direct naar inhoud van Motivering
Plan: TAM-omgevingsplan Pater Sangersbrug
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01

Motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Vlaamse Waterweg NV heeft het voornemen om de Pater Sangersbrug, die een verbinding (N296) vormt over de Maas tussen België en Nederland, te vervangen. De huidige Pater Sangersbrug dateert uit 1952 en is de opvolger van een eerder ter plaatse gelegen brug die is opgeblazen in de Tweede Wereldoorlog.

Deze brug tussen Roosteren (NL) en Maaseik (B) is verouderd en verkeerd in slechte staat. Op basis van inspecties van De Vlaamse Waterweg NV dient de brug dringend aangepakt te worden. De Vlaamse Waterweg NV wil de Pater Sangersbrug herbouwen ten zuiden van de huidige brug in het verlengde van de weg Schansberg. Na realisatie van de nieuwe brug zal de huidige Pater Sangersbrug worden verwijderd. De herbouw wordt tevens aangegrepen om zowel de functionele als recreatieve fiets- en voetgangersvoorzieningen op de brug te optimaliseren, zodat de brug een vlotte en veilige verbinding vormt tussen België (Vlaanderen) en Nederland.

Om de realisatie van de nieuwe Pater Sangersbrug planologisch mogelijk te maken en de huidige brug weg te bestemmen, is voorliggend TAM-omgevingsplan opgesteld om een wijziging van het tijdelijke omgevingsplan van de gemeente Echt-Susteren te bewerkstelligen, waarmee de realisatie van de nieuwe brug, de reconstructie van de provinciale weg en de hiermee samenhangende voorzieningen kunnen worden uitgevoerd.

1.2 Wijzigingsgebied

De Pater Sangersbrug vormt de verbinding over de Maas tussen de kernen Roosteren (gemeente Echt-Susteren) in Nederland en Maaseik in België en is onderdeel van de N296 (Maaseikerweg).

Het startpunt van de brug ligt aan Nederlandse zijde in een open, agrarisch gebied. Ten zuiden van de brug liggen een voormalig horecapand (Schansberg 7), een voormalige intensieve veehouderij (Schansberg 5) met bedrijfswoning en een burgerwoning (Schansberg 3).

Aan de Belgische zijde is de brug onderdeel van de N761 en sluit aan op de N78 nabij het centrum van Maaseik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0001.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0002.png"  

Wijzigingsgebied (rechts panden Schansberg met huisnummers)

Huidige situatie

Sinds 1952 is de huidige Pater Sangersbrug in gebruik en vormt deze de verbinding tussen Roosteren (NL) en Maaseik (B). De brug vormt een belangrijke verbinding voor het dagelijkse verkeer tussen Maaseik en Roosteren en is tevens onderdeel van een grensoverschrijdende recreatieve fietsverbinding en een bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk.

Hoewel de Pater Sangersbrug onderdeel is van de landsgrens tussen België en Nederland (de brug gaat van de Nederlandse N296 over in de Belgische N761), is de brug volledig in eigendom van het Vlaams Gewest.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0003.png"

Huidige locatie Pater Sangersbrug

Ligging in het landschap

De kern Roosteren ligt op het middenterras van de Maas, op een hoogte van ruim 28 meter. De huidige kern is gelegen tussen de huidige Maasbedding en het in 1934 geopende Julianakanaal. De Pater Sangersbrug verzorgt de verbinding over de Maas naar Maaseik.

Aan Nederlandse zijde landt de Pater Sangersbrug op de Schansberg, een verhoging die is ontstaan door restanten van het 17e eeuwse verdedigingswerk van de stad Maaseik. De Schans was omringd door een gracht die in verbinding stond met de Maas en had de functie van bruggenhoofd ter bescherming van de brug over de Maas. Vanuit Maaseik bereikt men via de N296, die het natuurgebied ‘De Rug’ doorkruist, de dorpskern van Roosteren.

Natuurgebied 'De Rug' dankt zijn naam aan het goed bewaarde reliëf in de vorm van talrijke restgeulen afgewisseld met hogere zand- en grindruggen. Dit unieke landschap dat deel uitmaakt van het rivierpark Maasvallei bestaat uit hooiland en delen begrazingsgebied. De rivierbedding maakt deel uit van het Natura2000-gebied "Grensmaas". De Grensmaas heeft het karakter van een heuvellandrivier. Het landschap wordt gekenmerkt door een smalle, diep ingesneden bedding, die als het ware bekneld ligt tussen hogere gronden van oudere oorsprong. De sterk meanderende en betrekkelijk ondiepe rivierloop is mede door de aanwezigheid van zand- en grindbanken onbevaarbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0004.png"

Bestaande situatie Pater Sangersbrug, gezien vanaf Schansberg, kijkend richting het noorden.

Bebouwing

In de omgeving van de Pater Sangersbrug is aan de Nederlandse zijde weinig bebouwing aanwezig: aanpalend aan de brug bevindt zich een leegstaand horecapand (Schansberg 7). Verder ten zuiden ligt een voormalige intensieve veehouderij met bedrijfswoning (Schansberg 5) en een burgerwoning (Schansberg 3).

Verkeer

De Pater Sangersbrug is onderdeel van de N296. Het snelheidsregime op de N296 bedraagt 80km/u. Aan de Nederlandse zijde heeft de N296 vrijliggende fietspaden aan weerszijden van de weg, die door een groene berm gescheiden worden van de rijbaan. Komende uit Nederland bevindt zich vlak voor en ten noorden van de brug een parkeerterrein. Deze wordt met name gebruik door recreanten. De Schansberg is een smalle weg enkel bedoeld voor de bereikbaarheid van de aanliggende bebouwing. Aan de zuidzijde van de brug ligt een trap tussen de N296 en de Schansberg.

Kenmerken brug

De brug heeft een lengte van circa 150 meter, bestaat uit twee rijstroken en heeft een totale breedte van 11 meter. Op de huidige brug bestaat het dwarsprofiel uit een rijbaan van 6,50 meter (exclusief goten) met aan weerszijden een verhoogde fiets-voetgangersvoorziening van 2,00 meter breed (inclusief schuwruimten). Daarbij wordt de kanttekening gemaakt dat de voorgenoemde 2,00 meter plaatselijk minder kan bedragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0005.png"

Dwarsprofiel Pater Sangersbrug bestaande situatie

1.3 Omgevingsplan van rechtswege

Het voorliggende plan betreft een wijziging van het omgevingsplan gemeente Echt-Susteren (/akn/nl/act/gm1711/2020/omgevingsplan, 1 januari 2024). Deze wijziging van het omgevingsplan vervangt onder andere de geldende bestemmingsplannen binnen het wijzigingsgebied die vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn opgenomen in het omgevingsplan van rechtswege.

Het betreft de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Grensmaas 2016, vastgesteld op 6 juli 2016.
  • Facetbestemmingsplan Deregulering, vastgesteld 6 november 2019.
  • Bestemmingsplan Cultuurhistorie Echt-Susteren, vastgesteld op 22 september 2022.

De herbouw van de Pater Sangersbrug ten zuiden van de huidige brug en de nieuwe wegaansluiting met de N296 zijn niet mogelijk op basis van het omgevingsplan.

1.4 Planvorm

Deze wijziging van het omgevingsplan bestaat formeel uit twee onderdelen:

  • 1. een plankaart (NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01), waarop de functies van het wijzigingsgebied zijn weergegeven. Deze functies zijn gerelateerd aan de regeling.
  • 2. de regeling waarin het gebruik van de binnen het wijzigingsgebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch is geregeld. De regeling is conform de Omgevingswet opgesteld.

Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend.

Deze wijziging van het omgevingsplan gaat vergezeld met een motivering waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten zijn opgenomen.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk vormen de daaropvolgende hoofdstukken de verantwoording van deze wijziging van het omgevingsplan. Hoofdstuk 2 gaat in op de voorgenomen wijziging. Hoofdstuk beschrijft het Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 4 besteed aandacht aan de relevante beperkingengebieden. Hoofdstuk 5 schetst de landschappelijke, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in diverse aspecten die relevant zijn voor de fysieke leefomgeving. In hoofdstuk 7 wordt de uitvoerbaarheid van deze wijziging uiteengezet. Hoofdstuk 8 biedt een artikelsgewijze toelichting van de in de wijziging van dit omgevingsplan opgenomen regels.

Hoofdstuk 2 Voorgenomen wijziging

Voor de nieuwbouw van de Pater Sangersbrug is een variantenstudie uitgevoerd om de meest geschikte locatie voor de nieuwe brug te bepalen. Uit die variantenstudie is naar voren gekomen dat het bouwen van de nieuwe brug ten zuiden van de huidige brug (variant 2) de voorkeur geniet. Met deze variant kan tijdens de realisatie van de nieuwe brug, de bestaande in stand worden gehouden en daarmee dus ook de verkeersrelatie tussen België en Nederland. Tevens wordt hiermee een betere aansluiting op de N296 voorzien, hetgeen de verkeerssituatie verbeterd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0006.png"

Onderzochte varianten locatie nieuwbouw Pater Sangersbrug (variant 2 is de gekozen variant)

Het ontwerp van de nieuwe brug houdt in dat aan Nederlandse zijde het tracé van de N296 ter hoogte van de kern van Roosteren rechtdoor wordt getrokken. Hierdoor komt de nieuwe brug circa 75 meter zuidelijker (stroomopwaarts) te liggen. Op de nieuwe Pater Sangersbrug wordt een rijsnelheid van maximaal 60 km/uur geïntroduceerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0007.png"

Plattegrond toekomstige situatie nieuwe Pater Sangersbrug.

N296

Het bestaande tracé van de N296 wordt ter hoogte van de aansluiting met Schansberg verlaten. In plaats van noordelijk af te buigen, wordt de N296 nu recht door getrokken over de Schansberg. Komende van Roosteren behoudt de N296 haar bestaande profiel (GOW-II) met een rijsnelheid van maximaal 80 km/u. Conform de richtlijnen heeft de weg 1x2 rijstroken met vrijliggende fietspaden aan weerszijden van de weg. De fietspaden worden door een berm van ongeveer 4,50 meter gescheiden van de rijbaan.

Het huidige deel van de N296 wordt, vanaf de aansluiting Schansberg, ingericht als erftoegangsweg naar het leegstaande horecapand en de parkeerplaats. Voor de T-splitsing Schansberg / N296 wordt een zogenaamde komremmer geplaatst om enerzijds de naderingssnelheid naar de brug te verlagen en anderzijds om de fietsoversteek te beveiligen. Bij de komremmer worden de fietspaden naar de noordzijde van de nieuwe weg en brug geleid. De breedte van de tussenberm (tussen rijweg en fietspad) varieert tussen 2,95 en 5 meter.

Aan Belgische zijde wordt de bestaande ovonde in zuidelijke richting verlengd om de verbinding te maken met de nieuwe brug.

Erftoegangsweg

De rijweg die aan de Nederlandse zijde naar het parkeerterrein leidt, en tevens de toekomstige ontsluitingsweg vormt voor Schansberg 5 en 7, wordt gedimensioneerd op een verhardingsbreedte van 5 meter en krijgt een maximale rijsnelheid van 30 km/u.

De brug

Op de nieuwe Pater Sangersbrug bedraagt de verhardingsbreedte 6,90 meter, met weggoten aan weerszijden van 0,50 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0008.png"

Impressie toekomstige situatie nieuwe Pater Sangersbrug, gezien vanaf de Belgische zijde, kijkend richting het noorden.

De nieuwe Pater Sangersbrug wordt aan Nederlandse zijde in het verlengde van de N296 gerealiseerd. Hierdoor wordt de huidige weg Schansberg de aanloop naar de nieuwe brug. Het talud van deze aanloophelling kan enkel worden uitgevoerd door een deel van de aangrenzende percelen te benutten. Het tracé is zo ontworpen dat de impact minimaal is. Het perceel Schansberg 3 wordt in het voorliggende TAM-omgevingsplan gewijzigd naar de functie 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. De woonfunctie zal op het moment dat de realisatie van de brug start worden beëindigd.

De huidige Pater Sangersbrug zal worden verwijderd nadat de nieuwe brug in gebruik is genomen.

Fietspad en voetgangersvoorziening

De fietspaden langs de huidige N296 worden verwijderd.

De nieuwe weg (N296) en Pater Sangersbrug worden voorzien van een éénzijdig dubbelrichtig fietspad met een breedte varierend van 4 tot 4,50 meter. Vanaf de komremmer richting Roosteren worden deze fietspaden weer aangesloten op de bestaande fietspaden aan weerszijden van de N296.

Aan de zuidzijde van de brug bevindt zich de voetgangersvoorziening met een breedte van 3,50 meter. Aan de Nederlandse zijde wordt het voetpad doorgetrokken tot aan het fietspad t.h.v. de komremmer (met het oog op het comfort voor Schansberg 3). Vanaf voornoemde voetgangersvoorziening op de brug, leiden zowel een trap- als een hellingbaanconstructie naar de oever van de Maas en sluiten daar aan op het bestaande pad langs de rivier. Vanaf dat punt kan de voetganger verder langs de Maas wandelen, natuurgebied ‘De Rug’ bezoeken of het parkeerterrein bereiken.

Ruimtelijke inpassing

Door het ontwerp van het nieuwe tracé licht te knikken, ontstaat een rechte zichtlijn naar de Sint-Catharinakerk in Maaseik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0009.png"

Ruimtelijke inpassing van de brug, met zichtas richting Sint-Catharinakerk

In het ruimtelijk ontwerp van de omgeving van de brug wordt ingezet op een eigen identiteit voor beide oevers. Aan Belgische zijde wordt ingezet op Maaseik als ‘stad aan de Maas’, door vanaf de Bleumerstraat een fiets- en wandelboulevard te voorzien die over de ovonde leidt tot aan de Maas, waar men een wijds uitzicht heeft. Deze configuratie zorgt voor een verknoping tussen de stedelijke as Bleumerstraat met het fiets- en wandelpad langs de Maas. Tussen de brug en deze boulevard wordt de groenzone behouden en waar nodig versterkt en wordt, langs de keermuur, een pad voorzien met zitbanken.

Aan de zuidzijde van de brug wordt aan het voetpad een verbreding toegevoegd die als uitkijkplatform en rustplek fungeert. Een ruime trap biedt toegang tot het pad langs de Maas. Voor minder mobiele personen geeft een half verhard pad op comfortabele wijze toegang richting de Maas. Enkele nieuwe bomen worden op één lijn van noord naar zuid geplant om de overgang van stad naar Maas te signaleren en tegelijkertijd zichten vanaf de oever te vrijwaren.

Aan Nederlandse zijde wordt een landschappelijke, natuurlijke oever nagestreefd. Vanaf de brug biedt een trap toegang tot het natuurgebied De Rug, waar een recreatief instappunt voor wandelroutes ingericht kan worden. Aan deze oever wordt de verharding dan ook tot het minimum beperkt en wordt ruimte gegeven aan natuurontwikkeling.

Aanwezige bebouwde functies (planologisch)

Het perceel Schansberg 3 wordt in de voorliggende wijziging van het omgevingsplan gewijzigd naar de functie 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. De huidige woning komt daarmee onder het overgangsrecht te vallen. De woonfunctie wordt beëindigd zodra gestart wordt met de realisatie van het project.

Voor het perceel Schansberg 5 is al ruim 10 jaar geleden de milieuvergunning ingetrokken omdat ter plaatse op dat moment reeds langere tijd geen agrarische bedrijf (intensieve veehouderij) meer werd uitgeoefend. Met het oog hierop zijn in voorliggende wijziging van het omgevingsplan de aanduiding 'intensieve veehouderij' en de mogelijkheid tot realisatie van een tweede bedrijfswoning komen te vervallen. Voor het perceel Schansberg 7 blijft de functie 'Horeca' gehandhaafd.

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Rijksbeleid en Rijksregels

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie brengt middels een toekomstperspectief op 2050 de langetermijnvisie van het Rijk op de inrichting en ontwikkeling van de Nederlandse leefomgeving in beeld. Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Steden die groeien en veranderen, het aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering en de overgang naar een duurzame en circulaire economie; diverse trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Deze trends en ontwikkelingen bieden kansen, maar vragen ook zorgvuldig te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden, want zowel de boven- als ondergrondse ruimte is een schaars goed. De NOVI geeft richting en helpt om deze keuzes te maken.

In Nederland zijn er een aantal dringende maatschappelijke opgaven, die niet apart van elkaar kunnen worden opgelost, maar in samenhang bekeken moeten worden. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving van Nederland. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

ad 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Het land moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, wateroverlast, hogere rivierafvoeren en langere perioden van droogte. Om in te spelen op deze gevolgen van klimaatverandering, is er vraag naar maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende ruimte en groen voor wateropslag in onze steden. Door hierop in te zetten, biedt het kansen voor de natuur, maar verbeterd het ook tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit. Daarnaast heeft Nederland in 2050 een duurzame energievoorziening. Deze energievoorziening vraagt ruimte, voor onder andere zonnepanelen en windturbines. Het Rijk zet zich ook in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

 

ad 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een circulaire, duurzame, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050, waarmee het zijn positie kan handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Hiervoor is een goede verbinding via weg, lucht, spoor, water, digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners nodig. Het Rijk zet in op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van bewegen, wonen, recreëren, ontspannen en ontmoeten. Hierbij is het belangrijk dat de Nederlandse economie, duurzaam, concurrerend en circulair wordt, oftewel toekomstbestendig. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op de verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.

ad 3. Onze steden en regio's leefbaarder maken 

Nederland versterkt het Stedelijk Netwerk Nederland en is deze verder aan het uitbreiden, waarbij de richting van verstedelijking wordt gekoppeld aan die van de ontwikkeling van (OV-) infrastructuur. Wonen en werken worden zoveel mogelijk in elkaars nabijheid ontwikkeld in de regio's waar de vraag is. Goede verbindingen tussen de stedelijke regio's zijn nodig om het netwerk als geheel te benutten. Door het Rijk wordt een integrale verstedelijkingsstrategie voor duurzame stedelijke ontwikkeling gehanteerd, waarbij verstedelijking geconcentreerd plaatsvindt in de regio. Bij de invulling van integrale verstedelijkingsstrategieën op regionale schaal wordt ingezet op een voorkeursvolgorde voor de ontwikkeling van nieuwe woon- en werklocaties. Deze volgorde wordt ook gehanteerd als groei in niet stedelijk gebied moet plaatvinden. Het Rijk richt de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezonde leefstijl en maatschappelijke participatie bevordert en het aanbod en de kwaliteit van groen in de stad versterkt. Daarbij worden regio's en steden klimaatbestendig ingericht.

ad 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

Nederland zet in op het verbeteren van de balans tussen de kwaliteit van landschap en landgebruik, water, lucht en bodem. Dit betekent dat ontwikkelingen in het landelijk gebied niet ten koste gaan van landschappelijke kwaliteiten en dat landgebruik in balans wordt gebracht met natuurlijke systemen. Het landgebruik dient meer afgestemd te worden op zoetwatergebruik- en beschikbaarheid. Door een voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer wordt ingezet op het voorkomen van tekorten en wateroverlast. Het Rijk maakt een vitaal en duurzaam voedsel- en landbouwsysteem mogelijk, dat zich baseert op natuurinclusiviteit en kringlopen. De biodiversiteit wordt versterkt en beschermd en het natuurlijke kapitaal wordt op een duurzame wijze benut. Het Rijk zet hierbij in op het beschermen en versterken van de unieke landschappelijke kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebieden voegen kwaliteiten toe aan het landschap, waarbij het omgevingsbeleid landschapsinclusief wordt.

Om beleidskeuzes op een voorspelbare en heldere wijze te maken, worden er door de NOVI drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen bij het prioriteren van de diverse opgaven en belangen:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • Afwentelen wordt voorkomen.

De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende, brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:

  • We werken als één overheid, samen met de samenleving.
  • We stellen de opgave(n) centraal.
  • We werken gebiedsgericht.
  • We werken permanent en adaptief aan de opgaven.

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda: De Omgevingsagenda is de basis voor de samenwerking tussen Rijk en regio bij opgaven in de fysieke leefomgeving. Het doel van de Omgevingsagenda is om als overheden samen gebiedsgericht (dus met het gebied als uitgangspunt) uitwerking te geven aan de gedeelde ambities en opgaven. . In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en de regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio. Voor landsdeel Zuid, waar Limburg deel van uitmaakt is een omgevingsagenda opgesteld. In landsdeel Zuid worden opgaven in beeld gebracht die bijdragen aan een aantrekkelijk, bereikbaar, concurrerend en duurzaam Limburg (en Noord-Brabant). Vanuit overlappende opgaven en te ontwikkelen verbindende thematische strategieën worden acties en bestuurlijke afspraken gemaakt. Opgaven waar het hier om gaat zijn onder meer: waterkwaliteit en -kwantiteit, het samenvallen van diverse transities in het landelijk gebied en het accommoderen van verdere verstedelijking.
  • 2. De NOVI-gebieden: Een NOVI-gebied is een instrument waarmee het Rijk en de regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. In landsdeel Zuid liggen de NOVI-gebieden De Peel en Zuid-Limburg.

Relatie met het voorliggend plan

Het Rijk richt zich op het verbeteren van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker centraal staat. Om dit te bewerkstellen dient er geïnvesteerd te worden in de ontwikkeling van netwerken, waarbij onderhoud essentieel is. De huidige Pater Sangersbrug is verouderd en verkeert in slechte staat. Tevens biedt de huidige brug te weinig ruimte om de verkeersveiligheid te kunnen blijven garanderen.

Er zijn geen specifieke uitspraken over de Pater Sangersbrug in de NOVI opgenomen, maar de Pater Sangersbrug is van groot belang op zowel provinciaal als lokaal niveau. De herbouwde Pater Sangersbrug zal ertoe bijdragen dat de infrastructurele verbinding met België behouden blijft en de verkeersveiligheid verbeterd wordt.

3.1.2 Instructieregels Rijk

Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) richt zich op bestuursorganen en geeft inhoudelijke normen waaraan zij hun taken en bevoegdheden ontlenen, onder andere bij het opstellen van omgevingsplannen, omgevingsverordeningen, waterschapsverordeningen en het vaststellen van omgevingsvergunningen en projectbesluiten. In hoofdstuk 5 van het Bkl zijn de instructieregels opgenomen die de gemeente bij het opstellen van het omgevingsplan in acht moet nemen. Deze instructieregels kunnen worden opgevat als de minimale vereisten waaraan een omgevingsplan in het kader van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet voldoen. Deze instructieregels richten zich op de volgende thema's:

  • Voldoen aan de Dienstenrichtlijn (paragraaf 5.1.1).
  • Waarborgen van veiligheid (paragraaf 5.1.2).
  • Beschermen van waterbelangen (paragraaf 5.1.3).
  • Beschermen van gezondheid en milieu (paragraaf 5.1.4), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit.
  • Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking.
  • Behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6) zoals autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden.
  • Behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7), waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteits- voorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouw- categorieën.
  • Bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8).
  • De uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving (paragraaf 5.2).

In In de volgende paragrafen zijn de voor deze wijziging van het omgevingsplan van toepassing zijnde instructieregels opgenomen.

3.1.2.1 Externe veiligheid

Op grond van artikel 5.2 van het Bkl moet in het omgevingsplan rekening worden gehouden met het belang van het voorkomen, beperken, bestrijden, vluchten en geneeskundige hulpverlening van of in geval van branden, rampen en crises.

In de instructieregel is voor zover deze branden, rampen en crises samenhangen met de opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen, vuurwerk, explosieven en windturbines een gedetailleerde uitwerking gegeven. Voor de nadelige gevolgen voor de externe veiligheid, die met deze activiteiten binnen het wijzigingsgebied kunnen samenhangen, wordt in de instructieregel een systeem van het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden gehanteerd.

