Plan: | Kloosterstraat 22 Made |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1719.1bp21Kloosterstr-vg01 |
Op de locatie Kloosterstraat 22 is thans Huijbrechts Woninginrichting gevestigd. Zij zullen de winkel gaan sluiten en maken daarmee plaats voor nieuwbouwmogelijkheden. Kloosterstraat Made B.V. is voornemens om samen met seniorenpartner De Wijngaerd op deze locatie en enkele aangrenzende percelen een kleinschalig woonzorgcomplex te realiseren, bestaande uit 51 serviceappartementen. De appartementen zijn bedoeld voor senioren die zelfstandig wonen en de mogelijkheid willen om zorg in te kopen.
Naast het perceel waar thans Huijbrechts Woninginrichting is gevestigd worden ook de naastgelegen woonpercelen Kloosterstraat 20, 24, 24a en 26 bij de herontwikkeling betrokken. De bestaande woningen op deze percelen zullen net als het pand van Huijbrechts worden gesloopt.
De Kloosterstraat 22 kent op basis van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'detailhandel'. De aangrenzende percelen hebben een woonbestemming. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is het realiseren van woningbouw binnen de bestemming 'detailhandel' niet toegestaan. Gestapelde woningbouw is daarnaast ook niet toegestaan binnen de bestemming wonen. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van het wooncomplex mogelijk gemaakt.
Het plangebied is gelegen in de gemeente Drimmelen, in het noordoosten van de kern Made. Het plangebied is gelegen aan de Kloosterstraat.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: kadastralekaart.com)
Het plangebied bestaat uit meerdere percelen welke kadastraal bekend staan als gemeente Made, sectie S, nummers 1210, 1212, 1218, 1591, 4342 en 4343. In totaal heeft het plangebied een oppervlakte van circa 3.951 m2.
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied (bron luchtfoto: kadastralekaart.com)
De planlocatie is gelegen binnen het bestemmingsplan “Kern Made". Dit bestemmingsplan is op 21 april 2013 vastgesteld en is onherroepelijk.
De gronden ter plaatse zijn gedeeltelijke bestemd als “Detailhandel" en gedeeltelijk als "Wonen”. Tevens ligt op het gehele plangebied een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie-2'.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Kern Made"
De voor "detailhandel" aangewezen gronden zijn bestemd voor detailhandel, ondergeschikte horeca categorie I, ondergeschikte kantoren en tevens maximaal 1 woning.
Het gehele bouwvlak mag worden bebouwd. De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 meter respectievelijk 11 meter.
De voor "wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden woningen. Per bouwperceel mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan 70%. De goot- en bouwhoogte mag eveneens niet meer bedragen dan 7 meter respectievelijk 11 meter.
Toets bestemmingsplan
Het beoogde plan behelst de realisatie van een complex voor zorgwoningen bestaande uit drie bouwlagen (circa 10,5 meter). Er vindt geen overschrijding plaats van de bouwhoogte. Het nieuwe complex (gestapelde woningbouw) past echter niet direct binnen de bestemming "detailhandel" als ook niet binnen de bestemming "wonen". Daarnaast vindt ook overschrijding van de bouwvlakken plaats.
In hoofdstuk 2 wordt een planbeschrijving gegeven van zowel de de huidige als de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente beschreven. De aspecten met betrekking tot het milieu en andere planologisch relevante aspecten komen in hoofdstuk 4 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 en 7 komen respectievelijk de uitvoerbaarheid van het plan en de communicatie aan bod.
Binnen het plangebied is het grootste gedeelte momenteel in gebruik voor Huijbrechts Woninginrichting (nummer 22). Aan beide zijde van Huijbrechts Woninginrichting bevinden zich woonhuizen welke zullen worden gesloopt.
De panden van Huijbrechts Woninginrichting bestaan aan de Kloosterstraatzijde uit twee bouwlagen. De aangrenzende woningen zijn opgebouwd uit twee bouwlagen met kap.
Het gevelbeeld aan de Kloosterstraat is wisselend. Enerzijds hebben de noordelijk gelegen woningen een traditioneel zadeldak met de nokrichting parallel aan de Kloosterstraat. Huijbrechts Woninginrichting heeft een plat dak en de woning aan de zuidzijde een mansardedak met de nokrichting haaks op de Kloosterstraat.
Aan de achterzijde van de percelen grenzen de achtertuinen van de rijtjeswoningen aan de Lucia Eijkckenstraat.
Figuur 2.1 Weergave bestaande bebouwing
Figuur 2.2 Binnenterrein Huijbrechts Woninginrichting
Figuur 2.3 Kloosterstraat zijde
Het ontwerp omvat 51 woon-zorgappartementen in het middeldure huursegment. Senioren wonen zelfstandig maar kopen zorg, op basis van een zorgindicatie, in bij de zorgaanbieder.
De bebouwing is opgebouwd in drie bouwlagen. De zorgappartementen zijn gericht op de binnenterreinen en georiënteerd op respectievelijk het zuiden en westen.
Parkeren vindt plaats op het binnengebied. Aan de Kloosterstraat zijn twee inritten aanwezig welke toegang verschaffen tot de twee binnenterreinen. De inritten hiervan bevinden zich zowel aan de zuid- als de noordzijde van het pand. De binnenterreinen zijn uitsluitend voor de bewoners toegankelijk en worden met een poort afgesloten.
Aan de voorzijde, aan de Kloosterstraat, is thans een bushalte aanwezig. Deze zal behouden blijven in de nieuwe situatie, waarbij het uitgangspunt is dat de bus zal stoppen op de weg.
