Plan: | Swentiboldstraat 2a te Susteren |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1711.OV20240516-OW01 |
In de bebouwing aan de Swentiboldstraat 2/2a te Susteren is een winkelruimte (apotheek) gelegen met bijbehorende (bedrijfs)woning. De locatie staat op het moment leeg en is toe aan een modernisering. Het voornemen is om ter plekke tien nieuwbouw appartementen te realiseren, waarbij de bestaande (bedrijfs)woning behouden blijft.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied
Het realiseren van 10 wooneenheden ter plaatse van onderhavige locatie is niet rechtstreeks toegestaan op grond van het geldende bestemmingsplan 'Centrum Susteren 2016'. In dit bestemmingsplan worden geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden geboden voor de gemeente om het beoogde gebruik alsnog mogelijk te maken. De gemeente heeft kenbaar gemaakt principemedewerking te willen verlenen aan het voornemen.
Er dient buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een projectafwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat, ondanks de strijdigheden met het geldende planologisch-juridische kader, sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Voorliggend document voorziet in de vereist ruimtelijke onderbouwing.
In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Het projectgebied is gelegen aan de Swentiboldstraat 2/2a te (6114 GK) Susteren tussen de Oude Rijksweg Noord en de Feurthstraat. Ter plekke is op de begane grond sprake van een leegstaande commerciële voorziening.
Uitsnede luchtfoto met aanduiding perceelsgrens
Het projectgebied staat kadastraal bekend als gemeente Susteren - sectie D - nummer 5831.
Kadastrale kaart met aanduiding perceelsgrens
De project locatie is gelegen aan de Swentiboldstraat ten noordoosten van het centrumgebied van Susteren. De directe omgeving wordt gekenmerkt door een gemengd gebied met functies zoals bedrijvigheid en wonen. De bebouwing binnen het projectgebied is voorzien van één woning (huisnummer 2) en een winkelfunctie (huisnummer 2) op de begane grond. De woning, waarvan een gedeelte over de winkelfunctie op de begane grond reikt, ligt aan de noordwest zijde van de bebouwing. De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende obliek foto's (bron: Slagboom & Peeters, 25 februari 2021).
Obliek - zuid aanzicht Obliek - noord aanzicht
Het aanzicht vanaf de straat wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's (bron: Google Streetview, 2021).
Streetview 1 Streetview 2
Streetview 3
Het voornemen bestaat om ter plaatse van onderhavige locatie 10 appartementen te realiseren waarbij het bebouwingsoppervlak wordt uitgebreid. Ten behoeve van het bouwproject blijft de bestaande (bedrijfs)woning behouden. In onderstaande figuur is dit nader gevisualiseerd.
Situatietekening bestaand met aanduiding projectgebied/bouwlocatie
Voor het plan is een schetsontwerp vervaardigd. Dit bouwplan wordt inzichtelijk gemaakt in onderstaande afbeelding. Het volledige bouwplan is opgenomen in Bijlage 1.
Situatietekening - nieuw situatie
Bouwtekening - west gevel
Bouwtekening - zuidgevel
Bouwtekening - noord gevel
Bouwtekening - oost gevel
Plattegronden - begane grond en eerste verdieping
Plattegronden - tweede verdieping + dak
Omschrijving
De bebouwing wordt opgewaardeerd ten behoeve van 10 appartementen. De appartementen zijn toegankelijk middels een galerij welke ook bereikbaar is via een lift. De woningen zijn daarmeee levensloopbestendig en geschikt voor onder anderen senioren en starters. Voorts wordt voorzien in een algemene fietsenberging en is elke appartement, naast een keuken, badkamer en toilet, voorzien van minimaal twee slaapkamers, een berging en een balkon. De gevelbekleding bestaat uit onder anderen uit steen- en metselwerk ('hergebruikt metselwerk') en hout. De buitenruimte zal voorzien in totaal 9 parkeerplaatsen.
Ieder nieuwbouwplan gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. Beoordeeld dient te worden of de effecten die optreden vanuit ruimtelijk-visueel oogpunt aanvaardbaar mogen worden bevonden. Gelet op de bestaande situatie is sprake van een dicht bebouwd (centrum) gebied. Voorliggend project voorziet in uitbreiding van de bestaande bebouwing ten behoeve van 10 appartementen middels (gedeeltelijke) sloop en (her)bouw. De ontwikkeling past in de omgeving omdat bestaande bebouwing wordt opgewaardeerd. Omdat er in de huidige situatie bebouwing aanwezig is zal het straatbeeld in dat opzicht lichtelijk wijzigen. Daarnaast gaat het herbouwen en de daarmee gepaarde nieuwe invulling verloedering van de omgeving tegen. Onderhavige projectontwikkeling is een plan die ruimtelijk-visueel aanvaardbaar mag worden geacht.