Bij het wijzigen van het omgevingsplan moet een plaatsgebonden risico van 10-6 in acht worden genomen (artikelen 5.7 en 5.11 Bkl). Dit houdt in dat met de regels in het omgevingsplan moet worden geborgd dat het risico op het overlijden van een onbeschermd persoon wordt beperkt tot één geval in één miljoen jaar. Daarnaast moet in het omgevingsplan rekening worden gehouden met het overlijden van een groep van tien personen of meer door een ongewenste gebeurtenis binnen een aandachtsgebied (artikel 5.15 Bkl). Aandachtsgebieden zijn gebieden waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen, onvoldoende beschermd zijn tegen de gevaren die in de omgeving kunnen optreden. Voorbeelden van die gevaren zijn warmtestraling (brand), overdruk (explosie) en concentratie giftige stoffen in de lucht (gifwolk). Aandachtsgebieden maken inzichtelijk in welk gebied zich bij een ongeval bij een activiteit met gevaarlijke stoffen nog levensbedreigende gevolgen voor personen in gebouwen kunnen voordoen. Binnen de aandachtsgebieden is extra aandacht nodig om aanwezigen te beschermen tegen mogelijke ongevallen bij activiteiten met gevaarlijke stoffen.

De gemeente beoordeelt of, en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om mensen in aandachtsgebieden voldoende te beschermen. Het beleidsdoel van het 'aandachtsgebied' is dat voorafgaand aan de besluitvorming wordt nagedacht over de risico's en de mogelijke effecten van een incident bij de (vergunde) activiteit met gevaarlijke stoffen. Onderdeel daarvan is het overwegen van maatregelen die nodig zijn om de veiligheid voldoende te waarborgen en de fysieke leefomgeving en omgevingskwaliteit (milieu en gezondheid) voldoende te beschermen.

Relatie met het omgevingsplan

Voor het aspect externe veiligheid wordt verwezen naar paragraaf 6.6.

3.1.2.2 Water

Op grond van artikel 5.37 Bkl moet bij het wijzigen van het omgevingsplan rekening worden gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Daarbij is aangegeven dat daarbij de opvattingen van de beheerder van deze watersystemen moeten worden betrokken.

Er zijn diverse beleidsdocumenten op verschillende bestuursniveaus die ten grondslag liggen aan de uitgangspunten op het gebied van duurzaam waterbeheer. Op Europees niveau is dit de Kaderrichtlijn Water (KRW), op nationaal niveau het Nationaal Waterplan (NW), het Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21), het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Waterwet.

Het beleid van de waterschappen dat de kwaliteit en veiligheid van watersystemen borgt, is opgenomen in de waterschapsverordening.

Daarnaast moet op grond van artikel 5.46 Bkl bij het wijzigen van het omgevingsplan rekening worden gehouden met activiteiten in het stroomvoerend deel van het rivierbed.

Relatie met het omgevingsplan

Door de toenemende verstedelijking en klimaatverandering dient steeds meer rekening te worden gehouden met water binnen ruimtelijke plannen. De toename van verhard oppervlak zorgt naast hitte en verdroging ook voor een vergrote kans op wateroverlast. Bij alle ruimtelijke plannen moeten alle waterhuishoudkundige doelstellingen binnen het wijzigingsgebied expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. Vroegtijdig overleg en afstemming met de waterbeheerders is daarom van groot belang.

Voor de weging van het waterbelang wordt verwezen naar paragraaf 6.2. De regels ten aanzien van activiteiten in het stroomvoerend deel van het rivierbed zijn opgenomen in de regeling van dit omgevingsplan.

3.1.2.3 Luchtkwaliteit

Het Bkl geeft in hoofdstuk 5 (paragraaf 5.1) instructieregels om de luchtkwaliteit te beschermen. De gemeente moet voor een aantal activiteiten de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) in acht nemen. Behalve als een activiteit niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

De gemeente moet de luchtkwaliteit vooral toetsen binnen aangewezen aandachtsgebieden. De gemeente gaat na of toe te laten activiteiten gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit binnen een aandachtsgebied. De gemeente doet dit voor activiteiten (artikel 5.51 Bkl):

  • die gevolgen hebben voor het gebruik van wegen, water en spoor (verkeersaantrekkende werking) of
  • waarvoor luchtregels zijn opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

Het Bkl wijst in artikel 5.50 ook enkele activiteiten aan waarvoor de gemeente altijd een luchtkwaliteitstoets moet uitvoeren, als ze de activiteit wil toelaten in een omgevingsplan. Dus ook als geen aandachtsgebied in de omgeving aanwezig is. Het gaat om:

  • de aanleg van een tunnel langer dan 100 meter.
  • een wijziging van een tunnel waarbij de lengte minimaal 100 meter toeneemt.
  • de aanleg van een autoweg of een autosnelweg.

Bij deze specifieke activiteiten kan niet worden uitgesloten dat de aanleg leidt tot een overschrijding, ook in gebieden waar de achtergrondconcentratie laag is.

De instructieregels van de artikelen 5.50 en 5.51 gelden niet voor locaties waar de bescherming van de gezondheid niet of nauwelijks relevant is. Er is bijvoorbeeld geen toetsing nodig op plekken waar mensen niet mogen komen of op arbeidsplaatsen

Relatie met het omgevingsplan

Voor het onderzoek luchtkwaliteit wordt verwezen naar paragraaf 6.9.

3.1.2.4 Geluid

Op grond van het Bkl (paragraaf 5.2) moet in het omgevingsplan rekening worden gehouden met geluid dat door activiteiten op geluidgevoelige gebouwen en locaties wordt afgewenteld (artikel 5.59 Bkl). Bij het opstellen van deze wijziging van het omgevingsplan moet daarom rekening worden gehouden met de geluiduitstraling door wegen, zodat wordt gewaarborgd dat de geluidbelasting geen aanleiding tot geluidhinder geeft.

De instructieregel over lawaaibeheersing wordt in het Bkl meer in detail uitgewerkt voor de geluidbelasting door het wegverkeer op lokale wegen. Deze instructieregel richt zich daarbij op wegen waarop de intensiteit van het wegverkeer gemiddeld over een jaar, groter is dan 1.000 motorvoertuigen per etmaal.

Relatie met het omgevingsplan

In deze wijziging van het omgevingsplan gaat het om de verplaatsing van de provinciale weg N296 en is de instructieregel niet van toepassing. Voor provinciale wegen dienen GPP's te worden vastgesteld. De provincie Limburg streeft erna om de GPP's per 1 januari 2025 vast te stellen.

Voor het akoestisch onderzoek wordt verwezen naar paragraaf 6.8.

3.1.2.5 Trillingen

Op grond van artikel 5.83 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) moet bij het wijzigen van een omgevingsplan rekening worden gehouden met trillingen door activiteiten in trillingsgevoelige ruimten van trillingsgevoelige gebouwen; het plan moet erin voorzien dat deze trillingen aanvaardbaar zijn. Het toepassingsbereik van deze instructieregel omvat alle activiteiten die met het omgevingsplan zijn toegestaan, met uitzondering van de activiteit wonen. In artikel 5.86 van het Bkl is aangegeven dat hieraan wordt voldaan als aan het omgevingsplan standaardwaarden voor continue trillingen en herhaald voorkomende trillingen worden verbonden.

Doorwerking in het omgevingsplan

In hoofdstuk 22 van het tijdelijke omgevingsplan van de gemeente Echt-Susteren zijn de bedoelde standaardwaarden voor continue trillingen reeds opgenomen.

3.1.2.6 Landschap, stedenbouw en cultuurhistorie

Onder de Omgevingswet zijn instructieregels opgenomen in het Bkl in paragraaf 5.1.5: 'Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed'.

In artikel 5.130 wordt bepaald dat in een omgevingsplan rekening moet worden gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten.

Relatie met het omgevingsplan

Voor de aspecten landschap, stedenbouw en cultuurhistorie wordt verwezen naar Hoofdstuk 5.

3.1.2.7 Toegankelijkheid openbare buitenruimte

Paragraaf 5.1.8 van dit besluit bepaalt dat voor zover een omgevingsplan voorziet in nieuwe ontwikkelingen met gevolgen voor de inrichting van de openbare buitenruimte in dat plan rekening gehouden wordt met het bevorderen van de toegankelijkheid van die openbare buitenruimte voor personen met een functiebeperking.

In artikel 5.162 Bkl zijn instructieregels opgenomen over het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte. Dit artikel brengt tot uitdrukking dat gemeenten met inachtneming van, vaak al bestaand, beleid het belang van toegankelijkheid kan meewegen met het oog op een gelijkwaardige wijze van gebruikmaking van de openbare ruimte door een ieder. Zo kan bij regels in het omgevingsplan over de inrichting expliciet aandacht worden besteed aan de toegankelijkheid voor mensen in een rolstoel en mensen met bijvoorbeeld visuele beperkingen. Als maatregelen nodig zijn kunnen deze geborgd worden in de regels van het omgevingsplan.

Door bij nieuwe ontwikkelingen vroegtijdig, dat wil zeggen bij inrichting en ontwerp, met toegankelijkheid van openbare ruimten rekening te houden, leidt deze instructieregel naar verwachting niet tot hogere kosten en bestuurslasten. De "Integrale toegankelijkheidsstandaard" (ITS) wordt hierbij betrokken voor zover die gaat over de openbare buitenruimte. In de ITS zijn algemene toegankelijkheidsrichtlijnen en normen omgewerkt naar bouwtechnische eisen die kunnen worden toegepast bij ontwerp en realisatie van integraal toegankelijke projecten. Het gaat er in de openbare buitenruimte, die heel divers is, niet om dat de ITS naar de letter wordt toegepast, maar dat deze behulpzaam is bij het maken van een afweging welke onderdelen van de openbare ruimte voor een ieder toegankelijk moeten zijn en tot welke regels dit in het omgevingsplan leidt. Daarnaast heeft bijvoorbeeld ook het kennisplatform CROW-richtlijnen voor integrale toegankelijkheid van de openbare buitenruimte.

Relatie met het omgevingsplan

Bij het ontwerpen van de nieuwe Pater Sangersbrug is met name rekening gehouden met de toegankelijk voor personen met een functiebeperking die gebruik maken van een rolstoel/scootmobiel, zodat ook deze personen de brug kunnen gebruiken om zich tussen Nederland en België te verplaatsen.

3.1.3 Duurzaam Veilig Wegverkeer 2018 - 2023 (DV3)

In de Visie Duurzaam Veilig Wegverkeer wordt door vele verkeersveiligheidsprofessionals gedeeld wat de optimale aanpak zou zijn om de verkeersveiligheid in Nederland te verbeteren. De Visie Duurzaam Veilig Wegverkeer schetst hoe er naar een veilige toekomst op de weg toegewerkt kan worden. Door veranderingen in zowel de maatschappij als de verkeerssystemen is een optimale aanpak belangrijker dan ooit. DV3 maakt gebruik van nieuwe kansen en spoort tegelijkertijd aan om, waar relevant, te kijken hoe reeds ingezette, effectieve maar nog onvoltooide maatregelen verder kunnen worden afgemaakt. Het uiteindelijke doel van DV3 is om uiteindelijk tot een verkeersslachtoffervrij verkeerssysteem te komen. Dit doel zal bereikt worden aan de hand van vijf verkeersveiligheidsprincipes.

  • 1. Functionaliteit van wegen;
  • 2. (Bio)mechanica: afstemming van snelheid, richting, massa, afmetingen en bescherming van de verkeersdeelnemer;
  • 3. Psychologica: afstemming van de verkeersomgeving en competenties van verkeersdeelnemers;
  • 4. Effectief belegde verantwoordelijkheid;
  • 5. Leren en innoveren in het verkeerssysteem.

Om naar deze verkeersveiligheidsprincipes toe te werken, wordt er een gefaseerde benadering gevolgd:

  • Elimineren: idealiter worden gevaarlijke situaties fysiek onmogelijk gemaakt zodat mensen niet met deze situatie in aanraking komen;
  • Minimaliseren: keuzen voor gevaarlijke situaties of vervoerswijzen worden onaantrekkelijk gemaakt, zodat mensen zo min mogelijk aan de risico's worden blootgesteld;
  • Mitigeren: daar waar mensen zich blootstellen aan risico's, worden de consequenties hiervan zo klein mogelijk gemaakt door gerichte maatregelen.

Relatie met het voorliggend plan

Bij voorliggende wijziging van het omgevingsplan is rekening gehouden met de verkeersveiligheids- principes zoals deze centraal staan in het DV3.

3.1.4 Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 - veilig van deur tot deur

Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de vervoersregio's hebben samen met maatschappelijke partijen een nieuwe aanpak bedacht en beschreven om de verkeersveiligheid structureel te kunnen verbeteren. Het aantal verkeersslachtoffers neemt de laatste jaren toe en een daling van het aantal verkeersdoden is niet meer vanzelfsprekend. Beleid en maatregelen uit het verleden hebben tot vele successen geleid en het aantal verkeersslachtoffers sterk verlaagd. Maar in die toekomst heeft het Strategisch Plan Verkeersveiligheid (hierna: SPV) de ambitie om dit aantal terug te dringen naar nul verkeersslachtoffers. Om de bestaande risico's te verkleinen dient verkeersveiligheidsbeleid een impuls te krijgen waar het gaat om structurele aandacht, een proactief beleid en een brede samenwerking met partijen.

De opkomst van nieuwe manieren waarop mensen zich verplaatsen, de opkomst van sociale media in het verkeer en de toenemende technologie brengen nieuwe vraagstukken met zich mee. Enerzijds kan dit leiden tot nieuwe verkeersveiligheidsrisico's, anderzijds ook tot nieuwe kansen om de veiligheid te verbeteren.

Het SPV heeft aan de hand van negen thema's onderzocht hoe deze verkeersveiligheid verbeterd kan worden. Hierin bevat ieder thema oplossingsrichtingen voor de verschillende risico's voor de verkeersveiligheid.

Hoewel het SPV 2030 geen concrete afspraken maakt, worden er in samenwerking met overheden wel vijf hoofddoeleinden opgesteld:

  • 1. Meer structurele aandacht voor verkeersveiligheid.
  • 2. Meer verbondenheid en samenwerking.
  • 3. Risicogestuurd beleid door analyse van de grootste risico's.
  • 4. Risicogestuurd werken bevordert integraliteit in verkeersveiligheidsbeleid.
  • 5. Monitoren en bijsturen van de uitvoering door nieuwe governancestructuur.

Concrete maatregelen zullen worden opgenomen in landelijke en regionale uitvoeringsplannen.

Relatie met het voorliggend plan

De voorliggende wijziging van het omgevingsplan voor de nieuwbouw van de brug kan als uitwerking gezien worden van onder andere dit SPV.

3.2 Provinciaal beleid en provinciale regels

3.2.1 Provinciale omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Limburg fungeert als de leidraad voor de opgestelde ambities van de provincie Limburg om de kwaliteiten van Limburg in de toekomst te versterken. De provincie streeft ernaar om Limburg zo toekomstbestendig mogelijk te ontwikkelen waarbij steeds de balans gezocht wordt tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie is vastgesteld op 1 oktober 2021 en bevat de belangrijkste ambities voor de periode 2021 tot 2030 en 2050. De Omgevingsvisie is opgedeeld in verschillende thema's, waarbij tevens ingegaan wordt op een gebiedsgericht onderdeel. Centraal binnen de Omgevingsvisie staan een drietal hoofdopgaven.

Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving  

Ontwikkelingen op het gebied van demografie, klimaat, energie en economie hebben een grote impact op de samenleving. Uit prognosecijfers blijkt dat de samenstelling van de bevolking van Limburg verandert. Voor het jaar 2050 zal er een daling zijn ten opzichte van 2020 van ongeveer 45.000 - 115.000 inwoners. Deze ontwikkelingen hebben hun weerslag op de fysieke leefomgeving, zowel in landelijk als stedelijk gebied. In stedelijke gebieden heeft dit met name te maken met de versterking van de stedelijkheid, in de landelijke kernen met het behoud van de leefbaarheid en de bereikbaarheid en/of toegankelijkheid van voorzieningen.

Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie; inclusief landbouwtransitie  

Limburg kent een economie waarbij innovatieve bedrijven en MKB goed gerepresenteerd zijn. Tot 2020 groeide het aantal banen in Limburg, waarbij de welvaart en het gemiddelde opleidingsniveau toenamen. Echter is gebleken dat de bruto participatiegraad in Limburg relatief laag is. De provincie Limburg wil de arbeidsparticipatiegraad verhogen, waarbij tevens ingezet wordt op het aantrekken van internationale werknemers. Op deze manier kunnen ontwikkelingen zoals digitalisering, robotisering en automatisering het tekort aan arbeidskrachten tegengaan. Daarnaast kan het harmoniseren van sociaal-economische spelregels, het verbeteren van (grensoverschrijdende) bereikbaarheid en de aansluiting op de (inter)nationale energiehoofdstructuur en/of digitale netwerken veel kansen bieden voor de provincie Limburg. Het is daarom uiterst belangrijk dat er geïnvesteerd wordt in infrastructuur en bereikbaarheid via de weg, het spoor, water, lucht, buis of digitaal.

Klimaatadaptatie en energietransitie

Klimaatverandering vergroot de kans op overstromingen en wateroverlast, hittegolven en hittestress en langdurige perioden van droogte. Ook voor de provincie Limburg zal er in de komende jaren een grote verandering in de energievoorzieningen ontstaan. Energiebesparing en het accommoderen van de ruimtevraag voor de opwekking van duurzame energie zal een grote impact hebben op de leefomgeving in Limburg.

Limburgse principes

Elke afweging die gemaakt wordt binnen de thema's wordt gedaan op basis van de Limburgse principes:

  • 1. We streven naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving
  • 2. De kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal
  • 3. Meer stad, meer land
  • 4. We gaan zorgvuldig om met onze ruimte en voorraden; boven- en ondergronds
  • 5. Procesmatige uitgangspunten zoals gebiedsgericht en adaptief werken

Relatie met het voorliggend plan

De voorgenomen ontwikkeling heeft voornamelijk een raakvlak met de tweede hoofdopgave, een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie. Om dit doel te bereiken, dient de bereikbaarheid en de daarbij behorende verkeersveiligheid gewaarborgd te worden. De nieuwbouw van de Pater Sangersbrug zorgt ervoor dat de aansluiting met het internationale netwerk gegarandeerd blijft.Hiermee sluit de voorgenomen ontwikkeling aan op de Omgevingsvisie van Limburg.

Daarnaast is de brug van belang voor de bereikbaarheid van voorzieningen aan Belgische zijde. Inwoners van Roosteren, maar ook de rest van de regio aan Nederlandse zijde, is afhankelijk van deze brug over de Maas. Hiermee sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij de eerste hoofdopgave van de provinciale omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg

In de Omgevingsverordening Limburg staan de provinciale regels op het gebied van milieu, provinciale wegen, (grond-)water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. Provinciale Staten hebben deze nieuwe Omgevingsverordening Limburg vastgesteld in de vergadering van 17 december 2021 en gewijzigd op 16 december 2022.

De Omgevingsverordening Limburg bevat twee soorten regels:

  • instructieregels gericht tot gemeenten of het waterschap. Dit zijn opdrachten aan de gemeenten en het waterschap die de gemeenten moeten verwerken in het gemeentelijke omgevingsplan (Omgevingsplan) en het waterschap moet verwerken in de waterschapsverordening. Pas na het verwerken van de provinciale instructieregels in het gemeentelijke omgevingsplan, of in de waterschapsverordening krijgen deze regels effect op activiteiten van inwoners en bedrijven;
  • regels voor activiteiten die voor alle inwoners en bedrijven gelden, of voor specifieke doelgroepen.

Met de Omgevingsverordening Limburg wordt beoogd om de doorwerking van het provinciaal beleid naar gemeenten en andere partners te borgen. De instructies die in de omgevingsverordening staan, moeten door de gemeenten in acht worden genomen bij het opstellen (of wijzigen) van het omgevingsplan.

In de volgende paragrafen zijn de van toepassing zijnde instructieregels opgenomen.

3.2.2.1 Instructieregel reserveringszone provinciale weg

In artikel 2.1 is de Instructieregel reserveringszone provinciale weg opgenomen. Deze instructieregel bepaalt dat een omgevingsplan de functie reserveringszone provinciale weg aan de zone van 15 meter aan weerszijden grenzend aan de buitenste kantstreep van een op de kaart aangeduide provinciale weg geeft. Tevens laat een omgevingsplan in de reserveringszone provinciale weg geen bouwwerken toe. Dit geldt niet voor tijdelijke bouwwerken en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.15f van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Doorwerking in het omgevingsplan

De regel is opgenomen in de regeling van deze wijziging van het omgevingsplan. Tevens is op de plankaart de aanduiding "vrijwaringszone - reserveringszone provinciale weg 15 meter" opgenomen.

3.2.2.2 Instructieregel Klilmaatadaptatie

In artikel 3.5 is de Instructieregel Klimaatadaptatie opgenomen. Deze instructieregel bepaalt dat de motivering bij een omgevingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico’s en gevolgen van klimaatverandering en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de risico’s en gevolgen van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.

In de beschrijving worden in ieder geval de risico’s wateroverlast, overstroming en droogte betrokken. Bij de beschrijving wordt gebruik gemaakt van de informatie van gemeentelijke, regionale en landelijke stresstest- en overstromingskaarten.

Relatie met het omgevingsplan

In paragraaf 6.4 van deze motivering is de beschrijving van het aspect klimaatadaptatie opgenomen.

3.2.2.3 Instructieregel Groenblauwe mantel

In artikel 7.6 is de Instructieregel Groenblauwe mantel opgenomen. Deze instructieregel bepaalt dat de motivering bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op een gebied in de groenblauwe mantel een beschrijving bevat van:

  • a. de in het plangebied aanwezige kernkwaliteiten in de groenblauwe mantel;
  • b. de waarde van het plangebied als ecologische verbinding tussen gebieden gelegen binnen het Natuurnetwerk Limburg in het bijzonder met het oog op de impact voor de in het aanwijzingsbesluit aangewezen habitattypen en soorten in de Natura 2000-gebieden (inclusief Natura 2000-gebieden ondergrondse kalksteengroeven) en overige bedreigde soorten die er hun leefgebied hebben;
  • c. de waarde van het plangebied met het oog op de instandhouding van de natuurdoeltypen in de aangrenzende gebieden van het Natuurnetwerk Limburg;
  • d. de waarde van het plangebied voor het bieden van ruimte voor water en als waterberging in laagten en beekdalen
  • e. de wijze waarop rekening is gehouden met de waarden onder a tot en met d;
  • f. hoe op gebiedsniveau per saldo geen kwaliteitsverlies plaatsvindt van de waarden onder a t/m d.
  • g. hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Bij de compensatie van de negatieve effecten op natuurwaarden met de kernkwaliteit “het groene karakter” worden de regels opgenomen in bijlage IX van de omgevingsverordening gevolgd.

Relatie met het omgevingsplan

In paragraaf 6.1.5 van deze motivering is de beschrijving van het aspect groenblauwe mantel opgenomen.

3.2.2.4 Instructieregel Natuurnetwerk Limburg

In artikel 8.2 is de instructieregel Natuurnetwerk Limburg opgenomen. Deze instructieregel bepaalt dat een omgevingsplan dat van toepassing is op locaties binnen het Natuurnetwerk Limburg geen nieuwe activiteiten of wijziging van bestaande activiteiten toelaat als deze:

  • a. nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Limburg; of
  • b. kunnen leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang tussen de gebieden van het Natuurnetwerk Limburg.

