Plan: | 6 appartementen menghal De Valk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1711.WP20220122-VG01 |
Het voornemen bestaat om op de locatie van de menghal in het centrum van Echt een zestal appartementen op de verdiepingen te realiseren. In het op 8 september 2020 vastgestelde bestemmingsplan 'Centrum Echt' is hiertoe een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Om gebruik te kunnen maken van deze wijzigingsbevoegdheid dient een wijzigingsplan opgesteld te worden. Het voorliggende wijzigingsplan voorziet hierin.
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in het centrumgebied van Echt, ten westen van de Diepstraat. Het betreft de gronden waarvoor in het vigerende bestemmingsplan 'Centrum Echt' de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' is opgenomen, op grond waarvan op de verdiepingen middels een wijzigingsplan 6 appartementen mogelijk kunnen worden gemaakt. Op de navolgende afbeeldingen is de globale ligging van het plangebied weergegeven op een topografische kaart en is vervolgens de exacte begrenzing van het plangebied weergegeven op een luchtfoto.
Topografische kaart met ligging plangebied (aangeduid met een gele pijl).
Begrenzing plangebied, rood omlijnd weergegeven op een luchtfoto.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Centrum Echt', zoals door de gemeenteraad van Echt-Susteren vastgesteld op 8 september 2020.
Hierna is een uitsnede opgenomen van de verbeelding van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Centrum Echt' met daarnaast de belangrijkste bestemmingen ter hoogte van het plangebied en de directe omgeving.
Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Ter hoogte van het plangebied geldt de bestemming 'Gemengd - De Valk'. De als zodanig bestemde gronden zijn onder meer bestend voor:
De beoogde 6 appartementen zijn op basis van deze bestemming niet toegestaan. Ter hoogte van het plangebied is de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' opgenomen, op basis waarvan de 6 appartementen mogelijk kunnen worden gemaakt. Burgemeester en wethouders zijn namelijk bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' de bestemmingen zodanig te te wijzigen dat de woonfunctie wordt toegevoegd, onder de volgende voorwaarden:
In deze toelichting is aangetoond dat wordt voldaan aan de bovengenoemde voorwaarden. Het aantal woningen is in de regels vastgelegd op maximaal 6, er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid (zie paragraaf 4.8), de ontwikkeling past binnen de regionale structuurvisie wonen (zie paragraaf 3.2.3). Daarnaast is het gebruik vanuit het oogpunt van een goed woonmilieu aanvaardbaar (zie hoofstuk 4) en worden de belangen van derden niet onevenredig geschaad.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en de toekomstige situatie voor het plangebied. Hoofdstuk 3 behandelt het vigerend beleid op zowel rijks-, provinciaal-, regionaal- als gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de Milieutechnische en planologische randvoorwaarden. De juridische planbeschrijving van dit bestemmingsplan is opgenomen in hoofdstuk 5. De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid wordt tot slot toegelicht in hoofdstuk 6.
Voorliggende toelichting vergezelt de regels en de verbeelding die samen het juridisch-planologisch toetsingskader vormen. De toelichting dient ter onderbouwing/motivering van het plan.
Het voornemen bestaat om op de locatie van de toekomstige menghal in het centrum van Echt een zestal appartementen op de verdiepingen te realiseren. Dit op basis van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het op 8 september 2020 vastgestelde bestemmingsplan 'Centrum Echt'.
Het plan voor de menghal maakt onderdeel uit van de herontwikkeling van het centrum van Echt, als uitwerking van de 'Centrumvisie Echt', waarbij onder andere wordt gestreefd naar een compact centrum. Een onderdeel van de herontwikkeling betreft het doortrekken van de Diepstraat naar Sint Janskamp. Als gevolg hiervan ontstaat een weg met allure, een overzichtelijke laan met aanliggende fietsstroken en een goede overgang tussen Sint Janskamp en in het verlengde daarvan de Diepstraat met een rotonde, zoals weergegeven op de navolgende afbeelding. Zo komt men Echt goed en logisch binnen aan de noordzijde van het centrum.
Impressie Verlengde Diepstraat
De Diepstraat richting centrum krijgt deels een andere functie: van ontsluitingsweg naar erftoegangsweg naar het parkeerplein Ursulinenplein. De verblijfsfunctie staat hier centraal, de auto is te gast.
Op de vrijkomende ruimte aan de westzijde van de Diepstraat is ruimte voor een gebouw met woningen op de verdiepingen en met commerciële functies op de begane grond, ook wel de menghal genoemd zoals deze binnen het plangebied gerealiseerd gaat worden. Met deze nieuwe bebouwing wordt de entree van het centrum benadrukt en wordt de Diepstraat beter begeleid. Het toekomstige parkeerterrein wordt bovendien enigszins aan het zicht onttrokken.
Naar verwachting treedt in 2023 de Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), die de rijksoverheid vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft opgesteld.
In de NOVI wordt een toekomstbeeld geschetst van een Nederland:
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. In totaal zijn er 21 nationale belangen geformuleerd. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeemverantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden hiervan zijn het:
Conclusie
Voorliggend plan betreft een lokale woningbouwontwikkeling, waarbij geen belangen zoals opgenomen in de NOVI in het geding zijn. Verder wordt aangesloten bij de actuele woningbouwbehoefte. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling uitgevoerd wordt in de geest van de Nationale Omgevingsvisie.
Met uitzondering van enkele onderdelen is het Barro eind december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Het gaat om de volgende nationale belangen:
Conclusie
De regels uit het Barro zijn niet van toepassing op dit wijzigingsplan. Er is slechts sprake van een lokale ontwikkeling, waarbij de bovengenoemde nationale belangen niet in het geding zijn.
In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd, met als doel een goede ruimtelijke ordening te bereiken door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Daarnaast ondersteunt het gemeenten en provincies in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het tweede lid van artikel 3.1.6 luidt volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Het voorliggende wijzigingsplan maakt de realisatie van 6 appartementen mogelijk. Hierbij is géén sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft namelijk geoordelijk dat een woningbouwplan dat minder dan 12 woningen mogelijk maakt, niet voorziet in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, Bro is dan ook niet van toepassing (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).
Conclusie
Op basis van het bovenstaande hoeft het voornemen om 6 appartementen te realiseren niet te worden getoetst aan de de ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit dit kader bestaan er kortom geen belemmeringen.
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van de provincie Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. De Omgevingsvisie Limburg is per 25 oktober 2021 in werking getreden. Op grond van de kaart 'Limburgse principes' is het plangebied aangeduid als 'werklocatie', grenzend aan een 'landelijke kern'. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de begrenzingen indicatief zijn.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' uit de Omgevingsvisie Limburg.