Bovendien is ten behoeve van onderhavige ontwikkeling een zonnestudie uitgevoerd hetgeen een indicatie weergeeft van de impact van de nieuwe bebouwing in relatie tot de bezonning van omliggende percelen. De zonnestudie is bijgevoegd als Bijlage 2 . Daarnaast is een studie uitgevoerd naar zichtlijnen waarmee inzicht wordt gegeven in de inkijk vanaf onderhavig gebouw richting naburige percelen. Door het toepassen van een hogere balustrade ter plaatse van de galerij van de bovenste woonlaag wordt inkijk richting naburige percelen beperkt. Het onderzoek naar zichtlijnen is bijgevoegd als Bijlage 3 .
Ter plaatse van het projectgebied is het bestemmingsplan 'Centrum Susteren 2016', vastgesteld door de gemeenteraad van Echt-Susteren op 26 mei 2023, van kracht.
Uitsnede bestemmingsplankaart met aanduiding projectgebied
Op grond van dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Centrum - 2' met daarin opgenomen bouwvlak en maatvoeringaanduidingen 'maximum bebouwingspercentage 75%', 'maximum bouwhoogte: 10m' en 'maximum goothoogte: 6m'. Voorts is ter plekke de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' van toepassing.
Volgens de bestemmingsregels binnen de bestemming 'Centrum - 2' zijn diverse functies toegestaan zoals wonen, bedrijven, maatschappelijk en kantoren. Op grond hiervan kan onderhavig gebied gekenmerkt worden als 'gemengd gebied'.
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomend bestemmingen, mede bestemt voor het behoud en bescherming van archeologische waarden van de gronden.
Ter plaatse van de voor 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' aangewezen gronden mogen bouwwerken worden bebouwd, met dien verstande dat de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening gewaarborgd dient te blijven.
Op grond van de bouwregels van het bestemmingsplan mogen gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. De beoogde uitbreiding van voorliggend plan ligt buiten het bouwvlak. In dat kader is het realiseren van onderhavig bouwplan niet direct toegestaan.
Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een projectafwijkingsprocedure. De gemeente Echt-Susteren middels brief d.d. 16 mei 2023 kenbaar gemaakt onder voorwaarden principemedewerking te verlenen. De adviesbrief is bijgevoegd als Bijlage 4 bij voorliggend document.
Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld. Voorliggend document voorziet in de gevraagde ruimtelijke onderbouwing.
Naast het bestemmingsplan 'Centrum Susteren 2016' is het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie Echt-Susteren', vastgesteld door de gemeenteraad op 22 september 2016, van kracht. Op grond van dat bestemmingsplan heeft de locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' en is ter plekke de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorische ensemble feurth' van toepassing. De voor deze aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en versterking van ter plaatse aanwezige cultuurhistorische en oudheidkundig waardevolle elementen (monumenten en karakteristieke bebouwing), patronen (beplantingspatronen, verkavelingen, wegenpatronen, het stedenbouwkundig beeld) en gebieden. In paragraaf X wordt hier verder ingegaan.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsvisie (POVl) en de Omgevingsverordening Limburg 2014/2021 (OvL2014/OvL2021). Voor wat betreft het regionaal beleid wordt ingegaan op de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving en de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022-2025. Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het bestemmingsplan de structuurvisie 'Ontwikkelen met kwaliteit'.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: 'NOVI') vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.
In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:
De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden.
Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen. Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met mede overheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Midden-Limburg aangegeven dat de regio grote opgaven heeft op het gebied van milieu en leefomgevingskwaliteit door de stikstofproblematiek en is er aandacht nodig voor de transitie naar meer duurzaamheid, versterking van de natuur, de leefbaarheid, een goede bereikbaarheid, het dierenwelzijn en de gezondheid voor alle inwoners. Het gaat om een grote transitie van het landelijk gebied waarin de rijksrol noodzakelijk is.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
het project levert geen strijd op met de NOVI, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het project.
Provinciale Staten van Limburg hebben op 12 december 2014 het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In de POL 2014 is de provincie ingedeeld in zoneringen op grond waarvan onderhavige locatie is gelegen in de zone 'overig bebouwd gebied'.
Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met ligging projectgebied
Overig bebouwd gebied
Het 'overig bebouwd gebied' betreft gemengde woon-/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. De provinciale beleidsaccenten binnen deze zone zijn gericht op de transformatie van de regionale woningvoorraad, bereikbaarheid, een balans in voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en de kwaliteit van de leefomgeving.
In onderhavig geval is er ter plaatse van onderhavige locatie sprake van de bestemming Centrum - 2. Vanwege het type planvoornemen is de ontwikkeling, ook vanwege de ligging, aanvaardbaar en passend binnen het provinciale beleid.
Op het moment dat de nieuwe Omgevingswet in werking treedt, dient de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen. De zoneringen op grond van de POVI zijn opgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI is onderhavig projectgebied gelegen in het 'landelijke kern'.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met aanduiding projectgebied
Landelijke kern
De voor 'Landelijke kern' aangewezen zones betreffen de bestaande bebouwing in niet stedelijke gebieden. De provinciale beleidsaccenten binnen deze zone zijn gericht op eerst de kwaliteit van bebouwd gebied op orde maken voordat nieuwe bebouwing wordt toegevoegd. In dit kader betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' OvL2014 met aanduiding projectlocatie
Boringsvrije zone - Roerdalslenk II
Het projectgebied is gelegen in het beschermingsgebied 'Boringsvrije zone Roerdalslenk II'. Binnen dit beschermingsgebied is het verboden:
Bij onderhavig project is geen sprake van bodemingrepen van dergelijke diepte, waardoor het milieubeschermingsgebied 'Roerdalslenk II' geen belemmering vormt voor onderhavig voornemen.