Figuur 2.4 Nieuwe situatie (bron: Oomen Architecten, april 2021)
Stedenbouw
Het concept van het gebouw is afgestemd op de karakteristiek van de omgeving. De Kloosterstraat en Kerkstraat zijn van oudsher straten waar gewoond en gewerkt werd. In het gebied rondom de kerk aan de overkant van de straat stonden de bijzondere (maatschappelijke) gebouwen zoals het klooster, het patronaat en de school. Hieromheen bevonden zich de dorpsstraten richting de omliggende landerijen.
Deze straten worden gekenmerkt door een fijne stedenbouwkundige korrel van individuele huizen, soms tegen elkaar gebouwd en soms met een erfontsluiting ernaast. Hierdoor is een prettige variëteit ontstaan die kenmerkend is voor de dorpse schaal. Om tot een goede inpassing van het plan te komen in deze fijne structuur is grondig naar de omgeving gekeken. Het straatsilhouet is als uitgangspunt genomen om de nieuwe invulling vorm te geven. Hierbij zijn de meest karakteristieke bouwvormen uit de betreffende straten richtinggevend geweest voor de vormgeving. Een gevarieerde gootlijn met de 'Franse kap' als herkenbaar element zorgt ervoor dat het nieuwe gebouw zich voegt in de straat. Een combinatie van bruin gemelleerd metselwerk met antracietkleurige dakpannen sluiten aan op de omliggende textuur van bebouwing. Geleding van de gevels zorgen voor schaalverkleining zonder te ontkennen dat het één complex betreft.
Figuur 2.5 Gevelbeeld bestaand (boven) en nieuwe (onder) situatie (bron: Oomen Architecten, 20 nov 2020)
Parkeren
In het plan worden een tweetal parkeerterreinen aangelegd en kennen beide een eigen inrit. Het noordelijke parkeerterrein heeft 17 plaatsen en de zuidelijke parkeerterrein 32 plaatsen. In totaal worden derhalve 49 parkeerplaatsen aangelegd. Het binnenterrein is afgesloten terrein en enkel toegankelijk voor de bewoners. Aan de voorzijde worden aan de Kloosterstraat 5 langsparkeerplaatsen aangebracht.
Op het noordelijke binnenterrein wordt een overdekte fietsenstalling voorzien voor het stallen van fietsen.
De bestaande bushalte blijft behouden. Uitgangspunt is dat de bus zal stoppen op de weg. In goed overleg met de gemeente wordt nog nader gekeken naar geschikte voorzieningen zoals bijvoorbeeld een zitmogelijkheid bij de halte.
Bij het maken van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing wordt rekening gehouden met het beleid van hogere overheden (het rijk en de provincie) en de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders. Hieronder wordt het relevante ruimtelijke beleid voor het plangebied weergegeven.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
De structuurvisie schetst ontwikkelingen en legt de ambities tot 2040 vast. De ambities zijn:
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De structuurvisie regelt geen specifieke zaken op provinciaal of lokaal niveau. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies. Daartoe schaft het Rijk het landschapsbeleid af en beperkt het zich tot het natuurdomein.
Beoordeling en conclusie
Ten aanzien van bovenvermelde is het Rijksbeleid niet direct van toepassing op onderhavige ontwikkeling.
De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, neemt het Rijk een “Ladder voor duurzame verstedelijking” op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Toetsing aan de 'ladder' vindt plaats verderop in deze paragraaf.
Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 in werking treedt. De NOVI is vastgesteld op 11 september 2020.
De Nationale Omgevingsvisie biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.
Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.
De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Beoordeling en conclusie
Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief heeft bovengenoemd rijksbeleid niet direct invloed op de ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.
Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2011
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Figuur 3.1 Situering radarverstoringsgebieden (Rarro, geconsolideerde versie 1 december 2020)
Beoordeling en conclusie
Ten aanzien van het onderhavige plangebied is een regel uit het Rarro van toepassing. Dit betreft de regeling met betrekking tot het radarverstoringsgebied van radarstations. Als gevolg van dit radarverstoringsgebied geldt een maximale hoogtemaat van 90 meter voor bouwwerken. In het onderhavige plan worden geen bouwwerken van die hoogte mogelijk gemaakt. Het Rarro is derhalve niet van invloed op voor voorliggend bestemmingsplan.
Besluit ruimtelijke ordening “Ladder voor duurzame verstedelijking”
In het Besluit ruimtelijke ordening is een Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als een nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder in werking getreden.
De Ladder is van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.
Bij toepassing van de Ladder dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de Ladder verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de Ladder niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
Beoordeling
Op basis van jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat een woningbouwontwikkeling van meer dan 12 woningen gezien wordt als stedelijke ontwikkeling. Onderhavig planvoornemen voorziet in realisatie van één woonzorgcomplex bestaande uit 51 woon(zorg)eenheden. Een dergelijke ontwikkeling kan dan ook gezien worden als een stedelijke ontwikkeling.
De huidige situatie, gelegen binnen de bebouwde kom en bestaand stedelijk gebied, is thans nagenoeg volgebouwd. In de nieuwe situatie zal er meer ruimte onbebouwd blijven. Deze ruimte wordt ingevuld met openbaar groen of parkeerplaatsen. Er is dan ook sprake van minder ruimtebeslag. In dat kader is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Conclusie
De ontwikkeling betreft geen "nieuwe" stedelijke ontwikkeling. Een procesmatige verantwoording van de Ladder is derhalve niet benodigd en belemmert de planvorming niet.
Omgevingsvisie Noord-Brabant
De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de Provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.
De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
Om de basisopgave te behalen heeft men ambities verwoord op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie.
Conclusie
De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie (PMWP, Structuurvisie RO, BRUG, PVVP). Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma. De komende tijd wordt dit sectorale beleid afgestemd op de Omgevingsvisie en al dan niet uitgewerkt in de programma's en/of omgevingsverordening.