De motivering bij een omgevingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan voornoemde voorwaarden is voldaan.

In artikel 8.3 is aangegeven dat artikel 8.2 niet van toepassing is op nieuwe activiteiten of wijziging van bestaande activiteiten, als:

  • a. er sprake is van een groot openbaar belang; en
  • b. er geen reële andere mogelijkheden zijn om in dit belang te voorzien; en
  • c. uit het omgevingsplan blijkt hoe negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt; en
  • d. uit het omgevingsplan blijkt hoe negatieve effecten voor het overige worden gecompenseerd, waarbij:
    • 1. de compensatie niet mag leiden tot verlies van areaal, samenhang en kwaliteit van de wezenlijke kenmerken en waarden;
    • 2. de compensatie tijdig plaatsvindt:
      • op financiële wijze; of
      • in natura in nog niet gerealiseerde delen van het Natuurnetwerk Limburg.

In artikl 8.7 is tot slot opgenomen dat bij de compensatie van ingrepen van een groot openbaar belang in het Natuurnetwerk Limburg en bij ingrepen met negatieve effecten op natuurwaarden met de kernkwaliteit “groene karakter” de regels opgenomen in bijlage IX van de omgevingsverordening worden gevolgd.

Relatie met het omgevingsplan

In paragraaf 6.1.5 van deze motivering wordt ingegaan op het Natuurnetwerk Limburg.

3.3 Regionaal beleid

De wettelijke basis om gezamenlijk besluiten te nemen ligt in artikel 2.2 lid 2 van de Omgevingswet. Het gaat om het gezamenlijk nemen van één besluit. Veel opgaven overstijgen namelijk het lokale belang.

3.3.1 Waterbeheerprogramma 2022 - 2027

Het Waterbeheerprogramma 2022 – 2027 (vastgesteld op 8 december 2021) biedt kaders voor het strategische grondwaterbeheer, de regionale normering wateroverlast, de functietoekenning voor de oppervlaktewateren en de waterkwaliteitsdoelen voor de KRW-waterlichamen en de overige wateren. Aan de hand van vier overkoepelende thema's zijn er doelen opgesteld voor de komende planperiode:

  • Hoogwaterbescherming Maasvallei: de Maas beschermen tegen overstromingen.
  • Klimaatadaptatie: een goede balans realiseren tussen water afvoeren én water vasthouden.
  • Waterkwaliteit en ecologie: wateren natuurlijk inrichten waarbij het water schoon blijft.
  • Zuiveren en waterketen: rioolwater zuiveren en grondstoffen terugwinnen en gebruiken. Regionaal beleid.

Een onderliggend speerpunt van het Waterschap Limburg is het verduurzamen van de huidige processen. Waterschap Limburg heeft zich verbonden aan landelijke doelen rondom klimaat en energie, waarbij het Waterschap in het streven heeft om in 2025 energieneutraal te zijn.

Relatie met het voorliggend plan

Met de voorgenomen nieuwbouw van de Pater Sangerbrug wordt er geen inbreuk gedaan op het toekomstige beleid uit het waterbeheerprogramma van de provincie Limburg. De ontwikkeling is gezien het bovenstaande niet strijdig met het waterbeheerprogramma van het Waterschap Limburg.

3.3.2 Intergemeentelijke structuurvisie Maasplassen 2030

Met de Intergemeentelijke Structuurvisie hebben de gemeenten Maasgouw, Roermond, Leudal, Beesel en Echt-Susteren in 2014 hun gezamenlijke ruimtelijke beleid geformuleerd, aan de hand van de thema's:

  • water (hoogwaterveiligheid);
  • natuur en landschap.
  • recreatie en toerisme.
  • watergerelateerde woon- en werkfuncties.

De gemeente Echt-Susteren heeft per thema een streefbeeld uitgewerkt.

Water

De gemeente Echt-Susteren vormt het verwevingsgebied tussen de Grensmaas en het Maasplassengebied. Hierbinnen is het belangrijk dat de continuïteit van de beleving en de herkenbaarheid van de Maas wordt versterkt. Ter plaatse van Visserweert worden vanuit het Grensmaasproject rivierkundige ingrepen in de vorm van weerdverlagingen en stroomgeulverbreding uitgevoerd. Hierdoor ontstaat in dit gebied weer een natuurlijk rivierenlandschap met hoge natuurwaarden. Ter plaatse van natuurgebied ‘de Rug’ zal de weerdverlaging voor de ontwikkeling van een belangrijke schakel in de doorlopende natuurstructuur aan de Nederlandse zijde van de Maas zorgen. De beoogde weerdverlaging ligt aan de oostzijde van de rivier en is het breedst ter hoogte van de Pater Sangersbrug.

Natuur en landschap

De gemeente zet voor het Maasdal in op een landschapstype dat past bij de identiteit van het Maasdal en waarin de schaal en de kenmerken van dit landschapstype bepalen welke andere functies mogelijk zijn. De gemeente wil komen tot een groen-blauwe ecologische ladder, waarbij natuurgebieden met elkaar worden verbonden, ook gemeentegrensoverschrijdend. Concreet wil de gemeente zowel in oostelijke als in westelijke richting het Maasdal op meerdere plekken verbinden met het hoogterras, maar ook met het Belgische en Duitse achterland.

Recreatie en toerisme

De gemeente Echt-Susteren is op toeristisch recreatief gebied een kleine(re) speler, maar ook voor deze gemeente is wel duidelijk dat toerisme een belangrijke economische motor is. De gemeente wil voor de toekomst voldoende aantrekkingskracht houden voor de consumenten. Het huidige aanbod bestaat vooral uit extensieve vormen van recreatie zoals wandelen en fietsen.

Er wordt ingezet op het verder ontwikkelen van kwalitatieve routestructuren waarbij niet alleen eenduidige en overzichtelijke bewegwijzering, maar ook goed begaanbare paden en wegen, voldoende rust- en picknickplaatsen en horecagelegenheden langs deze routes ervoor zorgen dat men op een prettige manier kan recreëren in deze gemeente. De gemeente wil zich vooral profileren en onderscheiden met haar “natuurlijke” sterke punten, zoals het landschap en de hierin aanwezige natuurgebieden, de Grensmaas en het Maasplassengebied en de ligging van de gemeente in het smalste stukje van Nederland “schakel in de Euregio”. Daarbij wil de gemeente vooral insteken op een oriëntatie die meer op de Maas is gericht.

In het kader van het project ‘Stad aan de Maas’ wil de gemeente Maaseik op de huidige plek van de Pater Sangersbrug een nieuwe brug bouwen. De nieuwe brug moet een grote architectonische uitstraling krijgen en de poortfunctie van de stad Maaseik vervullen. De nieuwe brug zorgt voor de duurzaam veilige passage voor langzaamverkeer en biedt tevens kansen om de huidige stuwing te verminderen. Midden op de brug ligt de grensovergang tussen Nederland en België. Aan Nederlandse zijde liggen enkele minder kwaliteitsvolle gebouwen en dito functies. Het transformeren van deze plek tot bezoekerscentrum met uitzichtpunt levert dubbele kwaliteitswinst op.

Relatie met het voorliggend plan

Met de voorgenomen nieuwbouw van de Pater Sangerbrug wordt voldaan aan het streefbeeld dat de gemeente Echt-Susteren heeft opgesteld binnen de Intergemeentelijke Structuurvisie Maasplassen 2030. De nieuwbouw van de Pater Sangersbrug is al opgenomen als maatregel binnen deze structuurvisie. Het planvoornemen voorziet niet in het creeëren van een bezoekerscentrum, maar biedt ook geen belemmering mocht dit in de toekomst alsnog worden ontwikkeld.

3.4 Beleid Waterschap

3.4.1 Waterschapsverordening Limburg

Het beleid van het waterschap Limburg is vastgelegd in de Waterschapsverordening. De waterschapsverordening bevat regels voor waterkeringen, watergangen en grondwater binnen het beheergebied van een waterschap. Samen met het omgevingsplan bevat de waterschapsverordening de regels voor de fysieke leefomgeving op lokaal niveau. In de waterschapsverordening staan regels voor verschillende soorten activiteiten met mogelijke gevolgen voor de fysieke leefomgeving in samenhang met water.

De regels zijn nodig om het watersysteembeheer en de zuiveringstaak, en eventueel het wegenbeheer, goed te kunnen vervullen. Ze gaan over:

  • het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste
  • veilig en doelmatig gebruik, in overeenstemming met de functies die volgens de wet aan het watersysteem toegedeeld zijn. Denk aan drinkwatervoorziening, voedselvoorziening, industrie, landbouw, visserij, transport, recreatie, enzovoorts
  • de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de chemische grondwaterkwaliteit.

In de waterschapsverordening staan niet alleen regels voor het waterschap. Er gelden ook verplichtingen voor een initiatiefnemer. Het waterschap kan via de waterschapsverordening bepalen dat een initiatiefnemer voor een activiteit een omgevingsvergunning moet aanvragen of een melding moet doen. Het gaat om de volgende activiteiten:

  • lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam
  • lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk (rioolwaterzuiveringsinstallatie)
  • activiteiten in of nabij het oppervlaktewater
  • activiteiten in, op of nabij waterkeringen
  • het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem
  • activiteiten aan, op of nabij wegen in het beheer van het waterschap.

Bij afvoer en lozing van hemelwater afkomstig van nieuw aangelegd verhard oppervlak wordt het stand-still beginsel (waterneutraal bouwen) gehanteerd. Dit wil zeggen dat er bij een toename van het verhard oppervlak het debiet van de lozing uit een gebied niet toe mag nemen. Een ontwikkeling waar bestaande verharding wordt vervangen voor nieuwe verharding wordt ook gezien als een toename aan verharding. Ook bij kleine ontwikkelingen vangt de initiatiefnemer zijn eigen water op. Waterschap Limburg hanteert geen ondergrens. Dynamische bergings- en infiltratievoorzieningen dienen minimaal gedimensioneerd te worden op met een inhoud van 80 mm in het (noordelijk) beheergebied van Waterschap Limburg.

Als infiltreren aantoonbaar niet of nauwelijks mogelijk is kan een dynamische bergings-/ infiltratievoorziening aangelegd worden met leegloopvoorziening. Om afwenteling naar benedenstrooms te voorkomen mag hiermee in Limburg maximaal 2 l/s/ha geloosd worden.

Relatie met het voorliggend plan

In paragraaf 6.2 van deze motivering wordt ingegaan op de weging van het waterbelang.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Echt-Susteren 2025

De 'Structuurvisie Echt-Susteren 2025 Ontwikkelen met kwaliteit' is opgesteld met het doel een duidelijke en actuele visie te formuleren op het gehele gemeentelijke grondgebied. De structuurvisie heeft een globaal karakter. De structuurvisie geeft richtingen aan op hoofdlijnen en laat daarbij ruimte voor de 'onbekende' toekomst.

In de structuurvisie staan de volgende kwaliteitscriteria centraal:

  • meer aandacht voor de duurzame ondergrond (lagenbenadering);
  • zorgvuldig ruimtegebruik met aandacht voor (beeld)kwaliteit;
  • grensoverschrijdend denken en handelen;
  • tegengaan van verstening in het buitengebied;
  • kwaliteit belangrijker dan kwantiteit;
  • bereikbaarheid is belangrijker dan aanwezigheid/nabijheid.


De structuurvisie besteedt op basis van trends en ontwikkelingen uitgebreid aandacht aan het buitengebied. In de structuurvisie staat vermeld dat het buitengebied veel verschillende functies kent zoals natuur, water, land- en tuinbouw, recreatie, toerisme en kleinschalige bedrijfsfuncties.

Voor het buitengebied heeft de gemeente een aantal ambities geformuleerd. Het realiseren van deze ambities draagt bij aan het halen van de algemene doelstelling van de gemeente om ook in 2025 en lang daarna een aantrekkelijke gemeente te zijn waar het prettig wonen, werken en recreëren is.

Het betreft de volgende ambities:

  • de rust en ruimte in het buitengebied behouden en waar mogelijk versterken;
  • verdere verstening tegengaan;
  • vergroting van de contrasten tussen de aanwezige landschappen;
  • komen tot een groen-blauwe ecologische ladder;
  • behoud van een economisch gezonde, duurzame agrarische sector met het juiste bedrijf op de juiste plek;
  • ruimte bieden aan een breed georiënteerde plattelandseconomie;
  • het zijn van een toeristisch-recreatieve schakel in de Euregio.


In de structuurvisie is de gemeente opgedeeld in een aantal landschapstypen. Insteek van deze landschapstypen is dat een nieuwe ontwikkeling te allen tijde bijdraagt aan de versterking van de 'kwaliteit' ofwel de kenmerken van het landschap waarin de locatie is gelegen. Het wijzigingsgebied ligt in het landschapstype 'Maasdal'. Voor dit gebied geldt dat dat ontwikkelingen bij moeten dragen aan het vergroten van de herkenbaarheid van het rivierenlandschap, zoals ruimte geven aan de natuurlijke dynamiek van de Maas of de openheid van de rivier bevorderen. Er wordt in de visie echter niet gesproken over de aanleg en/of verplaatsing van kunstwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0010.png"

Landschapstype van het wijzigingsgebied. Het wijzgingsgebied is rood omlijnd.

Relatie met het voorliggend plan

De nieuwbouw van de Pater Sangersbrug is niet in strijd met de gemeentelijke structuurvisie, aangezien er geen afbreuk gedaan wordt op de herkenbaarheid van het rivierenlandschap. Daarnaast is de nieuwbouw van de Pater Sangersbrug van (regionaal en internationaal) maatschappelijk belang.

Hoofdstuk 4 Beperkingengebieden

4.1 Beperkingengebieden waterstaatswerken in beheer bij het Rijk

In artikel 2.13 van de Omgevingsregeling is de aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk, niet zijnde kanalen, opgenomen.

Voor waterstaatswerken in beheer bij het Rijk staan rijksregels in hoofdstuk 6 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

Voor alle beperkingengebied­activiteiten in een waterstaatswerk in beheer bij het Rijk geldt een specifieke zorgplicht. Een overzicht van wat deze zorgplicht minstens inhoudt is in de artikelen 6.6 en 7.6 van het Bal terug te vinden. Het gaat dan om zaken als:

  • ervoor zorgen dat de stabiliteit van oeverconstructies niet in gevaar wordt gebracht;
  • nadelige gevolgen voor de ecologische toestand van het water voorkomen;
  • ruimte laten voor een eventuele vergroting van de afvoercapaciteit van het water;
  • het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan beperken;
  • bij vaarwegen mag de veilige en vlotte doorvaart niet worden belemmerd en er mag geen hinder zijn voor de navigatieapparatuur.

Naast de specifieke zorgplicht gelden regels voor ongewone voorvallen. Bij een ongewoon voorval is snel optreden nodig. De uitvoerder van de activiteit waar het ongewoon voorval ontstaat, is daar als eerste verantwoordelijk voor. Een gebeurtenis is een ongewoon voorval als de volgende criteria allemaal gelden:

  • 1. Bij een activiteit gebeurt iets dat afwijkt van het normale verloop.
  • 2. De gebeurtenis heeft (mogelijk) nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving.
  • 3. De gevolgen van de gebeurtenis zijn significant.

De algemene regels voor bouwwerken in en bij oppervlaktewateren gelden altijd. Deze regels zijn bedoeld om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen. Deze regels zijn opgenomen in paragraaf 6.2.1 van het Bal. Er is een verplichting om een werkinstructie te hebben bij het bouwen en slopen van bouwwerken.

Hoofdstuk 5 Landschappelijke, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden

Voor de beoogde ontwikkeling is een bureauonderzoek Landschap, Cultuurhistorie en Archeologie uitgevoerd (zie Bijlage 1). Het bureauonderzoek heeft als doel inzicht te verschaffen in de landschappelijke, archeologische en cultuurhistorische waarden die zich in het wijzigingsgebied kunnen bevinden. Het onderzoek dient tevens om een specifieke verwachting voor archeologie op te stellen.

5.1 Landschap

Het wijzigingsgebied ligt in de Maasvallei op het laagterras dat het huidige overstromingsvlak is van de Maas. In het wijzigingsgebied heeft de Maas sinds het Weichselien een laag van zandig fijn tot grof grind afgezet dat deel uitmaakt van het Laagpakket van Oost-Maarland. Gedurende het Holoceen veranderde de Maas in een meanderende rivier die klei en leem afzet op haar overstromingsvlaktes. Door dit fluviatiele proces is een relatief laaggelegen rivierdalbodem ontstaan binnen het deelgebied. Naast deze landschapsvorm zijn er ook afgravingen/egaliseringen geweest met als resultaat een laagte in het zuidwesten van het wijzigingsgebied en een vlakte in het zuidoosten. Op de vlakte en de rivierdalbodem zijn ooivaaggronden te vinden. Deze bodem heeft een lagere grondwaterstand dan de poldervaaggrond in de laagte die is ontstaan door afgraving. De verschillende processen leveren een dynamisch landschap van hoogtes en laagtes op, waarbij de N296 en de bewoning bij de brug met hun hoogte uitsteken boven het landschap.

5.2 Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waarden van gemeente Echt-Susteren zijn beschermd via de (paraplu)bestemmingsplannen. De aangewezen gronden zijn, naast de andere bestemmingen, bestemd voor het in stand houden en versterken van de aanwezige cultuurhistorische en oudheidkundig waardevolle elementen, patronen en gebieden. Hieronder vallen ook verkavelingen, wegenpatronen en stedenbouwkundig beeld.

Cultuurhistorische waarden

Op basis van de archeologische vindplaatsen in het gebied kan aangenomen worden dat er tijdens de Romeinse tijd een brug aanwezig is geweest. Het eerste visuele bewijs van een brug rondom deze locatie stamt echter uit 1672, wanneer op een grondplan een brug met bastion zichtbaar is richting een schans omringt met water van de Maas. De brug is vermoedelijk verdwenen tussen de 17e en 19e eeuw; een nieuwe brug is pas weer aanwezig in 1889. Deze 19e eeuwse brug is vernield tijdens de Tweede Wereldoorlog. De schans is nog gedeeltelijk zichtbaar in het landschap, maar is ook deels verdwenen door de ophoging rondom de weg en de aanwezige bebouwing. De bebouwing betreft drie gebouwen, waarvan twee woonhuizen die in goede staat verkeren, het derde gebouw is in slechte staat. De huizen hebben geen monumentale status.

Andere historische elementen binnen en rondom het wijzigingsgebied betreffen een voormalige steenbakkerij (1850) in het zuidwesten van het wijzigingsgebied, waaraan de vergraven vlakte in dit gebied gerelateerd kon worden, een spoorlijn (1930-1950) en deel van de huidige N296 (1842) en de Schansberg (< 1842). De nieuwe brug en aaneensluitende weg komen op de locatie van de historische weg (Schansberg) en (deel van) de voormalige spoorlijn te staan. Andere cultuurhistorische elementen zijn niet aanwezig op deze locatie.

Gezien de ligging op de overstromingsvlakte van de Maas was het gebied niet heel aantrekkelijk voor bewoning, echter werd dit land vanaf de Middeleeuwen wel in gebruik genomen als wei- en hooilanden. Het wijzigingsgebied heeft onregelmatige verkaveling langs de oever van de Maas en overwegend geen verkaveling in de rest van het wijzigingsgebied.

Conclusie en advies cultuurhistorie

Voor de cultuurhistorische en landschappelijke elementen in het wijzigingsgebied zijn drie opties mogelijk (behouden, beperken en compenseren):

  • De eerste optie is behoud door het aanpassen van het ontwerp. De locatie van de huidige brug wordt aangehouden voor de nieuwe brug. Hierdoor wordt het ensemble van de locatie van de brug, de Schansberg weg en de houtopstand van verdwenen historische weg gespaard.
  • Een tweede optie is het beperken van het verlies van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden door kleinschalige ontwerpaanpassingen. Beperking van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden is mogelijk door de ligging van de weg richting de nieuwe brug over de historische Schansberg weg te leggen. Door alleen het hoognodige te kappen wordt de historische houtopstand zo min mogelijk aangetast.
  • Een derde optie is compensatie. In dit geval wordt een cultuurhistorisch element hersteld of opnieuw beleefbaar gemaakt. Een deel van de Schansbergweg en de houtopstand daarnaast wordt bij de toekomstige ingrepen aangetast en de historische brug wordt gesloopt. Deze ingrepen zouden gecompenseerd kunnen worden.

Het aanhouden van de locatie van de huidige brug is niet mogelijk, omdat er ten alle tijde een verbinding over de Maas aanwezig dient te zijn. Naast de beperking op het verstoren van cultuurhistorische elementen wordt geadviseerd om te kijken naar compensatiemogelijkheden en de daar uitkomende plannen voor de ontwikkeling en de zichtbaarheid van zowel de verdwenen als (nog) aanwezige cultuurhistorische elementen. Door de verdwenen cultuurhistorische elementen op een nieuwe manier te reconstrueren of in te zetten op herstel van andere cultuurhistorische elementen, blijft het verhaal van deze locatie toch beleefbaar. Daarnaast wordt ook geadviseerd om de kansen in de toekomstige ontwikkelingen mee te nemen om zo een goede omgang binnen het wijzigingsgebied met cultuurhistorie te creëren. Deze kansen zijn:

  • Versterken van de zichtbaarheid van de schans. In de huidige situatie staat op een klein gedeelte
    van de rand enkele bomen. De contour van de schans kan door middel van beplanting worden versterkt. Hierdoor wordt de contour en ligging van de schans zichtbaarder.
  • De nieuwe brug wordt op een andere locatie gebouwd waardoor een deel van de historische waarde van deze plek verdwijnt. Ter herinnering aan de oude brug kunnen objecten of markeringspunten aan zowel de Belgische als Nederlandse kant geplaatst worden. Hierdoor blijft de oude ligging van de brug zichtbaar in het landschap. Een optie is twee paar bomen aan beide kanten van de Maas waarbij de breedte tussen de twee bomen overeenkomt met de oude breedte van de brug. De bomen vormen dan ook een klein eerbetoon aan de typerende lantaarns in de vorm van kandelaars van de ijzeren brug van 1894. Dit voegt een oude tijdslaag toe aan het landschap in een nieuw jasje. Dezelfde methode kan gebruikt worden voor de Schansberg weg en de houtopstand.

Doorwerking in het omgevingsplan

De aanwezige cultuurhistorische waarden zijn beschermd door het opnemen van een toegesneden regeling in het omgevingsplan (zie Artikel 15).

5.3 Archeologie

De archeologische verwachtingskaart van de gemeente Echt-Susteren is opgesteld door archeologisch adviesbureau RAAP in 2011 en omvat de archeologische verwachting en de bijbehorende vrijstellingsgrenzen. Voor alle waarden geldt dat de vrijstellingsdiepte 40 cm -Mv bedraagt. Het vrijstellingsoppervlak is voornamelijk 500 m2. Op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan heeft het onderzoeksgebied twee dubbelbestemmingen archeologie, namelijk 'Waarde – Archeologie 3' en 'Waarde – Archeologie 5'. Hiervoor gelden een vrijstellingsdiepte van 40 cm -mv en de vrijstellingsoppervlakte van 500 m2 (WA-3) of 1000 m2 (WA-5). De geplande ingreep gaat over de vergunningsvrije grens heen en is hiermee onderzoeksplichtig.

Archeologische verwachting

Rondom het wijzigingsgebied zijn twee Romeinse vindplaatsen bekend. De vondsten betreffen in beide gevallen eikenhouten palen en ijzeren paalschoenen. De vondsten worden geïnterpreteerd als oeverbeschoeiing en een brugcomplex. Bij een van de vindplaatsen werden ook bouwstenen aangetroffen, echter zijn deze waarschijnlijk recent. Er zijn verder geen vindplaatsen bekend.