Grondwaterbeschermingsgebied
Voorts is blijkens de kaart 'milieubeschermingsgebieden' van de Omgevingsverordening Limburg 2014 de locatie gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied. De grondwaterbeschermingsgebieden zijn beschermingszones voor de onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening. In de Omgevingsverordening 2014 zijne specifieke regels opgenomen voor de (nieuw)vestiging of uitbreiding van diverse soorten inrichtingen of constructies en voor het (verbod op het) gebruik of vervoer van diverse (schadelijke) stoffen. Grondwaterbeschermingsgebieden zijn tevens kwetsbare gebieden in het kader van de vrijstelling rioleringsverplichting. Bij voorliggend voornemen is echter geen sprake van het realiseren een (bedrijfsmatige) inrichting zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Omdat ook geen sprake is van grondwerken dieper dan 3 meter beneden maaiveld, is voorliggend voornemen niet strijdig met regels omtrent grondwaterbeschermingsgebieden.
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe (provinciale) omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Daartoe hebben Provinciale Staten van Limburg in december 2021 de Omgevingsverordening Limburg 2021 (OvL2021) vastgesteld. In hoofdzaak is de nieuwe OvL2021 een beleidsneutrale omzetting van de OvL2014. Weliswaar is sprake van een aantal gewijzigde onderwerpen. Dit betreft instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
De inwerkingtreding van de OvL2021 zal gelijktijdig met inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan plaatsvinden. Weliswaar worden nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen door de provincie in de geest van de nieuwe OvL2021 beoordeeld. Hoewel het onderwerp wonen ter sprake komt heeft deze instructieregel geen invloed op onderhavig projectontwikkeling.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Onderhavig project betreft het kunnen realiseren van in totaal tien appartementen/woningen. Op basis van jurisprudentie is bepaald dat vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Voorliggend project wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggend project. De ter plekke van onderhavig projectgebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Overige bebouwd gebied' en beschermingsgebied 'Roerdalslenk II' en 'Grondwaterbeschermingsgebied' zijn geen belemmeringen voor het beoogd project. Tevens is de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.
De structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Regionaal had een planperiode van 2014 t/m 2017 maar was tevens een basis voor afspraken op de middellange termijn 2018 tot en met 2023. Uit deze structuurvisie blijk dat regionaal sprake is van het kwetsbaar worden van verschillende segmenten binnen het vastgoed. De gemeenten binnen de regio staan namelijk allemaal voor een lastige opgave waarin leegstand en demografische ontwikkelingen zoals ontgroening en vergrijzing een belangrijke rol spelen. De uitdaging is oplossing te vinden voor de transformatie van bestaand vastgoed die passen binnen de demografische ontwikkelingen.
In de structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving wordt de regio verdeeld in verschillende zones. Onderhavig project valt in een gebied gekenmerkt als 'woon-werkvallei' waarin de regio terughoudend is in de verkoop van eengezinshuurwoningen en juist kwetsbare segmenten aan te pakken door herstructureren en verdunnen. Daarnaast is de verwachting dat het aantal huishoudens binnen de gemeente tot 2023 groeit.
Onderhavig project past binnen het beleid van de gemeente doordat bestaand vastgoed nieuw leven wordt ingeblazen (herstructurering) en door het levensloopbestendig uitvoeren van de woningen inspeelt op de huidige en toekomstige demografische ontwikkelingen.
In de structuurvisie Wonen wordt de koers van de regio Midden-Limburg voor de periode tot en met 2025 uiteengezet. Om in te spelen op de ontwikkelingen zoals ook vermeld onder 4.3.1, zet de regio in algemene zin op:
Onderhavig project past binnen de structuurvisie door koopappartementen te realiseren voor starters en ouderen, sprake is van hergebruik van bestaand vastgoed en levensloopbestendige appartementen gerealiseerd worden.
Onderhavig project sluit aan bij het beleid van de regio omdat er een nieuwe invulling wordt gegeven aan leegstaand en verouderd bestaand vastgoed. Door de sloop/herbouw en het realiseren van levensloopbestendige appartementen wordt bestaand vastgoed opgewaardeerd en speelt onderhavig project in op de demografische ontwikkeling in de regio.
Op 12 december 2012 heeft de gemeenteraad van Echt-Susteren de 'Structuurvisie Echt-Susteren 2012-2025' vastgesteld. Deze visie geeft koers en richting aan de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Echt-Susteren. De structuurvisie gaat ook in op de wijze waarop de gemeente van plan is die voorgenomen ontwikkeling te verwezenlijken.