In het voorliggende geval is sprake van een gemengde bestemming, met commerciële functies op de begane grond en woningen op de verdieping. Een dergelijke gemengde functie past prima binnen het plangebied en op het grensvlak tussen de zones 'werklocatie' en landelijke kern. Daarnaast dient te worden opgemerkt dat invulling wordt gegeven aan een wijzigingsbevoegdheid waarvoor de provincie Limburg reeds haar goedkeuring heeft gegeven in het kader van het bestemmingsplan 'Centrum Echt'.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de beleidskaders zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Limburg.
Bij het voormalige POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg 2014. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Onderstaand wordt ingegaan op de voor de ontwikkeling van belang zijnde aspecten uit de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwd gebied in de regio Midden-Limburg. In de verordening is een bepaling opgenomen voor de ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 2.4 van de verordening wordt aangegeven dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg niet voorziet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde 'Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg' (tegenwoordig 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021'). Voor wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt verwezen naar de paragrafen 3.1.3 en 3.2.3. In dit geval is sprake van nieuwbouw, passend binnen de van toepassing zijnde woningbouwkaders.
Beschermingsgebieden
Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk II ligt. Ter plaatse van de boringsvrije zone Roerdalslenk II zijn alle boringen (en het roeren van grond) dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei verboden. Voor boringen dieper dan 30 meter geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg. Dergelijke boringen zijn vooralsnog niet voorzien. De belangen van de boringsvrije zone Roerdalslenk II zijn in het bestemmingsplan geborgd middels de gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringvrije zone roerdalslenk zone II'.
Verder ligt het plangebied niet binnen een stiltegebied, waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of overige milieubeschermingszone. Vanuit dit kader bestaan er dan ook geen belemmeringen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de beleidskaders zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014.
In de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022-2025 wordt de ontwikkelingsrichting op het gebied van wonen van de zeven gemeenten in Midden-Limburg vastgelegd waaronder ook voor de gemeente Echt-Susteren.
In de visie is minder dan voorheen de nadruk gelegd op het schrappen van plannen voor woningen. De nadruk wordt meer gelegd op het realiseren van plannen, zodat de juiste woningen op de juiste plaats worden gebouwd. Ook omvorming van woningbouwplannen naar segmenten die beter bij de behoefte passen is uitgangspunt. De structuurvisie gaat over het gehele grondgebied van de gemeente Echt-Susteren.
Als naar de kwantitatieve behoefte gekeken wordt blijkt dat er duidelijk verschillen zijn in de situatie per gemeente. Daarbij is vooral het verschil in het bereiken van de huishoudentop opvallend te noemen. Over de gehele regio bezien geven de prognoses aan dat er in de periode 2021 tot en met 2025 nog een toename van het aantal huishoudens zal plaatsvinden. Bovendien wil de regio niet alleen in de eigen behoefte voorzien, maar ook in een aanvullende ambitie. Hiertoe wordt ingezet met de realisatie van extra woningen. Uitgangspunt hierbij is het principe van 'de juiste woningen op de juiste plaats'.
Vanwege demografische ontwikkelingen neemt het aantal jongere huishoudens af en het aantal oudere huishoudens fors toe. De woningbehoefte wordt dan ook grotendeels bepaald door de woonwensen van de groeiende groep ouderen. Daarbij neemt ook het aantal 1- en 2-persoonhuishoudens toe en het aantal gezinnen af. Hierdoor ontstaat een grotere vraag naar kleinere en betaalbare woningen in zowel de huur- als koopsector.
De kwalitatieve woningbehoefte bestaat grotendeels uit appartementen met lift en grondgebonden seniorenwoningen, zowel in de huur als in de koopsector. De grootste mismatch gaat ontstaan bij appartementen zonder lift en rij-/hoekwoningen in de huursector en tweekappers in de koopsector. Door de druk op de woningmarkt is in Midden-Limburg nog geen sprake van uitval van bepaalde woningtypen.
Daarnaast blijkt uit regelmatig overleg met makelaars, ontwikkelaars en binnen de gemeente werkzame woningcorporaties dat er een vraag bestaat naar luxere appartementen dichtbij voorzieningen en naar woningen voor starters en jongeren. De transformatie van winkelgebieden biedt een mogelijkheid om te bouwen voor deze doelgroepen. Dichtbij het centrum en gezondheidsvoorzieningen de gevraagde woningbouw realiseren, is een uitgelezen kans te voldoen aan deze vraag en daarmee het in stand houden van deze voorzieningen.
Het voorliggende wijzigingsplan voorziet in de realisatie van 6 appartementen op de verdiepingen van de nog te realiseren menghal binnen het plangebied, dicht bij winkelvoorzieningen en zorgvoorzieningen. De appartementen zijn gericht op de doelgroepen starters en jongeren. Daarnaast zijn de appartementen geschikt voor senioren aangezien het complex wordt voorzien van een lift.
Conform de afspraken met de samenwerkende gemeenten is het moederplan voor het centrum van Echt destijds op ambtelijk en bestuurlijk niveau afgestemd. Geconstateerd is dat de beoogde woningen, met inbegrip van de woningen binnen het plangebied, passen binnen de behoefte en de gemaakte afspraken in het kader van de structuurvisie. Daarnaast wordt invulling gegeven aan de huidige concrete woningbehoefte.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de beleidskaders zoals opgenomen in de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022-2025. Er is verder sprake van een herstructureringsproject binnen het centrumgebied van de kern Echt, waarmee wordt aangesloten bij het feit dat vooral wordt ingezet op herstructurering- en transformatieprojecten.
Op 12 december 2012 heeft gemeenteraad van Echt-Susteren de “Structuurvisie Echt-Susteren 2025” vastgesteld. Voor zowel het buitengebied als het stedelijk gebied formuleert de structuurvisie een aantal ambities. Het realiseren van deze ambities draagt bij aan het halen van de algemene gemeentelijke doelstelling om ook in 2025 en lang daarna een aantrekkelijke gemeente te zijn waar het prettig wonen, werken en recreëren is. De ambities voor het stedelijk gebied zijn als volgt:
Het algemene beleidsuitgangspunt voor het aspect wonen is dat in het stedelijk gebied de nadruk ligt op inbreiden, herstructureren en temporiseren. Daarbij gelden voor woningbouwplannen de volgende afwegingscriteria:
De gemeente heeft in de structuurvisie een aantal leidende principes geformuleerd die bij elke ruimtelijke afweging gehanteerd worden. Deze principes dragen ertoe bij dat de ruimtelijke kwaliteit leidend is bij het dagelijks handelen van de gemeente. Deze principes zijn:
Conclusie
In het voorliggende geval is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik in de vorm van herstructurering, waarbij in het stedelijk gebied wordt voorzien in kwalitatief hoogwaardige nieuwbouw. Zoals uit hoofdstuk 4 blijkt, zijn er vanuit de milieutechnische en milieuhygiënische overwegingen geen onoverkomelijke belemmeringen. Daarnaast draagt de menghal bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving door een betere geleiding van de (verlengde) Diepstraat. De voorgenomen ontwikkeling past kortom binnen de ambities, uitgangspunten en principes van de Structuurvisie 2012-2025.