Op basis van de landschappelijke context (rivierdalbodem, overstromingsvlakte) en de archeologische verwachtingskaarten kunnen archeologische resten vanaf de Romeinse Tijd voorkomen. Voor de Romeinse Tijd geldt een middelhoge archeologische verwachting. Voor de vroege en volle Middeleeuwen geldt vanaf maaiveld een middelhoge verwachting op sporen, structuren en losse vondsten gerelateerd aan agrarisch landgebruik, rituelen en economische activiteiten. Het wijzigingsgebied heeft verder een hoge archeologische verwachting voor resten uit de Eerste en Tweede Wereldoorlog, aangezien het gebied rondom Maaseik en de brug een rol in beide oorlogen hebben gespeeld. Resten van de bruggen uit deze perioden en van militaire activiteiten kunnen dan ook aanwezig zijn.

Conclusie en advies archeologie

Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart en de verwachtingskaart van het Maasdal worden archeologische resten vanaf de Romeinse Tijd verwacht. Uitgaande van de specifieke archeologische verwachting die uit het bureauonderzoek is gekomen, worden met name losse vondsten en resten van eerdere bouwwerken verwacht. Booronderzoek is daarvoor geen goede onderzoeksmethode derhalve zal op die locaties afgeweken worden van de AMZ-cyclus.

Het eerste advies geldt voor de locatie van de bouwputten voor de fundering van het landhoofd en de pijler. Gezien de verwachting op het aantreffen van restanten van een Romeinse brug op deze locatie wordt geadviseerd deze locatie in de planontwikkeling te ontzien. Indien dit niet mogelijk is adviseren wij om op de locatie van de bekende vindsplaatsen een proefsleuvenonderzoek uit te voeren om zo eventueel aanwezige resten van de Romeinse brug in beeld te brengen. Voor het uitvoeren van dit onderzoek dient een PvE opgesteld te worden.

Daarnaast wordt geadviseerd om bij de sloopwerkzaamheden bij de huidige brug en mogelijke vergraving van de schans en gedempte gracht een intensieve archeologische begeleiding uit te voeren om zo eventuele oudere bouwfasen van de brug en de restanten van de schans te kunnen documenteren. Ook hiervoor dient een PvE opgesteld te worden waarin het onderzoek zich specifiek richt op de bouwresten.

Voor de locaties waar teelaarde wordt afgegraven, wordt vrijgave van het gebied geadviseerd. De ingrepen blijven beperkt tot 20 cm-mv, waardoor de kans op het aantasten van de eventueel aanwezig archeologische resten laag is. De geplande diepte blijft ook binnen de vrijstellingsgrenzen, waardoor archeologische vervolgonderzoek niet verplicht is.

Voor het gedeelte van het wijzigingsgebied dat is afgegraven voor kleiwinning geldt geen verwachting meer op archeologische resten, ook hiervoor adviseren we dit gedeelte vrij te geven. Voor de vrijgegeven gebieden geldt wel dat niet kan worden uitgesloten dat er nog archeologische vondsten bij toeval worden aangetroffen. In dat geval dienen deze bij de gemeente Echt-Susteren te worden gemeld.

Doorwerking in het omgevingsplan

De aanwezige archeologische waarden zijn beschermd door het opnemen van een toegesneden regeling in het omgevingsplan (zie Artikel 13 en Artikel 14).

Hoofdstuk 6 Aspecten van de fysieke leefomgeving

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze bij het project rekening is gehouden met diverse aspecten van de fysieke leefomgeving. De aspecten sluiten aan op en dekken de onderdelen zoals genoemd in artikel 1.2 Omgevingswet.

6.1 Natuur

6.1.1 Quickscan natuurwetgeving

Om de nieuwe brug te realiseren, wordt een deel van het natuurgebied De Rug tijdelijk als werkterrein ingezet. De Rug maakt onderdeel uit van Natuur Netwerk Nederland (hierna NNN) en de Pater Sangersbrug zelf gaat over de Grensmaas, een Natura-2000 gebied, heen. Hierdoor kan de voorgenomen ingreep negatieve effecten hebben in het kader van de natuurwetgeving.

In de quickscan natuurwetgeving (zie Bijlage 2) is middels een bureaustudie en een veldbezoek bepaald of mogelijk beschermde soorten in het Nederlandse deel van het wijzigingsgebied voorkomen die negatieve effecten kunnen ondervinden van de geplande ingreep. Tevens is bepaald in hoeverre effecten zijn te verwachten op NNN en Natura 2000. Op basis hiervan is een advies gegeven ten aanzien van noodzakelijke vervolgstappen in het kader van de natuurwetgeving en de NNN, waaronder noodzakelijk vervolgonderzoek en mogelijke mitigerende maatregelen.

Natura 2000-gebieden

Het wijzigingsgebied ligt binnen het Natura 2000-gebied: “Grensmaas”. Andere Natura 2000-gebieden die in de buurt liggen betreffen de gebieden “Abdij Lilbosch” (8 km hemelsbreed) en “Roerdal” (17 km hemelsbreed). Dit zijn enkel de Natura 2000-gebieden gelegen in Nederland. De ligging van het wijzigingsgebied t.o.v. Natura-2000 gebieden is weergegeven in de volgende afbeelding. Hierin zijn enkel de Nederlandse Natura 2000-gebieden opgenomen (effecten op Vlaamse gebieden zijn onderdeel van de Belgische natuurtoets voor dit project). Natura 2000-gebieden in Duitsland liggen op meer dan 25 kilometer van het wijzigingsgebied en zijn niet meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0011.png"

Locatie van het wijzigingsgebied (rode cirkel) en de Natura 2000-gebieden in Nederlands Limburg (groen aangegeven gebieden).

Door de ligging (afstand tot gevoelige habitattypen van de Natura 2000-gebieden) en de voorgenomen ingreep zijn effecten als gevolg van emissies van stikstof, met als gevolg verzuring en vermesting, op voorhand niet uitgesloten. De effecten ontstaan als gevolg van sloop- en bouwactiviteiten en de transportbewegingen van materieel tijdens de aanlegfase en de extra bewegingen zoals verkeer in de gebruiksfase. Om deze effecten te kunnen beoordelen zijn Aerius-berekeningen uitgevoerd (zie paragraaf 6.1.3).

Directe effecten op aangewezen habitattypen en habitatrichtlijnsoorten zijn op voorhand niet uit te sluiten. Het wijzigingsgebied ligt binnen het Natura 2000-gebied Grensmaas. Binnen het wijzigingsgebied ligt zoekgebied van het habitattype "H3260B - Beken en rivieren met waterplanten - Grote fonteinkruiden". Daarnaast zijn voor dit Natura 2000-gebied de soorten rivierprik, zalm, rivierdonderpad en bever aangewezen als Habitatrichtlijnsoorten. Het is noodzakelijk om de effecten van de werkzaamheden te toetsen op aangewezen habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten. Hierbij kan worden opgemerkt dat alle habitattypen in Natura2000-gebied Grensmaas niet tot weinig gevoelig zijn voor stikstof.

Natuurnetwerk Limburg

Binnen de Provincie Limburg mogen nieuwe ruimtelijke plannen niet leiden tot aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Limburg. Het wijzigingsgebied ligt binnen het Natuurnetwerk Limburg. Hierin zijn twee beheertypen aangewezen op basis van de beheerplannen van 2023:

  • 1. N01.03: Rivier- en moeraslandschap (de uiterwaarden binnen het wijzigingsgebied);
  • 2. N02.01: Rivier (de Grensmaas).

Een nadere beoordeling (NNN-toetsing) is noodzakelijk om te bepalen of de werkzaamheden leiden tot wijziging van de wezenlijke kenmerken en waarden van de beheertypen binnen het wijzigingsgebied.

Soortenbescherming

Binnen het wijzigingsgebied komen de volgende beschermde soorten voor:

  • Algemeen beschermde broedvogels
  • Verblijfplaatsen van broedvogels met jaarrond beschermde nesten van boerenzwaluw, boomvalk, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, huismus, huiszwaluw, ijsvogel, kerkuil, ringmus, sperwer, spotvogel, steenuil en torenvalk. Andere broedvogels met jaarrond beschermde nesten zijn uitgesloten binnen het wijzigingsgebied.
  • Beschermde grondgebonden zoogdieren komen in het wijzigingsgebied voor. Verblijfplaatsen van das, steenmarter en andere soorten met een vrijstelling zijn hier niet uit te sluiten. Functies van andere beschermde soorten zijn uitgesloten.
  • Beschermde vleermuissoorten komen mogelijk voor in het wijzigingsgebied. Alle verblijfplaatstypen (m.u.v. massawinterverblijfplaatsen) van soorten als gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis in gebouwen zijn niet uit te sluiten. Verblijfplaatsen van overige soorten (hoofdzakelijk boombewonende soorten) zijn uitgesloten binnen het wijzigingsgebied.
  • Vliegroutes op het land zijn uitgesloten. De Maas dient als vliegroute voor verschillende soorten vleermuizen. Binnen het wijzigingsgebied ontbreekt essentieel foerageergebied.
  • Algemene soorten amfibieën met een vrijstelling zijn niet uit te sluiten. Beschermde soorten zonder vrijstelling zijn uitgesloten binnen het wijzigingsgebied.
  • Van de overige soorten is binnen het wijzigingsgebied enkel de grote vos niet uit te sluiten in de fruitboomgaard rondom de kersenboom. Andere beschermde soorten zijn uitgesloten door het ontbreken van juiste biotoop en/of waardplanten.

In de onderstaande tabel is een beschrijving gegeven van mogelijke effecten als gevolg van het voornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0012.png"

Voor broedvogels zonder en met jaarrond beschermd nest, vleermuizen, das, steenmarter en grote vos is mogelijk sprake van overtreding van verbodsbepalingen. Er geldt binnen de provincie Limburg een vrijstelling voor de binnen het wijzigingsgebied algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën.

Door het uitvoeren van mitigerende maatregelen zijn effecten te beperken. In de volgende tabel staan de mitigerende maatregelen die per soort(groep) genomen kunnen worden om overtredingen van verbodsartikelen van de natuurwetgeving te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0013.png"

In de volgende tavvel zijn de soort(groep)en opgenomen waarvoor soortgericht onderzoek noodzakelijk is, indien de mitigerende maatregelen niet toepasbaar zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0014.png"

Relatie met het omgevingsplan

Gebiedsbescherming Natura 2000

De kwalificerende natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden zijn niet tot gevoelig voor stikstofdepositie. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden zijn negatieve effecten op deze kwalificerende natuurwaarden op voorhand niet uit te sluiten. Derhalve dienen Aerius-berekeningen te worden uitgevoerd om te berekenen of sprake is van een stikstoftoename in de Natura 2000-gebieden in de omgeving (zie paragraaf 6.1.3).

Daarnaast is mogelijk sprake van directe effecten op aangewezen habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten binnen het Natura 2000-gebied Grensmaas. Om mogelijke negatieve effecten van de activiteiten op beschermde gebieden in het kader van de natuurwetgeving te toetsen, is het opstellen van een passende beoordeling noodzakelijk (zie paragraaf 6.1.4).

Natuurnetwerk Limburg

Het wijzigingsgebied ligt binnen het Natuurnetwerk Limburg met aangewezen beheertypen. Voor de effectbeoordeling is het noodzakelijk om te toetsen of de werkzaamheden leiden tot wijziging van de wezenlijke kenmerken en waarden van de beheertypen binnen het wijzigingsgebied. Hiervoor dient aanvullend een NNN-toetsing te worden uitgevoerd (zie paragraaf 6.1.5).

Soortbescherming

Op basis van de quickscan is te concluderen dat beschermde soorten mogelijk essentiële functies hebben in het wijzigingsgebied. Indien de voorgestelde mitigerende en zorgplichtmaatregelen volledig worden uitgevoerd, is overtreding van de natuurwetgeving voor een aantal soorten uitgesloten. Indien dit niet mogelijk is, dient soortgericht onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten en functies in het wijzigingsgebied te worden uitgevoerd. Uit de resultaten van het soortgericht onderzoek volgt een definitieve conclusie of een ontheffing soortbescherming noodzakelijk is om de activiteiten uit te kunnen voeren (zie paragraaf 6.1.6).

6.1.2 Oplegnotitie quicksan natuurwetgeving

Gedurende 2023 zijn er enkele scopewijzigingen geweest. De definitieve quickscan (zie paragraaf 6.1.1) is hierop niet aangepast, maar de definitieve scope wordt wel toegepast bij de benodigde vervolgstappen. Met name de scopewijzingen in het Nederlandse deel van het wijzigingsgebied zijn van belang voor de ecologische beoordeling stikstof, Natura 2000, NNN-toetsing en soortgericht onderzoek beschermde soorten inclusief activiteitenplan, waarin deze scopewijziging is meegenomen. In de quickscan is evenwel uitgegaan van een worstcase-benadering, waarbij alle aanwezige panden zouden worden gesloopt, terwijl dit in de definitieve scope niet zo is. Voor het soortgerichte onderzoek beschermde soorten heeft de scopewijziging derhalve geen consequenties.

In de quickscan is geen planning opgenomen, aangezien deze bij het opstellen van de quickscan nog niet bekend was. Inmiddels is er meer duidelijkheid. De uitvoering start in 2025 met voorbereidende werkzaamheden, waarbij geen fysieke ingrepen in het terrein aan de orde zijn. De bouw van de nieuwe brug en aanleg van nieuwe wegen start in 2026. In 2027 is sprake van de afwerking van de bouw en de sloop van de huidige brug (en indien aan de orde woningen). In 2027 is de openstelling van de weg gepland. Meer concreet is de planning nog niet bekend.

Voorstaande is opgenomen in een oplegnotitie (zie Bijlage 3) waarin tevens de vragen zijn beantwoord zoals gesteld door de gemeente.

6.1.3 Aeriusberekeningen

Voor zowel de gebruiksfase als de aanlegfase van het project Pater Sangersbrug is een Aeriusberekening uitgevoerd (zie Bijlage 4). De belasting van de Natura 2000-gebieden rondom de emissiebronnen is berekend met behulp van een verspreidingsmodel. De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd met behulp van de online-applicatie Aerius- Calculator (versie 2023).

Uitgangspunten

In de realisatiefase wordt stikstofdepositie veroorzaakt vanwege het gebruik van dieselmaterieel tijdens de werkzaamheden en de uitstoot van het bouwverkeer. In de gebruiksfase van dit project wordt NOx en NH3 uitgestoten vanwege het verkeer dat over de brug rijdt.

Resultaten

De maximale berekende waarde in de realisatiefase is 0,03 mol/ha. Dit gaat over de totale projectbijdrage in de realisatiefase. In de verschilberekening voor de gebruiksfase zijn geen verschillen boven de 0,00 mol/ha/jaar berekend.

Daarnaast zijn rekenpunten toegevoegd op Natura 2000-gebieden in het buitenland. De maximale berekende waarde in de realisatiefase is 1,68 mol/ha. De maximale berekende waarde in de verschilberekening voor de gebruiksfase is 0,27 mol/ha/jaar.

Relatie met het omgevingsplan

Op basis van de resultaten van de aeriusberekeningen is een nadere ecologische beoordeling noodzakelijk. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 6.1.4.

6.1.4 Passende beoordeling

De Omgevingswet regelt de bescherming van Natura 2000 ten aanzien van plannen en projecten, die mogelijke effecten hebben op de natuurlijke kenmerken van deze gebieden, gelet op de instandhoudingsdoelen die er van kracht zijn. De Omgevingswet maakt daarbij onderscheid in enerzijds plannen en anderzijds projecten. In dit geval is er sprake van een plan (omgevingsplan).

Voor de vaststelling van plannen geeft de Omgevingswet een toetsingsplicht. De Omgevingswet stelt dat een bestuursorgaan een plan, dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend mag vaststellen indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

Wanneer de zekerheid dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast niet is verkregen in de passende beoordeling, kan een plan alleen worden vastgesteld c.q. vergunning alleen worden verleend wanneer aan de ADC-criteria wordt voldaan. Dit laatste betekent dat voor het project geen Alternatieve oplossingen beschikbaar zijn, het project Dwingende redenen van groot openbaar belang dient en Compensatie van de schade aan de natuurlijke kenmerken van het gebied plaatsvindt

De passende beoordeling (zie Bijlage 5) betreft een toetsing van de effecten op Natura 2000, net name de effecten van stikstofdepositie als gevolg van de inzet van materieel en machines bij de werkzaamheden die stikstof emitteren. Daarnaast is mogelijk sprake van directe effecten op aangewezen habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten binnen het Natura 2000-gebied Grensmaas. 

Het doel van het rapport is de effecten op Natura 2000 te beschrijven en waar nodig te toetsen aan de vigerende wet- en regelgeving, om inzichtelijk te krijgen in hoeverre een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit is vereist.

Onderzoek

In de passende beoordeling is onderzocht of de sloop en nieuwbouw van de Pater Sangersbrug over de Grensmaas tussen Maaseik en Roosteren significante gevolgen kan hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van de Grensmaas en omliggende Natura 2000-gebieden. Op grond van de reikwijdte van de mogelijke effecten van het project zijn effecten mogelijk in de Natura 2000-gebieden Grensmaas, Roerdal, Meinweg, Leudal, Swalmdal, Weerter- en Budelerbergen & Ringselven, Bunder- en Elslooërbos, Geuldal, Geleenbeekdal, Brunsummerheide en Sarsven & De Banen. Deze Natura 2000-gebieden vormen het onderzoeksgebied voor de passende beoordeling.

Aantasting natuurlijke kenmerken door effecten van werkzaamheden op de Grensmaas

Als gevolg van de sloop en nieuwbouw van de Pater Sangersbrug zijn er directe effecten mogelijk op het habitattype H3270 Slikkige rivieroevers en de Habitatrichtlijnsoort H1163 Rivierdonderpad als gevolg van oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid en trilling, optische verstoring en verandering in populatiedynamiek.

Het is onduidelijk in hoeverre actueel sprake is van aanwezigheid van het habitattype Slikkige rivieroevers in het projectgebied aan de Nederlandse zijde van de Maas. Blijkens de begrenzingskaart valt de Nederlandse oever ter plaatse van het projectgebied niet binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Grensmaas. Op basis daarvan is er geen sprake van een (negatief) effect op de instandhoudingsdoelstellingen van het habitattype Slikkige rivieroevers. Desalniettemin kan ter plaatse sprake zijn van potentiële groeiplaatsen van het habitattype buiten de Natura 2000-begrenzing, waarop een tijdelijk en permanent effect plaatsvindt als gevolg van de werkzaamheden. Een permanent effect van de nieuwe brug is evenwel uitgesloten, gezien de geringe oppervlakte van het ruimtebeslag ten opzichte van het voorkomen (8,5 ha) en het feit dat na het verwijderen van de oude brug wederom potentiële groeiplaatsen ontstaan.

Ter plaatse van het wijzigingsgebied is thans geen geschikt leefgebied van de rivierdonderpad aanwezig en de soort komt er ook niet actueel voor. Derhalve kan worden geconcludeerd dat er als gevolg van de bouw van de nieuwe brug en de sloop van de oude brug geen effecten zijn op de instandhoudings- doelstellingen van de rivierdonderpad.

Aantasting natuurlijke kenmerken door effecten van stikstof

In de realisatiefase treedt emissie van stikstof op. Deze emissie leidt tot een stikstofdepositie in de omgeving. Voor de tien Natura 2000-gebieden waar sprake is van projectdepositie gaat het om een maximale toename van stikstofdepositie van 0,03 mol/ha/jaar in de realisatiefase van het project op overbelaste habitattypen en leefgebieden. De gebruiksfase is niet behandeld in de passende beoordeling, omdat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie tijdens de gebruiksfase. Het gaat immers om de omlegging van een bestaande weg.

Op basis van een generieke beoordeling blijkt dat de tijdelijke toename van stikstofdepositie als gevolg van het project gering is en niet leidt tot een verandering van het ecologische systeem. Vervolgens is een specifieke beoordeling gemaakt van de tijdelijke toename op de onderhavige habitattypen in de tien Natura 2000-gebieden. Het effect van de toename van de stikstofdepositie in de tien Natura 2000-gebieden is in de passende beoordeling onderzocht per habitattype en leefgebied. Dit is gedaan op basis van literatuurgegevens. Op basis van deze gegevens is vastgesteld dat ondanks de overbelaste situatie niet overal sprake is van een slechte kwaliteit. Naast stikstofdepositie spelen daarnaast verschillende andere knelpunten een – meer bepalende - rol bij het halen van de instandhoudings- doelstelling. De tijdelijke toename van stikstofdepositie op alle tien Natura 2000-gebieden is beperkt. De zeer geringe en tijdelijke verandering van de stikstofdepositie leidt in géén van de tien Natura 2000-gebieden tot significante gevolgen in de Natura 2000-gebieden.

Cumulatieve effecten

Cumulatie van effecten van andere projecten is niet aan de orde, omdat er alleen sprake is van tijdelijke stikstofdepositie in de realisatiefase.

Relatie met het omgevingsplan

De sloop en nieuwbouw van de Pater Sangersbrug kan gerealiseerd worden zonder significante gevolgen op de voor het Natura 2000-gebied Grensmaas aangewezen habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten. Daarnaast is ook géén sprake van significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van overige Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofemissie die vrijkomt bij de werkzaamheden voor de sloop en nieuwbouw van de Pater Sangersbrug.

Het project kan daarmee zonder meer uitgevoerd worden in overeenstemming met de bepalingen van de Omgevingswet, onderdeel gebiedsbescherming. Een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit is derhalve niet vereist.

6.1.5 Toetsing Natuurnetwerk Limburg (NNL) en Groenblauwe mantel

In navolging van de Quicscan natuurwetgeving heeft een nadere toetsing plaatsgevonden van effecten als gevolg van dit voornemen aan de in de Omgevingswet en de Omgevingsverordening Limburg beschermde waarden in het wijzigingsgebied van de Pater Sangersbrug vallende onder het Natuurnetwerk Limburg (NNL) en de Groenblauwe mantel (zie Bijlage 6). De doelstelling van deze toetsing is vast te stellen in hoeverre deze effecten optreden en zo ja, welke consequenties dat heeft voor het project (in hoeverre compenserende maatregelen nodig zijn).

Onderzoek

Als gevolg van de ingreep is er sprake van fysiek ruimtebeslag op het Natuurnetwerk Limburg. Daarnaast vindt er een toename in verstoring (lichtverstoring) plaats en vindt er een versnipperend effect plaats. Het gaat daarbij op basis van de Omgevingsverordening uitsluitend om permanente effecten, tijdelijke effecten hoeven niet te worden getoetst. Tot slot is er sprake van fysiek ruimtebeslag op de Groenblauwe mantel.

Ruimtebeslag NNL

Door de ingreep wordt de brug circa 70 meter naar het zuidwesten verplaatst. Ook wordt de nieuwe brug circa twee keer zo breed als de huidige brug. Omdat de huidige weg naar de nieuwe bruglocatie te smal is, dient deze verbreed te worden. De gebiedsdelen waar dit gebeurt veranderen hierdoor van bestemming natuur naar de functie 'Verkeer' en kunnen fysiek geen onderdeel meer zijn van het Natuurnetwerk Limburg.

De aanpassingen in infrastructuur betekenen dat er 6.324 m2 Natuurnetwerk Limburg begrensd als N01.03 verloren gaat door de aanleg van de nieuwe brug. De huidige brug wordt na aanleg van de nieuwe brug verwijderd. Hierdoor komt er 465 m2 ruimte vrij, vallende binnen de begrenzing van N01.03. Er is daarnaast sprake van enig ruimtebeslag op N02.01 Rivier, maar dit is geen onderdeel van het Natuurnetwerk Limburg.