Voor het stedelijk gebied, waarin onderhavige projectlocatie onderdeel van is, zet de gemeente in op het leefbaarheid houden van de kernen zodat de gemeente een aantrekkelijke gemeente blijft waarin het prettig is om te wonen, werken en recreëren. De ambities zijn:
Onderhavige project sluit uit aan bij de structuurvisie van Echt-Susteren omdat als gevolg van onderhavig plan een leegstaand pand in een gebied gekenmerkt als centrumfunctie wordt opgewaardeerd. Daarmee heeft het project een positieve invloed op de verbetering van de leefbaarheid ter plekke.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige project niet in strijd is met het beleid.
Bij de realisering van een project moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging danwel indien nieuwe verblijfsruimten worden gerealiseerd, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plekke geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Bij de voorbereiding en ontwikkeling van een bestemmingsplan heeft een gemeente een onderzoeksplicht naar verschillende aspecten die bij de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan een rol (kunnen) spelen, waaronder een bodemonderzoek. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro moet de toelichting bij een (ontwerp-) bestemmingsplan ook de inzichten van de uitvoerbaarheid van een plan bevatten.
Analoog hieraan kan de noodzaak van bodemonderzoek zich voordoen bij procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo). Op basis van de onderzoeksresultaten toetst de gemeente voor bestemmingsplannen, dan wel in het kader van de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan of de bodem milieuhygiënisch geschikt is voor de geplande vorm van bodemgebruik.
Met uitzondering van de voorwaarden genoemd in paragraaf 7.2.2 van de Nota Bodembeheer Maas & Roer dient voor een bestemmingswijziging altijd een vooronderzoek conform NEN-5725 uitgevoerd te worden. Indien uit dit vooronderzoek blijkt dat de locatie onverdacht is voor bodemverontreiniging kan de bodemkwaliteitskaart in combinatie met het vooronderzoek als bewijsmiddel dienen.
De bodemkwaliteitskaart in combinatie met een vooronderzoek is géén geldig bewijsmiddel in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen of bestemmingsplanprocedure wanneer uit het vooronderzoek conform NEN-5725 blijkt dat de locatie of een gedeelte van de locatie verdacht is. Dan dient altijd minimaal een verkennend bodemonderzoek conform NEN-5740 uitgevoerd te worden.
Ten behoeve van onderhavig project is een bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. Op grond van dit onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Op grond van bovenstaande kan de bovengrond als klasse AW2000 grond bestempeld worden.
Op grond van bovenstaande kan de ondergrond als klasse AW2000 grond bestempeld worden.
Op basis van het verrichte bodemonderzoek kan gesteld worden dat, ondanks de licht verhoogde concentraties in de grond en grondwater, deze vanuit milieuhygiënsich oogpunt geen belemmeringen voor het gebruik vormen.
Gelet op de uitkomsten van het uitgevoerde bodemonderzoek vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor het project.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.
Onderhavig projectgebied is gelegen aan de Swentiboldstraat en de Feurthstraat alwaar een snelheidsregime van 30 km/u geldt. De project locatie is echter ook gelegen nabij de Oude Rijksweg Noord alwaar een snelheidsregime van 50 km/u geldt. Als gevolg hiervan geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 200 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de weg-as).
Wanneer ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden.
Omdat het projectgebied zich bevindt binnen de wettelijke geluidzone van de Oude Rijksweg Noord kan sprake zijn van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. In het kader van het bouwplan is vanwege het aspect geluid een akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai uitgevoerd. Zulks om te kunnen beoordelen ter plekke sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De rapportage van dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 6.
Verricht akoestisch onderzoek
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op één punt niet voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. In navolgende tabel is de hoogste overschrijding weergegeven.
Op één beoordelingspunt wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Deze gevel wordt echter uitgevoerd als een blinde gevel en wordt dus ook beschouwd als zijnde een “dove gevel” conform artikel 1b, lid 4 van de Wet geluidhinder. Het plan kan dus gerealiseerd worden waarbij geen hogere waarde (conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder) verleent hoeft te worden.
Voor de overige beoordelingspunten/gevels geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Oude Rijksweg Noord de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.
Voorts is in het kader van een goede ruimtelijke ordening de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. De maximaal gecumuleerde waarde bedraagt 64 dB waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'tamelijk slecht'. Om te kunnen spreken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, met een binnenniveau van 33 dB, dient een nader onderzoek uitgevoerd te worden ter bepaling van de geluidwering van de gevel.
In het kader van het bouwplan is aanvullend vanwege het aspect geluid een akoestisch onderzoek naar warmtepompen uitgevoerd. Zulks om de cumulatieve geluidbelasting naar de omgeving te bepalen. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 7. Uit de resultaten van het aanvullend akoestisch onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan alle geluidseisen voor wat betreft de geluidafstraling van het geluid van de warmtepompen naar de omgeving.