Programma Centrum Echt is een gebiedsgerichte aanpak die de basis vormt voor de lokale beleidsmatige uitwerking waarbij de centrale doelstelling luidt: 'Programma centrum Echt heeft als centrale doelstelling haar regionale functie te behouden en te verstreken. Dit vraagt om zorgvuldig ruimtegebruik waarbij compactisering en clustering van stedelijke functies een belangrijk onderdeel vormt, zodat anno 2025 een vitaal en toekomstbestendig Centrum Echt is gerealiseerd'
Het programma is gestoeld op 5 pijlers:
Het Programma Centrum Echt geeft invulling aan de gedachte van Cittaslow. Cittaslow is het internationale keurmerk voor gemeenten die op het gebied van leefomgeving, landschap, streekproducten, gastvrijheid, milieu, infrastructuur, cultuurhistorie en behoud van identiteit tot de top behoren. Cittaslow Nederland is het netwerk van alle gemeenten in Nederland met het Cittaslow keurmerk. De gemeente Echt-Susteren is aangesloten bij dit netwerk. Door zich aan te sluiten bij het Nederlandse Cittaslow netwerk, werkt de gemeente samen om de kwaliteit van leven te verbeteren door het authentieke te koesteren en nieuwe technieken in te zetten die vooruitgang mogelijk maken.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling maakt onderdeel uit van het Programma Centrum Echt en geeft middels transformatie van het De Valk terrein onder meer invulling aan het streven naar een compacter en vitaal centrum.
Het welstandsbeleid is beschreven vanuit het perspectief, dat de gemeentelijke overheid het publieke belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. De overheid grijpt met het welstandstoezicht in in de individuele vrijheid van burgers en ondernemers, omdat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen individuele aangelegenheid is. Een bouwwerk maakt deel uit van de publieke ruimte; een voorbijganger wordt hiermee geconfronteerd, of hij dat wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving is van belang voor het welbehagen en welzijn van de burgers (in de zin van "gebruikers"), maar verhoogt ook de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat. Het welstandstoezicht dient hieraan, in alle openheid, een bijdrage te leveren. De welstandscriteria in deze nota dienen dan ook om bouwplannen (in de aangewezen "welstandsplichtige gebieden" en gebieden met een beeldkwaliteitsplan) te laten voldoen aan de beoogde kwaliteit. Initiatiefnemers en ontwerpers kunnen ze gebruiken als een opstap naar betere plannen.
De welstandscriteria vormen de kern van het welstandsbeleid. Ze vormen het door de gemeenteraad vastgesteld kader, waarbinnen burgemeester en wethouders en de Omgevingscommissie MER de welstandsbeoordeling uitvoeren. Er wordt in dit verband een onderscheid gemaakt tussen:
De welstandscriteria worden per gebied omschreven, waarbij ook de "intensiteit" van het welstandstoezicht wordt bepaald. Er worden drie welstandsniveaus onderscheiden. Het betreft binnen het plangebied welstandsniveau 2: plannen in gebieden die in het bestemmingsplan tevens zijn bestemd als cultuurhistorie, benevens panden die in datzelfde bestemmingsplan zijn aangemerkt als karakteristiek. Het betreft hier gebieden die worden gekenmerkt door de ter plaatse aanwezige stedenbouwkundige, cultuurhistorische en in architectuurhistorisch opzicht waardevolle elementen (monumenten, karakteristieke bebouwing), patronen en verkavelingen. Het welstandstoezicht is erop gericht, dat de waardevolle elementen in stand worden gehouden en worden beschermd, zodat nieuwe ontwikkelingen voldoen aan de historisch bepaalde eisen van de context. Het beleid is gericht op instandhouding en bescherming, maar biedt tevens ruimte aan ontwikkelingen die moeten voldoen aan de cultuurhistorisch bepaalde context. De welstandseisen zijn hier streng.
Conclusie
In het voorliggende geval is slechts sprake van een wijzigingsplan waarmee een functiewijziging op de verdiepingen mogelijk wordt gemaakt. In het kader van de toekomstige omgevingsvergunningaanvraag wordt het bouwplan getoetst aan de welstandsnota.
Om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven, dient in een vroeg stadium te worden beoordeeld of de toekomstige activiteiten mogelijk significante effecten hebben op milieu, natuur of landschap. Een eerste stap in dit proces is een beoordeling of het planvoornemen voldoet aan de drempelwaarden uit het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r).
In het Besluit m.e.r. zijn in de onderdelen C en D van de bijlagen beoordelingsdrempels opgenomen, op grond waarvan bepaald kan worden of voor een bepaalde ontwikkeling een m.e.r.-beoordelingsprocedure of een m.e.r.-procedure uitgevoerd dient te worden. Deze drempels zijn indicatief. Dit houdt in dat het niet vanzelfsprekend is dat wanneer een ontwikkeling beneden deze drempelwaarden blijft, er geen m.e.r.-beoordeling of m.e.r. noodzakelijk is. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst, maar welke beneden de drempelwaarden blijft, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze toets wordt de vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd. Uit deze toets zijn twee conclusies mogelijk:
In bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' zijn de selectiecriteria beschreven die bepalen of er mogelijk sprake is van aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu. Hierbij moet worden gedacht aan de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en natuurlijk de mate van verontreiniging of hinder. Ten tweede is de locatie van de projecten natuurlijk van belang. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen of een project in de nabijheid van een gevoelig gebied is gelegen. Voorbeelden van gebieden die extra aandacht vragen zijn wetlands, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurgebieden en bij wet beschermde gebieden. Bij de samenhangende beoordeling van bovenstaande kenmerken van een project en de potentiële aanzienlijke milieugevolgen dient het volgende te allen tijde te worden meegewogen:
De ontwikkeling van woningen is in het Besluit m.e.r. niet opgenomen in onderdeel C, maar wel in onderdeel D onder categorie D11.2 "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen." waar voor de volgende drempelwaarden zijn opgenomen:
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Omdat het planvoornemen ruim beneden de drempelwaarden valt, kan worden volstaan met een vormvrije-m.e.r.-beoordeling.
Naast het Besluit m.e.r. wordt ook de Wet natuurbescherming als afwegingskader gehanteerd. Indien er namelijk sprake is van significante negatieve effecten op een Natura 2000-gebied, geldt een planm.e.r.-plicht. Bij de herontwikkeling van de planlocatie zijn negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet aan de orde. Er is geen planm.e.r.-plicht.