Onderstaande tabel geeft de weergave van het totale ruimtebeslag op het Natuurnetwerk Limburg als gevolg van de werkzaamheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0015.png"

Verstoring NNL

Als gevolg van het verplaatsen van de Pater Sangersbrug verandert de functionaliteit van de brug niet. De hoeveelheid verkeersbewegingen en de hoeveelheid verlichting op de brug nemen naar verwachting niet toe. Hierdoor zal er geen toename zijn van verstoring op het Natuurnetwerk Limburg als gevolg van de verplaatsing van de brug. Daarnaast zal de nieuwe verlichting langs het stuk nieuwe N269 niet tot verstoring leiden van het aanwezige beheertype en de daarbij horende karakteristieke eigenschappen (sedimentatie, erosie, overgangen in de vegetatie als gevolg van inundatie).

Barrièrewerking NNL

De N269 en de huidige Pater Sangersbrug dragen in de huidige situatie bij aan de versnippering van het Natuurnetwerk Limburg, omdat deze het natuurgebied 'De Rug' doorkruisen.

De huidige N269 is niet voorzien van faunapassages of faunarasters (wel prikkeldraad voor grote grazers). De voorgenomen ingreep heeft geen negatieve werking hierop en vergroot de mate van versnippering niet.

Zowel onder de huidige als de nieuwe brug is sprake van een onderdoorgang die functioneel is als faunapassage voor (onder andere) de aanwezige grote grazers om tussen de twee gebiedsdelen te migreren. Hierdoor blijft de begrazingsdruk in het noordelijk en zuidelijk deel na de werkzaamheden gelijk. Dit resulteert niet in een afname van de kwaliteit van de beheertypen in het wijzigingsgebied.

Effectbeschrijving Groenblauwe mantel

De delen van de Groenblauwe mantel die als gevolg van de werkzaamheden aangetast worden en dus effecten ondervinden betreffen onder andere Dalenlandschap. Aan de hand van het landschapskader is vastgesteld dat de veranderingen als gevolg van de ingreep geen effect hebben op de kernkwaliteiten van het Dalenlandschap, omdat deze ook bebouwde gebieden omvat en daarmee infrastructuur. Het deel van het wijzigingsgebied dat door Bos- en Mozaïeklandschap gaat maakt onderdeel uit van de locaties waar de ingreep permanent is. Hierdoor is er sprake van ruimtebeslag op de Groenblauwe mantel.

Een van de kernkwaliteiten van het Bos- en Mozaïeklandschap is volgens het landschapskader dat het variatie in het gebied creëert, waardoor het een breed scala aan soorten kan herbergen. Deze variatie wordt beïnvloed, omdat de houtopstand dusdanig in afmetingen afneemt, dat er negatieve effecten zijn op de essentiële functies van soorten. Het deel van de houtopstand dat gekapt dient te worden heeft een dichte ondergroei en is uniek binnen de 250 meter straal die gehanteerd wordt in het landschapskader Noord- en Midden-Limburg. De delen die na de ingreep over blijven, bestaat voornamelijk uit bomen die in rijen aangeplant zijn zonder ondergroei. Hierdoor gaat er een duidelijk landschapselement verloren waardoor het verlies van delen van de Groenblauwe mantel getoetst dient te worden.

De aanpassing in infrastructuur betekent dat er 195 m2 Groenblauwe mantel begrensd als Bos- en Mozaïeklandschap verloren gaat door de aanleg van de nieuwe brug. Er komt geen ruimte vrij binnen de Groenblauwe mantel met de kernkwaliteit 'bos' als gevolg van het verwijderen van de huidige infrastructuur.

Toetsing NNL en Groenblauwe mantel

Voor netto ruimtebeslag en verstoring geldt dat artikel 2.6.2 van de Omgevingsverordening Limburg van toepassing is: “Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Limburg, maakt geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten.”

Van belang is dat wordt aangetoond dat de verstoring waar mogelijk is beperkt en dat voor overblijvende effecten wordt gecompenseerd volgens artikel 4 van de Beleidsregel natuurcompensatie 2018 (Provincie Limburg, 2018).

De volgende stap is dat wordt gecompenseerd volgens de regels van artikel 4 van de Beleidsegel natuurcompensatie 2018. In artikel 3. Aanpak compensatie zijn hiervoor de volgende stappen gedefinieerd:

  • 1. Een activiteit in één of meerdere van de in artikel 2, onder 1 genoemde gebieden dient in beginsel financieel gecompenseerd te worden op de wijze als beschreven in deel 2 van deze beleidsregel.
  • 2. Indien financiële compensatie als bedoeld in het eerste lid niet mogelijk is of om andere redenen niet de voorkeur heeft, vindt compensatie in natura plaats op de wijze als beschreven in deel 3 van deze beleidsregel.
  • 3. Voor zover sprake is van een activiteit in de gebieden zoals bedoeld in artikel 2, onder 2 vindt compensatie in natura plaats op de wijze als beschreven in deel 3 van deze beleidsregel.

De geplande werkzaamheden voor het plaatsen van de nieuwe brug over de Maas tussen Maaseik en Roosteren leidt tot een afname van totaal 5.859 m2 Natuurnetwerk Limburg en 195 m2 Groenblauwe mantel ten opzichte van de huidige situatie. Dit wordt verwacht op basis van de huidige ontwerpen en het areaal wat hierin betrokken wordt. Het wordt verwacht dat de verbreding van de nieuwe N269 en het aanbrengen van halfverharding de natuurwaarde van het NNN op het nieuw betrokken areaal dusdanig verlaagt, dat deze de voorschriften van de kwaliteitsbepaling niet meer zal behalen en waardoor deze niet meer tot het geambieerde beheertype gerekend kunnen worden. Daarnaast zal het areaal ambitiegebied ongeschikt worden om een beheertype toegewezen te krijgen. Ook wordt verwacht dat de kernkwaliteiten van 'Bos- en Mozaïeklandschap niet meer behaald kunnen worden binnen de Groenblauwe mantel.

Compensatie opgave

Omdat er een afname van natuur binnen het Natuurnetwerk Limburg en de Groenblauwe mantel optreedt, dient er compensatie uitgevoerd te worden in de directe omgeving van het wijzigingsgebied en dient deze zo veel mogelijk in verbinding te staan met bestaande en vergelijkbare natuurwaarden.

In de Beleidsregel natuurcompensatie 2018 (artikel 4) wordt beschreven op welke wijze het compenseren oppervlak berekend dient te worden. Hierbij wordt natuur in het Natuurnetwerk Limburg in vier categorieën ingedeeld op basis van de vervangbaarheid. Op basis hiervan geldt er een toeslag percentage boven op het verloren oppervlak, wat leidt tot het totaal oppervlak dat gecompenseerd dient te worden. De minimale voorziene compensatie opgave voor het ruimtebeslag van de verplaatsing van de Pater Sangersbrug bedraagt 7.988 m2. Voor de Groenblauwe mantel geldt hierin een 1 op 1 compensatie, waarvoor het aantal verdwenen meters gecompenseerd dient te worden in natura, terwijl ruimtebeslag op het Natuurnetwerk Limburg (ook) financieel kan worden gecompenseerd.

Door GS van Limburg zijn op 21 maart 2023 de nieuwe normbedragen per hectare vastgesteld voor de financiële natuurcompensatie in 2023 (GS van Limburg, 2023). Het wijzigingsgebied ligt in de gemeente Echt-Susteren en daarmee in regio 2 (Roermond, Roerdalen, Echt-Susteren). Het normbedrag voor regio 2 is in 2023 € 105.487,-- per hectare.

Doorwerking in het omgevingsplan

De financiële compensatieverplichting wordt vastgelegd in een overeenkomst. De conceptovereenkomst is gekoppeld aan het ruimtelijk plan en dient aan de Provincie Limburg te worden voorgelegd. Voor de compensatie dient een compensatieplan te worden opgesteld. De compensatie dient geborgd te worden in het omgevingsplan. De compensatie voor Groenblauwe mantel, steenmarter en vleermuizen wordt gecombineerd uitgevoerd. In het compensatieplan (zie Bijlage 7) zijn de uitgangspunten, invulling en randvoorwaarden voor deze compensatie opgenomen. Het compensatiegebied heeft de functie 'Natuur' gekregen in deze wijziging van het omgevingsplan.

Bij de provincie Limburg dient een aanvraag te worden ingediend voor herbegrenzing van het NNL.

6.1.6 Activiteitenplan soortenbescherming

Op basis van de quickscan is een soortgericht onderzoek uitgevoerd. In het activiteitenplan (zie Bijlage 8) is aan de hand van het ontwerp voor alle relevante soorten een definitieve effectbeschrijving en toetsing uitgevoerd. De quickscan en het activiteitenplan vormen samen de onderbouwing voor het antwoord op de vraag of er wel of geen omgevingsvergunning voor en flora- en fauna-activiteit is vereist en welke mitigerende en compenserende maatregelen er van toepassing zijn.

Onderzoek

Als gevolg van de voorgenomen ingrepen zullen negatieve effecten ontstaan op soorten beschermd onder de Omgevingswet. Wanneer specifieke gevolgen op beschermde soorten niet te voorkomen zijn, is een omgevingsvergunning vereist. Het gaat hier om de soort zoals opgenomen in de volgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0016.png"

In de volgende tabel is opgenomen of soorten binnen de reikwijdte van effecten voorkomen, of effecten mogelijk aan de orde zijn, of een ontheffing nodig is voor het nemen en na het nemen van maatregelen. Voor de sloop van de bestaande Pater Sangersbrug en de aanleg van de nieuwe brug is een ontheffing noodzakelijk voor huismus, huiszwaluw, torenvalk, steenmarter en vleermuizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0017.png"

In de volgende tabel is een overzicht van alle te nemen maatregelen opgenomen. Het gaat daarbij zowel om de maatregelen voortkomend uit dit activiteitenplan, alsook de maatregelen in het kader van de zorgplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0018.png"

Relatie met het omgevingsplan

De uitvoering van de maatregelen moet nog worden aanbesteed. De ontheffing wordt aangevraagd voor de duur van de werkzaamheden aan de Nederlandse zijde van de Maas, d.w.z. 1 september 2025 t/m 31 december 2027.

De aanvraag van een Omgevingsvergunning moet worden voldaan aan verschillende eisen. Deze eisen staan voor Vogelrichtlijnsoorten in artikel 8.74j, Habitatrichtlijnsoorten in artikel 8.74k en Andere soorten in artikel 8.74l van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

6.2 Water

Om ervoor te zorgen dat de waterbelangen een goede plek krijgen en evenwichtig worden afgewogen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt de watertoets uitgevoerd. Ook onder de Omgevingswet is dit proces vastgelegd maar dan onder de noemer 'weging van het waterbelang'. De gemeente en/of de initiatiefnemer moet de opvattingen van de waterbeheerders betrekken bij het (wijzigen van het) omgevingsplan.

Onderzoek

Het doel van dit onderzoek is om de inpassing van de bergingsopgave te toetsen en een principe ontwerp te geven voor de berging van het afstromend hemelwater. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 9 bij deze motivering.

Bodemopbouw

Voor de bodemopbouw is gebruikt gemaakt van de gegevens uit DINOloket (dinoloket.nl). Hieruit blijkt dat de ondiepe ondergrond voornamelijk uit zand bestaat. De gegevens tonen een zandige bovengrond tot circa 32 m beneden maaiveld met een doorlatendheid tussen 5 tot 10 m/dag tot 32 m beneden maaiveld. Op basis van de bodemopbouw en doorlatendheid kan geconcludeerd worden dat de ondergrond geschikt is voor infiltratie.

Grondwater

In het DINOloket zijn er geen recente peilbuizen in de directe omgeving van het wijzigingsgebied beschikbaar. Om inzicht te krijgen in de grondwaterstanden binnen het wijzigingsgebied is gebruik gemaakt van de Klimaateffectatlas, die ook een indicatie van de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) in de huidige situatie geeft. Hieruit volgt een GHG van dieper dan 2 m beneden maaiveld. De grondwatertrappen binnen dit zijn grotendeels VII en deels bVI. Dit houdt in dat de GHG dieper dan 1,40 m beneden maaiveld zit (VII) en ten westen van het wijzigingsgebied tussen de 40 en 80 cm beneden het maaiveld. Deze bronnen tonen aan dat de grondwaterstand geen beperking vormt voor oppervlakkige infiltratie. Voor meer inzicht in de grondwaterstanden kan er een peilbuis geplaatst worden waarmee de grondwaterstand binnen het wijzigingsgebied kan worden gemonitord.

Oppervlaktewater

In de legger van Waterschap Limburg zijn de hoofdwatergangen weergegeven. Een deel van het wijzigingsgebied is gelegen over de rivier de Maas. Ten zuidoosten van het wijzigingsgebied bevindt zich een beschermingszone en waterkering kernzone. Deze vallen echter buiten het wijzigingsgebied.

Toename verharding

In de toekomstige situatie wordt de Pater Sangersbrug circa 50 tot 60 meter ten zuiden van de huidige brug geplaatst en aangesloten op de Schansberg. De huidige brug zal gedurende de bouw van de nieuwe brug beschikbaar blijven. Na opening van de nieuwe brug wordt de oude brug verwijderd. Voor de toename in verharding wordt daarom enkel gekeken naar de nieuwe brug; de situatie zodra de oude brug verwijderd is. Kijkend naar de toename van verharding neemt het aandeel verharding ten opzichte van de huidige situatie af door de efficiëntere verbinding met de Schansberg.

Bergingsopgave

Wanneer een lozing vanuit een inrichting of activiteit zowel plaatsvindt op rijkswater als op waterschapswater, dan is het hoogste bevoegd gezag, in dit geval Rijkswaterstaat, het bevoegde gezag. Dit betekent dat Rijkswaterstaat in dit wijzigingsgebied het bevoegd gezag is. Voor de omgang met hemelwater wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Omdat het een verplaatsing en geen extra verharding betreft, is er geen versnelde afvoer naar oppervlaktewater. Hierdoor is geen extra waterberging noodzakelijk. Voor dit plan bestaat daarom geen bergingsopgave.
  • Afwatering zal via bermen richting het naastgelegen groen plaatsvinden. Aandachtspunt hierbij is dat afstromend water geen overlast veroorzaakt voor de aanwezige woningen aan de Schansberg (nummer 3 en 5). Verwachting is dat door het huidige verschil in hoogteligging en de hoge infiltratiecapaciteit van de bodem geen wateroverlast ontstaat.
  • Het plan heeft geen negatieve of aanvullende negatieve impact ten opzichte van de huidige situatie op de waterkwaliteit en het Natura 2000-gebied in relatie tot verdroging.

Waterkwaliteit

De verkeersbelasting blijft ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie. Hierdoor zal het (negatieve) effect op de waterkwaliteit van afstromend hemelwater ongewijzigd blijven. Verder wordt geadviseerd gebruik te maken van milieuvriendelijke bouwmaterialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

Relatie met het omgevingsplan

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve impact op de onderwerpen als waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlakte-, grondwater en de landschappelijke aspecten. Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

6.3 Rivierkunde

Voor de nieuwe Pater Sangersbrug is een rivierkundige effectstudie uitgevoerd (zie Bijlage 10). Voor het ontwerp van een nieuwe brug zijn diverse potentiële uitvoeringsstadia in beeld, die in het tijdbestek van 2024 tot na 2030 kunnen optreden. De rivierkundige effectstudie presenteert aan de hand van 10 scenario's een onderzoek naar de hydraulische effecten van diverse (potentiële) uitvoeringsstadia van de nieuwe Pater Sangersbrug en omliggende projecten ten opzichte van een tweetal referentiesituaties: één voor de korte termijn en één voor de middellange termijn. De scenario's bevatten geen ontwerp van de brug zelf, maar uitsluitend van het aangepaste rivierprofiel rondom de nieuwe brug. Hiertoe heeft een hydraulische modelstudie plaatsgevonden, waarbij 8 afvoerniveaus beschouwd zijn.

Het doel van dit onderzoek is:

  • het uitwerken van 10 scenario's voor diverse (potentiële) uitvoeringsstadia van de nieuwe Pater Sangersbrug en omliggende projecten.
  • het bepalen van de hydraulische effecten bij 8 Maasdebieten over het gehele afvoerspectrum.

Hierbij is gekeken naar waterstanden, stroomsnelheden, debietverdelingen van diverse afvoerroutes en de stabiliteit van de bodem en oeververdedigingen.

Effectbeoordeling

Effecten van ingrepen binnen de rivierbegrenzing worden met behulp van het beheer- en onderhouds- model van Rijkswaterstaat Zuid-Nederland vastgesteld. In het Baseline-gebiedsmodel kunnen ingrepen worden geschematiseerd. Met behulp van een hiervan afgeleid hydraulisch model kunnen de hydraulische effecten worden doorgerekend. Het Grensmaasmodel van Consortium Grensmaas is een hierop voortbouwend model, dat de hoogste mate van actualiteit heeft (Meijer, 2023).

Recente opleveringen van het consortium, actuele veranderingen door het hoogwater van 2021 en hierop volgende herstelwerken zijn in dit model verwerkt. Evenals het basismodel van Rijkswaterstaat loopt dit model vooruit op de actuele geometrie door anticiperend rekening te houden met geplande en voorgenomen ingrepen, ongeacht of deze al uitgevoerd zijn. Het Grensmaasmodel representeert de geometrie van ca. 2030, echter volgens de kennis van vandaag. Reden hiervoor is dat de hydraulische toetsing in de geometrische context van de toekomst moet plaatsvinden, immers reeds geplande en voorgenomen ingrepen vormen hierbij het uitgangspunt en nieuwe projecten mogen hiermee niet conflicteren. Voor de Pater Sangersbrug is dit ook het geval. Realisatie van deze nieuwe brug wordt in 2025 verwacht. Een bijzondere situatie ontstaat echter wanneer een nieuw project toekomstige (geplande en voorgenomen) projecten gaat inhalen. Om de chronologie van de ontwikkelingen geen geweld aan te doen is een aanvullende modellering noodzakelijk, waarin de effecten van de Pater Sangersbrug ook in de actuele geometrische context beoordeeld worden.

In het uitgevoerde onderzoek zijn 7 scenario's voor de korte termijn en 3 scenario's voor de middellange termijn onderzocht.

Voor de beoordeling van de rivierkundige effecten van de nieuwe Pater Sangersbrug geldt scenario 9. Hieruit blijkt dat de brug minder stromingsweerstand levert dan de bestaande brug. Er is hierdoor sprake van een waterstandsdaling van 20 resp. 21 mm bij de nieuwe brug. Wel is er over een lengte van 500 m aan de zijde van Maaseik (van de oude brug tot de nieuwe inlaat Heerenlaak) een benedenstrooms effect, variërend van 0 tot 50 mm, met een lokale piek van maximaal 100 mm ter plaatse van de oude brug (snelheidshoogte-effect door het verwijderen van de pijlers). Langs de noordelijke dijk van Roosteren is er over een lengte van ca. 1250 m een lokale waterstandsverhoging van minder dan 10 mm. Aan beide zijden is er cumulatief meer waterstandsdaling langs de waterkeringen.

Effect op dwarsstroming

In het Rivierkundig Beoordelingskader (Rijkswaterstaat, 2019) is het effect op dwarsstroming een beoordelingscriterium. Dit thema is voor de voorliggende ingreep om twee redenen niet relevant. Ten eerste is er op dit traject van de Gemeenschappelijke Maas geen scheepvaart. De beroepsvaart vindt op de kanalen plaats en de recreatievaart begint pas vanaf rkm 56,6. Ten tweede is de aard van de ingreep, het vervangen van een brug, zodanig beperkt dat er van dwarsstromingseffecten geen sprake kan zijn.

Rivierkundig beoordelingskader

In de volgende tabel zijn de criteria van het Rivierkundig beoordelingskader (Rijkswaterstaat, 2019) en de beoordeling van de eindsituatie van de Pater Sangersbrug weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0020.png"

Relatie met het omgevingsplan

Op basis van de uitgevoerde effectstudie zijn er geen bezwaren van rivierkundige aard ten aanzien van het eindontwerp van de nieuwe Pater Sangersbrug en wordt positief geadviseerd ten aanzien van de uitvoering.

In de bouwfase is de voorgenomen noodmaatregel bij hoogwater zinvol. Geadviseerd wordt hiervoor op basis van waterstandsvoorspellingen een criterium te bepalen, rekening houdend met de benodigde uitvoeringstijd van de noodmaatregel. Een vergelijkbare noodmaatregel wordt gadviseerd voor de sloopdam van de oude brug. Daarnaast wordt de aanbeveling gegeven om, indien mogelijk, de inlaat van Heerenlaak operationeel te hebben op het moment dat de bouwput voor de nieuwe Pater Sangersbrug aangelegd wordt. Tot slot wordt geadviseerd om de rechteroever (van de Schansberg tot de toekomstige inlaat van Heerenlaak) te verbreden.

6.4 Klimaatadaptatie

In artikel 3.5 van de omgevingsverordening is de instructieregel opgenomen dat de motivering bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving moet bevatten over de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's en gevolgen van klimaatverandering en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de risico's en gevolgen van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.

Wateroverlast

De eventuele risico's op het gebied van wateroverlast worden toegelicht in de weging van het waterbelang (zie paragraaf 6.2).

Overstromingen

De volgende afbeelding toont dat de overstromingskans (voor een grote overstroming (> 200 cm)) binnen het wijzigingsgebied groot is. De Maas zorgt voor deze grote overstromingskans.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0021.png"

Plaatsgebonden overstromingskans > 200 cm | Norm 2050 (Landelijk Informatiesysteem Water en Overstromingen (LIWO), 2022 (Klimaateffectatlas))

In de volgende afbeelding wordt de overstromingsdiepte met een grote kans weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0022.png"

Overstromingsdiepte met een grote kans (LIWO / Richtlijn Overstromingsrisico's, 2021 (Klimaateffectatlas))

Het nieuwe ontwerp heeft geen negatieve gevolgen voor de overstromingskans. De Pater Sangersbrug wordt enkel verplaatst. Het brugontwerp (zie Hoofdstuk 2) toont aan dat het doorstroomprofiel van de Maas toeneemt. Er is namelijk één steunpilaar minder, hierdoor zou de overstromingskans (minimaal) kunnen afnemen. Er zijn geen maatregelen nodig op dit vlak. Het is wel belangrijk om alert te blijven op de grote kans op overstromingen in de nabije omgeving.

Droogte

De volgende afbeelding toont aan dat het risico op droogtestress en daarbij opbrengstderving laag is binnen het wijzigingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0023.png"

Risico droogtestress (KWR Water, 2017 (Klimaateffectatlas))

De volgende afbeelding toont aan dat er geen grondwaterafhankelijke natuur binnen het wijzigingsgebied ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0024.png"

Droogtegevoeligheid Grondwaterafhankelijke Natuur (KWR & FWE, 2021 (Klimaateffectatlas))

Uit voorstaande blijkt dat het wijzigingsgebied niet droogtegevoelig is. Daarnaast zal het verplaatsen en herbouwen van de brug geen negatieve gevolgen hebben op het gebied van droogte. Op dit vlak zijn er geen maatregelen noodzakelijk.