Wel kan bij de vormgeving en bouw van de woningen aandacht gegeven worden aan duurzame energie en klimaatproof bouwen en/of ontwerpen. Gasloos bouwen, energieneutraal bouwen en het afkoppelen van regenwater zijn mogelijkheden die een positieve bijdrage hebben op de energietransitie en/of klimaatproof Brabant.
De woningen worden in ieder geval gasloos uitgevoerd. In de omgevingsvergunning Bouwen zal nader ingegaan worden op de overige toegepaste maatregelen aangezien deze in de fase van het bestemmingsplan nog niet bekend zijn.
Structuurvisie 2010 - Partiële herziening 2014
Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant vastgesteld. De provincie Noord-Brabant heeft in de Structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk tot 2040, vastgelegd. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant.
Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014, vastgesteld op 7 februari 2014 en in werking getreden op 19 maart 2014.
De woonwensen en de leefbaarheid in de dorpen en steden, de behoefte aan gebiedseigenheid en identiteit van stad, dorp en landschap en klimaatverandering staan in de volle aandacht. Noord-Brabant wil blijven ontwikkelen, maar Noord-Brabant stelt ook eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Daarom gaat de provincie, meer dan voorheen, duurzaam en zorgvuldig om met de leefomgeving en de ruimte. Ze wil een goede relatie creëren tussen wonen en werken in de stedelijke omgeving en een groene landelijk omgeving daarbuiten.
Het plangebied is op basis van de structurenkaart geheel gelegen in de gebiedsaanduiding 'Stedelijk concentratiegebied'. Naar huidige inzichten van de provincie is in het stedelijk concentratiegebied voldoende ruimte om in de verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken en voorzieningen) te voorzien. Hier is ruimte voor een grote verscheidenheid aan woon- en werkmilieus, of een menging daarvan, in uiteenlopende dichtheden.
Met name de beleidslijnen van zorgvuldig ruimtegebruik en concentratie van verstedelijking zijn van belang. Voor het stedelijke concentratiegebied betekent zorgvuldig ruimtegebruik dat bij het zoeken naar ruimte om te voorzien in de behoeften op het vlak van wonen, werken en voorzieningen de mogelijkheden van de bestaande ruimte zo goed mogelijk worden benut. Het accent moet hierbij liggen op inbreiding en herstructurering. Tevens zet de provincie in op het intensiveren van ruimtegebruik rondom hoogstedelijke zones om zo de verknoping van stedelijke ontwikkelingen en infrastructuur te bereiken.
Beoordeling en conclusie
Het complex wordt gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied. Het bestaande terrein wordt volledig opnieuw ingericht waardoor sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
In de Structuurvisie heeft de provincie haar visie neergelegd voor het stedelijk gebied. De regels ter uitvoering en regulering van de Structuurvisie zijn door gelegd in Interim omgevingsverordening Noord-Brabant 2019.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerde versie 8 december 2020)
Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim omgevingsverordening. Deze omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. De Interim omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordening, waaronder de verordening Ruimte. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral is bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.
Figuur 3.2 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
De locatie is gelegen binnen bestaand stedelijke gebied. Hier is, naast de algemene basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies, ook artikel 3.42 van toepassing.
Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Bij de evenwichtige toedeling van functies dient invulling gegeven te worden aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
Lid 2. Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Beoordeling en conclusie
De ontwikkeling bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied waar thans bebouwing is toegestaan en grotendeels aanwezig is. De bestaande bebouwing is (deels) verouderd en zal volledig worden gesloopt. Daarvoor in de plaats wordt één gebouw gerealiseerd dat aansluit bij de omgeving. Er worden 51 woon-zorgappartementen gerealiseerd in het complex welke passend zijn binnen de woonvisie en beleid van de gemeente Drimmelen. Tot 2024 is binnen de kern Made behoefte aan 390 woningen.
Middels diverse onderzoeken (zie hoofdstuk 4) is onderzocht of voldoende rekening wordt gehouden met de diverse waarden in het gebied en omgeving.
Structuurvisie 2033
In februari 2014 is de ‘Structuurvisie 2033’ vastgesteld door de gemeenteraad van Drimmelen. Aanleiding voor het opstellen van de visie is dat er sinds het vaststellen van de vorige structuurvisie in 2001 sprake is van een dermate grote ruimtelijke dynamiek in de gemeente, dat een nieuw beleidskader noodzakelijk is om initiatieven te kunnen beoordelen.
Demografische en economische trends hebben een belangrijke rol gespeeld bij het gedeeltelijk herijken van het ruimtelijke beleid. Ten aanzien van het realiseren van de woningbouwopgave wordt het beleid uit de StructuurvisiePlus consequent voortgezet. Zo wordt nog steeds ingezet op het zoveel mogelijk realiseren van woningen op inbreidingslocaties, waarbij wordt gewaakt voor een te grote verdichting. Daarnaast is er meer aandacht voor het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en woningvoorraad. Voor een optimale sociale samenhang wordt ten aanzien van de ruimtelijke structuur gestreefd naar gemengde wijken waar jong en oud door elkaar wonen.
Uit de provinciale prognoses blijkt dat het aantal huishoudens en daarmee de woonbehoefte ook na 2030 nog steeds iets zal toenemen. Om te voorzien in de totale woonbehoefte tot 2040, is een toevoeging van circa 900 woningen gemeentebreed benodigd. Uitgaande van een overcapaciteit van 30%, omdat niet alle plannen tot uitvoering zullen komen, gaat de gemeente Drimmelen voor de planvorming uit van 1200 woningen en is er dus duidelijk noodzaak tot toevoeging van extra woningbouwlocaties.