Naar aanleiding van de uitkomst van paragraaf 4.1.1 is opstellen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Op basis van artikel 7.17 van de Wet milieubeheer, dient het bevoegd gezag uiterlijk zes weken na de datum van ontvangst een beslissing te nemen omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Om dit besluit te nemen zal een aanmeldnotitie opgesteld worden.
Het planvoornemen ligt ruim onder de plandrempels waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is: de oppervlakte van het plangebied bedraagt minder dan 100 hectare en er is sprake van maximaal 6 appartementen. Gelet hierop worden de (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschreden, zodat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden uitgevoerd.
In de navolgende tabel zijn de relevante kenmerken van het plan weergegeven alsmede de belangrijkste effecten die het plan op de omgeving zal veroorzaken. Daarnaast zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling diverse (milieu)onderzoeken uitgevoerd voor de voor dit plan relevante milieuaspecten. Uit deze onderzoeken, waarvan de uitkomsten zijn verwerkt in hoofdstuk 4 van deze toelichting, blijkt dat het plan slechts beperkte milieueffecten heeft.
Omdat sprake is van een vormvrije m.e.r. dient de initiatiefnemer bij het bevoegd gezag een schriftelijk verzoek in te dienen om een beslissing te nemen omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Kenmerken van het plan | |
Omvang van het project (relatie met drempel D-lijst) | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het betreft de functiewijziging van de verdiepingen van nog te realiseren bebouwing op een binnenstedelijke locatie. Het initiatief heeft niet de omvang van een project, zoals opgenomen op de D-lijst. |
Cumulatie met andere projecten | Nee |
Gebruik natuurlijke hulpbronnen | Nee |
Productie afvalstoffen | Nee |
Verontreiniging en hinder | Niet van toepassing, er is slechts sprake van het mogelijk maken van een gewijzigd gebruik van de verdiepingen van de nog te realiseren menghal. |
Risico voor ongevallen | Nee |
Plaats van de projecten | |
Bestaand grondgebruik | In de huidige situatie is sprake van braakliggend terrein. |
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Niet van toepassing. |
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang. | Op basis van het onderzoek dat in het kader van de planvorming is uitgevoerd blijkt dat het plan geen negatieve effecten veroorzaakt voor de omgeving. Er is geen sprake van aantasting van archeologische waarden. Het plan heeft geen invloed op aanwezige cultuurhistorische waarden. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken blijkft dat er vanuit het aspect flora en fauna geen belemmeringen bestaan. Ten behoeve van verkeerslawaai is een onderzoek uitgevoerd waarbij naar voren is gekomen dat vanuit het aspect verkeerslawaai geen onoverkomelijke belemmeringen bestaan. Wel dient een hogere waarde dient te worden aangevraagd en verleend. Voor wat betreft het aspect bodem geldt dat het voorliggende wijzigingsplan uitsluitend een functiewijziging van de verdiepingen van de nog te realiseren menghal mogelijk maakt. Hiervoor is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noogzakelijk. Er is geen sprake van landschappelijke waarden die als gevolg van de ontwikkeling worden aangetast. De voorgenomen ontwikkeling zal niet leiden tot een toenemende parkeerdruk op het openbaar gebied omdat voldoende parkeerruimte gerealiseerd wordt. Vanuit externe veiligheid zijn geen onoverkomelijke belemmeringen naar voren gekomen. Wel dient het college bij vaststelling van het wijzigingsplan invulling te geven aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. |
Kenmerken van het potentiële effect | |
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking) | Niet van toepassing |
Grensoverschrijdend karakter | Niet van toepassing |
Orde van grootte en complexiteit effect | Niet van toepassing |
Waarschijnlijkheid effect | Niet van toepassing |
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect | Niet van toepassing |
Tabel: vormvrije m.e.r.-beoordeling |
Conclusie
De functiewijziging die middels dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, leidt niet tot significante milieueffecten. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.
Beleidskader
Op basis van de Erfgoedwet en het gemeentelijke archeologiebeleid is het verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan rekening te houden met bekende én te verwachten archeologische waarden in het plangebied.
Cultuurhistorie
De cultuurhistorische waarden zijn door de gemeente Echt-Susteren verankerd in het op 22 september 2016 vastgesteld bestemmingsplan 'Cultuurhistorie Echt-Susteren'. De in dat bestemmingsplan opgenomen regeling is vervolgens overgenomen in het bestemmingsplan 'Centrum Echt'. In dit bestemmingsplan zijn voor het plangebied geen specifieke regels ten aanzien van cultuurhistorie opgenomen.
Archeologie
Voor de gemeente Echt-Susteren is een kaart met archeologische verwachtingswaarden opgesteld. Ter hoogte van het plangebied is op basis hiervan in het vigerende bestemmingsplan 'Centrum Echt' geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. Archeologie staat de ontwikkeling van dit terrein dan ook niet in de weg.
Desalniettemin geldt conform paragraaf 5.4, 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet de verplichting om eventuele archeologische vondsten te melden bij de bevoegde instantie, in dit geval de gemeente Echt-Susteren.
Conclusie
Vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologisch bestaan er geen belemmeringen.
Algemeen
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Scheiding van functies versus functiemenging
Scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies met behulp van milieuzonering is in de omgeving van sterk milieubelastende activiteiten zonder meer noodzakelijk. Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het de voorkeur om functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Twee omgevingstypen
De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-publicatie zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-publicatie gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
De richtafstanden ten opzichte van de omgevingstypen rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied gaan uit van het principe van functiescheiding. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Voorbeelden van gemengde gebieden zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woonwerkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.
Toetsing plangebied
Het plangebied is aan te duiden als een gemengd gebied. Het plangebied maakt namelijk onderdeel uit van het centrumgebied van Echt. Dit betekent dat de richtafstanden uit de VNG-publicatie met één afstandsstap mogen worden verlaagd.
Binnen het plangebied en de directe omgeving worden de volgende functies toegestaan:
Voor zover sprake is van functies die vallen onder milieucategorie 1 geldt dat de richtafstand binnen gemengd gebied 0 meter bedraagt. Vanuit dergelijke inrichtingen gelden er kortom vanuit milieuzonering geen beperkingen in relatie tot de beoogde woningen.
Voor zover sprake is van inrichtingen die vallen onder milieucategorie 2 geldt in principe een richtafstand van 10 meter tot milieugevoelige functies. Het dichtstbij gelegen bouwvlak ten zuiden van het plangebied ligt op circa 8,5 meter. Weliswaar wordt daarme net niet voldaan aan de richtafstand, maar gelet op het feit dat sprake is van een centrumgebied waarbinnen maximaal inrichtingen van milieucategorie 2 zijn toegestaan, wordt dit inpasbaar geacht.