Hitte

In deze paragraaf wordt hitte als aanvullend onderdeel opgenomen, zodat alle traditionele DPRA-thema's (wateroverlast, overstroming, droogte en hitte) behandeld worden. De volgende afbeelding toont een hittekaart met de gevoelstemperatuur binnen het wijzigingsgebied, hieruit volgt dat het wijzigingsgebied relatief koel is op een warme zomerdag. Dit is te verklaren door het open en groene karakter nabij de Maas. Daarnaast vallen de bomen in het midden van het wijzigingsgebied op, hier ligt de gevoelstemperatuur circa 8 graden lager. Deze bomen blijven in stand bij de aanleg van de nieuw brug dus dit zorgt niet voor negatieve gevolgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0025.png"

Hittekaart Gevoelstemperatuur | Huidig klimaat (Witteveen + Bos, 2021 (Klimaateffectatlas))  

Het nieuwe ontwerp heeft geen negatieve gevolgen op het gebied van hitte. De nieuwe Pater Sangersbrug zal leiden tot andere verkeersstromen, daarbij zullen er ook recreatieve fiets- en voetvoorzieningen geoptimaliseerd worden. Het beperken van hittestress op deze routes is van belang. Het open en groene karakter van de omgeving zorgt er echter voor dat er geen extra maatregelen worden getroffen.

Relatie met het omgevingsplan

De nieuwe Pater Sangersbrug is getoetst op de vier DPRA-thema's. De gevolgen van wateroverlast en inpassing hiervan wordt beschreven in de weging van het waterbelang. Het wijzigingsgebied is overstromingsgevoelig, maar het ontwerp geeft geen nieuwe risico's op dit vlak, er is geen optimalisatie noodzakelijk. Het blijft wel een aandachtspunt in deze regio. Het wijzigingsgebied is niet droogtegevoelig, daarbij zorgt het nieuwe ontwerp ook niet voor een verslechtering. Op dit vlak is eveneens geen optimalisatie noodzakelijk. Het wijzigingsgebied is relatief koel door het open en groene karakter, het nieuwe ontwerp brengt geen negatieve gevolgen mee, waardoor geen optimalisatie noodzakelijk is.

De toetsing toont aan dat het nieuwe ontwerp geen negatieve klimaateffecten met zich meebrengt.

6.5 Verkeer

In het belang van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving moet er sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Daarbij worden alle verkeerskundige aspecten afgewogen en verkeerseffecten in beeld gebracht in de vorm van een verkeerstoets (zie Bijlage 11).

Netwerk

De Pater Sangersbrug is een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 80km/u en is de verbinding tussen Maaseik en Roosteren (en de rest van

Nederland). In het nieuwe ontwerp wordt vanaf de fietsoversteek ten oosten van de brug een maximumsnelheid van 60km/u ingesteld. Gezien het feit dat na de brug direct de bebouwde kom van Maaseik begint is dit een te verantwoorden keuze.

De huidige Pater Sangersbrug maakt onderdeel uit van het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk en momenteel is de provincie bezig met het wijzigen van de status van deze route tot een fietssnelweg. Dit zorgt ervoor dat de nieuwe brug onderdeel uit gaat maken van het doorfietsnetwerk aan de Nederlandse kant en tevens onderdeel wordt van het toeristische netwerk van fietsknooppunten. Deze functie blijft goed geborgd binnen het nieuwe ontwerp van de brug.

Voor zowel de auto als de fiets heeft de Pater Sangersbrug dus een belangrijke functie als verbinding tussen België en Nederland. Doordat de bestaande brug opengesteld blijft gedurende de aanleg van de nieuwe brug blijft de verbinding in stand, ook tijdens de aanleg van de nieuwe brug. De verwachte hinder voor het overige verkeer is dan ook niet anders dan wanneer sprake zou zijn van reguliere bouwwerkzaamheden en daarmee acceptabel.

Verkeersveiligheid

Over het algemeen is het ontwerp voor de nieuwe Pater Sangersbrug een verbetering met betrekking tot de verkeersveiligheid. In de huidige situatie wordt de fietser matig beschermd tegen het gemotoriseerd verkeer. De beide modaliteiten worden alleen van elkaar gescheiden middels een trottoirband en minder dan een halve meter obstakelvrije ruimte. In het nieuwe ontwerp is meer ruimte voorzien tussen het gemotoriseerde verkeer en de fiets.

Ook positief voor de verkeersveiligheid ter hoogte van de fietsoversteek is de uitbuiging van de rijbaan die voorzien is op deze locatie. Hiermee wordt een lagere snelheid afgedwongen ter hoogte van de fietsoversteek, wat de verkeersveiligheid verbetert.

Op basis van het ontwerp is een aandachtspunt op het gebied van verkeersveiligheid gesignaleerd. Zo stopt het trottoir net aan de oostzijde van de nieuwe brug. Het is echter niet wenselijk dat voetgangers hier oversteken om van het fietspad aan de noordzijde gebruik te maken of dat ze door de berm lopen tot ze het fietspad bereiken dat aan de zuidzijde van de N296 gelegen is. Geadviseerd wordt om de voorziene geleiderail tussen het voetpad en de rijbaan een stukje door te trekken om het fysiek lastiger te maken om ter plaatse over te steken of de weg te vervolgen door de berm. Voetgangers kunnen via een route onder de nieuwe brug door, de andere kant van de weg bereiken.

Ontsluiting percelen

Het nieuwe ontwerp borgt de ontsluiting van de verschillende percelen in de omgeving op een juiste wijze. De percelen die aan de N296 (Schansberg huisnummers 5 en 7), worden ontsloten via een toegangsweg, die het tracé van de huidige N296 voor het grootste deel volgt.

De percelen van huisnummer 3 worden verworven ten behoeve van de aanleg van de nieuwe brug. De ontsluiting van deze percelen is dan ook niet meer van toepassing.

Van belang is dat ook tijdens de bouwfase de percelen voor huisnummers 5 en 7 bereikbaar blijven. Dit aandachtspunt moet worden meegenomen in de fasering van de aanleg.

Fietsverkeer

Vanuit België komt een tweerichtingenfietspad van 4 meter breed op de brug te liggen, welke na de brug aan Nederlandse zijde naar 4,50 meter wordt verbreed. Ter hoogte van de fietsoversteek sluit de nieuwe fietsstructuur aan op de bestaande structuur, die bestaat uit een eenrichtingsfietspad aan weerszijden van de N296. Deze fietspaden zijn 2 meter breed. De nieuw aan te leggen fietsvoorzieningen voldoen aan de inrichtingskenmerken van doorfietsroutes. De fietspaden ten oosten van het wijzigingsgebied dienen echter wel verbreed te worden om ze 'doorfietsroute-waardig' te maken.

De fietsoversteek aan de Nederlandse zijde van de brug is veilig vormgegeven door de bajonet- constructie, waardoor fietsers tijdens het oversteken beter zicht hebben op het tegemoetkomende gemotoriseerd verkeer.

Openbaar vervoer

Buslijn 35 tussen Maaseik – Roosteren en Nieuwstadt maakt gebruik van de N296 en de Pater Sangersbrug. Deze buslijn rijdt overdag 1x per uur. De realisatie van de nieuwe brug heeft geen effect op de busdienst, gezien het feit dat de bestaande brug openblijft gedurende de bouw van de nieuwe brug.

Relatie met het omgevingsplan

Over het algemeen is het ontwerp van de nieuwe brug een verbetering ten opzichte van de huidige inrichting van de Pater Sangersbrug. Het betreft voornamelijk een verbetering voor de verkeersveiligheid van de fietser. Het belangrijkste advies voor het verbeteren van de verkeersveiligheid in het nieuwe ontwerp is dat de geleiderail aan de zuidzijde van de weg een stuk wordt doorgetrokken. Dit om te voorkomen dat voetgangers hier gaan oversteken of door de berm van de weg gaan lopen.

Het gegeven dat de bestaande brug open blijft ten tijde van de aanleg van de nieuwe brug betekent dat de overlast voor het verkeer, zowel gemotoriseerd verkeer, de fietsers als het openbaar vervoer, gering zal zijn en niet anders dan bij reguliere bouwwerkzaamheden.

6.6 Externe veiligheid

Als onderdeel van onderhavig plan zijn de effecten van de vervanging van de Pater Sangersbrug op externe veiligheid beoordeeld.

Onderzoek

De N296 maakt geen deel uit van het basisnet. De Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Regeling basisnet zijn niet van toepassing.

Over de N296 worden niet structureel gevaarlijke stoffen vervoerd. Over de N296 worden wel incidenteel gevaarlijke stoffen vervoerd. Onder de Omgevingswet zijn er echter geen regels om de effecten van een wijziging van een provinciale weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd op externe veiligheid te beoordelen. Daarom zijn de effecten van de wijziging van de N296 op externe veiligheid beoordeeld op basis van expert judgement.

Beoordeling plaatsgebonden risico (PR)

Voor de N296 wordt onder PR verstaan: risico op een plaats op of langs de weg, uitgedrukt in een waarde voor de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op de weg waarbij één of meer gevaarlijke stoffen zijn betrokken. De omvang van het PR is afhankelijk van:

  • de ligging van het midden van de weg;
  • de aard en omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg;
  • de ongevalsfrequentie van de weg.

Omdat er over de N296 niet structureel gevaarlijke stoffen worden vervoerd, heeft de weg geen PR 10-6 contour in de huidige situatie. Ook na de vervanging van de Pater Sangersbrug worden over de N296 niet structureel gevaarlijke stoffen vervoerd. Door het vervangen van de Pater Sangersbrug verandert de aard en omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen niet. De ongevalsfrequentie verandert niet, omdat het wegtype niet verandert. In de situatie na de vervanging van de Pater Sangersbrug heeft de N296 ook geen PR 10-6 contour.

Beoordeling groepsrisico (GR)

Voor de N296 wordt onder GR verstaan: cumulatieve kansen per jaar per kilometer weg dat tien of meer personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op de weg waarbij één of meer gevaarlijke stoffen zijn betrokken. De omvang van het GR is afhankelijk van:

  • de ligging van het midden van de weg;
  • de aard en omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg;
  • de ongevalsfrequentie van de weg;
  • de omvang en locatie van de bevolking.

Omdat er over de N296 niet structureel gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is er geen sprake van GR in de huidige situatie. Ook na de vervanging van de Pater Sangersbrug over de N296 niet structureel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Door het vervangen van de Pater Sangersbrug verandert de aard en omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen niet. De ongevalsfrequentie verandert niet, omdat het wegtype niet verandert. Ook de omvang en locatie van de bevolking verandert niet. In de situatie na de vervanging van de Pater Sangersbrug is er ook geen sprake van GR.

Relatie met het omgevingsplan

De vervanging van de Pater Sangersbrug heeft geen effecten op externe veiligheid. Zowel in de huidige situatie als in de situatie na de vervanging van de Pater Sangersbrug heeft de weg geen PR 10-6 contour en is er geen sprake van groepsrisico.

6.7 Bodem

6.7.1 Milieuhygiënisch waterbodemonderzoek

Voor de beoogde ontwikkeling is een verkennend milieuhygiënisch waterbodemonderzoek inclusief vooronderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 12). Het doel van het uitvoeren van het milieuhygiënisch waterbodemonderzoek is meerledig, te weten:

  • het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit en hergebruiksmogelijkheden van de (vrijkomende) waterbodem;
  • bepalen of het aannemelijk kan worden geacht of er risico's voor de volksgezondheid en/of milieu aanwezig zijn;
  • bepalen of de milieuhygiënische kwaliteit een belemmering zou kunnen vormen voor de voorgenomen werkzaamheden;
  • het verkrijgen van een geldig bewijsmiddel voor het afvoeren en toepassen van de vrijkomende waterbodem elders.

Met de onderzoeksresultaten kan beoordeeld worden of er een wettelijke grondslag bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

Het waterbodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5720. Het vooronderzoek waterbodem is uitgevoerd conform de NEN 5717. De interpretatie van de onderzoeksresultaten heeft plaatsgevonden aan de hand van het Besluit bodemkwaliteit en de bijbehorende Regeling.

Onderzoek

Voor het verkennend waterbodemonderzoek zijn op basis van het vooronderzoek en het ontwerp verschillende deellocaties te onderscheiden. Per deellocatie is bepaald welke onderzoekshypotheses, -strategieën en inspanningen als meest doelmatig worden geacht. Indien geconstateerd wordt dat sprake is van asbestverdachte bijmengingen is opgeschaald met een verkennend asbestonderzoek conform de NEN 5707 of NEN 5897.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0026.png"

Deellocaties verkennend onderzoek

Waterbodem

Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat er ter plaatse van een aantal locaties sprake is van verontreinigingen waardoor de bodem niet meer toegepast kan worden. Dit betreft de volgende locaties:

  • Deellocatie C - Weerdverlaging uiterwaard hoog gelegen deel (zink > interventiewaarde tot 1,5 m-mv).
  • Deellocatie D.1 - Weerdverlaging ter plaatse van voormalige onverharde weg (interventiewaarde overschrijding met zink).
  • Deellocatie D.2 - Verlaging in verband met nieuwe wegkoffer onverharde weg (interventiewaardeoverschrijding met zink).
  • Deellocatie F - Afgraving teelaarde uiterwaard (tot 1,0 m-mv verontreinigd met zink. Naast zink zijn ook andere zware metalen, PCB, PAK en minerale olie in verhoogde gehalten gemeten).
  • Deellocatie G1 - Afgraving deel wegbermen (interventiewaarde overschrijding met zink).
  • Deellocatie G2 - Afgraving deel bestaande weg (bij 1 boring is in de baksteenhoudende laag onder de wegfundering een gehalte aan PAK boven de interventiewaarde gemeten).
  • Deellocatie H - Deel van Schansberg 3 waar grondverzet voorzien is (de PFAS parameter PFPeA is gemeten in een gehalte dat de maximale hergebruiksnorm overschrijdt (uitschieter)).
  • Overige locaties (geen sprake van niet toepasbare grond).

PFAS

Naast de verhoogde PFAS-waarden ter plaatse van deellocatie F en G, voldoet de waterbodem overwegend aan de klasse landbouw/natuur. Lokaal voldoet de waterbodem aan de klasse wonen/industrie. De waarden aan GenX voldoen overal aan de klasse 'landbouw/natuur'.

Het indicatieve niveau voor ernstige verontreiniging (hierna: INEV) voor PFOS en PFOA worden niet overschreden. Aangezien in veel gevallen meerdere PFAS- verbindingen zijn gemeten is aanvullend rekening gehouden met de combinatietoxiciteit door het berekenen van een Risico-index-waarde. In geen van de (meng)monsters wordt de Risico-index-waarde overschreden (de risico-index is < 1).

Aangezien nog geen risicogrens voor overige PFAS is vastgesteld is bij de toetsing voor overige PFAS uitgegaan van de risicogrens van PFOS van 59 ìg/kg d.s. (worst case).

Secundaire bouwstoffen

Het asfalt en de wegfundatie van de provinciale weg, de fietspaden en de Schansberg zijn onderzocht om de indicatieve hergebruiksmogelijkheden te bepalen op basis van de toetsing aan de maximale emissie- en samenstellingswaarden zoals opgenomen in de Regeling bodemkwaliteit.

Asfalt

Uit de resultaten blijkt dat een deel van de wegvakken als teerhoudend kunnen worden beschouwd. Dit betreft de slijtlaag of het emulsieasfaltbeton van meerdere wegvakken. In totaal komt er naar verwachting 98 m3 (ca. 244 ton) als teerhoudend beoordeeld asfalt vrij. Hiernaast komt in totaal circa 437 m3 (ca. 1092 ton) als teervrij (gehalte PAK <50 mg/kg) beoordeeld asfalt vrij.

Fundering

Uit de indicatieve toetsing blijkt dat de fundering van voornamelijk grind en keien, op basis van de toetsing aan de maximale emissie- en samenstellingswaarden, grotendeels in aanmerking komt voor hergebruik als niet-vormgegeven bouwstof. Enkel ter plaatse van het zuidelijke gedeelte van de Schansberg tot aan de aansluiting met de N296 is niet geschikt voor hergebruik als niet-vormgegeven bouwstof op basis van de gehalten aan minerale olie en PAK. Hierbij komt naar verwachting circa 280 m3 niet herbruikbaar fundatiemateriaal vrij.

Relatie met het omgevingsplan

Geadviseerd wordt de vrijkomende waterbodem die niet hergebruikt kan worden vanwege de overschrijding van 'klasse B' dan wel vanwege verhoogde gehalten aan PFAS af te voeren naar een erkend verwerker. Voor de waterbodem die voldoet aan 'klasse B' wordt aanbevolen om te onderzoeken of er binnen het projectgebied een geschikte locatie is om deze baggerspecie toe te passen. Indien geen geschikte locatie kan worden gevonden wordt aanbevolen in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder op zoek te gaan naar een alternatieve locatie binnen het beheergebied. Indien geen alternatieve locatie beschikbaar is als nuttige toepassing kan in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder worden besloten of deze waterbodem alsnog naar een erkend verwerker kan.

Meldingen en werkplan

De waterbodem is deels sterk verontreinigd met zware metalen (voornamelijk de bovenste lagen van zand of klei (tot maximaal 1,5 m-mv). Bij ingrepen in de waterbodem (> 1.000 m3) dient rekening gehouden te worden met het volgende:

  • 1. Voorafgaand de werkzaamheden dient een melding in het kader van het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi) te worden uitgevoerd en een werkplan worden opgesteld. In het werkplan staan maatregelen beschreven om het lozen zo veel mogelijk te beperken. Aanvullend onderzoek kan noodzakelijk zijn. Aanbevolen wordt dit voorafgaand de baggerwerkzaamheden af te stemmen met het bevoegd gezag (waterbeheerder).
  • 2. De werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd onder milieukundige begeleiding (BRL6000, protocol 6003) en conform BRL7000, protocol 7003 (uitvoering (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem);
  • 3. Na uitvoering van de werkzaamheden dient een evaluatieverslag te worden opgesteld conform de BRL 6000, protocol 6003 (Beoordelingsrichtlijn voor milieukundige begeleiding). Dit evaluatieverslag dient na afloop van de werkzaamheden ter beoordeling te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag.

Opgemerkt wordt dat baggerwerkzaamheden meldingsplichtig kunnen zijn. Er is geen meldingsplicht als de baggerwerkzaamheden door de waterbeheerder worden uitgevoerd of worden uitgevoerd door iemand in het kader van een onderhoudsverplichting volgens een waterschapsverordening (artikel 78 van de Waterschapswet). Daarnaast kan bij beschermde plant- of diersoorten een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk zijn.

6.7.2 Oplegnotitie bodem

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet ingetreden die onder andere gepaard gaat met een nieuw bodembeleid en een verandering in terminologie ten opzichte van bijvoorbeeld de voormalige waterbodemclassificaties. De oplegnotite bodem (zie Bijlage 13) geeft een overzicht van de relevante veranderingen sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet en een handreiking naar het gebruik van het rapport "Verkennend milieuhygiënisch waterbodemonderzoek inclusief vooronderzoek" (zie paragraaf 6.7.1) binnen de huidige wetgeving.

Ondanks het feit dat de terminologie is veranderd ten opzichte van de situatie voor de Omgevingswet, blijft de conclusie die is opgesteld in het verkennend milieuhygiënisch onderzoek wel relevant. De locaties waar sprake is van een sterke verontreiniging waardoor de waterbodem niet toegepast kan worden, blijven sterk verontreinigd.

6.8 Geluid

6.8.1 Akoestisch onderzoek

Binnen de wettelijke geluidzone van de te wijzigen N296 liggen twee geluidsgevoelige bestemmingen op Nederlands grondgebied. Om de fysieke wijziging van de N296 mogelijk te maken is een akoestisch onderzoek uitgevoerd conform de Wet geluidhinder (zie Bijlage 14). In artikel 3.5 Aanvullingswet geluid Omgevingswet is namelijk geregeld dat de Wet geluidhinder van toepassing blijft totdat de geluidproductieplafonds (GPP's) voor provinciale wegen zijn vastgesteld door de provinciale staten. De provincie Limburg streeft erna om de GPP's per 1 januari 2025 vast te stellen. Dit betekent dat de Wet geluidhinder, zoals de wet gold tot 1 januari 2024, van toepassing is op dit onderzoek.

De Wet geluidhinder kent normen voor de situatie waarbij een bestaande weg fysiek wordt gewijzigd (reconstructie) en voor de situatie waarbij een nieuwe weg wordt aangelegd. In dit onderhavige geval ligt één woning (Schansberg 5) in de geluidzone van de N296. De woning Schansberg 5 ligt tussen de oude en nieuwe locatie van de N296. Dit betekent dat de verschuiving van de weg als aanleg van een nieuwe weg wordt beoordeeld. De woning Schansberg 3 zal worden geamoveerd vanwege de aanleg van de nieuwe Pater Sangersbrug.

Het doel van het akoestisch onderzoek is het toetsen of de geluidbelasting van de N296 voldoet aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder die gelden voor de aanleg van een nieuwe weg.

Onderzoek

Het akoestisch onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die zijn gelegen in de geluidzone van een weg. Het onderzoek start met het afbakenen van het onderzoeksgebied aan de hand van de zonebreedte van de weg en de werkgrenzen van de ingreep.

Het akoestisch onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige objecten die zijn gelegen in het onderzoeksgebied. Om een betrouwbare geluidbelasting te kunnen berekenen aan de randen van het onderzoeksgebied, is de weg en de omgeving ook buiten het onderzoeksgebied ingevoerd in het rekenmodel.

Binnen het onderzoeksgebied ligt één woning (Schansberg 5). Het nieuwe tracé van de N296 komt bij deze woning in de toekomstige situatie aan de andere zijde van de woning te liggen.

De verkeersgegevens zijn aangeleverd voor de toekomstige situatie 2037 (10 jaar na openstelling van de nieuwe weg).

De geluidbelasting vanwege de N296 is voor de toekomstige situatie 2037 berekend ter plaatse van de woning Schansberg 5. De berekende geluidbelasting is weergegeven in de volgende tabel, na aftrek conform artikel 110g Wgh. De aftrek bedraagt 2 dB voor het wegvak met een maximumsnelheid van 80 km/h en 5 dB voor het wegvak met eenmaximumsnelheid van 60 km/h.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0027.png"

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting afkomstig van de N296 maximaal 55 dB bedraagt. De geluidsbelasting overschrijdt daarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar niet de maximaal toelaatbare waarde van 58 dB. Ter plaatse van de begane grond wordt wel voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Maatregelen

Omdat de geluidbelasting van de N296 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt moeten geluidmaatregelen worden beschouwd.

Bij het toepassen van maatregelen gaat de voorkeur uit naar bronmaatregelen, gevolgd door maatregelen in de overdracht. Bij bronmaatregelen kan gedacht worden aan het toepassen van een geluidreducerend wegdektype of een snelheidsverlaging. Aangezien de maximumsnelheid op dit wegvak reeds 60 km/h wordt, is een verdere snelheidsverlaging geen realistische optie.

Met een geluidreducerend wegdektype kan enkele dBfs reductie worden gehaald. Een reductie van 7 dB is niet haalbaar met een bronmaatregel. In de zichthoek van de woning kan een geluidreducerend wegdektype worden toegepast over een lengte van circa 275 m. Er zijn verschillende typen geluidreducerende wegdektypen beschikbaar. De provincie heeft aangegeven het geluidreducerende wegdektype SMA-NL 8G+ toe te willen passen. Dit wegdektype geeft een reductie van circa 2 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0028.png"

Ligging van het wegvak met geluidreducerend wegdektype SMA-NL 8G+ (licht blauw)

In de volgende tabel is de geluidbelasting weergegeven na het toepassen van SMA-NL 8G+ over een lengte van circa 275 meter. Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting dan maximaal 52 dB bedraagt. De geluidbelasting overschrijdt dan alleen nog voorkeursgrenswaarde ter plaatse van de 3de bouwlaag. Ter plaatse van de onderste 2 bouwlagen wordt dan voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0029.png"

Doelmatigheidsafweging

Het aantal beschikbare reductiepunten voor een woning met een geluidbelasting van 55 dB op maatgevende hoogte bedraagt 2700.