Beoordeling en conclusie
Beleid ten aanzien van woningbouw is dat zoveel als mogelijk wordt ingezet op het realiseren van woningen op inbreidingslocaties. Het onderhavige plangebied is gelegen in de kern Made waar een bestaande detailhandel zijn bedrijfsactiviteiten zal beëindigen. Door sloop van dit pand en naastgelegen woningen ontstaat er een inbreidingslocatie welke, gelegen nabij het centrum van Made, erg geschikt voor serviceappartementen voor senioren. Tot slot draagt de ontwikkeling bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en derhalve passend binnen de structuurvisie van de gemeente Drimmelen.
Woonvisie 2017 - 2021 / Woningbouwprogramma 2019 - 2024
In de Woonvisie van de gemeente Drimmelen, vastgesteld d.d. 9 maart 2017, staan de speerpunten van het gemeentelijk woonbeleid. Wonen is in het verleden met name gericht op het huisvesten van gezinnen. Alles om ons heen verandert. Er is een digitale wereld ontstaan, we vergrijzen, we ontgroenen en er komen meer alleenstaande huishoudens en mensen met diverse achtergronden. Het is geen vanzelfsprekendheid meer dat we “op onze oude dag” naar een bejaardenhuis zullen gaan.
We willen zo lang mogelijk thuis blijven wonen, ook dit vergt een andere manier van denken en doen. Ook de jeugd willen we graag in Drimmelen aan een woning helpen. We hebben goed gekeken wat er op de woningmarkt speelt en zetten in deze nota de koers voor de komende vijf jaar uit. De toekomstige woningmarkt vraagt om flexibiliteit en creativiteit. Denk aan thema’s als bouwen in de kernen in plaats van weiland, het streven naar duurzame woningen, zowel nieuw als bestaand, de behoefte aan meer huurwoningen, steeds meer eenpersoonshuishoudens. Om deze uitdagingen te kunnen realiseren hebben partijen met elkaar verbonden moeten worden. De gemeente werkt we hier proactief aan mee. De belangrijkste uitgangspunten van deze visie zijn:
Nieuw toe te voegen woningen dienen zich te onderscheiden en iets toe te voegen waar het meest behoefte aan is. Klantwensen staan centraal, zo weinig mogelijk beklemmende regels om tot een gewenste woningvoorraad voor onze burgers te komen. Ook maatwerk voor de gewenste vormgeving voor de toekomstige bewoner, in de welstandsvrije gemeente. De volgende aspecten zijn reguliere toetsingscriteria bij nieuwbouw:
In de woonvisie wordt geconcludeerd dat voor de kern Made behoefte is aan de realisatie van 390 woningen in de periode 2016-2024. In de woningbouwplanning 2016 - 2024 werd ingezet op de bouw van woningen binnen het bestaand stedelijk gebied en herstructurering en transformatie van vrijkomende percelen. Het benutten van uitbreidingslocaties zou na 2024 plaatsvinden. Om te kunnen voldoen aan de woonbehoefte binnen met name de kernen Terheijden en Made zal de planvorming voor meerdere uitbreidingslocaties al vóór 2024 moeten worden opgepakt. Versnelling in de woningbouw is gewenst. Reden om de lopende en nieuwe projecten nu opnieuw in beeld te brengen en te onderzoeken of andere beschikbare locaties binnen het stedelijk gebied, maar mogelijk ook net buiten het stedelijk gebied, kunnen worden benut en versneld kunnen worden ingezet.
Waar mogelijk dient ieder plan te voorzien in levensloopbestendige woningen. Bij nieuwe ontwikkelingen vanaf 8 woningen wordt de eis opgelegd dat minimaal 25 % in de huursector moet worden gerealiseerd. Gelet op de ontwikkeling van vergrijzing van de bevolkingssamenstelling, dient ook meer ruimte voor wonen met zorg te worden gerealiseerd.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van 51 appartementen in de vorm van serviceappartementen geschikt voor senioren die op basis van een zorgindactie zorg kunnen inkopen. De ontwikkeling past dan ook uitstekend binnen de woonvisie en woningbouwprogramma. De locatie is gelegen vlakbij het centrum van Made en maakt het daardoor uitermate geschikt voor senioren.
Visie Duurzaamheid 2040
In 2013 is een beleidsplan duurzaamheid 2013-2016 voor de gemeente Drimmelen opgesteld met:
Bij nieuwbouwprojecten wordt al bij het stedenbouwkundig ontwerp rekening gehouden met duurzaamheid in brede zin:
Beoordeling en conclusie
De woningen worden in ieder geval gasloos uitgevoerd. Verder zullen zoveel als mogelijk duurzaamheidsmaatregelen worden toegepast. De uitwerking hiervan vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning. Er zal in ieder geval voldaan worden aan de geldende BENG-normen.
Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
In oktober 2020 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het perceel. De volledige rapportage is als Bijlage 1 bij het bestemmingsplan gevoegd. Hieronder wordt enkel de conclusie weergegeven.
Conclusie
Omdat er momenteel nog in gebruik zijnde bebouwing aanwezig is, is er voor gekozen in deze fase enkel rondom de bebouwing boringen te plaatsen. Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "heterogeen verdacht, niet lijnvormig" dient te worden beschouwd, wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, gedeeltelijk bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er in deze situatie, waarbij de bebouwing nog aanwezig is, géén reden voor een nader onderzoek. Wel zal na de sloopwerkzaamheden een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd worden ter plaatse van de huidige bebouwing.
Asbest
Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten, waardoor een onderzoek naar asbest in bodem/puin conform de NEN 5707/5897 geadviseerd wordt.