Voor wat betreft de functies die binnen het plangebied zelf op de begane grond zijn toegestaan, geldt eveneens dat hier functies van maximaal milieucategorie 2 zijn toegestaan met een richtafstand van 10 meter tot milieugevoelige functies. Gelet op het feit dat sprake is van een centrumgebied (een gebied met functiemenging), waarbinnen dergelijke functies aanpandig als aanvaardbaar worden geacht, bestaan er vanuit dat kader evenmin belemmeringen.
Op gemerkt dient te worden dat het aspect geluid over het algemeen het maatgevende aspect is. Voor wat betreft geuremissie en stofemissie geldt dat deze kunnen ontstaan als gevolg van bedrijfsmatige activiteiten. Ten aanzien van geurhinder en stofhinder is in afdeling 2.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer een zorgplicht opgenomen ter voorkoming dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en stofhinder. Daarnaast is ter voorkoming van geurhinder in de omgeving in het Activiteitenbesluit milieubeheer voor diverse activiteiten opgenomen dat afgezogen dampen en gassen, indien deze naar de buitenlucht worden geëmitteerd, ten minste 2 meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen gebouwen worden afgevoerd, dan wel via een ontgeuringsinstallatie worden geleid.
Ten aanzien van stof is voor diverse activiteiten een emissienorm opgenomen. De aanwezigheid van woningen in de omgeving van een emissiepunt is dan niet relevant aangezien voor het bedrijf dan emissienormen gelden.
Ten aanzien van het aspect gevaar wordt in het Activiteitenbesluit milieu en omgevingsvergunningen-milieu verwezen naar de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS15). In deze PGS zijn veiligheidsafstanden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Deze veiligheidsafstanden betreffen echter uitsluitend interne afstanden binnen een bedrijf. Externe veiligheidsrisico's van deze bedrijven reiken dus niet tot buiten de inrichtingsgrens. Het aspect gevaar vormt derhalve geen aandachtspunt voor de planvorming.
Op basis van het bovenstaande kan worden gesteld dat de beoogde functiewijziging waarmee maximaal 6 appartementen op de verdiepingen binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt, mede gelet op de ligging binnen het centrumgebied van Echt, geen negatieve impact op inrichtingen in de omgeving heeft. Andersom beredeneerd is ter hoogte van de woningen op de verdiepingen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat voor wat betreft de ligging binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein De Loop, wordt verwezen naar paragraaf 4.6. Hierin is aangegeven dat voor wat betreft de geluidwering van de gevels dient te worden uitgegaan van de gecumuleerde geluidbelasting (industrielawaai èn wegverkeerslawaai). Op deze wijze wordt een aanvaardbaar akoestisch binnenklimaat gegarandeerd en worden de woningen inpasbaar geacht.
Activiteitenbesluit
In het Activiteitenbesluit zijn nagenoeg alle bedrijfstakken onder het systeem van algemene regels gebracht, waarmee de rijksoverheid de lastendruk voor het bedrijfsleven hoopt te reduceren. Voor veel groepen van bedrijven vervalt de meldingsplicht of de vergunningsplicht. Voor detaillisten, kantoorgebouwen, scholen en dergelijke vervalt in veel gevallen de meldingsplicht. Er moet echter wel worden voldaan aan de algemene regels van het Activiteitenbesluit. Ook voor diverse nieuw te realiseren inrichtingen binnen en in de omgeving van het plangebied geldt dat men moet voldoen aan de algemene regels van het Activiteitenbesluit.
Conclusie
Op basis van de bovenstaande uitgangspunten kan geconcludeerd worden dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan voor het mogelijk maken van een woonfunctie op de verdiepingen van de nog te realiseren menghal binnen het plangebied.
In het voorliggende geval is geen sprake van een bestemmingswijziging, maar slechts sprake van het toevoegen van gebruiksmogelijkheden in de vorm van wonen op de verdieping van bebouwing. De bodem behoudt haar gevoeligste (bodem-)functie (wonen). Ook zijn er geen aanwijzingen dat op de locatie een bodemverontreiniging aanwezig is, of een calamiteit is gebeurt. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Vanuit het apect bodem bestaan er geen belemmeringen.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten:
Onderstaand wordt nader ingegaan op in de omgeving van het plangebied aanwezige risicobronnen en de gevolgen hiervan voor de beoogde ontwikkeling.
Transport over het water
Het plangebied ligt op een afstand van circa 875 meter van het Julianakanaal. Dit kanaal maakt deel uit van de Maascorridor waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze vaarweg is opgenomen in Bijlage III Tabel Basisnet water, van de Regeling basisnet. Hieruit blijkt dat via het Julianakanaal geen plaatsgebonden risicocontour PR10 -6 heeft. Verder blijkt over deze vaarweg LF1, LF2, LT1, GF3 en GT3 worden getransporteerd. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van toxische gassen (GT3). De risico's als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over water dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van de hoogte van het groepsrisico.
Transport over de weg
Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg zijn uitsluitend de transportassen van belang waar structureel vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan. In beginsel zijn dit A- en N-wegen. Het betreft de volgende wegen:
Daarnaast vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats over de gemeentelijke weg Zuiderpoort - Peijerstraat - Bosstraat.
De A2 (wegvak L41) en A73 (wegvak L115) zijn opgenomen in het Basisnet. De over deze weg getransporteerde gevaarlijke stoffen zijn opgenomen in de telgegevens van Rijkswaterstaat. De overige wegen zijn niet opgenomen in het Basisnet, maar zijn wel relevant voor het plangebied. Voor de transporten op deze wegen is eveneens de informatie van de telgegevens van Rijkswaterstaat gehanteerd.
Onderstaande tabel geeft per weg de getransporteerde stofcategorieën, het invloedsgebied en de afstand tot het plangebied.
Op basis van de bovenstaande tabel ligt het plangebied uitsluitend binnen het invloedsgebied van de rijksweg A2 en de Zuiderpoort - Peijerstraat - Bosstraat. De overige wegen zijn vanuit het aspect externe veiligheid niet relevant voor het plangebied.
Voor de A2 en de gemeentelijke weg Zuiderpoort-Peijerstraat-Bosstraat geldt, op grond van artikel 7 en 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes, dat gelet op de ligging op meer dan 200 meter van deze transportroutes, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van de hoogte van het groepsrisico.
Transport over het spoor
Het plangebied bevindt zich op circa 1.175 meter van de spoorlijn Sittard-Roermond (traject 50). Op dit traject vindt transport plaats van stoffen in de categorie A, B2, C3 en D3. Het invloedsgebied overlapt het plangebied niet. Het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor vormt geen aandachtspunt voor de planvorming waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.