De bronmaatregel SMA-NL 8G+ is niet vermeld in de tabel met maatregelpunten van de Regeling doelmatigheidscriterium geluidmaatregelen. Voor dit wegdektype zijn de maatregelpunten van 13 per 10 m2 voor een dunne deklaag gehanteerd. De maatregelpunten van de bronmaatregel over 275 m lengte en 7 m breedte bedragen dan: 275 x 7 x 13 / 10 = 2503 punten.

Omdat de maatregelpunten van de bronmaatregel lager zijn dan de beschikbare reductiepunten van 2700, is het toepassen van de bronmaatregel SMA-NL 8G+ doelmatig.

Naast een bronmaatregel kan ook een geluidscherm overwogen worden. Om de geluidbelasting voldoende te kunnen reduceren op de 3e bouwlaag, is een scherm nodig van 3 m hoog. De maatregelpunten van een 1 m hoog scherm bedragen 53 per m1 x 275 = 14.575. Omdat de maatregelpunten van een 1 m scherm hoger zijn dan de beschikbare reductiepunten van 2700, is een geluidscherm niet doelmatig.

Relatie met het omgevingsplan

Na het toepassen van het doelmatige geluidreducerende wegdektype SM-NL 8G+ bedraagt de geluidbelasting maximaal 52 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee overschreden. Omdat verdere maatregelen niet doelmatig zijn moet een hogere waarde worden vastgesteld van 52 dB vanwege de N296 voor de woning Schansberg 5.

De gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag voor het vaststellen van hogere waarden vanwege de aanleg of reconstructie van een weg in beheer bij de provincie. Uit nader onderzoek aan de gevel moet blijken of maatregelen nodig zijn om de normen voor het binnenniveau niet te overschrijden (zie paragraaf 6.8.2). De norm voor de binnenwaarde bedraagt 33 dB voor wegverkeerslawaai.

6.8.2 Onderzoek geluidwering gevel Schansberg 5

Het onderzoek heeft als doel om vast te stellen of er in de situatie met de nieuwe brug/N296 aan de maximale binnenwaarde van 33 dB(A) voor de geluidgevoelige ruimtes van de woning te Schansberg 5 wordt voldaan (zie Bijlage 15).

Uit een recente opname van de woning is gebleken dat op een hoogte van 7.5 meter (tweede verdieping) geen geluidgevoelige ruimtes zijn gelegen. Ter plekke van de geluidgevoelige ruimtes op de begane grond en eerste verdieping wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. Om die reden zou afgezien kunnen worden van het vaststellen van een hogere waarde. Om toch een oordeel te krijgen van het akoestisch woonklimaat in de woning is toch een onderzoek naar het optredend binnenniveau verricht. Uitgangspunt voor het onderzoek is de geluidbelasting, rekening houdend met een geluidreducerend wegdek.

Relatie met het omgevingsplan

Er wordt geconcludeerd dat alle woonruimten een goede geluidwering hebben en dat de grens van 33 dB(A) voor het binnenniveau niet wordt overschreden en er geen geluidwerende maatregelen genomen behoeven te worden.

6.9 Luchtkwaliteit

Ten behoeve van de aanleg van een nieuwe brug ter vervanging van de bestaande Pater Sangersbrug tussen Roosteren en Maaseik is het effect op de luchtkwaliteit beoordeeld.

In deze paragraaf is het toetsingskader voor luchtkwaliteit nader toegelicht.

Omgevingswaarden

Artikel 2.15 van de Omgevingswet schrijft voor dat omgevingswaarden vastgesteld worden om de gezondheid en het milieu te beschermen, de veiligheid te waarborgen en natuurlijke hulpbronnen te beheren. Deze omgevingswaarden zijn vastgesteld bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Het besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is de AMvB waarin de omgevingswaarden van het Rijk vastgelegd zijn. Het gaat onder meer om omgevingswaarden voor de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2.5), lood, ozon en gevaarlijke stoffen. Deze omgevingswaarden zijn terug te vinden in met name artikelen 2.1 tot en en 2.8 van het Bkl en gelden als maximaal toelaatbare concentratie.

De omgevingswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof zijn opgenomen in de volgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0030.png"

Aandachtsgebieden

In enkele regio's in Nederland is de jaargemiddelde concentratie luchtverontreinigende stoffen nog hoog. In deze regio's worden omgevingswaarden soms overschreden, of liggen de concentraties dicht bij de omgevingswaarden waardoor nieuwe projecten kunnen leiden tot overschrijding van de omgevingswaarden. De overheid heeft deze regio's aangewezen als aandachtsgebieden. Binnen deze aandachtsgebieden moeten projecten getoetst worden aan de omgevingswaarden en vindt monitoring van de luchtkwaliteit plaats. Er is onderscheid gemaakt in:

  • Aandachtsgebieden voor zowel stikstofdioxide als fijn stof; en
  • Aandachtsgebieden voor alleen fijn stof.

Het wijzigingsgebied is niet gelegen binnen een aandachtsgebied.

Schone Lucht Akkoord (SLA)

Op 1 augustus 2009 werd het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. In het NSL werkten de Rijksoverheid en decentrale overheden samen om tijdig (binnen de verkregen derogatietermijn) te voldoen aan de Europese normen voor stikstofdioxide en fijn stof. Na afloop van de derogatietermijn, liep het NSL door om de luchtkwaliteit in Nederland verder te verbeteren. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is het NSL vervallen en vervangen door het Schone Lucht Akkoord (SLA). Het SLA ging al op 13 januari 2020 van start en is op 31 december 2023 reeds ondertekend door de Rijksoverheid (vertegenwoordigd door het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat), alle twaalf Nederlandse provincies en 101 gemeenten. Het doel van het SLA is om de luchtkwaliteit in Nederland verder te verbeteren en gezondheidswinst te bereiken van minimaal 50% in 2030 ten opzichte van 2016.

Sinds 1 januari 2023 is het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) het instrument voor de ondersteuning van monitoring van de luchtkwaliteit. Deze monitoring gebeurt sinds 1 januari 2024 in het kader van de Omgevingswet, als opvolging van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). CIMLK ondersteunt ook de monitoring voor het Schone Lucht Akkoord.

Besluit Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)

Voor projecten of activiteiten die 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging is geen toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit nodig. Het gaat dan bijvoorbeeld om een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging beperkt is. Concreet is sprake van een NIBM project/activiteit wanneer het project of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2).

Wanneer een project of activiteit voldoet aan het besluit NIBM, is toetsing aan omgevingswaarden niet nodig.

Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (RBL2007)

De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl 2007) bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie en depositie van luchtverontreinigende stoffen. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) maakt jaarlijks enkele generieke gegevens bekend, die bij een luchtkwaliteits- berekening moeten worden gebruikt. Het betreft onder meer de achtergrondconcentratiekaarten (GCN-kaarten) en enkele emissiefactoren voor verkeer en voor veehouderijen. Deze generieke gegevens worden vervolgens verwerkt in de nieuwste versies van rekenmodellen.

Toepasbaarheidsbeginsel

In de Omgevingswet is opgenomen dat de luchtkwaliteit niet getoetst hoeft te worden op plaatsen waar geen mensen kunnen komen. Dit houdt in:

  • Geen beoordeling van de luchtkwaliteit op plaatsen waar het publiek geen toegang heeft en waar geen permanente bewoning is.
  • Geen beoordeling van de luchtkwaliteit op bedrijfsterreinen of terreinen van industriële inrichtingen (hier gelden de ARBO-regels). Dit omvat mede de (eigen) bedrijfswoning. Een uitzondering hierop is voor publiek toegankelijke plaatsen zoals tuincentra; deze worden wél beoordeeld (hierbij speelt het zogenaamde blootstellingscriterium een rol).
  • Bij de beoordeling van een inrichting in het kader van de Wet milieubeheer vindt toetsing plaats vanaf de grens van de inrichting of bedrijfsterrein.
  • Geen beoordeling van de luchtkwaliteit op de rijbaan van wegen, en op de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang hebben tot de middenberm.

Het toepasbaarheidsbeginsel komt in het Bkl voor in:

  • Artikel 5.52 – toelaten activiteiten in omgevingsplan.
  • Artikel 8.17 – beoordelingsregels milieubelastende activiteiten.
  • Artikel 11.19 – monitoring omgevingswaarden luchtkwaliteit.

Blootstellingcriterium

De luchtkwaliteit moet alleen bepaald (gemeten of berekend) worden op plaatsen waar de blootstelling significant is. Bij toetsing van de gevolgen van een project aan de luchtkwaliteitseisen is dus van belang dat de plaatsen worden bepaald waar significante blootstelling plaatsvindt. Daarvoor moet eerst duidelijk zijn wat significant is of niet.

In artikel 22 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl) staat dat de luchtkwaliteit wordt bepaald op plaatsen waar de bevolking 'kan worden blootgesteld gedurende een periode die in vergelijking met de middelingstijd van de betreffende luchtkwaliteitseis significant is'. Hieruit blijkt dat de duur van de periode dat iemand (1 individu) gemiddeld wordt blootgesteld bepalend is voor de vraag of de luchtkwaliteit dient te worden beoordeeld. Er wordt daarbij verder geen onderscheid gemaakt naar de gevoeligheid van groepen of de aard van het verblijf. De grenswaarden zijn opgesteld ten behoeve van de gezondheid van de gehele bevolking.

Hiermee wordt bedoeld dat bij de bepaling of een verblijfstijd significant is, de verblijfstijd vergeleken moet worden met een jaar, dag of uur, afhankelijk van de vraag of er sprake is van een jaargemiddelde, een daggemiddelde of een uurgemiddelde grenswaarde voor een stof.

Onderzoek

Voor dit project heeft een beschouwing plaatsgevonden van de resultaten luchtkwaliteit (NO2 en PM10) in (de nabijheid van) het wijzigingsgebied met behulp van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN) en het CIMLK. Op basis van de gegevens uit de GCN en het CIMLK wordt in combinatie met het beoogde wegontwerp en actuele verkeersgegevens vastgesteld dat er geen knelpunten voor luchtkwaliteit ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0031.png"

Jaargemiddelde concentratie NO2 plangebied afkomstig uit de GCN

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0032.png"

Jaargemiddelde concentratie PM10 plangebied afkomstig uit de GCN

Uit voorstaande afbeeldingen is op te maken dat in de huidige situatie er ruimschoots voldaan wordt aan de grenswaarden geldend voor NO2 en PM10 in het wijzigingsgebied.

Het wegvak N296 waar de Pater Sangersbrug onderdeel van is, is opgenomen in het CIMLK. In het CIMLK zijn toetspunten langs wegen opgenomen, zo ook langs de N296. Op onderstaande figuur is de ligging van de toetspunten weergegeven, voor de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0033.png"

Ligging toetspunten CIMLK

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de concentraties NO2 en PM10 voor de jaren 2021 en 2030 uit het CIMLK voor het maatgevende punt langs de N296 ter hoogte van het wijzigingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0034.png"

In 2021 en 2030 liggen de totale concentraties NO2 en PM10 ruim onder de grenswaarden. Uit de gegevens blijkt dat de wegbijdrage aan de totale concentratie maximaal 4,2 µg/m3 is voor NO2 en maximaal 0,2 µg/m3 is voor PM10.

Verkeerseffect

Uit de verkeersgegevens blijkt dat er geen verkeerstoename is in vergelijk tussen de situatie autonoom (brug huidige locatie) en de situatie inclusief plan (brug op nieuwe locatie). Dat betekent dat het ontwerp geen verkeersaantrekkende werking heeft. Om die reden treedt er vanwege het verschil in intensiteit geen effect op voor de luchtkwaliteit. Wel vindt er vanwege de nieuwe ligging uiteraard een verschuiving in uitstoot plaats. Gezien de gegevens uit de GCN en het CIMLK is de verwachting niet dat dit tot verslechtering van de luchtkwaliteit zal leiden. Ook in de toekomstige situatie met een nieuwe ligging van de Pater Sangersbrug zal er ruimschoots worden voldaan aan de grenswaarden.

Relatie met het omgevingsplan

Op basis van de gegevens uit het CIMLK blijkt dat in 2030 de maximale concentraties NO2 en PM10 respectievelijk 10,3 en 13,1 µg/m3 zijn. De bronbijdrage bedraagt in 2030 naar verwachting maximaal 2,5 µg/m3 en 0,2 µg/m3 voor respectievelijk NO2 en PM10. Op basis van de gegevens uit de GCN is de verwachting niet dat de nieuwe ligging van de brug in het plangebied tot een verslechtering van de luchtkwaliteit zal leiden.

Op basis van bovenstaande kan gesteld worden dat de nieuwe ligging van de Pater Sangersbrug voor NO2 niet leidt tot overschrijdingen van de grenswaarden voor de jaargemiddelde en uurgemiddelde concentraties. Ook voor PM10 wordt de maximaal toegestane jaargemiddelde concentratie van 40 ìg/m3 en de daggemiddelde grenswaarde niet overschreden.

Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de onderliggende planvorming.

6.10 Ontplofbare oorlogsresten

Als onderdeel van onderhavig document is er een vooronderzoek ontplofbare oorlogsresten (hierna: OO) uitgevoerd voor het project (zie Bijlage 16). Het onderzoek omvat zowel het Nederlandse als het Belgische deel van de brug. In onderhavig document wordt enkel ingegaan op de resultaten OO aan de Nederlandse zijde. In figuur 18 is het onderzoeksgebied weergegeven. Aangezien er oorlogshandelingen buiten het onderzoeksgebied van invloed kunnen zijn op het onderzoeksgebied, is er rondom het onderzoeksgebied een denkbeeldige contour van 250 meter getrokken. Indicaties van oorlogshandelingen binnen deze contour zijn in het bronnenonderzoek meegenomen.

Onderzoek

Het vooronderzoek is uitgevoerd conform de eisen die in het certificatieschema (CS-VROO) aan het onderzoek zijn gesteld. Het onderzoek is conform de richtlijnen van het 'Certificatieschema vooronderzoek en risicoanalyse OO' uitgevoerd. Het vooronderzoek bestaat uit een inventarisatie, de beoordeling van de relevante informatie en de evaluatie. Tijdens de inventarisatie is alle relevante informatie (uit Nederland, België en het buitenland) verzameld doormiddel van het raadplegen van bronnen en historische (voor)onderzoeken over de locatie. Op basis van de verzamelde informatie is vastgesteld of er oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden waarbij (mogelijk) OO zijn achtergebleven in/op de (water)bodem van het te onderzoeken gebied.

Historisch feitenmateriaal, onder andere literatuurstudie, archiefonderzoek en luchtfoto interpretatie, afkomstig van de inventarisatiefase is gedetailleerd geanalyseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.TAMSangersbrug-OW01_0035.png"

Onderzoeksgebied OO

Relatie met het omgevingsplan

Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties en contra-indicaties is vastgesteld dat het onderzoeksgebied van de Pater Sangersbrug in de gelijknamige gemeenten niet getroffen is door oorlogshandelingen tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog, waardoor OO in/op de (water)bodem kunnen zijn achtergebleven. De kans op het aantreffen van OO wordt als 'matig' gedefinieerd. Dit betekent dat de voorgenomen werkzaamheden kunen plaatsvinden zonder dat vervolgstappen noodzakelijk zijn. (Grond)werkzaamheden kunnen regulier worden uitgevoerd.

Mochten er tijdens de grondroerende werkzaamheden toch oorlogsresten aangetroffen worden, dienen de volgende basisregels te worden nageleefd:

  • de werken op de locatie van de vindplaats worden onmiddelijk stopgezet;
  • de aannemer waarschuwt, zelfs wanneer het maar éénn exemplaar betreft, onmiddellijk de lokale politie, die op zijn beurt DOVO contacteert;
  • het CTE mag noch worden gemanipuleerd, noch aangeraakt; de door DOVO geadviseerde veiligheidszone wordt afgebakend binnen de werfzone door de aannemer, buiten de werfzone door de lokale politie op advies van DOVO;
  • de toegang tot de vindplaats wordt verboden en beveiligd;
  • de leidende ambtenaar (of zijn plaatsvervanger) en de veiligheidscoördinatorverwezenlijking worden door de aannemer telefonisch geïnformeerd over de vondst, de genomen veiligheidsmaatregelen, en de impact van die vondst op de voortgang van de werf, van zodra de aannemer de meest urgente veiligheidsmaatregelen genomen heeft. Deze telefonische melding wordt binnen de 24 uur digitaal bevestigd.

6.11 Duurzaamheid

De aanbestedingen en uitvoering van de werken vinden op een zo duurzame manier plaats; dit wordt geborgd is in de subsidieverlening.

6.12 Gezondheid

Het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit is één van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet.

In de omgevingsvisie Limburg wordt gestreefd naar een leefomgeving die de gezondheid beschermt en bevordert, en de inwoners de gelegenheid biedt eigen regie te voeren. De leefomgeving is gezonder als de invloed van belastende milieuaspecten op de gezondheid zo klein mogelijk is. Denk aan de luchtkwaliteit, geuroverlast en geluidhinder rondom industrie, wegen of veehouderijen. Een omgeving die voldoet aan de wettelijke normen is het startpunt, maar juist onder deze normen is er nog veel gezondheidswinst te behalen. Een omgeving die uitnodigt tot gezond gedrag die bewoners als veilig en prettig ervaren en stimuleert tot sociaal contact is een gezonde omgeving.

Provincie Limburg ambieert een gezonde en veilige leefomgeving voor iedereen in Limburg. Voor luchtkwaliteit streven ze naar een luchtkwaliteit die voldoet aan de huidige wettelijke grenswaarden. Voor wat betreft geluid streven ze naar een acceptabel geluidsniveau langs provinciale wegen en nabij provinciale bedrijventerreinen. In samenhang wordt gebiedsgericht en per ontwikkeling gezocht naar kansen voor verbetering en een hoger kwaliteitsniveau. Dit kwaliteitsniveau is afhankelijk van de omgeving van het desbetreffende gebied. Met de inrichting van de leefomgeving wil Limburg bijdragen aan een gezonde en veilige omgeving die onder andere bewegen, ontmoeten en een gezonde levensstijl stimuleert.

De gemeente is medeverantwoordelijk voor de publieke gezondheid. Publieke gezondheid richt zich op het door preventie tegengaan van lichamelijke of psychische ziekte en het bevorderen van het lichamelijk, psychisch en mentaal welbevinden, maar ook op het vermogen om je eigen regie te voeren in het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven (ook bekend onder de noemer 'positieve gezondheid'). Zorg voor de publieke gezondheid is vastgelegd in de Wet publieke gezondheid (Wpg).

Binnen de gemeente Echt-Susteren is gezondheidsbeleid opgenomen in de ontwerp Omgevingsvisie 2040 (vaststelling verwacht voor zomer 2024). De gemeente wil dat iedereen in de regio dezelfde mogelijkheden heeft om gezond te zijn of te worden. Dat betekent dat de leefomgeving voldoende en gevarieerde mogelijkheden biedt tot sporten, ontmoeten, bewegen en spelen. Met verbeterde fietsverbindingen kunnen de groene en natuurlijke gebieden beter beleefbaar worden gemaakt en worden steden en kernen beter en directer ontsloten. Ook wordt hiermee een belangrijke bijdrage geleverd aan het verduurzamen van de mobiliteit en het behoud van de gezondheid van de inwoners.

De gemeente zoekt aansluiting bij het 'Schone Lucht Akkoord' met als doel de luchtkwaliteit permanent te verbeteren.

Positieve gezondheid gaat uit van het verbeteren van de leefstijl én de leefomgeving van inwoners, zodat zij zowel fysiek als mentaal gezonder worden. Vanuit 'zorg' gezien gaat het dus meer om voorkomen dan om genezen. Naast beleid op het gebied van welzijn, zorg, werk en inkomen en onderwijs, heeft dit ook een fysieke component. Veel groen en blauw, schone lucht, ruimte om te bewegen, ontspannen en ontmoeten in de directe leefomgeving en een goede toegang tot voorzieningen dragen aantoonbaar bij aan een positieve gezondheid. Dat vraagt inzet van de mensen zelf, maar ook om regie op ruimtelijke ontwikkelingen.

Door de leefomgeving gezonder in te richten kan veel gezondheidswinst worden geboekt. Een gezonde inrichting van de leefomgeving beschermt tegen negatieve omgevingsinvloeden en bevordert de gezondheid. Belangrijke elementen voor een gezonde leefomgeving in dat kader zijn een goede milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, geur), lichthinder, omgevingsveiligheid en klimaatbestendigheid (zoals meer groen voor tegengaan van hitte- en wateroverlast).

In het planvoornemen wordt ingezet op gezondheidsbevordering. De nieuwe Pater Sangersbrug wordt veilig en duurzaam ingericht, met veel aandacht voor goede (fiets-)verbindingen en duidelijke scheiding tussen de faciliteiten voor fiets-, voet- en autoverkeer ter bevordering van een veilige verkeerssituatie. Door in te zetten op duurzame mobiliteit wordt fietsen en lopen ook meer gestimuleerd. Het verbeteren van de (snel-)fietsverbinding en de toevoeging van een wandelroute langs de rivier versterkt dit nog.

Relatie met het omgevingsplan

In het kader van gezondheidsbescherming zijn voor dit project de aspecten luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, bodem en water onderzocht. Op basis van deze onderzoeken kan gesteld worden dat dit project niet leidt tot een verslechtering van de gezondheid van de inwoners.

6.13 Mer-beoordeling

Plan-merbeoordeling

Op grond van afdeling 16.4 van de Omgevingswet (Ow) maakt het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een plan of programma een plan-mer of een plan-mer-beoordeling. Een omgevingsplan kwalificeert als een plan.

In de Omgevingswet is bepaald dat een mer-plicht geldt als het plan kaderstellend is voor mer-(beoordelings)plichtige besluiten, of een passende beoordeling voor het plan is vereist. Van een uitzondering op de plan-mer-plicht is sprake als een plan alleen het gebruik bepaalt van kleine gebieden op lokaal niveau. In dat geval is een plan-mer-beoordeling in eerste instantie voldoende. Wanneer uit de plan-mer-beoordeling volgt dat er sprake is van aanzienlijke milieueffecten, geldt alsnog een plan-mer-plicht.

Het Omgevingsbesluit (Ob) geeft invulling aan de toepassing van de plan-mer-beoordeling bij kleine gebieden op lokaal niveau. Hieruit volgt dat het moet gaan om een plan op gemeentelijk niveau en de omvang van het betrokken gebied in verhouding tot het totale grondgebied van de betreffende gemeente klein moet zijn.

Voor onderhavig project is een passende beoordeling opgesteld (hzie paragraaf 6.1.4). Hierdoor geldt in beginsel een plan-mer-plicht. Nu het project ziet op het gebruik van een klein gebied op lokaal niveau volstaat echter een plan-mer-beoordeling.

Gelet op het voorgaande geldt (op basis van artikel 16.36, lid 3, Ow in samenhang met artikel 11.1, lid 3, Ob) een plan-mer-beoordelingsplicht.

Mer-beoordeling

Naast de mer-beoordelingsplicht voor plannen, vereist de Omgevingswet dat voor bepaalde projecten een mer- (beoordelings)procedure wordt doorlopen. In de gevallen dat een project, of een voor het project benodigd besluit, is opgenomen in bijlage V van het Omgevingsbesluit moet worden bepaald welke procedure (een project-mer-procedure of project-mer-beoordelingsprocedure) moet worden doorlopen om de mogelijke milieueffecten te beoordelen.In bijlage V van het Omgevingsbesluit is onder J1 de aanleg, wijziging of uitbreiding van wegen aangewezen als mer-beoordelingsplichtig indien hiervoor een omgevingsplan wordt gewijzigd.