In aan nader onderzoek is de geluidswering van uitwendige scheidingsconstructies onderzocht. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8. Uit de resultaten het aanvullend akoestisch onderzoek blijkt dat, met toepassing van de juiste geluidwerende maatregelen, het bouwplan voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit en een aanvaardbaar binneniveau gegarandeerd kan worden.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het beoogde project.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
Gelet op de invulling van het projectgebied en de omgeving, is de omgeving als 'gemengd gebied' te karakteriseren. De VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) gaat in op de toepassing van functiemenging. Daarbij wordt niet gewerkt met richtafstanden maar met een indeling in categorieën van (bedrijfs)activiteiten:
Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de navolgende randvoorwaarden:
Naast bovenstaande randvoorwaarden zijn bij de selectie van activiteiten de volgende criteria gehanteerd:
Op grond van het de bestemming 'Centrum 2' zijn de voor deze aangewezen gronden bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Dat wil zeggen dat in de directe omgeving, op basis van beoordeling middels 'functiemenging' een maximale toelaatbare bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan uit categorie B.
Bedrijven uit de milieucategorie B (onder punt 1) zijn ten alle tijden geschikt voor gemengd gebied omdat deze bedrijvigheid aansluitend kan worden gebouwd aan wooneenheden. In onderhavige situatie zijn derhalve de bedrijfsactiviteiten uit de categorie B (onder punt 2) de maatgevende factor. In dat geval zijn dat bedrijfsactiviteiten met een grootste richtafstand van 10 meter. Gelet op deze afstand, en de afstand van omliggende woningen in de directe omgeving, is onderhavig project niet maatgevend en is geen sprake van hinder/gevaar, of beperkingen voor derden ten opzichte van de bestaande planologische situatie ter plekke.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor het beoogde project.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16
Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan 1.500 tot woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend voornemen voorziet in realisatie van 10 woningen is daarmee dermate kleinschalig, dat het niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Voorts zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.278 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Uitsnede NIBM-tool
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavig project.
In onderhavig geval is sprake van het uitbreiden van een bestaand (beperkt) kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of het project ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen, waarbij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn woningen, ziekenhuizen, scholen, hotels en restaurants. Gelet op de planologische mogelijkheden binnen het bestemmingsplan neemt de personendichtheid als gevolg van voorliggen plan niet significant toe.
Risicovolle bronnen
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavig kwetsbaar object mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de landelijke risicokaart van Atlasleefomgeving geraadpleegd. Op deze kaart is de ligging van de risicobronnen in de directe omgeving van het projectgebied weergegeven.
Uitsnede risicokaart met aanduiding projectgebied
Op basis van de risicokaart is geconstateerd dat de meest nabij gelegen risicovolle bron is gelegen op circa 695 meter afstand, zijnde Gelet op deze afstand kan aangenomen worden dat deze bron geen belemmering vormt.
Situatie projectgebied inzake Bevi / risicovolle inrichtingen
In de nabije omgeving zijn geen risicovolle inrichting gelegen.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Onderhavig projectgebied is gesitueerd op circa 695 meter van het spoortraject tussen Sittard en Roermond waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voorliggend project impliceert een toename van het (potentieel) aantal personen binnen het projectgebied. Sprake is van een kleinschalige ontwikkeling binnen een reeds bestaande bestemming. Een significante toename in het (groeps)risico behoeft niet te worden verwacht. De veiligheidsregio Zuid-Limburg dient in het kader van onderhavig project een advies uit te brengen, waarmee bij uitvoering van het bouwplan rekening dient te worden gehouden.
Transportleidingen gevaarlijke stoffen
Binnen een straal van circa 785 meter rondom het projectgebied is geen sprake van transportleidingen van gevaarlijke stoffen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavig project.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
De Nederlandse wetgeving ten aanzien van archeologische waarden is momenteel aan veranderingen onderhevig. De Monumentenwet 1988 is vanaf 1 juli 2016 deels overgegaan in de Erfgoedwet. De onderdelen over omgevingsrecht uit de Monumentenwet gaan (naar verwachting) in 2022 over naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.
De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van de wetgeving is om het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheersmaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Op grond van deze wetten worden gemeenten verantwoordelijk geacht voor de bescherming van archeologische waarden.
Artikel 9.1 (overgangsrecht omgevingswet) van de Erfgoedwet zegt:
Voormalig artikel 38a: De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (lees: archeologische resten)
Voormalig artikel 41: De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (o.a. gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan) kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van die wet in voldoende mate is vastgesteld.
Ter plaatse van onderhavig projectgebied is op grond van het bestemmingplan 'Centrum Susteren 2016' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' van toepassing. De voor 'Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden gelegen in de historische dorpskern van Susteren dan wel een ander niet beschermd AMK-terrein.
Op grond van de bouwregels van deze bestemming geldt dat bij een bodemverstoring als gevolg van het bouwen dieper is dan 0,40 meter onder maaiveld én de omvang van de bodemingreep groter is dan 100 m² archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
In dat kader wordt opgemerkt dat, gelet op de aanwezige bebouwing en verharding ter plaatse van onderhavige locatie, dat het projectgebied reeds is verstoord. De kans op de aanwezigheid van aanwezige archeologische waarde in de grond is daarmee klein, waardoor archeologisch onderzoek niet nodig wordt geacht.