Buisleidingen
Eventuele risico's van buisleidingen zijn pas relevant indien de effecten van een ongeval het plangebied kunnen overschrijden. Om inzicht te krijgen in de bandbreedte van het invloedsgebied van buisleidingen is het 'Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen (geactualiseerde versie 2016)' geraadpleegd, waarin uit tabel 5.1 1%-letaliteitsgrens bij hogedrukaardgastransportleidingen blijkt dat de grootst mogelijke 1%-letaliteitsafstand van een buisleiding 580 meter bedraagt. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een hogedruk gasleiding.
Op circa 340 meter van het plangebied ligt een PRB-leiding voor het transport van K1-stoffen. De PR 10-6-risicocontour van deze leiding bedraagt12 meter, op grond van diameter en werkdruk. Indien de personendichtheid lager is dan 255 personen per hectare, buiten de PR 10-6-risicocontour, is geen sprake van een groepsrisico. In de voorliggende situatie blijkt de personendichtheid minder dan 200 personen/ha, waardoor geen groepsrisico aanwezig is.
Inrichtingen
Binnen het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Wel zijn in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen aanwezig. Op meer dan 200 meter afstand ligt aan de Zuiderpoort 12 in Echt een LPG-tankstation. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de planvorming. De straal van het invloedsgebied is 150 meter groot. Het plangebied ligt kortom buiten het invloedsgebied van het LPG-tankstation.
Uitsnede risicokaart voor plangebied (aangeduid met gele pijl) en omgeving.
Overige inrichtingen liggen op een zodanige afstand van het plangebied dat het plangebied buiten het invloedsgebied van deze inrichtingen ligt.
Verantwoording groepsrisico
Gelet op de ligging binnen het invloedsgebied van de rijksweg A2, de route Zuiderpoort-Peijerstraat-Bosstraat en het Julianakanaal, dient op grond van artikel 7 en 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag. Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten verplicht het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. In het kader van de verantwoording van het groepsrisico wordt onder meer ingegaan op bestrijdbaarheid en beheersbaarheid van eventuele calamiteiten en de zelfredzaamheid van personen binnen het gebied. Hiertoe dient ook advies te worden opgevraagd bij de veiligheidsregio.
In het voorliggende geval kan worden volstaan met de zogenaamde beperkte verantwoording, waarbij dient te worden ingegaan op:
Ten aanzien van de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van de bovengenoemde transportroutes geldt in eerste instantie dat dit voor zover mogelijk bij de risicobron zelf dient plaats te vinden. Voor het plangebied geldt dat dit goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten, zodat in geval van calamiteiten het plangebied bereikbaar is. In het voorliggende geval is het plangebied vanuit meerdere richtingen bereikbaar.
Voor wat betreft de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen geldt dat het toxisch scenario maatgevend is. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de weg is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Om personen goed te kunnen beschermen tegen de effecten van een giftige gaswolk dienen ramen en deuren dan ook goed gesloten te kunnen worden. Gelet op het feit dat de bebouwing binnen het plangebied nieuwbouw betreft, moet op grond van de vigerende bouwregelgeving aandacht geschonken worden aan een goede luchtdichtheid. Eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallaties dienen met één handeling uitgeschakeld te worden.
Indien desalniettemin bij een toxische wolk wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Hiervoor is het nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, die van de bron af gericht zijn. Deze wegen mogen niet doodlopend zijn. In het voorliggende geval kan er haaks op de risicobronnen gevlucht worden.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling wordt vanuit het aspect externe veiligheid inpasbaar geacht.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarbij zowel is gekeken naar wegverkeerslawaai als industrielawaai. Het onderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. Onderstaand wordt per aspect kort ingegaan op de conclusies.
Opgemerkt dient te worden dat het in Bijlage 1 opgenomen onderzoek een aanvulling betreft op de onderzoeken die reeds uitgevoerd zijn voor het bestemmingsplan 'Centrum Echt'. Alle uitgangspunten en invoergegevens behorend bij het akoestisch onderzoek zoals opgenomen in Bijlage 1 staan in deze eerder uitgevoerde onderzoeken. De betreffende onderzoeken zijn dan ook als Bijlage 2 en Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen.
Wegverkeerslawaai
In het kader van de beoogde ontwikkeling zijn de geluidbelastingen op de gevels als gevolg van de omliggende wegen bepaald. In de navolgende tabel zijn de geluidbelastingen (inclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder) ter plaatse van het plangebied ten gevolge van verkeer op de relevante wegen weergegeven. De in de tabel in blauw weergegeven waarden betreffen geluidbelastingen die meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde, echter niet meer dan de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder. Voor deze geluidbelastingen kan (onder voorwaarden) een ontheffing aangevraagd worden. De niet-blauwe waarden van meer dan 48 dB vallen onder de aan te vragen hogere waarde per maatgevende gevel.
De gecumuleerde geluidbelastingen (exclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder) ten gevolge van verkeer op de wegen ter plaatse van het plangebied zijn weergegeven in de navolgende tabel.
De gecumuleerde geluidbelastingen vanwege wegverkeerslawaai ter plaatse van het plangebied bedragen, afhankelijk van de gevel(oriëntatie) en de bouwlaag, 51 tot maximaal 64 dB exclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder.
Formeel stelt het Bouwbesluit enkel eisen aan de geluidwering op basis van een krachtens de Wet geluidhinder of de Tracéwet vastgesteld hogere-waardenbesluit, op basis van het verschil tussen de in dat besluit opgenomen hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor wegverkeerslawaai en 33 dB. Voor de geluidwering dient echter uit te worden gegaan van de gecumuleerde geluidbelasting (zie het onderdeel cumulatie verderop in deze paragraaf).
Industrielawaai
In het kader van de beoogde ontwikkeling zijn de geluidbelastingen ten gevolge van de beoogde foodmarket inclusief parkeerplaats op het te dezoneren deel van het De Valk-terrein en vanwege gezoneerd industrieterrein De Loop (na dezonering De Valk-terrein) ter plaatse van het plangebied bepaald. De in navolgende tabel blauw weergegeven waarden betreffen geluidbelastingen die meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde, echter niet meer dan de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder. Voor deze geluidbelastingen kan (onder voorwaarden) een ontheffing aangevraagd worden. De niet-blauwe waarden van meer dan 50 dB(A) vallen onder de aan te vragen hogere waarde per maatgevende gevel.
De geluidbelastingen ter plaatse van het plangebied bedragen, afhankelijk van de gevel(oriëntatie) en de bouwlaag, maximaal 50 dB(A) ter plaatse van de noordelijke, oostelijke en zuidelijke plangrens. Ter plaatse van de westelijke plangrens bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 53 dB.
Formeel stelt het Bouwbesluit enkel eisen aan de geluidwering op basis van een krachtens de Wet geluidhinder of de Tracéwet vastgesteld hogere-waardenbesluit (op basis van het verschil tussen de in dat besluit opgenomen hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor industrielawaai en 35 dB(A). Voor de geluidwering dient echter uit te worden gegaan van de gecumuleerde geluidbelasting (zie cumulatie).