In de Wet geluidhinder is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een gezoneerde weg. Er is echter, in het kader van goede ruimtelijke ordening, wel een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In het onderzoek is de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader. Het volledige rapport is als Bijlage 2 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Hieronder wordt enkel de conclusie weergegeven.
Conclusie
Ten gevolge van de Kloosterstraat treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. Deze wordt met maximaal 8 dB overschreden. Voor de Kloosterstraat is in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging van geluidsreducerende maatregelen gewenst. Op basis van de maatregelenafweging worden zowel bron- als overdrachtsmaatregelen niet doelmatig geacht. De maatregelen stuiten op overwegende financiële of stedenbouwkundige bezwaren.
Omdat het plan niet binnen de zone van een weg ligt, kan er geen hogere waarde worden vastgesteld.
Vanuit bestemmingsplan zijn er dan geen belemmeringen ten aanzien van het aspect geluid. In het kader van een goed woon- en leefklimaat wordt wel geadviseerd om voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van het appartementencomplex een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels uit te voeren om zodoende het zogenaamde binnenniveau te kunnen garanderen.
In de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
Beoordeling
In de omgeving zijn ook diverse andere functies aanwezig. In figuur 4.1 zijn deze genummerd. In onderstaande tabel zijn de afstanden opgenomen die van toepassing zijn in een gemengd gebied en zijn gemeten tussen de perceelsgrenzen.
Adres | Functie | Afstand VNG-brochure | Afstand plangebied | |
1 | Kloosterstraat 28 | Kapper | 0 | 0 |
2 | Kloosterstraat 36 | Café | 0 | 29 |
3 | Restaurant | Kerkstraat 23 | 0 | 64 |
4 | Hotel | Kerkstraat 13 | 0 | 85 |
5 | Kerk | Kerkstraat 8 | 10 | 92 |
6 | Café | Kerkstraat 8A | 0 | 70 |
7 | Sociaal cultureel centrum | Kerkstraat 10 | 10 | 11 |
8 | Apotheek | Kloosterstraat 25 | 0 | 14 |
9 | Huisartsenpraktijk | Lucia Eijckenstraat 76 | 0 | 40 |
Figuur 4.1 Weergave omliggende bedrijven / andere functies dan wonen
Conclusie
Er wordt voldaan aan de aan te houden afstanden. Er zijn derhalve geen bedrijven of inrichtingen waarvan de geplande woningbouw hinder ondervindt of vice versa.
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.
Beleid Waterschap
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Breda. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021 (vastgesteld op 14 oktober 2015). de 'Keur Waterschap Brabantse Delta 2015' bevat vervolgens regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van het oppervlaktewater en grondwater.
De drie Brabantse waterschappen (Aa en maas, De Dommel en Brabantse Delta) hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'beleidsregel Hydrologische uitgangspunten voor afvoeren van hemelwater'. Bij toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat de plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Per 27 maart 2021 is de drempelwaarde voor het nemen van compenserende maatregelen voor het afvoeren van hemelwaterafkomstig van verhard oppervlak bij beleidwijziging aangepast naar 500 m2 in plaats van 2000 m2. Bij een toename van verhard oppervlak tot 500 m2 is de gemeente het bevoegd gezag.
Gemeentelijk beleid
Sinds 1 januari 2008 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het hemelwater, het afvalwater en het grondwater. De gemeente Drimmelen heeft een Water- en rioleringsplan opgesteld voor de periode 2018 – 2022.
Alle nieuw te realiseren bebouwing binnen de gemeente Drimmelen wordt aangesloten op de (druk)riolering of een alternatieve voorziening die voldoet aan de eisen van de Regeling lozing afvalwater huishoudens. Dit wordt afgedwongen door ongezuiverde lozingen op oppervlaktewater en in de bodem in principe niet toe te laten. Bij nieuwbouw zal, waar mogelijk, het hemelwater gescheiden worden verwerkt van het afvalwater. Bij de verwerking van hemelwater wordt de trits ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ als voorkeursvolgorde aangehouden.
Concreet betekent dat overtollig hemelwater bij voorkeur lokaal wordt hergebruikt of geïnfiltreerd in de bodem. Indien dat niet mogelijk is, wordt het hemelwater rechtstreeks afgevoerd naar het oppervlaktewater of aangesloten op een regenwaterriolering. Belasting van de rioolwaterzuiveringsinstallatie met schoon water wordt daarmee beperkt. Bij drukriolering is het niet toegestaan om hemelwater op het drukriolering aan te sluiten. De perceeleigenaar draagt de eerste verantwoordelijkheid om het overtollige hemelwater te bergen en/of te verwerken op zijn eigen perceel.
De gemeente heeft vervolgens een inspanningsverplichting om, als er geen andere mogelijkheden zijn, het overtollige hemelwater te ontvangen en af te voeren. Daarin kent de gemeente een zekere beleidsvrijheid. Dit houdt in, dat afhankelijk van de lokale situatie de meest doelmatige oplossing zal worden gekozen voor de inzameling en verdere verwerking van het hemelwater.
Beoordeling
In de bestaande situatie is nagenoeg het gehele plangebied verhard met bebouwing en/of erfverharding. Bij de bestaande woningen zijn wel tuinen aanwezig. In de nieuwe situatie wordt naast de bebouwing, parkeerplaatsen en overige terreinverharding ook groen aangelegd. Dit resulteert in de volgende gegevens.
Het totale verhard oppervlak neemt af met 471 m2. Er is dan ook geen sprake van een compenserende waterbergingsopgave.
Een belangrijk uitgangspunt is dat de zorgplicht begint bij de burger. Bij regenwater geldt dat lokale lozing van het regenwater in het milieu (al dan niet via een gemeentelijk regenwaterriool) de voorkeur geniet. De voorkeursvolgorde is: infiltreren (vasthouden) waar mogelijk, bufferen op locaties met voldoende beschikbare ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren.