Ter plaatse van onderhavig projectgebied is op grond van het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie Echt-Susteren de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' van toepassing. De voor Dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding en versterking van de ter plekke aanwezige cultuurhistorische en oudheidkundig waardevolle elementen (monumenten en karakteristieke bebouwing), patronen (verkavelingen, het stedenbouwkundig beeld) en gebieden.
Op grond van de regels van deze bestemming valt de projectlocatie binnen een gebied met functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorische ensemble feurth'. Dat wil zeggen dat bij nieuwe ontwikkelingen de karakteristieken en waarden gerespecteerd dienen te worden.
Belangrijke cultuurhistorische kwaliteiten van Feurth zijn de diversiteit (in type en ouderdom) aan kleinschalige historische bebouwing langs de Feurthstraat als deel van de grote noord-zuid verbindingsweg aan de oostzijde van de Maas en structuurdrager. Belangrijk zijn ook de bijbehorende, plaatselijk nog aanwezige groene tuinen en zuidelijke begrenzing van de tuinen door de oude afwatering.
Onderhavig projectontwikkeling voorziet in (gedeeltelijke) sloop en herbouw van verloederd bestaand en relatief jong vastgoed waarin de bebouwing aan de voorzijde ten opzichte van de bestaande situatie lichtelijk wordt vergroot. Als gevolg van onderhavig plan worden geen aanwezige cultuurhistorische structuren, groene tuinen en/of andere cultuurhistorische kwaliteiten ter plekke aangetast.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het project.
Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. De nieuw te realiseren woningen zullen hierop moeten worden aangesloten. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmeringen voor het bouwplan.
Met betrekking tot onderhavige project dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-richtlijn 'toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381) en is uitgegaan van een gebied gekenmerkt als 'centrum' en 'matig stedelijk'.
Er dient te worden beoordeeld of onderhavig project gevolgen heeft voor de verkeersstructuur, doorstroming, afwikkeling en veiligheid. Vooraleerst worden geen nieuwe in-/uitritten op de openbare weg gerealiseerd. Gebruik kan worden gemaakt van de bestaande ontsluiting van het projectgebied.
In voormalige situatie werd ter plekke van onderhavig projectlocatie een apotheek geëxploiteerd. Op grond van CROW-richtlijn dient voor een apotheek uit te worden gegaan van maximum 108,2 verkeersbewegingen per werkdag etmaal. In de nieuwe situatie is sprake van 10 koopappartementen in de categorie middenhuur. Voor dit woningtype dient te worden uitgegaan van 5,5 voertuigbewegingen per woning. Daarmee is ten gevolge van onderhavige ontwikkeling sprake van circa 55 voertuigbewegingen. In de beoogde situatie neemt het aantal voertuigbewegingen als gevolg van onderhavig plan af. Problemen in de verkeersdoorstroming, -afwikkeling, en/of –veiligheid in dat kader worden niet verwacht.
Ten behoeve van de beoogde projectontwikkeling dient te worden voorzien in afdoende parkeergelegenheid. In de nieuwe situatie is sprake van koopappartementen. In samenspraak met de gemeente Echt-Susteren is bepaald dat de parkeerbehoefte van onderhavige ontwikkeling 14 parkeerplaatsen bedraagt. Initiatiefnemer is voornemens om op eigen terrein 9 parkeerplaatsen te realiseren. Op eigen terrein is niet voldoende ruimte om de overige 5 parkeerplaatsen te realiseren waardoor initiatiefnemer met de gemeente Echt-Susteren is overeengekomen om de overige 5 parkeerplaatsen in de nabijheid van het bouwplan in openbaar gebied te realiseren. Ter realisatie van deze parkeerplaatsen in openbaar gebied, levert initiatiefnemer een financiële bijdrage in het parkeerfonds.
In onderstaande figuur worden de voorziene parkeerplaatsen op eigen terrein gevisualiseerd aangegeven.
Uitsnede situatietekening met bijbehorende parkeergelegenheid
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor onderhavig project
In Nederland liggen grote opgaven voor het waterdomein:
Om aan te geven hoe om te gaan met de uitdagingen van water, ontwikkelt de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027.
Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. De Rijksoverheid werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleid- en beheer doelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2022-2027 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. Hierin geeft de provincie uitwerking aan de in de Omgevingsvisie Limburg opgenomen provinciale belangen op het gebied van water:
De provincie stelt in de Omgevingsvisie Limburg en in het Provinciaal Waterprogramma Limburg de beleidskaders voor het regionale watersysteem. Op grond van het bepaalde in artikel 3.7 van de Omgevingswet zijn de onderdelen van het Provinciaal Waterprogramma die uitvoering geven aan de diverse Europese richtlijnen over water voor het waterschap kaderstellend.
Gelet op de inhoudelijke samenhang binnen het watersysteem en de hiervoor vermelde provinciale belangen is doorwerking van het volledige waterprogramma naar het waterschap noodzakelijk. Hieraan is in de Omgevingsverordening invulling gegeven.
Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Het programma geeft invulling aan het bestuursprogramma uit 2019 en de meerjarenbegroting waarin de koers voor de periode 2021-2025 is uitgezet.
Kort samengevat zijn de belangrijkste speerpunten in het Waterbeheerprogramma:
Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema's. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken zorgt voor een gelijkmatiger afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij, voorkomt dat riolen overstorten en ontlast onze zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte. Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Met de maatregelen worden het liefst meerdere problemen tegelijk opgelost: een integrale aanpak.
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Het waterschap geeft haar advies over de plannen.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige projectgebied wordt hierna uiteengezet.
Het afvalwater als gevolg van onderhavig project zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Echt-Susteren. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het projectgebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering. Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaatadaptief aan te leggen. Het opgevangen hemelwater dient binnen de eigen perceelsgrenzen te worden afgehandeld. Zo kan het hemelwater worden benut voor hergebruik, bijvoorbeeld middels een grijswatercircuit. Overtollig hemelwater dient op eigen terrein te kunnen worden gebufferd om vervolgens in de bodem te infiltreren.
Op 1 april 2019 zijn de nieuwe Beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019 in werking getreden. In deze beleidsregels is vastgelegd dat bergings-/infiltratievoorziening minimaal gedimensioneerd dienen te worden op een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd eens in de 100 jaar gebaseerd op het gemiddelde klimaatscenario 2050.
Voor Midden Limburg geldt bij maatwerk een uitgangspunt van 100 mm per etmaal. Als gevolg van voorliggend project neemt in de nieuwe situatie de hoeveelheid oppervlakte verharding toe. Ten behoeve van de vergunning aanvraag dient inzichtelijk te worden gemaakt hoe wordt omgaan met een hemelwatervoorziening.
Momenteel is circa 428 m² van het projectgebied verhard. Als gevolg van voorliggend project neemt in de hoeveelheid oppervlaktes verharding toe met circa 14 m² tot 442 m². In onderstaande afbeeldingen is dit gevisualiseerd.
Oppervlakte verharding bestaand (428 m²) Oppervlakte verharding nieuw (442 m²)
Gelet op bovenstaande dient de hemelwatervoorziening een capaciteit te hebben van circa 44.2 m³ (442 x 100) en zal geïnfiltreerd worden op eigen terrein. Bij uitwerking van de daadwerkelijke bouwaanvraag zal dit worden verwerkt.
In de hemelwatervoorziening wordt alleen schoon hemelwater opgevangen, waaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.
Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat geen water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor onderhavig projectontwikkeling.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het Natuurnetwerk Nederland geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Het projectgebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), daarnaast zijn volgens de provinciale verordening geen natuurwaarden binnen het projectgebied aanwezig. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is 'Grensmaas'. Dit betreft een Habitatrichtlijngebied en ligt op ca. 3,4 km afstand ten zuidoosten van het projectgebied.
Uitsnede kaart 'natuur' met aanduiding projectgebied
Omdat stikstofemissie mogelijk een effect kan veroorzaken op Natura 2000-gebieden, dient onderzocht te worden of er voor het project een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming nodig is.
Effecten kunnen in beginsel alleen optreden door zogenaamde externe werking, waarbij veranderingen en activiteiten binnen de locatie kunnen leiden tot veranderingen van de milieusituatie in de natuurgebieden. Voor onderhavig planvoornemen betreft het de uitstoot van stikstof als gevolg van de realisatie en het gebruik ervan. Dit betekent dat moet worden beoordeeld of een natuurvergunning is vereist als gevolg van de uitstoot van stikstof tijdens de realisatiefase en het gebruik van de appartementen na de realisatie.
Derhalve is door Aelmans ROM B.V. een stikstofonderzoek uitgevoerd voor zowel de realisatiefase (incl. sloop) en de gebruiksfase. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 9.
Uit de resultaten van het onderzoek naar de invloed van NOx- en NH3-emissie van de realisatie- en gebruiksfase op Natura 2000-gebieden blijkt, dat er als gevolg daarvan in de nieuwe situatie geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden. Een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is derhalve niet nodig.
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet tevens duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is eveneens vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.
In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het projectgebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing zal worden verleend.
Standaard geldt voor het projectgebied de algemene zorgplicht zoals die in Wet natuurbescherming centraal staat (artikel 1.11 Wnb). Dit houdt in dat voorafgaand aan een ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen voor in het wild levende dieren en planten zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met de ontwikkeling en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt ten allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend.
In de huidige situatie is het projectgebied voor een groot deel bebouwd en in gebruik. Er zijn enkele planten of bomen aanwezig binnen het projectgebied. Gelet op het stedelijk karakter en het huidige gebruik- en onderhoud van het groen ligt het niet in de verwachting dat ter plekke beschermde soorten flora en fauna voorkomen. Een nader onderzoek naar de aanwezigheid van mogelijk beschermde soorten wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat. Daarnaast geldt ten behoeve van voorliggend project de volgende duurzaamheidsambities:
De uitvoerbaarheid van het project dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
De gemeente Echt-Susteren sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is dan ook anderszins verzekerd.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
Tussen de gemeente Echt-Susteren en de initiatiefnemer van voorliggende planontwikkeling wordt een overeenkomst gesloten waardoor eventuele voor vergoeding in aanmerking komende planschadeclaims voor rekening komen van initiatiefnemer.