Aangezien voor wat betreft de geluidwering van de gevels wordt voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit ten aanzien van de binnenwaarde, waarbij de geluidwering van de gevels wordt bepaald op basis van de gecumuleerde geluidbelasting en daarnaast ook sprake is van geluidluwe gevels met een geluidbelasting <50 dB(A), wordt de ontwikkeling inpasbaar geacht.
Cumulatie
De gecumuleerde geluidbelastingen vanwege wegverkeerslawaai en industrielawaai ter plaatse van het plangebied bedraagt, afhankelijk van de gevel(oriëntatie) en de bouwlaag, 56 tot maximaal 64 dB exclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder, één en ander zoals weergegeven in de navolgende tabel.
Om een aanvaardbaar binnenklimaat te garanderen (Li kleiner dan of gelijk aan 33 dB), dient voor de geluidwering uitgegaan te worden van de gecumuleerde geluidbelasting .
Conclusie
Met inachtneming van bovengenoemde adviezen, wordt de ontwikkeling vanuit het aspect geluid inpasbaar geacht. In het kader van de toekomstige omgevingsvergunningaanvraag vindt nadere toetsing aan de eisen van het Bouwbesluit.
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
Het Besluit NIBM
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekenende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van maximaal 6 woningen. Hiermee wordt ruimschoots onder de aantallen gebleven zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen'.
Achtergrondwaarden
In aanvulling op het bovenstaande is tevens bekeken of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de realisatie van de gewenste ontwikkeling. De luchtkwaliteit wordt in Nederland gemonitord door middel van het NSL. Volgens de monitoringstool uit het NSL bedraagt de concentratie PM10 ter plaatse minder dan 35 µg/m³, de concentratie PM2,5 µg/m³ minder dan 20 µg/m³ en de concentratie NO2 minder dan 35 µg/m³. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 en NO2 40 µg/m³. Voor PM2,5 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m³. De luchtkwaliteit ter plaatse is in de huidige situatie daarom voldoende voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Vanuit het aspect luchtkwaliteit bestaan er geen belemmeringen.
Verkeersaantrekkende werking
Om de verkeersaantrekkende werking van de 6 appartementen te berekenen is gebruik gemaakt van de rekentool van het CROW. Hierbij is voor de appartementen uitgegaan van 'koopwoningen, etage, midden' en ligging binnen het centrum van matig stedelijk gebied. Op basis van deze uitgangspunten bedraagt de verkeersaantrekkende werking tussen de 4,7 en 5,5 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor de 6 appartementen komt dit neer op gemiddelde totale verkeersaantrekkende werking van 30,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Hierbij dient volledigheidshalve te worden opgemerkt dat de verkeersaantrekkende werking van de functies die als alternatief voor de appartementen op de verdiepingen zijn toegestaan, komt te vervallen.
Het aantal motorvoertuigbewegingen als gevolg van de appartementen kan zonder problemen op het aangrenzende wegennet worden afgewikkeld.
Parkeren
Ten behoeve van de toekomstige appartementen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Voor appartementen in het middendure segment geldt binnen matig stedelijk gebied in het centrumgebied een minimale parkeernorm van 1,0 parkeerplaatsen per wooneenheid en maximaal 1,8 parkeerplaatsen per wooneenheid. Deze normen zijn inclusief het parkeren voor bezoekers. Dit betekent kortom dat er minimaal 6 en maximaal 10,8 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd.
In de regels zijn de te hanteren parkeernormen verankerd. Op deze wijze is geborgd dat bij de toekomstige omgevingsvergunningaanvragen wordt voldaan aan de parkeernormen.
In het kader van de herontwikkeling van het terrein 'De Valk', waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt, zijn diverse ecologische onderzoeken uitgevoerd. Het betreft een quickscan flora en fauna (Bijlage 4) en een vervolgonderzoek (Bijlage 5), naar aanleiding waarvan vervolgens een activiteitenplan (Bijlage 6) is opgesteld. Op basis van deze stukken is uiteindelijk door de provincie Limburg op 11 juni 2020 een ontheffing van de verbodsbepalingen als bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.5 van de Wet natuurbescherming verleend (Bijlage 7).
In de huidige situatie is ter plaatse van het plangebied sprake van een braakliggend terrein, zonder specifieke ecologische waarden. Daarom wordt hier kortheidshalve verwezen naar de bovengenoemde onderzoeken, op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect flora en fauna, met inachtneming van voorschriften zoals verbonden aan de door de provincie Limburg verleende ontheffing van de Wet natuurbescherming, geen belemmeringen bestaan.
In het voorliggende geval wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, maar is slechts sprake van een functionele gebruikswijziging van de verdiepingen van de toekomstige menghal. Naast de reeds op basis van het bestemmingsplan 'Centrum Echt' toegestane commerciële functies, wordt middels dit wijzigingsplan het gebruik ten behoeve van maximaal 6 appartementen mogelijk gemaakt. Dit heeft geen negatieve gevolgen voor de mogelijke uitstoot van stikstofdepositie. Voor woningen geldt dat deze zonder gasaansluiting worden gerealiseerd. Verder ligt de verkeersaantrekkende werking van de 6 appartementen lager dan voor de diverse commerciële functies die zijn toegestaan waaronder bedrijven, dienstverlening, kantoor en maatschappelijke voorzieningen. Er kan dan ook gesteld worden dat de stikstofdepositie bij het gebruik ten behoeve van appartementen lager ligt dan bij het reeds toegestane gebruik voor de diverse commerciële functies. Het uitvoeren van een onderzoek naar stikstofdepositie wordt kortom niet noodzakelijk geacht. Desalniettemin maakt de ontwikkelling onderdeel uit van het stikstofdepositieonderzoek dat is uitgevoerd in verband diverse onderdelen van de herontwikkeling van het terrein De Valk. Uit het onderzoek blijkt dat het projecteffect op Natura 2000-gebieden niet meer bedraagt dan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof. Voor meer informatie wordt verwezen naar de als Bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen rapportage.
Om zorg te dragen voor het goed omgaan met water in de ruimtelijke ordening is het opstellen van een waterparagraaf een verplicht onderdeel van de bij een ruimtelijke procedure behorende onderbouwing. Hierna is daarom kort weergegeven hoe het aspect water meeweegt in de planvorming voor het plangebied. Deze onderbouwing is een afgeleide van de waterparagraaf die reeds in het kader van het vigerende bestemmingsplan 'Centrum Echt' voor het terrein De Valk (zie Bijlage 9), waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt, is opgesteld.