Het afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater aangeboden aan de perceelgrens.
Materiaalgebruik
De afkoppeling van het hemelwater van het afvalwater maakt dat er in de bebouwing geen materialen gebruikt mogen worden die de grondwaterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden, zoals uitlogende materialen, bijvoorbeeld zink en lood.
In het afwateringssysteem van de daken moeten voorzieningen worden aangebracht om vaste bestanddelen als bladeren, zand, ander sediment en dergelijke achter te houden zodat het systeem niet verstopt raakt of dicht gaat slibben na verloop van tijd. Deze voorzieningen moeten goed bereikbaar blijven, om ze regelmatig te kunnen onderhouden en reinigen.
Het is niet toegestaan chemische bestrijdingsmiddelen toe te passen of agressieve reinigingsmiddelen te gebruiken op de af te koppelen verharde oppervlakken. Het is in beperkte mate toegestaan tijdens gladheid door bevriezing of sneeuwval zout als gladheidbestrijdingsmiddel op de bestrating en parkeerplaatsen e.d. toe te passen. Een alternatief kan bijvoorbeeld zand zijn.
Conclusie
Het aspect waterhuishouding vormt derhalve geen belemmering voor het realiseren van de voorgestane ontwikkeling.
Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en de parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.
Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is een quickscan flora en fauna opgesteld. Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.
Beoordeling en conclusie
Op basis van de nader te verkrijgen informatie kan worden bepaald of verstoring/overtreding door de ingrepen ten aanzien van vleermuizen aan de orde is. De functies zomer-, kraam, vliegroute en paar/baltsverblijf dienen nader onderzocht te worden voor de soorten gewone-, ruige dwergvleermuis en laatvlieger.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht. Daarnaast wordt geadviseerd een oriënterend onderzoek uit te voeren naar de effecten op Natura 2000 gebieden (aerius-berekening). Deze is opgenomen in navolgende paragraaf.
Geadviseerd wordt het aanwezige groen buiten het broedseizoen te verwijderen en af te voeren. Daarnaast wordt geadviseerd in de nieuwbouwsituatie met verlichting rekening te houden met de eventueel aanwezige vleermuizen.
Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De uitspraak van de Raad van State betekent dat de PAS niet langer voldoet. Hiermee komt de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar te vervallen.
Derhalve dient aangetoond te worden dat een nieuwe ontwikkeling géén negatieve effecten heeft op Natura 2000-gebieden.
Beoordeling
De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Biesbosch) bedraagt 3 km.
Middels een berekening met de Aerius Calculator zijn de effecten van de beoogde ontwikkeling inzichtelijk gemaakt. Enerzijds betreft dit de gebruiksfase waarin de nieuwbouw gerealiseerd is. En anderzijds betreft dit de aanlegfase. Dit is uiteraard een tijdelijke situatie, maar ook bij bouwverkeer en -materieel is sprake van stikstofemissies waar rekening mee gehouden dient te worden.
De berekening is als Bijlage 4 opgenomen bij voorliggend bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.
Conclusie
Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.
Archeologie
In Europees verband was het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag was het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Sindsdien geldt dat waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd (Monumentenwet) en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz was een wijzigingswet en omvatte een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moesten houden met het behoud van archeologische waarden.
Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1 juli 2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die in 2022 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.
Om invulling te geven aan deze gemeentelijk zorgtaak heeft de gemeente Drimmelen de archeologische (en cultuurhistorische) waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt door onder andere dubbelbestemmingen in bestemmingsplannen.
Het plangebied heeft op grond van het vigerend bestemmingsplan een dubbelbestemming 'archeologie waarde 2'. In deze gebieden geldt een onderzoeksplicht wanneer bodemingrepen plaatsvinden dieper dan 0,50 m-mv en groter dan 1.000 m2. De dubbelbestemming is afgeleid van de archeologische beleidskaart en de bijbehorende beleidsnota (WAD, 2016). Volgens de beleidskaart ligt het plangebied in een zone met een middelhoge archeologische verwachting.
Er heeft dan ook een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek plaatsgevonden. De volledige rapportage is als Bijlage 5 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven
Conclusie
De verwachting op het aantreffen van sporen en vondsten in het plangebied is laag voor de perioden Paleolithicum en Mesolithicum, middelhoog voor de perioden Neolithicum - Vroege-Middeleeuwen en hoog voor de perioden Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd.
De gemeente Drimmelen heeft besloten dat een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd moet worden, nadat de bebouwing (bovengronds) is gesloopt. Middels dit proefsleuvenonderzoek kan aangetoond of uitgesloten worden dat er behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn in het plangebied. Indien er behoudenswaardige archeologische resten worden aangetroffen kan het nodig zijn dat er een (beperkte) opgraving moet volgen.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
De Erfgoedwet, van kracht sinds 1 juli 2016, bundelt wet- en regelgeving op het gebied van behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland in één nieuwe wet. Een groot deel van de bestaande wet- en regelgeving (Monumentenwet, Wet ruimtelijke ordening) is overgenomen in de Erfgoedwet, bijvoorbeeld de aanwijzing van rijksmonumenten, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Voorheen was het behoud en beheer van ons erfgoed geregeld in zes verschillende wetten met elk hun eigen procedures en beschermingsmaatregelen. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd. Daarnaast worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Samen met de Omgevingswet die naar verwachting in 2022 wordt ingevoerd, wordt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
Beleid provincie Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.
Figuur 4.2 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Brabant (herziening 2016)
Historische geografie
Het gebied is gelegen aan de Kloosterstraat en binnen de 'oude dorpskern Made. Beide hebben een redelijk hoge historische waarden. De voorgenomen plannen doen echter geen afbreuk aan deze waarde. Bij het ontwerpen van het nieuwe gevelbeeld is nadrukkelijk aandacht geweest voor de omliggende bebouwing. De Kloosterstraat is van oudsher een straat waar gewoond en gewerkt werd. In het gebied rondom de kerk aan de overkant van de straat stonden de bijzondere (maatschappelijke) gebouwen zoals het klooster, het patronaat, de school en natuurlijk de kerk. Hieromheen bevonden zich de dorpsstraten richting de omliggende landerijen. Deze straten worden gekenmerkt door een fijne stedenbouwkundige korrel van individuele huizen, soms tegen elkaar gebouwd en soms met een erfontsluiting ernaast. Hierdoor is een prettige variëteit ontstaan die kenmerkend is voor de dorpse schaal. Om tot een goede inpassing van het plan te komen in deze fijne structuur is grondig naar de omgeving gekeken. Het straatsilhouet is als uitgangspunt genomen om de nieuwe invulling vorm te geven. Hierbij zijn de meest karakteristieke bouwvormen uit de betreffende straten richtinggevend geweest voor de vormgeving. Een gevarieerde gootlijn met de 'Franse kap' als herkenbaar element zorgt ervoor dat het nieuwe gebouw zich voegt in de straat. Een combinatie van bruin gemelleerd metselwerk met antracietkleurige dakpannen sluiten aan op de omliggende textuur van bebouwing. Geleding van de gevels zorgen voor schaalverkleining zonder te ontkennen dat het één complex betreft.
Monumenten
Er zijn geen monumenten binnen het plangebied aanwezig.
Conclusie
Het aspect cultureel erfgoed staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden luchtkwaliteitseisen (Stb. 2007,141). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin wordt gereguleerd hoe moet worden omgegaan met overschrijdingen op het gebied van de luchtkwaliteit.
Het NSL houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen binnen de voorwaarden van het NSL behoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden die gelden voor luchtkwaliteit. Ook projecten die ´Niet in betekende mate´ (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan deze grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.
Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2.
Beoordeling
Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3% grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven. De blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) dient echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.
Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties van de nabijgelegen rekenpunten voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen op het dichtstbijzijnde rekenpunten (Adelstraat).
Hieruit blijkt dat de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 en 2030 niet worden overschreden.
Conclusie
Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat de bijdrage van de bestemmingswijziging “niet in betekende mate” is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Beoordeling
Figuur 4.3 Uitsnede risicokaart Nederland (plangebied blauw omlijnd)
Op de risicokaart is te zien dat nabij het plangebied (< 200 meter) geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn waar opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Alle transportroutes bevinden zich daarnaast eveneens op een afstand van meer dan 200 meter van het plangebied. Op meer dan 200 meter afstand heeft de ontwikkeling geen significant effect meer op de hoogte van het groepsrisico. Een berekening ten aanzien van de hoogte van het groepsrisico is derhalve niet aan de orde.
Tevens is het plangebied gelegen buiten de maximale effectafstand van de A59 (effectafstand bedraagt 880 meter) en is een verantwoording van het groepsrisico eveneens niet aan de orde.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Parkeren
De gemeente Drimmelen heeft geen specifieke parkeernormen (bron: Beleidsplan Verkeer en Vervoer Gemeente Drimmelen 2018 - 2028). Voor het toepassen van de parkeernormen gaat men uit van de meest actuele landelijke parkeerkencijfers die zijn opgesteld door het Kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte, CROW. De meest actuele versie op dit moment is publicatie 381 (Toekomst bestendig parkeren).
De parkeerkencijfers kennen een minimum en maximum normering. Bekend is dat de bewoners van een soortgelijk wooncomplex (bron: Wijngaerd) nagenoeg geen sprake is van autobezit. Om die reden wordt de minimale norm gehanteerd.
Volgens de typologie van stedelijkheidsgraad van het CBS wordt Drimmelen gekwalificeerd als ‘weinig stedelijk’. De locatie is gelegen in het gebied dat kan worden aangeduid als 'rest bebouwde kom'. Voor een serviceflat (zelfstandige woning met beperkte zorgvoorziening) is de parkeernorm 1,05 parkeerplaats per woning. Dit komt neer op in totaal 53,55 parkeerplaatsen.
De te slopen woningen als ook winkel Huijbrechts beschikken in de bestaande situatie niet over eigen parkeergelegenheid en er waren dan ook geen parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig. In de openbare ruimte zijn dan ook parkeerplaatsen aanwezig die toe te delen zijn aan het plangebied. Voor de eengezinswoning geldt een parkeernorm van 1,2 per woning. In de openbare ruimte zijn derhalve 4,8 parkeerplaatsen toe te rekenen aan de bestaande woningen. 4 van deze parkeerplaatsen bevinden zich langs de Kloosterstraat ter hoogte van het plangebied. Deze 4 parkeerplaatsen worden vervangen door 5 parkeerplaatsen. Er wordt in de openbare ruimte derhalve 1 extra parkeerplaats aangelegd.
In totaal zijn dan 53,55 - 5,8 = 47,75 parkeerplaatsen benodigd voor de nieuwe ontwikkeling.
Op het binnenterrein worden 49 parkeerplaatsen aangelegd waarmee voldaan wordt aan de parkeernormering.
Daarbij liggen de piekmomenten van de parkeerdruk (bezoekers) buiten de winkelopeningstijden in de avond en het weekeinde. Hierdoor kunnen bezoekers ook gebruik maken parkeervoorzieningen zoals gelegen aan de Kapelstraat.
Verkeer
Op basis van de voornoemde CROW-publicatie kan tevens worden geconcludeerd dat er sprake is van 2,6 mvt bewegingen per woning. Dit komt neer op in totaal 132,6 mvt/etmaal. De Kloosterstraat heeft voldoende capaciteit om deze hoeveelheid te kunnen verwerken.
De bestaande bushalte ter hoogte van het plangebied blijft behouden waardoor de locatie ook met het openbaar vervoer goed te bereiken is. De bus zal halteren op de weg. Er wordt met de gemeente nog nader gekeken naar de realisatie van extra voorzieningen bij de halte (bv een zitmogelijkheid).
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een informele m.e.r.-beoordeling van toepassing. Hieronder is het e.e.a. visueel weergegeven.
Beoordeling
De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de realisatie van een woonzorgcomplex met maximaal 51 appartementen binnen bestaand stedelijk gebied. Deze activiteit valt niet onder onderdeel C van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage, dus er is geen milieueffectrapportage verplicht.
De activiteit valt echter ook niet binnen onderdeel D. (D11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) aangezien de ontwikkeling niet wordt gezien als stedelijk ontwikkelingsproject.
De mogelijke milieu-effecten zijn daarnaast reeds in voorliggende paragrafen aan bod gekomen. Hieruit is gebleken dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen.
Conclusie
De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Een nader onderzoek in de vorm van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling is daarom niet noodzakelijk. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen, dienen - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.
Een bestemmingsplan bestaat uit planregels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:
Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012).
In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In de planregels zijn de bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen.
Groen
Binnen deze bestemming zijn de groenvoorzieningen opgenomen. Ook het aanleggen van verhardingen is mogelijk.
Verkeer-Verblijfsgebied
Binnen de bestemming ‘Verkeer-verblijfsgebied’ zijn wegen en paden toegestaan, evenals de parkeerplaatsen. Binnen de bestemming zijn gebouwen, met uitzondering van nutsvoorzieningen en een fietsenstalling, niet toegestaan.
Wonen - Zorgwonen
Binnen de bestemming ‘Wonen - Zorgwonen’ is gestapelde woningbouw toegestaan ten behoeve van zorgwoningen ten behoeve van bewoner(s) met een geïndiceerde zorgbehoefte. Binnen de bestemming 'Wonen - Zorgwonen' zijn maatvoeringen opgenomen ten behoeve van de bouwhoogten.
Waarde - Archeologie 2
Deze dubbelbestemming is opgenomen ten behoeve van het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische middelhoge (verwachtings)waarden. Voor gebouwen en bouwwerken groter dan 1.000 m2 en die dieper gaan dan 0,5 m geldt een omgevingsvergunningplicht.
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is.
Conclusie
Ten behoeve van dit plan is een anterieure overeenkomst gesloten met initiatiefnemer. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk
In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.
Voor bouw- en verbouwingsplannen en bestemmingsplanwijzigingen adviseerd de gemeente Drimmelen om een omgevingsdialoog te houden nog voordat men een vergunning aanvraagt. In de toolkit 'Gesprek met de omgeving' van de gemeente Drimmelen geeft de gemeente een handreiking waarin wordt toegelicht hoe men een omgevingsdialoog kan voeren.
Begin 2021 vond de start van het communicatie- en participatietrajectvoor de ontwwikkeling van Rijstaete plaats. In januari 2021 werd een participatieplan opgesteld dat is goedgekeurd door de gemeente Drimmelen. Vanwege de maatregelen van het RIVM in bestrijding van COVID-19 heeft de uitvoering van het plan enkele maanden vertraging opgelopen.
Op 13 juli 2021 heeft Horsthuis Bouwmanagement een inloopavond georganiseerd om omwonenden te informeren over de plannen en omhun inbreng te geven. Tevens was er de mogelijkheid om schriftelijk via e-mail te reageren op de plannen. Van 12 juli 2021 tot en met 31 augustus 2021 lag het voorontwerp bestemmingsplan ter inzage voor omwonenden.
In totaal zijn er aan 31 adressen van omwonenden uitnodigingen gestuurd voor de inloopavond. 24 omwonenden hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om te reageren. Daarnaast zijn er 11 schriftelijke reacties binnengekomen. Van de omgevingsdialoog is een verslag gemaakt welke als Bijlage 11 is bijgevoegd.
Kijkend naar de opgehaalde reacties kunnen er 5 hoofdthema's worden geformuleerd:
Conclusie
Op basis van de inbreng uit het participatieproces is het stedenbouwkundig plan op een aantal punten aangepast.
Bij de voorbereiding van het planvoornemen hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen initiatiefnemer en direct omwonenden. De gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een mail- en/of briefwisseling.
Het conceptontwerpbestemmingsplan is ten behoeve van het vooroverleg gestuurd naar diverse vooroverlegpartners. De onderstaande reacties zijn binnengekomen. De volledige reacties zijn in de Bijlagen bij toelichting opgenomen.
De belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap zijn naar wens opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan. Er wordt een positief wateradvies gegeven.
Het plan is bekeken aan de hand van de provinciale belangen. Het voorontwerpbestemmingsplan is in overeensstemming met deze provinciale belangen.
Brandweer Midden- en West-Brabant heeft het voorontwerpbestemmingsplan beoordeeld op externe veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorzieningen opkomsttijd brandweer. De beoordeling heeft geleid tot een positief advies.
4. Regioarcheoloog Regio West-Brabant
De regioarcheoloog heeft gereageerd op zowel de toelichting van het bestemmingsplan als het separate archeologische onderzoek. Zowel de toelichting, regels als het separate onderzoek zijn hierop aangepast.
Na het wettelijk vooroverleg heeft dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen op het plan in te dienen. Er zijn geen zienswijzen op het plan ingediend. De raad heeft in haar vergadering van 29 september 2022 het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.