangebied bedraagt circa 80 meter en daarmee wordt de veiligheidsafstand ruimschoots gehaald.
Daarnaast is onderhavig plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van Shell Moerdijk. Het scenario waarmee de aanwezigen in het plangebied geconfronteerd kunnen worden is het overtrekken van een wolk giftige stoffen. De ligging in dit invloedsgebied vraagt echter geen bijzondere maatregelen en zorgt evenmin voor extra beperkingen.
Naar verwachting zal door de uitbreiding van het aanbod buitenspeelruimte ook het aantal bezoekers toenemen. Een groei in bezoekersaantallen van 10 tot 20% op de mooiere dagen van het jaar wordt aannemelijk geacht. Het bedrijf beschikt reeds over een evacuatieplan en dit plan zal ge-update naar aanleiding van de nieuwe situatie. In de update zal nadrukkelijk rekening worden gehouden met hoe te handelen in geval van het optreden van een wolk met giftige stoffen.
Gemeentelijk beleid
Op 21 mei 2014 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie Externe Veiligheid gemeente Drimmelen 2014 vastgesteld. In deze visie is bepaald hoe binnen de gemeente moet worden omgegaan met externe veiligheid. De gemeente heeft gekozen voor een gebiedsgericht beleid. Er zijn strategische uitgangspunten geformuleerd waarmee vervolgens het gemeentelijk grondgebied in twee typen is onderverdeeld. Het bedrijf De Belhamel is gelegen in Risico gemengd gebied.
Verantwoording groepsrisico
In de speelhal kunnen maximaal 500 personen opgevangen worden in geval van calamiteiten. Deze dichtheid zal echter, buiten eventuele evenementen, niet worden gehaald. De bezoekersaantallen zijn het grootst in geval van schoolreisjes. Om het gewenste kwaliteitsniveau te kunnen verzorgen, kunnen tijdens schoolreisjes maximaal 250 kinderen tegelijk worden ontvangen. De speeltijden zijn in geval van schoolreisjes van 9.30 uur tot 14.30 uur.
De gemiddelde bezetting ligt lager. Op de dagen dat er geen schoolreisjes zijn (woensdag, vrijdag, zaterdag en zondag) zijn de openingstijden van 10.00 tot 20.00 uur.
Zoals eerder aangegeven beschikt het bedrijf over een evacuatieplan en zal dit worden aangepast aan de nieuwe situatie. Verder zijn er geen relevante routes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen in de omgeving aanwezig.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn op het gebied van externe veiligheid.
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' is op 15 november 2007 in werking getreden (Stb. 2007, 434) en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging naar hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof ((PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt 1500 woningen of 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte aan kantoren bij minimaal 1 ontsluitingsweg.
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft de toevoeging van circa 2,3 hectare natuurspeeltuin. Uit het verkeersonderzoek blijkt dat de totale verkeersgeneratie in de nieuwe situatie uitkomt op 391 voertuigen per etmaal. Met gebruik van de NIBM-tool is bepaald dat deze toename niet leidt tot een een niet in betekenende bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nader onderzoek is dan ook niet aan de orde.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels en leidingen. Sommige van deze kabels en leidingen vereisen een bepaalde afstand tot gevoelige functies. Voor het bestemmingsplan is met name de ligging van de hoofdtransportleidingen van belang aangezien deze gekoppeld zijn aan een bepaalde afstand die aangehouden dient te worden waarbinnen geen bebouwing mag plaatsvinden.
Voor het voorliggende plan zijn dergelijke hoofdtransportleidingen op basis van het ontwerp bestemmingsplan "Buitengebied" niet aan de orde.
Toetsingskader
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de 'ladder duurzame verstedelijking'' worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik.
De toetsing aan de ladder duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
Beoordeling
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een natuurspeeltuin, waarmee de initiatiefnemer zijn recreatieve activiteiten wil uitbreiden. Dit is geen stedelijke ontwikkeling zoals benoemd in de eerste stap. Verdere toetsing aan de ladder duurzame verstedelijking kan daarom achterwege gelaten worden. Overigens kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet te realiseren is binnen bestaand stedelijk gebied vanwege het grote oppervlak, het extensieve gebruik en het feit dat het om een uitbreiding van een bestaand bedrijf gaat.