In het kader van het waterbeleid van Waterschap Limburg is voor de bergingsopgave binnen het plan bepalend in hoeverre sprake is van uitbreiding van het verharde oppervlak. Met dit planvoornemen is feitelijk geen sprake van uitbreiding van het verharde oppervlak omdat ter plaatse van de ontwikkellocatie binnen het plan sprake was van verharding en/of bebouwing. Voorheen was de locatie namelijk in gebruik als bedrijventerrein en vrijwel volledig verhard.
Er is een duurzaam watersysteem voorzien. Dat wil zeggen dat regenwater wordt geïnfiltreerd in de bodem (laagst gemeten k-waarde is 2 meter /dag). Om die reden is samen met Waterschap Limburg, de gemeente Echt-Susteren en de ontwikkelaar bergingsruimte gezocht op en nabij de locatie. Daarbij gaat het om een combinatie van ondergrondse berging en bovengrondse berging. De ondergrondse bergingsvoorzieningen mogen niet dieper worden aangelegd dan de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Deze is voor de locatie vastgesteld op NAP + 23,9 meter.
De bovengrondse berging bestaat uit het vergroten van de bestaande buffervoorziening met aanvullende waterberging op aangrenzend, openbaar gebied. Uitgangspunt voor het ontwerp van het regenwaterstelsel is dat de neerslaggebeurtenis die het Waterschap Limburg als maatgevend beschouwt (neerslaggebeurtenis met een herhalingstermijn van T=100 jaar [100 mm]) hier toegepast wordt en deze niet mag leiden tot wateroverlast. Om die neerslaggebeurtenis te kunnen bergen wordt, naast de genoemde bergingsvoorzieningen, in de terreinprofilering meegenomen dat regenwater dat niet geborgen kan worden in de genoemde voorzieningen, geborgen kan worden in terreinlaagten ter plaatse van toekomstige parkeerplaatsen op het terrein De Valk, waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt.
Bij neerslaggebeurtenissen met een intensiteit groter dan T=100 jaar raakt het regenwatersysteem overbelast. Voor die gevallen is een escape-voorziening naar de aangrenzende Molenbeek voorzien. Overtollig water kan gecontroleerd afstromen naar het oppervlaktewaterstelsel, met uitzondering van momenten waarop het betreffende oppervlaktewater reeds overbelast is.
Conclusie
In samenspraak met het waterschap, de gemeente Echt-Susteren en de ontwikkelende partij is gekomen tot voorgaande insteek wat betreft het aspect water binnen het De Valk terrein, waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt. Het aspect water staat de planvorming voor dit wijzigingsplan niet in de weg. De exacte wijze waarop voor de menghal wordt omgegaan met hemelwater, wordt uitgewerkt in het kader van de toekomstige omgevingsvergunningsaanvraag.
In een wijzigingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Dit wijzigingsplan regelt de inrichting van het gebied door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het wijzigingsplan bestaat uit de verbeelding in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het wijzigingsplan nader toegelicht.
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor wijzigingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het wijzigingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Het wijzigingsplan ‘6 appartementen menghal De Valk' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels.
Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een topografische ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van dit wijzigingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en tot slot de overgangs- en slotregels.
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in de SVBP2012 en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen. Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen.
Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor.
Voor het plangebied is de enkelbestemming 'Gemengd - De Valk' van toepassing. Deze enkelbestemming is één op één overgenomen vanuit het vigerende bestemmingsplan 'Centrum Echt', met dien verstande dat hieraan de aanduiding 'wonen' is toegevoegd waaraan in de regels van dit wijzigingsplan is gekoppeld dat maximaal 6 woningen zijn toegestaan, uitsluitend op de verdiepingen.
Verder zijn de gronden binnen deze bestemming bestemd voor bedrijven in de milieucategorie 1 en 2, dienstverlening, kantoren en maatschappelijke voorzieningen.
Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. In de bouwregels zijn nadere bepalingen opgenomen voor het bouwen van gebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Anti-dubbeltelregel
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene bouwregels, conform de Bro. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in het bestemmingsplan.
Algemene gebruiksregels
In deze regels is aangegeven welke vormen van gebruik van gronden en bouwwerken in z'n algemeenheid binnen het plangebied niet zijn toegestaan.
Algemene aanduidingsregels
In de algemene regels zijn regels opgenomen ten behoeve van de onderstaande op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduidingen:
- geluidzone - industrie | Ter plaatse zijn nieuwe woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen in principe niet toegestaan. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking hiervan in die gevallen waarin is aangetoond dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) ingevolge de Wet geluidhinder dan wel aan een verleende hogere grenswaarde. |
- milieuzone - roerdalslenk | Ter plaatse zijn de volgende werken en werkzaamheden verboden: - boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben dieper dan 30,00 meter beneden het maaiveld; - de grond te roeren dieper dan 30,00 meter beneden het maaiveld, of deze handeling toe te laten, of anderszins werken of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slechtdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten; - een bodemenergiesysteem op te richten, die dieper reikt dan 30,00 meter beneden het maaiveld; - boorputten op te richten wanneer de doorboorde weerstandbiedende lagen en het boorgat, van 0,00 tot 3,00 meter beneden het maaiveld, niet worden afgedicht met klei of bentoniet. Voor bepaalde werken of werkzaamheden is een uitzondering op dit verbod opgenomen. |
Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene wijzigingsregels
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn het plan te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Algemene procedureregels
In deze bepaling wordt aangegeven welke procedure moeten worden doorlopen bij het stellen van nadere eisen. De procedure voor het wijzigen of het afwijken van het plan is al bij wet geregeld.
Overige regels
In dit artikel is een bepaling opgenomen waarmee alle op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunningen, vrijstellingen of ontheffingen voor een activiteit waarvoor in dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning is vereist, gelijk worden gesteld met zo'n omgevingsvergunning.
Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.
Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg dienen te plegen met betrokken instanties. Eventuele reacties voortkomend uit het vooroverleg, worden in deze paragraaf opgenomen.
Gelet op het feit dat sprake is van een wijzigingsplan, waarmee invulling wordt gegeven aan een reeds in het vigerende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, wordt geen inspraakprocedure doorlopen.
Zienswijzen
Het ontwerp wijzigingsplan is gedurende zes weken, vanaf 29 januari 2023 tot en met 9 maart 2023, voor eenider ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.
Vaststelling
Het wijzigingsplan is op 29 augustus 2023 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.
Beroepsfase
Na vaststelling wordt het wijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kunnen belanghebbenden beroep tegen het wijzigingsplan aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een wijzigingsplan een exploitatieplan vast te stellen, indien er sprake is van een bij wet aangewezen bouwplan. De gemeente kan hiervan afwijken door het sluiten van een anterieure overeenkomst met de ontwikkelende partij, op basis waarvan het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
Het project De Valk betreft een particulier initiatief, dat door de ontwikkelaar wordt gefinancierd. Met deze ontwikkelaar is een exploitatieovereenkomst afgesloten, zodat het vaststellen van een exploitatieplan achterweg kan blijven.