Initiatiefnemer hecht veel waarde aan communicatie met de omgeving. In dat kader is ten behoeve van voorliggend project een omgevingsdialoog met buren in de naaste omgeving. De rapportage van dit dialoog is aan de gemeente toegestuurd. De volgende opmerkingen/vragen zijn er op het plan gekomen.
Vraag / wens / suggestie / bezwaren | Antwoord |
1. Waarom moet het bestemmingsplan gewijzigd worden? | Omdat het bouwplan het bouwvlak van het huidige bestemmingsplan overschrijdt en daarom niet past binnen het huidige bestemmingsplan. |
2. Of de nieuwbouw hetzelfde bouwvlak krijgt als het huidige en of dezelfde funderingen gebruikt worden? | Nee, het nieuwe bouwvlak wordt groter en de bestaande funderingen worden hiervoor niet gebruikt. |
3. Of de galerij aan de achterzijde van het gebouw open is? | Ja, de galerij aan de achterzijde is open en dit is te zien in de doorsnede tekening. |
4. Vanuit het slaapkamerraam van de nieuwe appartementen zou je in de aangrenzende achtertuinen kunnen kijken. | Ja, dat is mogelijk maar er is voldoende bufferruimte tussen slaapkamerraam en achtertuinen. Het gebouw is maximaal richting Swentiboldstraat gepositioneerd. Deze opmerking wordt verder onderzocht gedurende de uitwerking voor omgevingsvergunning. |
5. Wat gaat gebeuren met de bezonning van de binnentuin van het aangrenzende perceel nu de voorgenomen bebouwing hoger wordt dan de huidige bebouwing? | Dit zou alleen even minder zon zijn in de ochtend. Daarnaast wordt er nu ook verder van de erfgrens gebouwd waardoor de extra hoogte (gedeeltelijk) wordt gecompenseerd met de oorspronkelijke hoogte in de erfgrens. |
6. Het aanzicht van de gevels aan de Feurthstraat is nu op tekening een groot grijs vlak, kan dat anders? | De afbeeldingen ogen inderdaad meer grijs. Aan de hand van referenties uit de buurt wordt echter aangetoond dat het gebouw wit zal worden. De afwerking betreft kaleiverf in kleur wit. |
7. Omdat het aantal parkeerplaatsen minder wordt is de vraag of het niet mogelijk is om in een parkeerkelder te voorzien? Aanwezigen vinden het ook vreemd dat met een bijdrage in het Parkeerfonds het is afgedaan en dat dan de omgeving met het probleem blijft zitten. | Deze situatie is niet geschikt voor het voorzien van een parkeerkelder door de beperkte mogelijkheden in afmetingen. Het plan is na de informatie bijeenkomst aangepast met één extra parkeerplaats. Met betrekking tot parkeren zijn er afspraken gemaakt met de gemeente Echt-Susteren en wordt er gebruik gemaakt van de geldende regelgeving. |
8. Het gebouw steekt iets boven de bestaande bebouwing uit, waarom? | Architect geeft aan dat dit juist is, dit heeft te maken met de huidige vereiste verdiepingshoogtes. Door de bovenste laag aan de Feurthstraat te voorzien van een set-back wordt de hoogte op de hoek beperkt tot 2 lagen in het aanzicht. Tevens wordt het balkon op de eerste verdieping t.p.v. deze hoek aan twee zijden geopend waardoor er een extra zichtlijn ontstaat. |
9. Met het nieuwbouwplan zou geen rekening gehouden zijn met de oude kern. | Architect geeft aan hier wel rekening mee gehouden te hebben door de gemetselde gevels met Kaleiverf-kleur wit af te werken, met als omgevingsreferentie de woonhuizen nabij het complex. |
Conclusie
Aanwezigen waren positief gestemd over de architectuur en de voorgestelde materiaalkeuzes. Aandachtspunten zijn de mindere bezonning van één aangrenzend perceel en inkijk in enkele achtertuinen via galerij/slaapkamerraam.
Wat betreft de inkijk in enkele achtertuinen is in het plan rekening gehouden met de benodigde daglichttoetreding en bufferruimte tussen achtergevel en achtertuinen en worden derhalve nader toelicht in voorliggende onderbouwig.
Het voornemen is om aan de Swentiboldstraat 2a te (6114 GK) Susteren 10 appartementen te realiseren middels (gedeeltelijke) sloop en herbouw. De appartementen wordt gesitueerd op de hoek met de Feurthstraat.
Het realiseren van de 10 appartementen is op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan 'Centrum Susteren 2016' niet mogelijk. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een projectafwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat de herontwikkeling op onderhavige locatie niet bezwaarlijk is.
Tegen het project bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:
Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat bij onderhavig project, ondanks strijdigheid met het geldende bestemmingsplan, sprake is van een goede ruimtelijke ordening.