Conclusie
Gesteld kan worden dat de ‘ladder duurzame verstedelijking’ geen belemmering vormt.
Toetsingskader
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.-(beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.
Beoordeling
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
In het plangebied wordt een natuurspeeltuin van 2,3 hectare met bijbehorende parkeergelegenheid mogelijk gemaakt. De ontwikkeling kan geschaard worden in categorie D 9 uit de Bijlage bij het Besluit m.e.r. (landinrichtingsproject). Daarbij is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit betrekking heeft op een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r..
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Uit het onderhavige hoofdstuk, waaraan de resultaten van de toetsing juncto art. 3.1.6 Bro worden weergegeven, blijkt dat het plangebied niet ligt in of nabij een gebied dat beschermd wordt ten gevolge van de natuurwaarden. Het meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied (Biesbosch) ligt op minimaal 650 meter afstand.
Het plangebied behoort niet tot een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Belvederegebied. En is er geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.
In dit hoofdstuk zijn tevens de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling inderdaad geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.
Conclusie
Zoals beschreven in de voorafgaande alinea’s zijn er geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten en daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Het bestemmingsplan bestaat uit (bestemmings)planregels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De planregels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de gemeentelijke plansystematiek.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
In de bestemmingsplanregels is geregeld hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
De bestemmingsplanregels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
Inleidende regels
Dit hoofdstuk omvat de begrippen en de 'wijze van meten'. In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in dit hoofdstuk tevens aangegeven hoe gemeten moet worden. In het bijzonder is de definitie van een natuurspeeltuin van belang, omdat deze functie expliciet wordt mogelijk gemaakt.
Bestemmingsregels
Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
Onderhavig bestemmingsplan omvat drie bestemmingen:
De bestemming 'Recreatie' maakt de natuurspeeltuin en bijbehorende voorzieningen, zoals parkeergelegenheid, mogelijk. De bouwmogelijkheden zijn, passend bij de functie, beperkt tot kleinschalige bouwwerken om bijvoorbeeld schuilhutten mogelijk te maken. Een uitzondering op de maximaal toegestane bouwhoogte wordt gemaakt voor de realisatie van één klimtoren.
Om de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap te kunnen garanderen is de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' opgenomen. Daarin is de verplichting opgenomen tot aanleg en in standhouding van de benodigde landschappelijke inpassing conform het bijgevoegde inrichtingsvoorstel alvorens het plangebied als natuurspeeltuin in gebruik genomen kan worden (zie paragraaf 4.2).
Algemene regels
Naast de hiervoor behandelde bestemmingen bevat het plan een aantal min of meer standaardregels. het betreft de anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene procedureregels. Hierbij wordt onder meer ingegaan op strijdig gebruik.
Overgangs- en slotregels
Het overgangsrecht omschrijft het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken wanneer deze afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan
In de slotregel wordt het gebruik van de naam van het bestemmingsplan vermeld.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Bij deze ruimtelijke ontwikkeling worden geen woningen of andere hoofdgebouwen gerealiseerd. Daardoor is geen exploitatieplan benodigd. Wel is een anterieure overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer, onder meer om de benodigde kwaliteitsverbetering zeker te stellen.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt het bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartners. Dit zijn onder meer waterschap Brabantse Delta en de provincie Noord-Brabant. Resultaten van dit overleg zijn verwerkt in nota van beantwoording welke als bijlage 7 is bijgevoegd in onderhavig bestemmingsplan.
In het kader van de inspraakverordening heeft het bestemmingsplan ter inzage gelegen van 28 maart 2014 tot en met donderdag 8 mei 2014. De binnengekomen inspraakreacties zijn verwerkt in nota van beantwoording vooroverleg en inspraakreacties welke als bijlage 7 is bijgevoegd in onderhavig bestemmingsplan.
Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is het ontwerp bestemmingsplan van 30 januari 2015 tot en met donderdag 12 maart 2015 ter visie gelegd. De binnengekomen zienswijzen zijn verwerkt in de nota van beantwoording zienswijzen welke als bijlage 8 is bijgevoegd in onderhavig bestemmingsplan.