direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hazeldonkse Zandweg 105
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het adres Hazeldonkse Zandweg 105 te Zevenbergen exploiteert initiatiefnemer een glastuinbouwbedrijf. Initiatiefnemer is voornemens om het glastuinbouwbedrijf te vergroten met de percelen gelegen aan de achterzijde van Hazeldonkse Zandweg 99, 101 en 103. De voorziene ontwikkeling betreft het bouwen van kassen voor de teelt van paprika's met een oppervlakte van circa 12 hectare in een gebied dat al grotendeels ligt ingeklemd tussen bestaande kassen.

In reactie op het ingediende principeverzoek van initiatiefnemer heeft het college van Burgemeester en Wethouders aangegeven in principe medewerking te verlenen aan het verzoek, onder de volgende voorwaarden:

  • de afwikkeling van de extra verkeersbewegingen moet voldoende worden onderbouwd;
  • de energiebehoefte van de uitbreiding moet op een duurzame wijze worden opgelost;
  • de ontwikkeling moet voldoende landschappelijk worden ingepast;
  • de goot- en bouwhoogte zoals die in het bestemmingsplan Buitengebied Moerdijk voor glastuinbouw gelden, moeten gehanteerd worden (8, respectievelijk 10 meter);
  • een dialoog is gevoerd met de omgeving, waarvan de resultaten overlegd moeten worden.

Om dit initiatief mogelijk te maken, is een wijziging van het bestemmingsplan nodig. Dit plan voorziet hierin, met inachtneming van bovenstaande voorwaarden.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten zuidoosten van het dorp Zevenbergen, aan de Hazeldonkse Zandweg 105. Onderstaande afbeelding geeft de huidige kassen en de gewenste uitbreiding van de kassen weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0001.png"

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De geldende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan ''Buitengebied Moerdijk''. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Moerdijk op 1 maart 2018.

De gronden gelegen aan de Hazeldonkseweg 105 zijn voorzien van een Agrarische bestemming met de aanduidingen 'bouwvlak' en 'glastuinbouw'. De locatie van de gewenste uitbreiding heeft een agrarische bestemming zonder deze aanduidingen. Het vigerende plan maakt de gewenste uitbreiding derhalve niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0002.png"

1.4 Leeswijzer

In voorliggende toelichting wordt na dit inleidende hoofdstuk in hoofdstuk 2 het plan zelf beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleid dat van toepassing is. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst aan de hand van thema’s als archeologie, verkeer en parkeren, milieu et cetera.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Kwekerij Zeldenrust is gelegen in de Spiepolder en bestaat op dit moment uit een parkeerterrein voor medewerkers en een kantoorgedeelte aan de kant van de Hazeldonkse Zandweg. Daarachter is ca. 12 hectare kassen aanwezig met daar tussenin de centrale voorzieningen zoals waterbassins, de loods voor verwerking en verpakking van de paprika's en de CO2 silo. Het transport van de verpakte paprika's vindt plaats vanuit de loods richting Zuiddijk. Op de Zuiddijk zijn verkeersmaatregelen genomen zodat de vrachtwagens uitsluitend richting de Hazeldonkse Zandweg mogen rijden. Aan de noord-oostzijde van het perceel liggen een weg en een watergang. De weg heeft voor het bedrijf geen functie meer. De watergang is in beheer bij het Waterschap.

Het bedrijf maakt gebruik van het overschot aan CO2 van Air Liquide. Dit wordt opgekocht en met tankwagens naar de ingang aan de Zuiddijk gebracht. Daarwordt het in een silo gepompt. Vanuit de silo wordt het in de kassen gebracht als voedingsstof voor de paprika's.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0003.png"

Het huidige erf gelegen aan de Hazeldonkse Zandweg 105 met ontsluitingen

2.2 Toekomstige situatie

De plannen betreffen het bouwen van kassen voor de teelt van paprika’s in het gebied dat al grotendeels ligt ingeklemd tussen bestaande kassen. De centrale voorzieningen, zoals waterbassins, de loods voor verwerking en verpakking van de paprika’s blijven gesitueerd tussen de kassen op de bestaande locatie aan de Hazeldonkse Zandweg. De plannen zijn om de loods in zuidoostelijke richting uit te breiden. Hiervoor is nog voldoende ruimte aanwezig. Daarmee kan de nieuwe locatie optimaal benut worden voor de bouw van kassen. Optimalisatie wordt ook bereikt door de nokrichting van de kassen zuidwest-noordoost te maken in afwijking van de bestaande kassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0004.png"

Verbeelding plangebied

De bedoeling is om de nieuwe kassen tot aan de watergang te bouwen die achter de kassen loopt. Hierdoor komen de nieuwe kassen een paar meter meer in noordoostelijke richting te liggen dan de bestaande kassen. Van belang is daarbij dat er aan beide zijden van deze watergang een onderhoudsstrook dient te blijven van minimaal 5 meter tot in de insteek van de watergang. Bij het intekenen van het bouwvlak en de landschappelijke inpassing is hiermee rekening gehouden. De watergang die van zuidwest naar noordoost over het plangebied loopt, zal worden gedempt.

Voor de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, zie Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan.

Uit het landschappelijk inpassingsplan blijkt dat er op twee locaties een bijdrage kan worden geleverd aan de landschappelijke versterking:

    • 1. De achterzijde / noordoostelijke zijde van de uitbreiding van de kassen.
    • 2. Een gedeelte van de aangekochte kavel (2056) aan de voorzijde.
    • 3. Voorkant van bedrijf Zeldenrust aab de Hazeldonkse Zandweg
    • 4. Extra kwaliteitsverbetering landschap
      De bedrijven Greenbrothers en Zeldenrust gaan samen een bomenrij langs de Randweg (N389) betalen of zelf gaan laten aanleggen. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het gewenste totale landschapsplan van de Spiepolder. Zie ook de bijlage 'Rekenvoorbeeld kwaliteitsimpuls landschap Hazeldonkse Zandweg - Zevenbergen' bij het landschappelijk inpassingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0006.png"

In het landschappelijk inpassingsplan zijn de volgende landschappelijke en stedenbouwkundige randvoorwaarden voor de uitbreiding van de kassen opgenomen:

    • 1. De voorzijde moet zo veel mogelijk het karakter van het lint versterken, met name in de nabijheid van het beeldbepalende erf op de hoek Hazeldonkse Zandweg en Zuiddijk met traditionele bebouwing en tuin. Op kavel 2056 is een natuurlijke waterbuffer aangelegd ter compensatie van het verharde oppervlak. Tevens worden daar enkele waterbassins aangelegd en deels verplaatst van een locatie tussen de bestaande kassen.
    • 2. Voor de landschappelijke inpassing aan de achterzijde wordt een geschoren haag langs de nieuw te bouwen kassen in het noordoostelijke deel voorgesteld.
    • 3. De bestaande haag van laurierkersen in het zuidoostelijke gedeelte vervangen door een geschoren meidoornhaag.
    • 4. De gedempte sloot wordt gecompenseerd door een verbreding van de Ottervliet.
    • 1. Het bestaande onderhoudspad blijft bestaan.
    • 2. Inrichting aan de voorkant van het bedrijf aan de Hazeldonkse Zandweg met beuken haag en notenbomen (aansluitend op de inrichting bij bedrijf Greenbrothers).

Op onderstaande afbeeldingen zijn de locaties van de landschappelijke inpassing en een uitsnede van de landschappelijke inpassing opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0009.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005. De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt. Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

De drie rijksdoelen zijn in het SVIR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'.

In het SVIR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor het plangebied.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) voorzien in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Dit betreft bijvoorbeeld rijksvaarwegen, rijkswegen en buisleidingen van nationaal belang.

Er zijn geen specifieke regels opgenomen die betrekking hebben op het plangebied.

Conclusie

Voorliggend plan is in overeenstemming met het nationaal beleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO)

De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals:

  • economie;
  • mobiliteit
  • sociale zaken;
  • cultuur;
  • milieu- en natuur.

Voorafgaand aan de structuurvisie is geconcludeerd dat het vigerende ruimtelijke beleid nog steeds actueel is en daarom ongewijzigd blijft. Voorbeelden daarvan zijn:

  • het principe van concentratie van verstedelijking;
  • zorgvuldig ruimtegebruik;
  • het verantwoord omgaan met de natuurlijke basis, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden;
  • het concentratiebeleid voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen.
  • In het provinciaal beleid wordt bij de opgave voor wonen en werken het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied.

De structuurvisie bestaat uit vier delen. Voor dit project zijn deel A en B relevant.

Deel A: Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang.

Deel B: In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling mogelijk gemaakt van een glastuinbouwkas. De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt in het doorgroeigebied glastuinbouw. Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van de Structuurvisie.

3.2.2 Verordening Ruimte / Interim Omgevingsverordening

In de Verordening Ruimte Noord-Brabant is de locatie waar de nieuwe kas is gepland aangewezen als Gemengd Landelijk gebied (gele kleur in afbeelding hieronder) en Doorgroeigebied glastuinbouw (bruine arcering). Het doorgroeigebied geeft aan dat uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven is toegestaan. De blauwe arcering betreft een aanduiding als reserveringsgebied voor waterberging.

In Verordening Ruimte is inmiddels omgezet in de Interim Omgevingsverordening maar voor deze locatie inhoudelijk niet gewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0010.png"

Uitsnede verordening Ruimte Noord-Brabant

Daarnaast gelden de regels uit de Verordeing voor het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit. Als een bestemmingsplan voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, moet zorg worden gedragen voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het betrokken gebied en de naaste omgeving. Daarbij staat het principe van zorgvuldig ruimtegebruik centraal. Tevens wordt een belangenafweging gevraagd, waarbij de gevolgen in beeld worden gebracht voor cultuurhistorische, ecologische, landschappelijke en aardkundige waarden, bodemkwaliteit, waterhuishouding, monumenten en overige ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Er moet worden aangetoond dat de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling past in de omgeving en dat het met de ontwikkeling samenhangende personen- en goederenvervoer goed kan worden afgewikkeld.

De beoogde ruimtelijke ontwikkeling moet gepaard gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied.

Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat:

  • a. het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;

Er is in nauw overleg met de gemeente en de provincie een landschappelijk inpassingsplan opgesteld; zie paragraaf 2.2 en bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan.

  • b. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

Het gehele plangebied wordt zo functioneel mogelijk ingericht, binnen het passend beeld van de directe omgeving. Het plangebied valt binnen het doorgroeigebied glastuinbouw. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat:

  • a. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;
  • b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, passen in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten op het gebied van milieu en volksgezondheid;
  • c. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.

Toetsing

De voorgenomen onwikkeling sluit goed aan bij de aanduiding van het gebied als doorgroeigebied voor glastuinbouw. M.b.t. tot het waterbergend vermogen is voldoende compensatie in het landschappelijk inpassingsplan opgenomen (zie paragraaf 2.2). Ook voorziet dat landschappelijk inpassingsplan in een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. In de voorbereiding van dit bestemmingsplan is dat afgestemd met de provincie Noord-Brabant.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met de provinciale verordening Ruimte.

3.3 Regionaal beleid

Afsprakenkader kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant

Het Afsprakenkader kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant bevat eenduidige afspraken die de regio West-Brabant en de provincie Noord-Brabant gezamenlijk hebben gemaakt met betrekking tot de toepassing van het principe Kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit principe vindt zijn oorsprong in de Structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie Noord-Brabant en de Verordening ruimte.

In het afsprakenkader staat een niet-limitatieve lijst van ontwikkelingen die in categorie 2 vallen. Dit geldt onder andere voor alle glastuinbouwontwikkelingen in vestigingsgebieden en doorgroeigebieden voor glastuinbouw als bedoeld in de Verordening Ruimte tenzij het valt onder categorie 1 (binnen rechtstreekse mogelijkheden geldend bestemmingsplan). Het plangebied is in de Verordening Ruimte aangewezen als doorgroeigebied voor glastuinbouw en de voorgenomen ontwikkeling is niet toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan. De voorliggende uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf wordt derhalve ingedeeld in categorie 2 van het afsprakenkader.

In het afsprakenkader wordt beschreven dat deze categorie ontwikkelingen betreft die een relatief beperkte invloed op de omgeving hebben en (traditioneel) als passend binnen en eigen aan het landelijk gebied worden beschouwd, of in gebieden plaatsvinden die specifiek aangewezen zijn voor bepaalde ontwikkelingen. Bij deze categorie is een goede landschappelijke inpassing van het bouw-, of bestemmingsvlak vereist. Daarmee wordt beoogd om het initiatief in samenhang met de al bestaande situatie en rekening houdend met de kwaliteiten van de omgeving, landschappelijk verantwoord in te passen, zodanig dat de landschappelijke kwaliteit wordt verbeterd. Landschappelijke inpassing vindt plaats op of direct aansluitend aan het bouw-/bestemmingsvlak.

  • De landschappelijke inpassing moet in verhouding zijn met de ruimtelijke ontwikkeling
  • Maatwerk met ruimtelijke onderbouwing
  • Erfinrichtings- / beplantingsplan met minimale maatvoeringen en soortenkeuze (inheemse soorten)
  • Een fysieke investering in het landschap
  • Door middel van een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer wordt de realisatie van het inpassingsplan financieel, juridisch en feitelijk verzekerd. Duurzame instandhouding, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing vormen ook aspecten die in de anterieure overeenkomst worden vastgelegd.

Het landschappelijk inpassingsplan is toegelicht in paragraaf 2.2. De anterieure overeenkomst wordt besproken in paragraaf 6.1. Het uitvoeren van het landschappelijk inpassingsplan is tevens in de planregels vastgelegd door middel van een voorwaardelijke verplichting (zie artikel 3.4.2).

Conclusie

Het plan voldoet aan het afsprakenkader kwaliteitsverbetering van het landschap.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Moerdijk 2030

Op 9 juni 2011 is de Structuurvisie Moerdijk 2030 vastgesteld. In de structuurvisie worden uitspraken gedaan die betrekking hebben op alle ruimtelijk relevante ontwikkelingen, ontwikkelingsmogelijkheden en waarden die aanwezig zijn in de gemeente. Op de kaart behorend bij de structuurvisie zijn daartoe bestaande structuren aangegeven en ontwikkelingsmogelijkheden, toekomstige plannen en wensen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0011.png"

Het plangebied is op de structuurvisiekaart aangeduid als 'behouden en versterken agrarisch gebied', 'doorgroeimogelijkheden glastuinbouw' en 'zoekgebied overige duurzame energie'.

Conform de provinciale Verordening ruimte mogen bestaande bedrijven hier hun bedrijfsactiviteiten voortzetten en onder voorwaarden uitbreiden. De voorwaarden voor uitbreiding houden in dat:

  • rekening wordt gehouden met de ter plaatse van de voorgenomen uitbreiding aanwezige waarden en belangen van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige, milieuhygiënische en recreatieve aard;
  • het bedrijf voordelen op het gebied van duurzaamheid en synergie behaalt.

Conclusie

In deze toelichting is onderbouwd dat aan de eerste voorwaarde is voldaan. De verduurzaming van het bedrijf is verder uitgewerkt in paragraaf 4.10.

3.4.2 Paraplunota's Maatschappij, Economisch Klimaat en Leefomgeving

De gemeente Moerdijk heeft haar ambities voor een duurzame woon-, werk- en leefomgeving vastge-legd in drie paraplunota's. Dit betreffen de 'Paraplunota Maatschappij 2014 – 2030', de 'Paraplunota Leefomgeving 2012 – 2030' en de 'Paraplunota Economisch Klimaat 2012 – 2030'. De paraplunota's functioneren als kapstok voor alle gemeentelijke beleidsnotities. De nota's zorgen voor samenhang in beleid. De uitvoeringsstrategieën in de paraplunota's benoemen de hoofdrichting die wordt ingezet om de doelstellingen te realiseren.

Met de paraplunota's zet Moerdijk nadrukkelijk in op een toekomst in het teken van duurzaamheid. De gemeente wil de mens centraal plaatsen als onderdeel van de samenleving. De samenleving, zo wordt in de paraplunota's gesteld, is een samenspel van aspecten die de mens zelf betreffen, de leefomgeving en bedrijvigheid. De gemeente Moerdijk zet daarbij in op de drie pijlers Maatschappij, Leefomgeving en Economisch-Klimaat.

De paraplunota 'Maatschappij' richt zich op mensen en de omgeving waarin zij met elkaar samenleven. De manier waarop mensen met elkaar samenleven wordt beïnvloedt door de omgeving en andersom. De paraplunota 'Leefomgeving' richt zich op de fysieke leefomgeving en onderscheidt daarin de elementen bodem, water, lucht, grondstoffen, natuur en de samenhang daartussen. Als laatste richt de paraplunota 'Economisch Klimaat' zich op de economie en bedrijvigheid. Economisch Klimaat is het 'klimaat' waarbinnen economische ontwikkeling plaatsvindt. In de paraplunota is de gemeentelijke ambitie geformuleerd om een goed, duurzaam ondernemingsklimaat te bieden en ondernemers te stimuleren om maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Een doelstelling is onder andere dat agrarische ondernemingen en andere bedrijven voldoende passende ruimte krijgen om te ondernemen. Daarbij wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik met het juiste bedrijf op de juiste plek. Een bedrijf moet passen in de omgeving, waarbij oog is voor de effecten van en op omliggende functies. Het voorkomen van overlast op het gebied van milieu, geur en geluid etc., het zorgen voor een veilige werkomgeving en een goede, veilige bereikbaarheid (goederen en personen) maken hier deel van uit. De kwaliteit van de openbare ruimte is daarbij op orde.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreding van de bestaande kassen. De ontwikkeling past binnen de doelstelling om agrarische ondernemingen en andere bedrijven voldoende passende ruimte te geven om te ondernemen. Door de uitvoering van landschappelijke inpassingsmaatregelen wordt rekening gehouden met zorgvuldig ruimtegebruik, de kwaliteit van de openbare ruimte en de fysieke leefomgeving. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met het gestelde in de paraplunota's.

3.4.3 Visie Buitengebied

In de voorbereidingen op het bestemmingsplan Buitengebied dat op 1 maart 2018 is vastgesteld, is een visie op het buitengebied opgesteld. De belangrijkste bouwstenen voor de visie worden gevormd door de Structuurvisie 2030, de Paraplunota’s en het Gebiedsplan buitengebied.

In de visie staat dat de gemeente ruimte wil bieden voor ‘duurzame’ ruimtelijke ontwikkelingen. Daarmee wordt in deze visie bedoeld dat er een goed evenwicht moet zijn tussen ecologische, sociale en economische belangen, ook wel het principe van de drie P’s genoemd: ‘people, planet en profit’.

Agrarische ondernemingen en andere bedrijven moeten voldoende ruimte hebben om te ondernemen (profit). Ondernemen kan, maar altijd rekening houdend en met respect voor de kwaliteiten van landschap, cultuurhistorie en natuur (planet). Tevens dient een goede kwaliteit van de leefomgeving in het buitengebied (gezond, veilig, vrij van hinder) gewaarborgd te zijn. Onderdeel hiervan is dat ondernemers met hun direct omwonenden in gesprek gaan en blijven over ruimtelijke ontwikkelingen (people). Respectvolle omgang en dialoog met elkaar is de basis voor een duurzame ruimtelijke ontwikkeling. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een omgevingsdialoog gevoerd. In paragraaf 6.2 wordt dit verder toegelicht.

De economische kracht van het buitengebied ligt vooral bij de diversiteit aan typen agrarische bedrijvigheid in het buitengebied, waarbij het accent ligt op de agrarische voedselproductie. Ook de daaraan gerelateerde bedrijvigheid draagt bij aan deze diversiteit. De agrarische sector is daardoor beeldbepalend voor het landschap. Binnen het gebied is ruimte voor normale groei en de schaalvergroting van de agrarische bedrijven, mits dit op een duurzame wijze plaatsvindt. De energiebehoefte voor de uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf wordt op duurzame wijze opgelost, zie paragraaf 4.10.

Een belangrijk aandachtspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen vormt de aanwezige infrastructuur. Veel polder- en dijkwegen zijn smal, hetgeen nu soms al leidt tot verkeersonveilige situaties of conflicten tussen verschillende verkeersdeelnemers. Ontwikkelingen moeten niet zorgen voor een toename aan verkeersbelasting op wegen waar dit op basis van de huidige belasting niet wenselijk is. Waar mogelijk kunnen ontwikkelingen bijdragen aan het oplossen van aanwezige knelpunten. De openbare ruimte dient niet belast te worden met parkerende auto’s. Het parkeren moet op eigen erf worden opgelost. Het aspect 'verkeer en parkeren' wordt nader toegelicht in paragraaf 4.9.

De visie op hoofdlijnen is in de visie buitengebied vertaald in een zonering met prioritaire functies. De zonering geeft weer welke functies in het betreffende deelgebied prioritair zijn in de belangenafwegingen bij nieuwe ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0012.png"

Zonering prioritaire functies

De Spiepolder is in de visie buitengebied aangewezen als doorgroeigebied glastuinbouw. Glastuinbouwbedrijven krijgen de ruimte om zich duurzaam te ontwikkelen in deze aangewezen locaties, met aandacht voor een kwalitatief hoogwaardige landschappelijke inpassing.

Voorwaarden zijn volgens de visie:

  • Kwalitatief hoogwaardige landschappelijke inpassing, en
  • Waar mogelijk het leggen van duurzame verbindingen met het industrieterrein Moerdijk i.v.m. hergebruik van CO2.

Dynamisch afwegingskader

De visie buitengebied vormde enerzijds de basis voor het te actualiseren bestemmingsplan buitengebied. Anderzijds vormt het een op zichzelf staand afwegingskader dat kan worden gebruikt bij de beoordeling van ruimtelijke initiatieven. Daarbij heeft het versterken van de ruimtelijke kwaliteit prioriteit. De aard van de vervolgfunctie is daaraan ondergeschikt.

Naast de 'bekende toekomst' wordt er ruimte geboden voor de 'onbekende toekomst'. Dit biedt ruimte voor initiatieven die (net) niet passen in de flexibiliteitsbepalingen van het bestemmingsplan, maar wel een positieve benadering verdienen.

Het dynamisch afwegingskader heeft 5 afwegingsprincipes waaraan getoetst kan worden of het initiatief bijdraagt aan de ontwikkeling van de kwaliteit van het landschap:

a. zonering prioritaire functies;

b. zonering dynamiek-luwte-rust;

c. behoud van de balans;

d. bijdragen aan de kwaliteit van het landschap;

e. invloed op de kwaliteit van de leefomgeving.

Hieronder wordt onderbouwd op welke wijze het initiatief voldoet aan het dynamisch afwegingskader.

a. zonering prioritaire functies

In de Visie buitengebied is een zonering opgenomen ten aanzien van vormen van gebruik die prioritair zijn in de aangewezen gebieden. Dat betekent niet dat andere functies daar taboe zijn, maar wel dat zij de prioritaire functies niet mogen belemmeren. Het plangebied bevindt zich in de zone 'doorgroeigebied glastuinbouw'. De voorgenomen ontwikkeling past derhalve perfect binnen de prioritaire functie.

b. zonering dynamiek-luwte-rust

Een tweede belangrijk ordeningsprincipe voor de kwaliteit en beleving van onze leefomgeving is het onderscheid tussen dynamiek, luwte en rust. Hoge dynamiek in en aan de randen van de meer 'stedelijke' dorpsgebieden, luwte in het open landelijk gebied en absolute rust in de natuur. Graadmeter voor deze afweging is de aard en intensiteit van het gebruik en de daarmee samenhangende aantrekkende werking op personen en verkeer. Functies die veel verkeer genereren kunnen alleen worden toegelaten langs wegen die daarvoor ook geschikt zijn.

In het kader van de zonering dynamiek, luwte, rust heeft de gemeente de wegen onderverdeeld in een aantal categorieën. De Hazeldonkse Zandweg waaraan het plangebied ligt is ingedeeld in een erftoegangsweg type 1. Erftoegangswegen type 1 hebben een ontsluitende functie richting de

gebiedsontsluitingswegen en op deze wegen is enige toename van het verkeer nog goed

te verwerken. De voorgenomen ontwikkeling leidt nauwelijks tot een toename van verkeersbewegingen. Het aspect verkeer is nader beschreven in paragraaf 4.9.

c. behoud van de balans

Ruimtelijke ontwikkelingen worden alleen toegestaan als deze een bijdrage leveren aan de kwaliteit en sociaal-economische ontwikkeling van het buitengebied of gebruik maken van de kwaliteiten van het buitengebied. Initiatiefnemers moeten aantonen welke bijdrage aan de kwaliteiten van het buitengebied de door hen gewenste ontwikkeling levert. Tevens moet inzichtelijk zijn dat de leefbaarheid en het daarvoor benodigde voorzieningenniveau in de kernen niet wordt verstoord.

De voorgenomen ontwikkeling betreft uitbreiding van de kassen van en bestaand glastuinbouwbedrijf. Glastuinbouw is naar zijn aard passend in het buitengebied en uitbreiding van het bedrijf levert een bijdrage aan de sociaal-economische ontwikkeling van het buitengebied. Met de landschappelijke inpassing wordt een bijdrage geleverd aan de landscahppelijke kwaliteiten van het buitengebied. De leefbaarheid en het voorzieningenniveau in de kernen wordt niet verstoord door de ontwikkeling.

d. bijdragen aan de kwaliteit van het landschap

Uitgangspunt van de visie buitengebied is dat ontwikkelingen bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied. Een versterking is een bijdrage aan de kwaliteit en de beleving van het landschap in bredere zin of landschappelijke inpassing van bebouwing.

Om aan de landschapskwaliteit bij te dragen is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt. Het plan is weergegeven in paragraaf 2.2.

e. invloed op de kwaliteit van de leefomgeving

Per initiatief moet nader onderzocht worden welke gevolgen de ontwikkeling heeft op de leefomgeving in brede zin. Er moet ook verslag gedaan worden van de wijze waarop de dialoog met de omgeving heeft plaatsgevonden en op welke wijze de inbreng van de omgeving is betrokken bij de uitwerking van de plannen. De invloed op de kwaliteit van de leefomgeving is verder uitgewerkt in hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk is per milieuaspect uitgewerkt of er negatieve effecten op de omgeving, en welke compenserende maatregelen nodig zijn.

De gevoerde omgevingsdialoog is beschreven in paragraaf 6.2. Hierin worden de resultaten van het overleg met de omwonenden weergegeven. Het overleg heeft ertoe geleid dat de kas goed wordt ingepast onder andere door een groene haag. Daarnaast biedt dit project de mogelijkheid om iets te doen tegen schittering van de kassen. Omwonenden worden tevens gestimuleerd om melding te maken van overlastgevend vrachtverkeer.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het dynamisch afwegingskader uit de Visie buitengebied.

3.4.4 Het Landschapskwaliteitsplan

Uit de visie buitengebied volgt dat er ruimte is voor passende ontwikkelingen in het buitengebied, mits er sprake is van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Belangrijk onderdeel hierbij is de versterking van de kernkwaliteiten van het landschap. Hiertoe is het separate rapport ‘landschapskwaliteitsplan’ uitgewerkt, waarin per landschappelijk deelgebied ontwerprichtlijnen zijn uitgewerkt.

Het landschapskwaliteitsplan beschrijft de onderscheiden kwaliteiten per landschappelijk deelgebied en geeft ontwerprichtlijnen voor de wijze waarop ontwikkelingen hieraan kunnen bijdragen. Volgens het Landschapskwaliteitsplan ligt het plangebied in het landschapstype “Polders in de overgang naar het dekzandlandschap.” Richtlijnen voor het landschap zijn dat het opgaande groen versterkt en behouden wordt, er sprake is van waardevolle (evt. nieuwe) laanbeplanting, zorgvuldige inpassing van grootschalige glastuinbouw en het behoud van oude wegen en driften.

Uitgangspunten voor beplanting en inpassing zijn volgens het landschapskwaliteitsplan:

  • Hoofdboom: Es
  • Boomgaard/hoogstamfruit
  • Houtwallen / bossingels
  • Vermijden van alle soorten coniferen, laurierkersen en exotische planten.

Richtlijnen voor de kavel/erf- inrichting en orientatie zijn:

Patroon van de verkaveling

  • Blok- en strokenverkaveling met afwisselende oriëntatie
  • Grootschalige functies en kleinschalige structuren
  • Minder open landschap

Ontwikkelingsmogelijkheden

  • Geen specifieke groeirichting, afhankelijk van de locatie
  • Geen specifieke verhouding (breedte - diepte) van het erf
  • Passend in het kavelpatroon

Erfinrichting

  • Bebouwing is ondergeschikt aan de groene inrichting
  • Zonder rooilijn
  • Bedrijfsondersteunende functies / buitenopslag landschappelijk inpassen ? Versterken van bestaande groene structuren / laanbeplanting

Karakter

  • Besloten karakter binnen het open landschap
  • Traditionele uitstraling

Ordening en oriëntatie bebouwing

  • Georiënteerd op de lage kade / polderweg
  • Bedrijfsbebouwing op enige afstand van de weg en gesitueerd achter het hoofdgebouw

Ontsluiting

  • Geen eis (een of twee inritten mogelijk)

Conclusie

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, hierin is rekening gehouden met bovenstaande aspecten. Zie paragraaf 2.2 en bijlage Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies.

4.1 Water

4.1.1 Kader

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en is en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, vooral op het gebied van wateroverlast en watertekort.

Kaderrichtlijn water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De KRW geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater.

Waterbeheer 21e eeuw

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatshebben; berging moet binnen het stroomgebied plaatshebben. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

Provinciaal Milieu- en Waterplan

Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. De zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving staat centraal in het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP). De Agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het Provinciaal Milieuplan 2012-2015 en het Provinciaal Waterplan 2010-2015 gaven hieraan de afgelopen jaren invulling. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 integreert de milieu- en de wateropgave. Het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.

Om met de diverse belangen en milieuaspecten te kunnen omgaan, hanteert de provincie in het waterplan de principes van de people-planet-profit-benadering. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare drinkwatervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek(profit) heeft het plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. Bij de derde invalshoek (planet) wordt uitgegaan van water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's hierbij zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van de provinciale watersystemen.

Waterbeheerplan, Keur en legger van Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer – waaronder grondwater – heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.

In de keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  • het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  • de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;
  • de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
  • de toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan.

Bij ontwikkelingen waarbij de toename van het verhard oppervlak 2.000 m² of groter is, wordt er door het waterschap retentie geëist. Uitbreidingen van verhard oppervlak tussen de 2.000 m² en 10.000 m² dienen te voldoen aan de Algemene Regels waterschap Brabantse Delta. Voor uitbreidingen groter dan 10.000 m² geldt sowieso een vergunningplicht. Voor het afkoppelen van verhard oppervlak < 10.000 m² wordt er vanuit het waterschap geen retentie geëist.

4.1.2 Plangebied

A-watergang

De Ottervliet, die achter de percelen loopt, betreft een A-watergang. Van belang is daarbij dat er aan beide zijden van deze watergang een onderhoudsstrook dient te blijven van minimaal 5 meter tot in de insteek van de watergang. Bij het intekenen van het bouwvlak en de landschappelijke inpassing is hiermee rekening gehouden.

Compensatie te dempen sloot

Binnen het plangebied ligt een B-watergang die zal worden gedempt. De bestaande sloten die rond om de nieuwe kas heen lopen blijven behouden. De compensatie is alsvolgt berekend: Compensatie bestaande sloot (insteek tot insteek): (70 m lang x 3 m breed) + (283 m lang x 4 tot 5 m breed) = 1483,5 m2 / circa 2225 m³.

Compensatie zal plaatsvinden door verbreding van de Ottervliet met circa 6 m over een lengte van circa 245 m aan de achterzijde van het kassencomplex.


Retentie

De oppervlakte van de uitbreiding van de kassen bedraagt ca. 12 ha. Retentie is derhalve vereist. In het huidige beleid van de Keur staat beschreven dat de opvang van hemelwater vanaf verhard oppervlak (de kas en eventueel erfverharding) 600 m3 per ha moet bedragen.

Concreet komt dit neer op 7200 m³. Het hemelwater vanuit de retentie moet gedoseerd geloosd worden.Bij 2,3 m diepte is een waterbergend oppervlak van circa 3130 m² nodig. De waterberging wordt aan de voorzijde van het bedrijf uitgevoerd als natuurlijke waterbuffer.

Waterkering

Een gedeelte van de bestaande kassen van Zeldenrust en de daarbij behorende retentievoorzieningen zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat- Waterkering' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' en liggen in het profiel van vrije ruimte (pvvr) van de waterkering over de Zuiddijk. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering en voor voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water, de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering en voor verhardingen, groenvoorzieningen, natuur en landschapselementen.

Watertoets

Bij de voorbereiding van de landschappelijke inpassing en het bestemmingsplan is meerdere malen per e-mail contact gelegd met het Waterschap Brabantse Delta. Het waterschap heeft aangegeven dat er geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen ontwikkeling, mits er tijdig een watervergunning wordt aangevraagd voor dempen/graven van de (gemeentelijke) watergang. Zie ook paragraaf 6.2.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Bodem en grondwaterkwaliteit

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de voorgenomen ontwikkeling.

In dit kader is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 2 Bodemonderzoek. Op basis van het vooronderzoek is het plangebied als “onverdacht” beschouwd. Er zijn geen aanwijzingen dat in het plangebied of in de directe omgeving activiteiten hebben plaatsgevonden waardoor de bodem verontreinigd kan zijn geraakt.

Conclusie

Het aspect bodem en grondwaterkwaliteit levert geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Indien bij een eventuele ontwikkeling van een locatie grond moet worden afgevoerd, dient hierbij rekening te worden gehouden met de hergebruikmogelijkheden op basis van de kwalificatie volgens het Besluit bodemkwaliteit of de bodemkwaliteitskaart.

4.3 Ecologie

4.3.1 Kader

In verband met de uitbreiding van een glastuinbouwbedrijf wordt een planologische procedure doorlopen. In het kader van de planologische procedure is inzicht gewenst in de effecten op natuurwaarden (soortenbescherming en gebiedsbescherming). Hiertoe is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 18 maart 2019 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden tijdens het veldbezoek waren half bewolkt, circa 10°C en een vrij harde wind.

4.3.2 Plangebied

De uitbreidingslocatie ligt ten noordoosten van de Hazeldonkse zandweg en ten noordwesten van de Zuiddijk te Zevenbergen. Het plangebied betreft enkele akkerpercelen die ten tijde van het veldbezoek deels waren omgeploegd. Het terrein wordt aan de noordwest-, zuidwest- en zuidoostzijde begrensd door kassen. Aan de noordoostzijde grenst het plangebied aan een sloot met daarachter akkerpercelen. Het plangebied omvat behalve akkerpercelen een smalle kavelsloot met steile oevers en ten tijde van het veldbezoek circa 5 centimeter water. Daarnaast is langs de rand een grotendeels droogstaande greppel aanwezig. Bebouwing en opgaande beplanting ontbreekt in het plangebied.

De ontwikkelingen bestaan uit de realisatie van een kassencomplex in het plangebied. Bij uitvoering van het plan wordt de vegetatie verwijderd, de watergang en greppel gedempt en de grond vergraven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0013.png"

4.3.3 Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

INVENTARISATIE

Op basis van het veldbezoek blijkt dat het plangebied een zeer beperkte natuurwaarde kent. Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl  (© NDFF - quickscanhulp.nl 25-03-2019 11:41:33) komt naar voren dat in de omgeving van het plangebied (0-1 kilometer) de laatste vijf jaar meerdere beschermde soorten zijn waargenomen. Het gaat vooral om amfibieën, zoogdieren en vogels met jaarrond beschermde nesten. Daarnaast is de beschermde vissoort grote modderkruiper uit de directe omgeving bekend.

Tijdens het veldbezoek zijn in de akkerpercelen en grasranden daartussen plantensoorten als raapzaad, herik, paarse dovenetel, gewone berenklauw, kleine veldkers, ridderzuring en gewone smeerwortel aangetroffen. In de watergang is tijdens het veldbezoek geen watervegetatie aangetroffen. Op de oevers van de watergang was een gemaaide vegetatie met onder meer gele lis en grote lisdodde aanwezig. De aangetroffen soorten duiden op voedselrijke tot zeer voedselrijke omstandigheden. Beschermde plantensoorten zijn niet bekend uit de directe omgeving van het plangebied (Quickscanhulp.nl) en zijn hier ook niet te verwachten door de voedselrijkdom en het intensieve gebruik van de gronden.

Verblijfplaatsen van vleermuizen en jaarrond beschermde nesten van vogels zijn uitgesloten door het ontbreken van bebouwing en bomen in het plangebied. Hooguit vormt het plangebied foerageergebied voor soorten die in open gebieden kunnen foerageren, zoals buizerd, gewone dwergvleermuis en rosse vleermuis.

In het plangebied kunnen enkele algemene akkervogels tot broeden komen als kievit en scholekster. De nesten van deze soorten zijn niet jaarrond beschermd.

In het plangebied zijn tijdens het veldbezoek hazen en sporen van mol aangetroffen. Daarnaast kunnen enkele andere algemene grondgebonden zoogdieren in het plangebied voorkomen, zoals de uit de omgeving bekende soorten veldmuis en huisspitsmuis. Voor deze soorten geldt in de provincie Noord-Brabant bij ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wnb, zodat het aanvragen van een ontheffing niet nodig is.

Door het ontbreken van dekking in de vorm van opgaande beplanting of een ruige (oever)vegetatie, zullen de niet-vrijgestelde kleine marterachtigen bunzing, wezel en hermelijn hooguit incidenteel in het plangebied foerageren. Verblijfplaatsen kunnen worden uitgesloten. Voor de uit de directe omgeving bekende waterspitsmuis (Quickscanhulp.nl) en voor andere niet-vrijgestelde grondgebonden zoogdieren ontbreekt geschikt leefgebied in en direct om het plangebied.

De watergang in het plangebied vormt weinig geschikt voortplantingswater voor amfibieën door het ontbreken van watervegetatie en door de steile oevers waarvan de vegetatie kort wordt afgemaaid. Hooguit zijn lage aantallen van algemene amfibieënsoorten als gewone pad en bruine kikker te verwachten. Voor deze soorten, waarvoor in de provincie Noord-Brabant een vrijstelling geldt van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen, vormt het plangebied ook geen hoogwaardig landbiotoop. Geschikt leefgebied voor niet-vrijgestelde amfibieën ontbreekt in en direct om het plangebied.

De smalle en ondiepe watergang in het plangebied is ongeschikt voor de grote modderkruiper door het ontbreken van een goed ontwikkelde watervegetatie. Bovendien is het de vraag of de watergang wel jaarrond waterhoudend is, aangezien slechts een klein laagje water aanwezig was in de sloot na een periode met veel regen.

Beschermde soorten uit de soortgroepen reptielen en ongewervelden zijn niet binnen het plangebied te verwachten door het ontbreken van geschikt biotoop.

TOETSING

Het plangebied vormt hooguit een klein onderdeel van het foerageergebied van vogels met jaarrond beschermde nesten en vleermuizen. Voor de te verwachten soorten is in de omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief en deels ook veel hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Als gevolg van de ontwikkelingen treden geen negatieve effecten op.

Voor de overige vogels geldt dat , indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van vogels kunnen worden vernietigd of verstoord. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Zo nodig kan voorafgaand aan de werkzaamheden worden vastgesteld of broedvogels aanwezig zijn. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Door het ontbreken van dekking zullen kleine marterachtigen hooguit incidenteel foerageren in het plangebied. Voor deze soorten is in de omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief en bovendien hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Als gevolg van de ontwikkelingen treden geen negatieve effecten op.

Als gevolg van het plan kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en of zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Noord-Brabant. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

4.3.4 Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale Verordening Ruimte.

WET NATUURBESCHERMING

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

NATUURNETWERK NEDERLAND

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Noord-Brabant uitgewerkt in de Verordening Ruime Noord-Brabant. In de omgevingsverordening wordt gesproken over het Natuurnetwerk Brabant (NNB), dat wordt onderverdeeld in gebieden die zijn aangewezen als NNB of als groenblauwe mantel. De groenblauwe mantel vormt de verbinding tussen de ecologische hoofdstructuur en het landelijk gebied.

INVENTARISATIE

Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een in het kader van de Wnb beschermd gebied. Het meest nabijgelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Hollands diep dat gelegen is op ruim 7 km afstand ten noorden van het plangebied. Het plangebied ligt verder niet op en grenst niet aan gronden die in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid zijn aangewezen als NNN. Op ruim 450 meter ten oosten van het plangebied ligt het dichtstbijzijnde NNB-gebied. Gronden die zijn aangewezen als groenblauwe mantel liggen op circa 380 meter ten oosten van het plangebied.

TOETSING

Gezien de grote afstand tot Natura 2000-gebieden zijn als gevolg van het plan hooguit effecten door stikstofdepositie denkbaar. Om te bepalen of sprake is van een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden door de verwarming van de kassen en door de toename van het aantal verkeersbewegingen is een voortoets en Aerius-berekening uitgevoerd. De rekenmethode en resultaten zijn opgenomen in Bijlage 4 Voortoets stikstofdepositie.

De stikstofdepositie in Natura 2000 die wordt veroorzaakt door de bouw en de in gebruik name van de circa 12 hectare glas is berekend met AERIUS Calculator, versie 2019.

Uit die berekeningen volgt dat de stikstofdepositie tijdens de bouwfase 0,00 mol N /ha/jaar bedraagt.


In de bestaande situatie vindt stikstofemissie plaats in de vorm van ammoniakemissie door het agrarische gebruik van het plangebied. Deze emissie veroorzaakt een stikstofdepositie van 0,03 mol N/ha/jaar bedraagt op het Natura 2000 gebied BiesBosch. Op 6 overige Natura 2000 gebieden (Langstraat, Ulvenhoutse Bos, Lingegebied & Diefdijk-Zuid, Loonse en Drunense Duinen & Leemkullen, Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem en Krammer- Volkerak) is de stikstofdepositie 0,01 mol N/ha/ jaar.

Uit de verschilberekening blijkt dat stikstofdepositie van de circa 12 hectare glas gelijk of lager is dan de stikstofdepositie die wordt veroorzaakt door het bestaande gebruik. Op geen enkel habitattype is een depositie berekend hoger dan 0,00 mol N /ha/j.


Uit deze voortoets volgt dat het plan geen significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebieden. Hiermee is de zekerheid verkregen dat dat het plan de natuurlijke kenmerken van de omliggende Natura 2000-gebieden niet zal aantasten.


Omdat in de gebruiksfase wordt gesaldeerd met de bestaande planologisch situatie (het gebruik van het perceel als akkerbouwgrond) is een vergunning nodig op grond van de Wet natuurbescherming om de kas in gebruik te mogen nemen. De vergunning is inmiddels aangevraagd.

In de planregels is opgenomen dat de nieuwe kas pas in gebruik mag worden genomen als de benodigde vergunning Wet natuurbescherming is verleend (zie art. 3.4.1, onder f).

4.3.5 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Bij de planning van de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Nader onderzoek in het kader van de soortenbescherming of gebiedenbescherming (Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid) is niet noodzakelijk.

De planontwikkeling zal per saldo ook geen effecten hebben op het gebied van stikstof in omliggende Natura 2000-gebieden. Omdat er wordt gesaldeerd in de gebruiksfase is hiervoor een vergunning Wnb nodig voorafgaand aan het in gebruik nemen van de kas.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) liggen er zones rond wegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting. Het onderhavige plan ziet op de uitbreiding van kassen en maakt daarmee geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen in de zin van de Wet geluidhinder mogelijk. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is derhalve niet nodig. De toename van het verkeer is gering, maximaal 34 mvt/etmaal ( zie paragraaf 4.9). Deze toename is zo gering dat omliggende geluidgevoelige bebouwing in de zin van de Wet milieubeheer hiervan geen hinder zullen ondervinden.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Emissie ten gevolge van wegverkeer

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

De toename van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van de uitbreiding bedraagt maximaal 34 per etmaal (paragraaf 4.9).

Rekentool

Voor kleinere ruimtelijke plannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool, maart 2019, ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0014.png"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.

Achtergrondniveau

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland 2019. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0015.png"

Uit de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrond- niveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2, PM2.5 en PM10.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0016.png"

Uit deze Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland blijkt dat de huidige concentraties fijn stof (PM10) in het plangebied in het jaar 2019 minder dan 18 µg/m3 bedraagt. Daarmee blijft de concentratie ruim binnen de grenswaarde van 40 µg/m3.

Conclusie

Het voorliggende plan kan gezien worden als een 'nibm-project'. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig. Voorts wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Er worden geen personen blootgesteld aan onacceptabele concentraties luchtvervuiling.

4.5.2 Emissie ten gevolge van ruimteverwarming

De te realiseren kassen emitteren NO2 ten gevolge van ruimteverwarming. Voor glastuinbouw ligt de nibm-grens voor glastuinbouw bij meer dan 2 ha aanleg of uitbreiding. Omdat het hier een uitbreiding van 12 hectare betreft kan niet op voorhand worden gesteld dat het hier een nibm-project betreft. De toelichting bij de Regeling NIBM zegt het volgende over de onderbouwing van de grens van 2 hectare voor glastuinbouw:

“De aanwijzing van verwarmde kassen volgt uit berekeningen van TNO en het RIVM. Uit deze berekeningen volgt dat een kassencomplex van 2 ha (verwarmd of met ruimteverwarming) met een schoorsteen van 7 meter hoog leidt tot een concentratiebijdrage van circa 1.15 - 1.22 µg/m3 en aldus niet de 3% grens overschrijdt.”

Deze berekeningen van TNO en RIVM zijn uitgevoerd met het Nieuw Nationaal Model. Daarbij is uitgegaan van de gemiddelde emissie van NO2 per hectare. Er is dus geen onderscheid gemaakt tussen het type gewasteelt. De fijnstof uitstoot is in het onderzoek niet verdisconteerd. Kassen worden bijna uitsluitend verwarmd met aardgas of propaan-butaan. Hierbij komt geen noemenswaardige hoeveelheid fijnstof vrij.

Op grond van het bovenstaande is een berekening met behulp van Isl3a uitgevoerd naar de verspreiding van NO2. Daarbij is uitgegaan van dezelfde aannames als in bovengenoemde rapport van TNO.

De invoergegevens en berekeningen zijn te vinden in bijlage 6 Verantwoording ISL3a berekening.

Onderstaand zijn twee afbeeldingen van de berekeningen opgenomen. Het betreft een berekening van de toename ten gevolge van de uitbreiding van het kassencomplex met 12 hectare (figuur 1) en een berekening waarbij de effecten van de uitbreiding van het kassencomplex zichtbaar zijn in het achtergrondniveau (figuur 2).

Uit de figuren blijkt dat de bijdrage in de onmiddellijke nabijheid van de uitbreiding maximaal 8 µ/m3 NO2 bedraagt. Buiten een straal van ongeveer 170 meter is dit gedaald tot ongeveer 8 µ/m3 NO2. Het achtergrondniveau van ongeveer 17 µ/m3 NO2 wordt na ongeveer 350 m bereikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0018.png"

Conclusie

De emissie ten gevolge van ruimteverwarming blijft ruim binnen de grenswaarde van 40 µg/m3 en vormt daarmee geen belemmering voor de voorziene ontwikkeling.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

4.6.1 Archeologie

Op de gronden ligt de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 7. Op basis van deze bestemming dient archeologisch onderzoek plaats te vinden indien het werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 200 cm. De bouw van de kassen leidt niet tot grotere bodemroeringen. Ter behoeve van de kas wordt een fundering gerealiseerd. Deze fundering wordt gerealiseerd door middel van enkele grondboringen welke vervolgens met beton gevuld worden.

Daarnaast is er in 2019 voor het plangebied een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in bijlage 3. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden te verwachten zijn. Archeologisch vervolgonderzoek is derhalve niet nodig.

4.6.2 Cultuurhistorie

Op de Cultuurhistoriekaart Moerdijk is aangegeven welke historische elementen binnen de gemeente aanwezig zijn en welk beleidsadvies daaraan is gekoppeld. In het plangebied zijn geen cultuurhistorische gebouwen of andere elementen aanwezig, zie de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0019.png"

Uitsnede Cultuurhistoriekaart Moerdijk

Conclusie

Het initiatief voorziet niet in aantasting van archeologische of cultuurhistorische waarden. Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit initiatief.

4.7 Externe veiligheid

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving.

Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

Risicokaart

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de digitale Risicokaart voor het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0020.png"

Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de volgende bedrijven:

  • ATM, Vlasweg 12 te Moerdijk
  • Shell Nederland Chemie, Chemieweg 25 te Moerdijk
  • de productielocatie van BrabantWater, Koekoeksedijk 2 te Zevenbergen

Daarnaast is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de spoorbaan Roosendaal-Dordrecht.

Binnen het plangebied liggen geen PR10-6 contouren. Als ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden binnen invloedsgebieden van risicobronnen die relevant zijn voor externe veiligheid dan is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. De voorziene ontwikkeling bestaat uit het uitbreiden van het bouwvlak ten behove van de bouw van kassen, het voorziet niet in een significante toename van het groepsrisico.

Uit oogpunt van brandveiligheid is een tweezijdige bereikbaarheid van het perceel noodzakelijk en zal ook aan de achterzijde van het perceel bluswater beschikbaar moeten zijn. Aan beide eisen wordt op de locatie voldaan. De brandweer heeft aangegeven dat dit voldoende is en geen andere maatregelen genomen hoeven te worden.

Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.8 Milieuzonering

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.

In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering (2009)" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld. De milieucategorie leidt in combinatie met een omgevingstype (rustige woonwijk of gemengd gebied) tot een bijbehorende richtafstand. Welke kolom gehanteerd moet worden in dus afhankelijk van de specifieke omgevingssituatie.

Glastuinbouwbedrijven vallen in milieucategorie 3. Hiervoor geldt een richtafstand tot gevoelige functies van 30-50 meter, indien de gronden zijn gelegen gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.9 Verkeer en parkeren

Verkeer

De voorgenomen ontwikkeling zal slechts leiden tot enkele extra verkeersbewegingen naar de loods aan de Zuiddijk. Het transport van de verpakte paprika’s blijft plaatsvinden vanuit de loods centraal op het perceel naar de Zuiddijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0021.png"

Ontsluiting, rode stippellijn is route vrachtverkeer en witte lijn is route personenverkeer

Op de Zuiddijk geldt al een verbod voor vrachtwagens om verder in noordoostelijke richting te rijden. Dat blijft zo. Alle vrachtwagens mogen daarom uitsluitend richting Hazeldonkse Zandweg rijden. Tijdens de omgevingsdialoog is gebleken dat de chauffeurs van het bedrijf zich daar ook goed aan houden.

De bestaande ontsluitingswegen blijven bestaan. De nieuwe kassen worden bereikbaar gemaakt via een interne routing. Er is geen afzonderlijke ontsluiting van de nieuwe kassen noodzakelijk. In het laagseizoen (december–april) werken ongeveer 10 mensen in het bedrijf. In het hoogseizoen verdubbeld dit aantal zich tot ongeveer 20 mensen. Een aantal personeelsleden rijdt samen. In het hoogseizoen moet daarom rekening worden gehouden met ongeveer 30 ritten per dag van het personeel. Tussen maart en november wordt geoogst. De afvoer hiervan gebeurt door gemiddeld twee vrachtauto's per dag, hetgeen resulteert in 4 ritten.

Het bedrijf wordt ongeveer twee keer zo groot. Dit houdt in dat het aantal ritten maximaal verdubbeld. Dit houdt 60 personenautoritten en 8 vrachtautoritten per etmaal in. De verwachting is echter dat dit door een efficiëntere bedrijfsvoering lager zal zijn.

Verkeersafwikkeling

Zoals opgemerkt genereert het voornemen op de werkdagen ongeveer 68 ritten per etmaal. In het drukste uur zijn dit er ongeveer 7 ritten per uur. Dit drukste uur komt overeen met de periode waarin de avondspits plaatsvindt. Het bedrijf wordt voor vrachtverkeer via de Zuiddijk op de N389 en voor personenverkeer direct op de N389 ontsloten. De Zuiddijk is een weg met een beperkte verkeersfunctie. de toename van het verkeer ten gevolge van de uitbreiding is geen probleem. Van de Zuiddijk zijn geen verkeersgegevens beschikbaar. Gelet op de functie van de weg wordt de verkeersintensiteit ingeschat op maximaal 500 mvt/etmaal. De Zuiddijk sluit aan op de provinciale weg N389. Deze weg kent een verkeersintensiteit van ongeveer 9.000 mvt/etmaal (provinciale telgegevens). Op grond van deze verkeersintensiteit is nader onderzoek verricht naar de afwikkeling van het verkeer op deze aansluiting in relatie tot de komst van het initiatief.

Uitgaande van een spitsuur van 10% van de etmaalintensiteit is een toedeling van het verkeer op de aansluiting N389/Zuiddijk gemaakt met behulp van het programma Kalibrero. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0022.png"

Met behulp van de Methode Harders is berekend of de wachttijd voor de maatgevende richtingen acceptabel is, zie Bijlage 5 Berekening Methode Harders. Daarbij zijn de verkeersintensiteiten omgerekend naar pae's (personenauto eenheden). De berekening geeft aan dat de wachttijd voor alle richtingen tijdens het drukste uur maximaal 15 seconden bedraagt en daarmee acceptabel is.

Parkeren

In het laagseizoen (december-april) werken ongeveer 10 mensen in het bedrijf. In het hoogseizoen verdubbeld dit aantal zich tot ongeveer 20 mensen. Een aantal personeelsleden rijdt samen. In het hoogseizoen moet daarom rekening worden gehouden met het parkeren van maximaal 20 personenauto's door personeelsleden.

Zoals uit onderstaande afbeelding blijkt, past dit aantal gemakkelijk op het bestaande parkeerterrein aan de Hazeldonkse Zandweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg105-BP30_0023.png"

Conclusie

De verkeers- en parkeersituatie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Duurzaamheid

Het gasverbruik in 2018 bedraagt ca. 7.300.000 m3. Door de bouw van de kas zal dit ongeveer verdubbelen. Het elektraverbruik bedraagt ca. 650.830 KWh. De energiebehoefte van de uitbreiding moet op een duurzame wijze worden opgelost.

Met betrekking tot duurzaamheid heeft de initiatiefnemer besloten om twee extra warmtekrachtkoppelingen te realiseren. Door middel van een warmtepomp krijgen deze warmtekrachtkoppelingen een significante rendementsverbetering.

De aanwezige warmtekrachtkoppeling (wkk) blijft behouden en voorziet de bestaande kas van energie. De wkk moet tevens gaan voorzien in de CO2 behoefte van het bedrijf. Deze CO2 behoefte kan tevens worden aangevuld door CO2 in te kopen.

Los daarvan blijft het bedrijf in gesprek met de provincie om in de toekomst gebruik te kunnen maken van de restwarmte van industrieterrein Moerdijk. Dit zal op korte termijn nog geen concreet resultaat opleveren, maar indien hier mogelijkheden gaan ontstaan, dan maakt het bedrijf daar graag gebruik van.

Wanneer de restwarmte aansluiting er in de toekomst is, zullen de WKK’s als backup hun nut blijven hebben en wordt de warmtepomp op de retour van de restwarmte leiding aangesloten om laagwaardige warmte op te waarderen en de restwarmte optimaal te benutten.

Daarnaast is het bedrijf voornemens om op de bestaande bedrijfsgebouwen zonnepanelen te plaatsen. Hiermee kan voor een gedeelte in de stroombehoefte worden voorzien.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bij een besluit (zoals een bestemmingsplan) waarbij activiteiten worden mogelijk gemaakt die zijn benoemd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) moet worden beoordeeld of er sprake is van belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu. Hiertoe is een zogenaamde Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 7 Aanmeldnotitie.

Conclusie

De conclusie van de aanmeldnotitie is dat het gezien de aard van het project en de zorgvuldigheid waarmee dit ingepast en gerealiseerd wordt, is uitgesloten dat het project belangrijke nadelige gevolgen met zich meebrengt voor het milieu. De milieugevolgen zijn in hoofdstuk 4 van deze toelichting voldoende in beeld gebracht. Aan de hand van deze uitkomst is er geen aanleiding de uitgebreide m.e.r.-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

Voor de juridische regeling is aangesloten bij het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Moerdijk, vastgesteld door de gemeenteraad op 1 maart 2018.

Voor de landschappelijke inpassing is een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. Daarmee is vastgelegd dat de landschappelijke inpassing dient te worden gerealiseerd, beheerd en in stand gehouden conform het opgestelde landschappelijke inpassingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van het bestemmingsplan zal initiatiefnemer met de gemeente een anterieure overeenkomst sluiten. Door middel van deze overeenkomst is geregeld dat de kosten die verband houden met het bestemmingsplan voor rekening zijn van initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Omgevingsdialoog

Naar aanleiding van de uitbreidingsplannen zijn omwonenden uitgenodigd voor een omgevingsdialoog. Op 17 september 2018 heeft een bewonersbijeenkomst plaatsgevonden. Doel van de bijeenkomst was om de bewoners vroegtijdig te informeren over de uitbreidingsplannen van Zeldenrust. Uit praktische overwegingen werd de bijeenkomst gecombineerd met een informatiebijeenkomst over de uitbreidingsplannen van het bedrijf Greenbrothers, gelegen aan de Hazeldonkse Zandweg 97a. Bij de bijeenkomst konden de bewoners reageren en hun wensen op de initiatieven van de bedrijven duidelijk maken. Met deze opmerkingen is rekening gehouden in het plan, met name in de vorm van een afschermende haag aan de achterzijde van de kassen. Een verslag van de omgevingsdialoog is opgenomen in Bijlage 8.

In het verslag wordt gemeld dat er geen sprake zal zijn van assimilatiebelichting. De bouwplannen voorzien daar ook niet in. Niettemin wil de ondernemer het gebruik van assimilatieverlichting in de toekomst niet uitsluiten. Van lichthinder zal echter geen sprake zijn. De rijksregelgeving zorgt hier namelijk voor voldoende zekerheid dat daarvan geen sprake is, mits de kassen zodanig worden vormgegeven dat het installeren van verduisteringsschermen optimaal mogelijk is, waardoor, bij gebruik van assimilatiebelichting, de maximale verduistering kan worden bereikt.

Om dat zeker te stellen is is hiervoor een afwijking bij omgevingsvergunning opgenomen, mits de effecten daarvan voor de omgeving aanvaardbaar zijn.

Inspraak en vooroverleg

Het plan is van 19 november 2019 tot en met 30 december 2019 ter inzage gelegd in het kader van de inspraak. Gedurende deze zes weken heeft een ieder de gelegenheid gehad om een zienswijze op het plan naar voren te brengen. Gedurende de terinzagelegging zijn geen inspraakreacties ingediend.

Tegelijkertijd is het plan voorgelegd aan diverse instanties in het kader van het vooroverleg. Van de provincie Noord-Brabant en het Waterschap Brabantse Delta is een reactie ontvangen. De provincie verzoekt om artikel 3.2.1. te verwijderen, deze is overbodig. Hieraan is tegemoet gekomen.

De reactie van het Waterschap is opgenomen in Bijlage 9.

Op basis van de reactie van het Waterschap is nader gekeken naar de watercompensatie en waterretentie. Op basis daarvan is de landschappelijke inpassing aangepast, in nauw overleg met het Waterschap. Het Waterschap heeft aangegeven dat de aangepaste versie leidt tot een positief wateradvies. Wel is een watervergunning vereist. Deze wordt in overleg met het Waterschap aangevraagd.