Voor onderhavig project worden wegen (de N296 en Schansberg) verlegd en aangepast, zodat de N296 aansluit op de nieuwe Pater Sangersbrug. Ten behoeve hiervan wordt het omgevingsplan aangepast. Hierdoor valt het project onder J1 van bijlage V Ob en geldt een project-mer-beoordelingsplicht.

Toetsingskader

De mer-beoordeling geeft informatie op basis waarvan het bevoegd gezag kan bepalen of er al dan niet sprake kan zijn van aanzienlijke milieueffecten als gevolg van het voorgenomen project. In de Omgevingswet is vastgelegd welke criteria gelden voor de mer-beoordeling. Deze criteria zijn overgenomen uit bijlage II en III van de mer-richtlijn. Voor de mer-beoordeling van plannen en projecten gelden respectievelijk de criteria uit bijlage II en bijlage III van de mer-richtlijn. De criteria uit deze bijlagen zijn vergelijkbaar en komen neer op het volgende:

  • de kenmerken van het project;
  • de locatie van het project;
  • en de kenmerken van het potentiële effect.

Het wijzigen van het omgevingsplan is plan-mer-beoordelingsplichtig. Daarnaast is voor het project eveneens een mer-beoordeling vereist. Hierdoor is een gecombineerde plan/project-mer-beoordeling noodzakelijk. De plan-mer-beoordeling en de mer-beoordeling voor projecten zijn vergelijkbare instrumenten.De bijgevoegde aanmeldingsnotitie (zie Bijlage 17) geeft het bevoegd gezag de informatie om te oordelen of er aanleiding is om de plan- en project-mer-procedure te doorlopen.

Relatie met het omgevingsplan

Op basis van de effectbeoordeling zoals opgenomen in de aanmeldingsnotitie treden er geen belangrijke nadelige gevolgen op voor het milieu, mits de volgende maatregelen worden getroffen en werkwijzen worden gevolgd:

  • 1. De afname van natuur binnen het NNL en de Groenblauwe mantel wordt gecompenseerd door:
    • a. een bedrag van € 82.206,02 aan de provincie Limburg te voldoen op basis van een overeenkomst tussen de provincie Limburg en De Vlaamse Waterweg;
    • b. en de kernkwaliteit van de Groenblauwe mantel te behouden door compensatie in natura.
  • 2. Een geluidreducerende wegdektype SMA-NL 8G+ wordt toegepast in de zichthoek van de woning aan de Schansberg 5 over een lengte van ongeveer 275 m.
  • 3. Daarnaast vinden de werkzaamheden plaats in lijn met de voorgestelde werkwijze in het bureauonderzoek archeologie en het verkennend milieuhygiënisch waterbodemonderzoek.

Op basis van de uitgevoerde onderzoeken en de (plan)-mer-beoordeling wordt voorgesteld het planvoornemen in het omgevingsplan mogelijk te maken, rekening houdend met de voornoemde maatregelen en randvoorwaarden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De gemeente hoeft onder de Omgevingswet niet meer aannemelijk te maken dat een toegedeelde functie er ook zal komen. De gemeente geeft in haar omgevingsplan aan dat een functie op een zekere locatie 'kan' komen. De gemeente moet wel onderzoeken of ontwikkeling op de betrokken locatie in beginsel mogelijk is.

7.1 Economische uitvoerbaarheid

7.1.1 Kostenverhaal

Het verhalen van gemaakte kosten is aan de orde indien de wijziging van het omgevingsplan een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt met daarin kostenplichtige activiteiten. Het bouwen van een nieuwe brug en het aanleggen van een nieuwe weg naar die brug zijn geen kostenverhaalsplichtige activiteiten, waardoor het verhalen van kosten niet aan de orde is.

Regels voor kostenverhaal in deze wijziging van het omgevingsplan zijn niet nodig.

Anterieure overeenkomst

Omdat de nieuwe brug afspraken tussen verschillende bestuursorganen vergt, wordt een anterieure overeenkomst opgesteld. Deze overeenkomst regelt aspecten tussen verschillende bestuursorganen. In juli 2023 heeft een rondvraag plaatsgevonden bij de verschillende betrokken bestuursorganen naar de onderwerpen die behandeld dienen te worden. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld taakverdeling en verantwoordelijkheden van de verschillende deelnemende bestuursorganen, te hanteren normen en eisen voor de nieuwe brug, grondoverdrachten, financiële verplichtingen, natuurherstel- en andere maatregelen, communicatietraject, oplevering, toekomstig beheer van de brug, enz. Deze anterieure overeenkomst wordt via overlegmomenten met de verschillende betrokken bestuursorganen opgesteld.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Participatie

De Pater Sangersbrug over de Gemeenschappelijke Maas verbindt Maaseik (BE) en Echt-Susteren (NL). De huidige brug is verouderd en is in Belgische eigendom. Op basis van inspecties, conform de Vlaamse standaarden, door de Vlaamse Waterweg en het Agentschap Wegen en Verkeer, afdeling Expertise Beton en Staal, werd de brug in 2021 ingedeeld in categorie 4, wat betekent 'dringend aan te pakken'. Inzake mobiliteit, comfort en verkeersveiligheid voldoet de bestaande brug niet aan de huidige eisen m.b.t. de wegindeling voor de verschillende verkeersdeelnemers en gebruikstypologieën, zowel volgens de CROW in Nederland als volgens de van toepassing zijnde vademecums in Vlaanderen.

Omwille van bovenstaande constatering enerzijds en een veelzijdige opwaardering anderzijds, is het noodzakelijk de bestaande brug te vervangen en een vernieuwde aansluiting (op het bestaande en nieuw aan te leggen wegennet) te voorzien zowel langs Belgische als langs Nederlandse zijde.

Om tot een nieuwe locatie voor en ontwerp van de Pater Sangersbrug te komen werden en worden verschillende participatieve trajecten gevolgd. Deze trajecten hebben zowel betrekking op bestuursorganen enerzijds en burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties anderzijds. De participatie wordt hierna volgens deze onderverdeling behandeld.

Projectstuurgroep

De Vlaamse Waterweg heeft de procedure van een projectstuurgroep (PSG) gehanteerd om te komen tot een voorkeursalternatief wat betreft de ligging van de nieuwe Pater Sangersbrug. Aan deze projectstuurgroep hebben de betrokken Vlaamse en Nederlandse administraties deelgenomen. Voor Nederland hebben volgende administraties deelgenomen aan de projectstuurgroepvergaderingen: gemeente Echt-Susteren, provincie Limburg, Rijkswaterstaat en Waterschap Limburg. Door het betrekken van de verschillende administraties zijn de eisen en wensen van de verschillende administraties in een vroeg stadium in beeld gebracht. De projectstuurgroepen hebben plaatsgevonden in de periode 31 05 2022 tot en 22 03 2023.

Met het oog op een efficiënte aanpak van het ontwerpproces, werden voorafgaandelijk aan de eerste eigenlijke PSG overlegmomenten een aantal verkennende gesprekken gevoerd met het stadsbestuur van Maaseik enerzijds (dd. 28.03.2022) en een delegatie van Nederlandse vertegenwoordigers - meer bepaald de gemeente Echt-Susteren en de provincie Limburg (NL) - op dd. 31.05.2022, anderzijds. Tijdens beide overlegmomenten werden mogelijkheden inzake de inplanting/locatie van de nieuwe brug besproken, evenals het mogelijke dwarsprofiel op de brug.

Op 04.07.2022 vond de eerste PSG plaats met zowel (ambtelijke) vertegenwoordigers van de Belgische als de Nederlandse zijde.

Tijdens dit overleg werden de diverse mogelijke locaties van de nieuwe brug besproken, maar deze keer gekoppeld aan de ruimtelijke, juridische en dientengevolge procedurele consequenties van de verschillende scenario's. Het overleg resulteerde in de schrapping van een aantal scenario's.

Tijdens de tweede PSG dd. 06.09.2022 kon niet onmiddellijk een keuze worden gemaakt uit de resterende scenario's, daarvoor was het onderscheidend karkater van de scenario's (m.u.v. het financiële aspect) te gering. Op voorzet van De Vlaamse Waterweg nv konden alle actoren zich akkoord verklaren om scenario 2 (de huidige locatie van de nieuwe Pater Sangersbrug) als voorkeursscenario verder uit te werken.

Tijdens de derde PSG dd. 11.10.2022 werd een eerste toelichting gegeven over het architecturale ontwerp van de brug en het gevoerde ontwerpend onderzoek. Gelet op het feit dat de fietsvoorziening op de brug toekomstig de status van fietssnelweg (B) en doorfietsroute (NL) zou krijgen, vereiste dit een andere invulling op de brug qua ruimte voor de actieve verkeersdeelnemer (fietser en voetganger). Om dit nader vast te leggen werd besloten om dit item in tussentijdse werkoverlegmomenten te bespreken. Voorts werden de actoren gevraagd hun klanteisenspecificaties over te maken aan De Vlaamse Waterweg.

Tijdens een tussentijds werkoverleg dd. 16.11.2022 werd de vormgeving van de verkeersinfrastructuur verder besproken met de stad Maaseik, gemeente Echt-Susteren en de provincie Limburg (NL). Dit leidde o.m. tot het besluit om de ontwerpsnelheid binnen het projectgebied te verlagen van de huidige 80 (NL) / 70 (B) km/u naar 60 km/u.

Tijdens de vierde PSG van 13.12.2022 bleek eerst en vooral de noodzaak tot een bestuurlijk overleg op korte termijn voor de verschillende betrokken overheden. Afgezien daarvan werd besloten om het snelheidsregime van 60 km/u tussen de ovonde (B-zijde) en de verkeersgeleider t.h.v. Schansberg toe te passen. Voorts werd besloten om de fietssnelweg als een éénzijdige (noordzijde) fietsvoorziening aan te leggen tussen de ovonde en de verkeersgeleider t.h.v. Schansberg. In afwachting van de realisatie van de fietssnelweg in Nederland, moet de (b)fietser t.h.v. voornoemde verkeersgeleider de rijweg dwarsen. Een verdere afstemming van het verkeerskundige ontwerp zal plaats vinden in bilaterale overlegmomenten met de stad Maaseik, agentschap Wegen en Verkeer, departement Mobiliteit en Openbare Werken, de gemeente Echt-Susteren en de provincie Limburg (NL). Daarnaast is er in de PSG beslist om een afzonderlijk overleg met Rijkswaterstaat te organiseren omtrent de problematiek van de waterveiligheid. Het overleg met Rijkswaterstaat over de waterveiligheid van de nieuwe brug vond plaats op 16.02.2023 en resulteerde in een voorlopige consensus inzake de gestelde eisen, in het bijzonder de vrije hoogte onder de nieuwe brug.

Tijdens de bilaterale overlegmomenten op 6 en 13.02.2023 met de stad Maaseik, agentschap Wegen en Verkeer, departement Mobiliteit en Openbare Werken, de gemeente Echt -Susteren en de provincie Limburg (NL) werd het verkeerskundige ontwerp van de omgeving van de brug, verder op punt gesteld.

Participatie met burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven

De Vlaamse Waterweg heeft zowel in Nederland (datum 25.05.2023) als Vlaanderen (datum 16.05.2023) een infomarkt ingericht nadat in de projectstuurgroep van datum 22.03.2023 de nieuwe ligging van de Pater Sangersbrug was vastgesteld en akkoord bevonden door de verschillende bestuursorganen. Hieronder worden beknopt de opmerkingen uit de infomarkten weergegeven en de antwoorden. Een aantal antwoorden is doorvertaald in het ontwerp van de brug of zijn onderwerp geworden van gesprekken tussen bestuurlijke organen.

Informarkt Maaseik (16.05.2023)

Vraag   Antwoord  
Opstuwing pijlers brug   Dit wordt in detail onderzocht in een studie rivierkunde. De uitkomsten van de studie zullen input leveren voor het verfijnen van het ontwerp.
De door te rekenen scenario's als ook de resultaten van de studie werden telkens besproken en afgestemd in een werkgroep waarin Rijkswaterstaat en Waterschap Limburg vertegenwoordigd waren. Datum van overlegmomenten: 16.06.2023 en 20.02.2024. De eerste analyses wijzen uit dat de impact voor opstuwing eerder beperkt is, gezien er ter hoogte van de locatie voor de nieuwe brug meer ruimte is voor water. En dit ook enkel zolang de oude brug nog niet afgebroken is. Na uitvoering van alle werken heeft het nieuwe brugontwerp enkel een gunstig effect inzake waterhuishouding.  
Waarom wordt de fietsoversteek (grondgebied Nederland) niet voorzien als een tunnel   Een tunnel t.h.v. de fietsoversteek wordt niet weerhouden omdat deze gelegen is in overstromingsgebied en omdat de gemeente en provincie in overleg zijn om het noordelijk gelegen dubbelrichtingsfietspad verder door te trekken richting Roosteren.  
Door de meer zuidelijke positie van de brug is er meer geluidsoverlast naar de huizen in de Schillingsstraat.   Er is een geluidsonderzoek uitgevoerd voor toekomstige situatie. De verschuiving van de Pater Sangersbrug in zuidelijke richting zal op Belgisch grondgebied geen verhoging van meer dan 1 dB(A) bedragen ter hoogte van de meest kritische woningen (Schillingstraat). Hierdoor voldoet men aan de oriëntatiegrafiek. Dit betekent dat het effect op de woningen langs de Pater Sangersbrug, ovonde en N78 als te verwaarlozen gekwalificeerd kan worden en geen verder onderzoek naar milderende maatregelen nodig is.  
Waarom geen aparte afslagstrook komende van Dilsen richting brug voor vlotter verkeer?   De verkeersafwikkeling in de toekomstige situatie is onderzocht waaruit blijkt dat de verkeersafwikkeling op de ovonde goed is. Er is geen noodzaak aan een bijkomende afslagstrook op de N78 komende van Dilsen richting Nederland.  
Waarom kan de fietsoversteek t.h.v. de ovonde niet als een fietstunnel uitgevoerd worden? Dat zou veiliger zijn dan de situatie van vandaag.   De fietsoversteek van de N78 t.h.v de ovonde als een ongelijkvloerse oversteek inrichten zou een groot ruimtebeslag met zich meebrengen en de aansluitingen op het lokaal netwerk bemoeilijken. T.o.v. de situatie van vandaag wordt er meer aandacht besteed aan signalisatie en duiding van de voorrangssituatie te t.h.v. de oversteekplaats.  
Suggestie voor vlottere fietsverbinding richting Bleumerpoort.   Deze suggestie is doorvertaald in het ontwerp. Er is rekening gehouden met een vlotte aansluiting tussen Bleumerpoort en de het dienstpad naast de Maas.  

Informarkt Echt-Susteren (25.05.2023)

Vraag   Antwoord  
Kunnen de koningspaarden tijdens uitvoering van de werken en achteraf: kunnen deze op locatie blijven?   Dit zal besproken worden met de partij die de gronden in pacht heeft van Waterleiding Maatschappij Limburg.  
Aandacht voor de oversteek van fietsers waar de aansluiting op de bestaande fietspaden (Nederlandse zijde) dient gemaakt te worden.   De gemeente Echt-Susteren bespreekt met provincie Limburg om het dubbelrichtingsfietspad door te trekken richting Roosteren. De oversteek van de fietser wordt veiliger gemaakt met aandacht voor maatregelen die de snelheid verlagen t.h.v. de oversteek.  
Aandacht voor de oversteek van fietsers t.h.v. de ovonde, bv. extra te signaleren d.m.v. borden of verkeerslichten/ stoplichten voor fietsers, VRI.   Er wordt in het ontwerp voorzien in een duidelijke signalisatie t.h.v. de oversteek.  
Kunnen de landhoofden van de oude brug behouden blijven.   Aan Belgische zijde wordt de omgeving van het landhoofd opgenomen in een omgevingsaanleg die er op gericht is om Maaseik aan de Maas te brengen. Het landhoofd van de oude brug maakt daar geen deel van uit. Ook aan Nederlandse zijde wordt de natuurlijke oever van de Maas maximaal hersteld. De landsaanduidingen en de wapenschilden van de provincies Limburg worden verwerkt in de nieuwe brug.  

Het nieuwe tracé van de brug en de bijhorende weg ligt dicht tegen de woning Schansberg 3. Omwille van deze ligging zijn gesprekken opgestart met de eigenaren. Tussen De Vlaamse Waterweg en de eigenaren van Schansberg 3 is een akkoord tot stand gekomen, waardoor De Vlaamse Waterweg eigenaar is geworden van Schansberg 3. Door deze verwerving is de ligging van de brug (kleine hoekverdraaiing) en het tracé van de weg aangepast. Ook met de eigenaar van Schansberg 5 zijn gesprekken gevoerd.

7.2.2 Vaststellingsprocedure

De gemeente legt het ontwerp-omgevingsplan en de bijbehorende stukken 6 weken ter inzage (artikel 3:11 Awb). Binnen 6 weken vanaf het moment van terinzagelegging van het ontwerp-omgevingsplan kan een ieder zienswijzen inbrengen. Dit kan schriftelijk of mondeling plaatsvinden.

In de [naam nota] bijgevoegd in bijlage XX van deze motivering, zijn de ingekomen zienswijzen samengevat en voorzien van een reactie. Voorliggende motivering is, waar nodig, aangepast naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen.

Hoofdstuk 8 Artikelsgewijze toelichting

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de regels.

Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op de afzonderlijke activiteiten. Dit is van belang in verband met de mogelijkheid om voor alle activiteiten een gerichte motivering te kunnen opvragen.

8.1 Uitwerking in de regels

Vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet (1 januari 2024) worden de 'oude' bestemmingsplannen samen met gedecentraliseerde rijksregels (de 'Bruidsschat') van rechtswege onderdeel van het omgevingsplan. Dit TAM-omgevingsplan voorziet in een wijziging van het omgevingsplan voor de locatie van de Pater Sangersbrug e.o.

Préambule

De regeling vangt aan met een préambule. Deze geeft aan hoe het TAM-omgevingsplan als onderdeel van en in samenhang met de rest van het omgevingsplan gelezen moeten worden. In de préambule wordt ook aangegeven welk hoofdstuk van het omgevingsplan het voorliggende TAM-omgevingsplan betreft.

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Met het geven van een omschrijving wordt voorkomen dat er onduidelijkheid ontstaat over de inhoud van het begrip. Dit komt de uitleg van de regeling ten goede.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Doordat een TAM-omgevingsplan er niet automatisch voor zorgt dat de oude regels op de locatie waarvoor het TAM-omgevingsplan komt te gelden, komen te vervallen, moet een toepassingsbereikbepaling in het plan worden opgenomen waarmee geregeld wordt dat de nieuwe regels voorrang hebben als ze in strijd zijn met de oude regels. Deze regeling is opgenomen in het eerste lid van dit artikel.

In het tweede lid is geregeld dat de regels van de bruidsschat niet van toepassing zijn op de TAM-omgevingsplanlocatie als zij strijdig zijn met de regels van het TAM-omgevingsplan. De uitzondering van paragraaf 22.2.7.3 ziet op de regels over het vergunningvrij bouwen zoals die in artikel 22.36 van het omgevingsplan zijn opgenomen. Deze blijven dus wel in stand.

Het derde lid zorgt ervoor dat de plankaart van het wijzigingsgebied deel uitmaakt van het omgevingsplan. Dit is immers niet automatisch het geval onder de Omgevingswet.

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt uiteengezet hoe bij de toepassing van de regeling wordt gemeten.

Artikel 4 Algemeen gebruiksverbod

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Wanneer een dergelijk verbod niet is opgenomen dan betekent dit dat activiteiten zonder meer mogen worden uitgevoerd en er geen beperkingen voor die activiteit op grond van het omgevingsplan zijn. Alleen het opnemen van locaties met functies is namelijk onvoldoende om het handelen in strijd met die functies te verbieden of vergunningplichtig te maken.

Artikel 5 Aanvraagvereisten

In paragraaf 22.5.2 van de bruidsschat zijn aanvullende aanvraagvereisten opgenomen voor vergunningaanvragen die betrekking hebben op het tijdelijk deel van het omgevingsplan (o.a. binnenplanse afwijkingen uit bestemmingsplannen). Deze aanvullende aanvraagvereisten zijn niet automatisch van toepassing op vergunningplichten voor omgevingsplanactiviteiten die in een TAM-omgevingsplan worden opgenomen. Het TAM-omgevingsplan is immers onderdeel van het nieuwe deel. Door de in dit artikel opgenomen regeling worden de relevante aanvraagvereisten uit de paragraaf van de bruidsschat van overeenkomstige toepassing verklaard op vergunningaanvragen op de locatie van het TAM-omgevingsplan

Verder zijn er nog algemene bepalingen die gelden voor meerdere functies, dan wel een algemene strekking hebben in het derde en vierde hoofdstuk van de regeling opgenomen.

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens het omgevingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

Artikel 18 Algemene bouwregels

Hier zijn algemene regels ten aanzien van bestaande afstanden en andere maten ingeval van strijdigheid met de nieuwe functieregels.

Artikel 19 Algemene gebruiksregels

In deze regels is opgenomen welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig gebruik worden beschouwd.

Artikel 20 Algemene aanduidingsregels

In artikel zijn regels opgenomen, die van toepassing zijn ter plaatse van enkele in het plan opgenomen gebiedsaanduidingen, zoals het Natuurnetwerk Nederland en de vrijwaringszones vanwege de weg. Verder is een regeling opgenomen dat tijdelijke werkterreinen ten behoeve van de realisatie van de brug zijn toegelaten.

Artikel 21 Algemene afwijkingsregels
Deze regels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van dit omgevingsplan ten behoeve van niet ingrijpende gebruiks- en/of bouwactiviteiten. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Artikel 22 Overige regels

Hierin zijn de voorrangsregels, de kwaliteitsregels ingevolge het gemeentelijk kwaliteitsmenu en de parkeerregeling.

Artikel 23 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht voor bouwen en gebruik geregeld.

8.2 Functies en activiteiten

In dit TAM-omgevingsplan zijn de volgende functies en activiteiten geregeld.

Agrarisch

Op de als Agrarisch aangewezen locatie is onder meer agrarisch grondgebruik toegestaan, waaronder mede begrepen de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. De bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Bijbehorende bij de bedrijfswoning mogen zowel binnen het bouwvlak als binnen de aanduiding 'bijgebouwen' worden gerealiseerd. Agrarische bedrijfsgebouwen, mestplaten, hooibergen, mest-/sleuf-/voedersilo's, kuilvoeropslag zijn enkel binnen de aanduiding 'bijgebouwen' toegelaten.

Groen

Binnen deze functie zijn onder meer groenvoorzieningen, paden, waterlopen en waterpartijen toegestaan. Gebouwen zijn alleen toegelaten voor zover het betreft algemeen nutsgebouwen.

Horeca

Met deze functie wordt een bestaand planologisch recht voortgezet. Gebouwen zijn enkel binnen het bouwvlak toegelaten. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen het gehele functievlak worden gebouwd.

Natuur

Deze functie is toegekend aan bestaande natuurgebieden en aan een compensatiegebied. Gebouwen zijn niet toegestaan.

Verkeer

Binnen deze functie zijn de nieuwe brug en de nieuwe provinciale weg opgenomen. Gebouwen zijn niet toegelaten.

Water

Deze functie is opgenomen voor de Maas. Gebouwen zijn niet toegestaan.

Leiding - Ondergronds

Deze functie is opgenomen voor de bestaande rioolwatertransportleiding.

Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 5

De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ en Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn mede aangewezen voor de bescherming vanarcheologische waarden.

Waarde - Cultuurhistorie

Deze functie is gericht op het instandhouden en versterken van het cultuurhistorisch ensemble De Pas en Oevereind.

Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed

Deze functie is gericht op het beschermen en behouden van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit.