Plan: | De Langeweg 9A |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1709.BG01Langewg9a-BP40 |
Op de locatie De Langeweg 9a is een agrarisch teelt- en verwerkingsbedrijf gevestigd dat zich voornamelijk richt op de teelt van landbouwproducten en op het opslaan, bewerken en transporteren van landbouwproducten.
Ter plaatse is het op 1 maart 2018 vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied Moerdijk' van toepassing (NL.IMRO.1709.Buitengebied-BP40).
Enkele jaren geleden is op het perceel een nieuwe bedrijfswoning gebouwd en is de oude afgebroken. Er is daarnaast extra verharding aangelegd ten behoeve van de bedrijfsvoering, een hekwerk bij de toegang tot het perceel geplaatst en er is gestart met de aanleg van landschappelijke inpassing en natuurvriendelijke oevers. Ook is er een steiger gebouwd, een keerwand en een waterbassin. Tot slot is het bedrijf dusdanig gegroeid dat er ook bedrijfsactiviteiten plaatsvinden buiten het vigerende bouw- en bestemmingsvlak.
Bovengenoemde activiteiten zijn deels binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan, maar zonder de benodigde omgevingsvergunning uitgevoerd. En deels reiken de genoemde activiteiten buiten de kaders van het vigerende bestemmingsplan.
Om die reden is de eigenaar in de weer om de benodigde vergunningen op orde te krijgen. In het verlengde daarvan is het gewenst die onderdelen die niet binnen het vigerende bestemmingsplan passen, in een nieuw bestemmingsplan vast te leggen met een verruimd bestemmingsvlak. Dit nieuwe bestemmingsplan is vervolgens de basis om de benodigde vergunningen op passende wijze te verlenen. Daarbij worden ook de voorwaarden waaronder de ontwikkeling plaats mag vinden nadrukkelijk geborgd.
De locatie ligt langs de N285 in het buitengebied van Moerdijk. Het perceel De Langeweg 9a ligt tussen de kernen Langeweg en Zevenbergen. Zie figuur 1.1.
Figuur 1.1: Projectgebied (bron luchtfoto: Bing maps)
Het vigerende bestemmingsplan voor het perceel Langeweg 9a is het bestemmingsplan 'Buitengebied Moerdijk' van de gemeente Moerdijk (vastgesteld 1 maart 2018. Het bedrijf is in dit bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch aanverwant' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel en opslag agrarische producten'. De omliggende gronden hebben de bestemming Agrarisch (A). De voorzijde van het perceel heeft de bestemming Water (W). Zie figuur 1.2 voor een uitsnede van de plankaart.
Binnen het bestemmingsvlak is een bedrijf t/m categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met maximaal 7.000 m2 bebouwing toegestaan.
Het vigerende bestemmingsplan maakt geen parkeervoorzieningen, bedrijfsactiviteiten, verharding, waterbassins en landschappelijke inpassing buiten het bestemmingsvlak mogelijk.
Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Moerdijk (bron: ruimtelijkeplannen.nl met in rood het projectgebied)
In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven en wordt ingegaan op de aanpassingen op en bij het perceel. In hoofdstuk 3 is de ontwikkeling getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 4 toetst het plan vervolgens aan de relevante milieuaspecten.
In hoofdstuk 5 is een toelichting opgenomen op de juridische wijze waarop de bedrijfsmogelijkheden in een bestemmingsplan worden vastgelegd.
Tot slot worden in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.
De regels, die samen met de verbeelding het juridisch bindende deel van dit bestemmingsplan vormen, volgen na de toelichting.
In de huidige situatie bestaat de oostkant van het perceel uit onbebouwde grond en is het deels verhard. De oude bedrijfswoning is inmiddels afgebroken. Aan de zuid- en oostzijde van de nieuwe woning is een natuurvriendelijke oever aangelegd met een steiger. Tevens is gestart met de aanleg van een waterbassin. Ten noorden van de nieuwe woning is een keerwand gebouwd die in hoogte varieert van 2,7 meter tot 1,2 meter. Bij de toegang van het perceel is, in verband met de eisen van het food defense programma (certificering van het International Food Standards (IFS) en het voedselveiligheidssysteem Globalgap), een toegangshek noodzakelijk. Buiten het bestemmingsvlak vinden aan de noordoostzijde reeds bedrijfsactiviteiten plaats in de vorm van stalling, parkeer- en manoeuvreerruimte en overslag van producten. Voor deze activiteiten buiten het bestemmingsvlak Bedrijf - Agrarisch aanverwant is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.
Figuur 2.1: Luchtfoto situatie 2017 (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)
Context en bedrijfseconomische noodzaak
Het agrarisch teelt- en verwerkingsbedrijf richt zich voornamelijk op de teelt van landbouwproducten en op het opslaan, be- en verwerken van landbouwproducten. Jaarlijks worden middels contractteelt ca. 400 ha knolselderij, 150 ha winterwortels en 50 ha met onder andere koolraap, spinazie, kervel en rode en witte kool ingekocht. Ongeveer de helft van de ingekochte producten wordt bij de telers zelf opgeslagen, gekoeld en verwerkt dan wel rechtstreeks naar de afnemers getransporteerd. De overige producten worden op de locatie De Langeweg 9a verwerkt. Het bedrijf richt zich onder andere op het voorbewerken van verse producten (het wassen, schonen, sorteren, ontkoppen, ontwortelen van groenten en het verpakken hiervan in kisten, dozen, big bags, etc.). De producten worden afgezet naar onder andere drogerijen, saladefabrieken, conservenfabrieken en versmarkten. De firma Sweep heeft met een uitbreiding in 2009 ingespeeld op de toenemende vraag vanuit de markt naar een vers en traceerbaar product en nieuwe bebouwing gerealiseerd.
Er is van oudsher een duidelijke ruimtelijke relatie tussen de firma Sweep en de agrarische bedrijven die de te verwerken en te verhandelen producten leveren. Nagenoeg alle leveranciers van Sweep zijn binnen een straal van 15 kilometer rondom het bedrijf gelegen. Er is dus nadrukkelijk sprake van locatie- en gebiedsgebondenheid.
Door het grondgebonden karakter van deze teeltactiviteiten, door de sterke relatie met nabijgelegen agrarische teeltbedrijven en door de aard van de overige werkzaamheden is het bedrijf sterk aan het landelijk gebied gebonden. Tevens is rondom het bedrijf een landbouwtechnische infrastructuur ontwikkeld (loonbedrijven, agrarische uitzendbureaus ed). Er is sprake van een agribusinesscomplex waarin de firma Sweep een belangrijke rol speelt.
De toegestane oppervlakte uit het vigerende plan, zijnde 7.000 m2 aan gebouwen, is voldoende om de bedrijfsactiviteiten te huisvesten. Voor de dagelijkse activiteiten is echter wel meer niet-overdekte verkeersruimte noodzakelijk (voor parkeren en manoeuvreren, laad- en los apparatuur, tijdelijk plaatsen van containers etc). De landbouwactiviteiten zijn de laatste jaren sterk toegenomen, waardoor meer oppervlakte noodzakelijk is voor machines, hulpmaterialen en overslagactiviteiten.
De activiteiten in de gebouwen worden ook intensiever. Voorheen ging er veel product naar de verwerkende industrie. Door de veranderende markt van meer industriële naar een meer op consumenten gerichte afzetmarkt, zijn er meer kleinere orders met hogere specificaties. De orders zijn veelal exportgericht. Producten dienen in veel gevallen gewassen en gesorteerd te zijn.
De ontwikkeling van het bedrijf heeft het proces doorlopen zoals in de ruimtelijke onderbouwing, die is opgesteld voor de uitbreiding van 2009, is omschreven. Deze ontwikkeling bestaat hieruit dat de firma Sweep heeft ingespeeld op de toenemende vraag vanuit de consumentenmarkt naar een vers en traceerbaar product. Met het oog op voedselveiligheid is een goed ontwikkeld Tracking en Tracing systeem vereist, op basis waarvan het mogelijk is om specifieke informatie over de producten aan afnemers en consumenten te verstrekken. Traceerbaarheid is van groot belang voor de voedselveiligheid en volksgezondheid. In voorkomende gevallen moet een product onmiddellijk uit de markt gehaald kunnen worden.
Traceerbaarheid wordt vereist in alle stadia van productie, verwerking en distributie. De handel, waarbij stromen van verschillende groenten en fruit bijeenkomen en verder worden verhandeld, speelt hierin een centrale rol.
Met het oog hierop is het bedrijf van de firma Sweep ingericht met kleine cellen waar partijen producten onafhankelijk worden opgeslagen en gescheiden van andere partijen worden verwerkt. Het is daarom niet ongestraft mogelijk een gedeelte van het huidige complex in gebruik te nemen voor de voorbewerking van een vers product. Het versproduct wordt geacht een volgend stadium in de voedselketen te hebben bereikt en mag niet meer worden gemengd met het basisproduct. Producten uit de bestaande bedrijfsgebouwen worden als "low care" behandeld en producten uit het nieuw gerealiseerde bedrijfsgebouw krijgen een " high care"-karakter.
Voor het wassen, schonen, sorteren, ontkoppen, ontwortelen van groenten en het verpakken hiervan in kisten, dozen, big bags, etc. is in 2009 een nieuwe bedrijfsruimte gerealiseerd. De andere loodsen zijn steeds minder benut voor de verwerking van het industriële product en steeds meer ten dienste komen te staan als vooropslag voor de versafdeling.
De versafdeling maakt haar aanname, inschatting en onderbouwing zoals gesteld in 2009 meer dan waar. De koers die is uitgezet blijkt de juiste te zijn. De consequentie is wel dat er meer ruimte nodig is om tussenopslag, apparatuur, fust en andere hulpmaterialen te kunnen plaatsen. De gebouwen worden steeds intensiever gebruikt. Inpak- en schoningslijnen worden complexer en groter. Het totale volume aan producten neemt niet eens zo sterk toe, echter de specificaties wel.
Aangezien het totale verwerkte volume niet exponentieel is uitgebreid leidt de ontwikkeling ook niet tot een onevenredige toename van verkeersbewegingen op De Langeweg. Er zijn niet meer vrachtwagens nodig voor het transport; de vrachtwagens gaan met een andere inhoud de weg op.
De arbeidsbehoefte op het bedrijf is toegenomen, hetgeen niet onbelangrijk is voor het lokale arbeidsaanbod. De technische infrastructuur van de bedrijven rondom het bedrijf, die loonwerk- en verzorgingsactiviteiten uitvoeren, krijgen ook een impuls, waardoor de firma Sweep voor de directe omgeving in economische zin een belangrijke pijler is geworden. Zoals al in het rapport uit 2009 is omschreven is de technische infrastructuur voor Zevenbergen op landbouwgebied voor de producten van de firma Sweep uniek te noemen en zorgt voor werkgelegenheid en economische kansen voor de agrarische sector. Om de slagvaardigheid van de firma in deze sterk veranderende markt te kunnen borgen is meer buitenruimte voor bedrijfsactiviteiten nodig.
Gehele of gedeeltelijke verplaatsing van het bedrijf is bedrijfseconomisch niet haalbaar. Daarbij is het van belang dat de bedrijventerreinen in Moerdijk zich niet lenen voor vestiging van agrarische verwerkingsbedrijven, gegeven ook de aard van de transportbewegingen die hiermee samenhangen. Deze nieuwe bedrijventerreinen zijn met name bestemd voor kleinschalige aan het stedelijk gebied gebonden bedrijven. Daarnaast is het bedrijf zoals eerder aangegeven sterk gelieerd aan de agrarische bedrijven en de loonbedrijven in de directe omgeving. Verplaatsing naar een andere locatie is voor de logistiek rondom het bedrijf niet gewenst.
De uitbreiding van het bedrijf van de firma Sweep is noodzakelijk voor de continuïteit en doelmatige bedrijfsvoering van het bedrijf. De nieuwe verharding aan de noordoostzijde van het perceel is noodzakelijk om effectief en doelmatig te werken aan de levering van de gevraagde versproducten. Het gebruik van deze onbebouwde, verharde buitenruimte voor bedrijfsactiviteiten is in strijd met het vigerende bestemmingsplan en hiervoor wordt een herziening van het bestemmingsplan voorbereid. Deze ruimtelijke onderbouwing biedt hiervoor de motivering en grondslag.
Inrichtingsplan
Het bedrijf heeft zich sinds de uitbreiding in 2009 succesvol ontwikkeld. Door de ontwikkeling bleek meer erfruimte noodzakelijk. Zowel voor de logistiek van het bedrijf als voor de kwaliteit van het aanzicht van het bedrijf is het gewenst deze ruimte aan de oostzijde van het bestaande bestemmingsvlak te realiseren.
De overgebleven ruimte aan de oostzijde van het perceel is agrarisch niet meer rendabel.
Het onafhankelijke onderzoek - zoals opgenomen in bijlage 2 - toont aan dat de huidige oppervlakte met agrarisch bestemming niet rendabel te beheren/exploiteren is. De doelmatigheid van dit deel van het perceel wordt als slecht omschreven. Een andere bestemming staat de bestemming agrarisch qua doelmatigheid niet in de weg. Door de gronden te benutten voor een landschappelijke inpassing zal sprake zijn van een verbetering van de omgevingskwaliteit.
De aanpassing van de inrichting betreft de volgende onderdelen:
Deze verkeers- of parkeerruimte wordt gebruikt ten behoeve van het creëren van plaatsen voor het tijdelijke plaatsen van afzetcontainers die door transporteurs worden gebruikt, parkeren, manoeuvreerruimte, op- en overslag en het tijdelijk plaatsen en verplaatsbaar houden van machines, zoals laad- en losapparatuur.
Het bassin is een helofytenfilter, waarmee het water wordt gezuiverd alvorens het weer in de naastgelegen sloot beland. Een locatie elders op het erf is niet mogelijk omdat in dat geval het waterbassin de logistiek op het erf zou belemmeren.
De keerwand dient om de bedrijfswoning van het bedrijf te scheiden. De bedrijfswoning wordt afgeschermd van de bedrijfsbebouwing en het erf maar houdt wel toezicht op de toerit en de dam.
Dit hekwerk bij de toegang wordt vereist door het food defense programma van de certificeringsinstelling IFS. Toegangscontrole wordt tevens als eis gesteld. Voedselproductiefaciliteiten dienen beveiligd te worden tegen opzettelijke besmettingen.
Figuur 2.2: Globale inrichting gewenste situatie
Juridisch planologische aanpassing
De blauwe stippellijn geeft de grens van het huidige bestemmingsvlak aan. Binnen het bestaande bestemmingsvlak zijn het hekwerk bij de toegang en een deel van de keerwand tussen de woning en het bedrijf reeds mogelijk op basis van het huidige bestemmingsplan.
Een uitbreiding van de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bedrijfsgebouwen is op basis van de huidige inzichten en de visie op de bedrijfsontwikkeling niet noodzakelijk. Met het handhaven van de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bedrijfsbebouwing van 7.000 m2 is een verdere uitbreiding van bebouwing niet mogelijk.
Voor het buitenterrein, het waterbassin en het overige deel van de terreinafscheiding is wel een wijziging van de bestemming noodzakelijk (van Agrarisch naar Bedrijf - Agrarisch aanverwant, waarbij ter plaatse de genoemde voorzieningen en een bedrijfsmatig gebruik van de onbebouwde gronden wordt toegestaan. De landschappelijke inpassing dient te worden gewaarborgd: dit kan met een voorwaardelijke verplichting zoals deze ook is opgenomen voor andere initiatieven in het bestemmingsplan Buitengebied Moerdijk. Naast een publiekrechtelijke regeling is met de initiatiefnemer een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten. In de afgesloten anterieure overeenkomst is vastgelegd dat de landschappelijke inpassing binnen 1 jaar na de vaststelling van dit bestemmingsplan wordt aangelegd.
Figuur 2.3: Bestaande en gewenste invulling bestemmingsplan
Ten behoeve van de uitbreiding van het bestemmingsvlak is de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit op basis van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant van toepassing. De ontwikkeling betreft op basis van het Afsprakenkader kwaliteitsverbetering landschap van de West-Brabantse gemeenten een categorie 3 ontwikkeling. Dit betekent dat het perceel goed landschappelijk moet worden ingepast en de basis inspanning dient te worden genormeerd in euro's. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit landschappelijk inpassingsplan is opgenomen in Bijlage 3. Bij het opstellen van het landschappelijke inpassingsplan is het Landschapskwaliteitsplan (onderdeel van de Visie Buitengebied, zie paragraaf 3.4) als leidraad gebruikt.
Bepaling omvang kwaliteitsbijdrage
Basis voor de kwaliteitsbijdrage vormt het Afsprakenkader kwaliteitsverbetering landschap van de regio West-Brabant. Voor categorie 3 ontwikkelingen dient op basis van de Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap de omvang van de kwaliteitsbijdrage berekend te worden. In het Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap is geen specifiek getal opgenomen voor waardevermeerdering van agrarisch aanverwante bedrijven. In de landschapsinvesteringsregeling De Kempen en de Landschapsinvesteringsregeling gemeente Best is dat wel het geval. Daar wordt de waardevermeerdering van een agrarisch verwant bouwvlak gelijk gesteld aan een agrarisch bouwvlak.
In dit geval gaat het om een bestemmingsvlak zonder extra bouwmogelijkheden. De waarde vermeerdering van het perceel bedraagt 15 euro per m2. Dat betekent dat voor deze ontwikkeling met een ontwikkeling van agrarisch onbebouwd naar agrarisch aanverwant zonder bouwmogelijkheden de volgende berekening voor de te leveren kwaliteitsbijdrage wordt gemaakt: 10.394 m2 * 15 euro = 155.910 * basisinspanning 20% = 31.182 euro.
Bij de uitbreiding van het bouwvlak in 2009 is in de ruimtelijke onderbouwing aangegeven dat de firma Sweep zich bereid heeft verklaard aan de oost- en westzijde van het perceel een 5 meter brede beplantingsstrook met opgaande bomen en onderbegroeiing als landschappelijke inpassing aan te leggen. Hetgeen in de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven is nooit kwalitatief uitgewerkt in een beplantingsplan. Om voor een kwalitatief goede landschappelijke inpassing van het gehele perceel te zorgen dat samenhang vertoond is nu een landschappelijke inpassing voor het gehele perceel uitgewerkt. De verplichting uit 2009 is onderdeel van het landschappelijk inpassingsplan, maar niet meegerekend in de kwaliteitsbijdrage die wordt geleverd. De daadwerkelijk te realiseren kwaliteitsbijdrage bedraagt uiteindelijk 35.799 euro (zie Bijlage 3).
Figuur 2.4: Landschappelijke inpassing
De volgende maatregelen worden voorgesteld om het perceel in te passen:
Uitgangspunt voor alle maatregelen is de toepassing van inheems plantmateriaal passend bij de lichte kleigronden (kalkhoudend).
In paragraaf 2.2 is de betekenis van de firma Sweep voor het agribusinesscomplex Zevenbergen beschreven alsmede de noodzaak om bij de huidige bedrijfsvoering gebruik te maken van de buitenruimte voor bedrijfsactiviteiten.
Het huidige bedrijf heeft een ruimtelijke uitstraling naar de omgeving die zeker verbeterd kan worden.
Figuur 2.5: Zijaanzicht Molenweg
Met de uitbreiding van de gronden in gebruik voor de bedrijfsmatige activiteiten (geen extra gebouwen) wordt de positie van het bedrijf en de daaraan gelieerde (landbouw)bedrijven versterkt en kan een inhaalslag op het gebied van ruimtelijke kwaliteit worden gemaakt. Met het oog op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt in een goede landschappelijke inpassing van het bedrijfscomplex voorzien. De extra verharding is gecompenseerd door de aanleg en plaatselijke verbreding van de bestaande watergangen rond het perceel. Hierdoor ontstaan natuurvriendelijke oevers met moerasbeplanting. De toegevoegde verharding aan de achterzijde van het perceel is in de nieuwe situatie niet waarneembaar vanaf de openbare weg. Door een forse landschappelijke inpassing aan de oostzijde wordt een agrarisch aanverwant bedrijf in het buitengebied onttrokken aan het zicht en ontstaat een groener beeld in het buitengebied.
In de volgende hoofdstukken wordt het initiatief verder getoetst aan het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente en wordt een toets aan verschillende omgevingsaspecten uitgevoerd.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen het nu geldende rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is het initiatief getoetst aan het actuele beleidskader.
Met de ontwikkeling zijn geen rijksbelangen in het geding. Op de ladder voor duurzame verstedelijking uit het Besluit ruimtelijke ordening wordt hieronder nader ingegaan.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Ladder duurzame verstedelijking
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder bestaat uit de volgende drie treden:
Trede 1
Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
Trede 2
Indien uit de beschrijving, zoals bedoeld in trede 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
Trede 3
Indien uit de beschrijving, zoals bedoeld in trede 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Toetsing
Los van de vraag of er bij agrarisch aanverwante bedrijven sprake is van een stedelijke ontwikkeling, voldoet de ontwikkeling wel aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Trede 1: Is er een actuele regionale behoefte aan de beoogde ontwikkeling?
De ontwikkeling voorziet in de huidige situatie in de regionale behoefte. Nagenoeg alle leveranciers van Sweep zijn binnen een straal van 15 kilometer rondom het bedrijf gelegen. Voor het optimaliseren van de bedrijfsvoering door extra onoverdekte ruimte voor de bedrijfsvoering te realiseren om zo in de regionale behoefte te kunnen blijven voorzien is uitbreiding van het bestemmingsvlak gewenst.
Trede 2: Kan de actuele regionale behoefte worden opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied?
Door het grondgebonden karakter van de teeltactiviteiten, de sterke relatie met nabijgelegen agrarische teeltbedrijven en door de aard van de overige werkzaamheden is het bedrijf sterk aan het landelijk gebied gebonden. Hierdoor past de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied.
Tevens is verplaatsing van het bedrijf financieel gezien niet aan de orde. In het kader van de eerste herziening van het bestemmingsplan Buitengebied heeft de provincie Noord-Brabant ook aangegeven dat een eis tot bedrijfsverplaatsing in relatie tot dit bedrijf niet op zijn plaats wordt geacht.
Trede 3: Kan een nieuwe locatie worden gevonden die passend multimodaal is ontsloten?
De ontsluiting van het projectgebied is goed. De ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren, de ontwikkeling leidt niet tot toename van verkeer of extra parkeerbehoefte. De ontsluiting staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Conclusie
De ontwikkeling past binnen de beleidskaders van het rijk. De mogelijkheden die de ontwikkeling biedt, voldoen aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Structuurvisie en Verordening ruimte (2017)
De locatie is in de Structuurvisie aangeduid als gemengd landelijk gebied. In de Structuurvisie en verordening wordt geen onderscheid gemaakt tussen agrarisch aanverwante bedrijven en andere niet- agrarische bedrijven. Het bedrijf moet dus in het kader van het provinciaal beleid gezien worden als niet-agrarisch bedrijf. Een bestemmingsplan gelegen in gemengd landelijk gebied kan op basis van artikel 7.10 en artikel 7.11 voorzien in uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie.
7.10 Niet-agrarische functies
7.11 Afwijkende regels voor agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch-verwante bedrijven
Toetsing
Op basis van artikel 7.10 lid 2 en artikel 7.11. lid 3 kan een bestaand agrarisch-verwant bedrijf worden uitgebreid. De voorwaarden van artikel 7.10 lid 1 zijn daarbij van toepassing, waarbij van de maximale oppervlakte maat kan worden afgeweken als voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 7.10 lid 3.
Met betrekking tot de beoogde ontwikkeling kan het volgende worden gezegd:
Artikel 7.10 lid 1:
Artikel 7.10 lid 3:
Conclusie
De provinciale verordening biedt ruimte voor een uitbreiding van 'redelijke omvang'. De voorgestelde omvang wordt als redelijk ten opzichte van de huidige bedrijfsomvang beoordeeld.
Toepassing Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant (2013)
Om de invoering van de kwaliteitsverbetering van het landschap te ondersteunen, heeft de provincie de Handreiking kwaliteitsverbetering van het landschap opgesteld. In het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) zijn afspraken gemaakt over de nadere uitwerking en toepassing van deze regelgeving. In het RRO is besproken dat ruimte moet zijn voor lokaal maatwerk bij gemeenten. In de gemaakte afspraken is tevens een categorisering voorgesteld voor de vereiste kwaliteitsverbetering in relatie tot de impact van een ruimtelijke ontwikkeling.
In dit geval is sprake van een categorie 3 ontwikkeling, waarbij de kwaliteitsverbetering dient te worden genormeerd in euro's (op basis van forfaitaire bedragen).
Toetsing
Ten behoeve van de ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 3. Zoals in paragraaf 2.3 beschreven is de kwaliteitsbijdrage in euro's die wordt geleverd hoger dan de benodigde bijdrage van 31.182 euro. De landschappelijke inpassing die vanuit de uitbreiding van het bedrijf in 2010 nog moet worden gerealiseerd is niet in de berekening van de kwaliteitsbijdrage meegenomen (betreft eerder aangegane verplichtingen).
Met de kwaliteitsverbetering die wordt gerealiseerd wordt voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in paragraaf 3.2. van de Verordening Ruimte.
Met een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan en een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente wordt geborgd dat de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd en in standgehouden.
Structuurvisie Moerdijk 2030
De gemeenteraad heeft op 9 juni 2011 de 'Structuurvisie Moerdijk 2030' vastgesteld. De structuurvisie is van toepassing op het gehele grondgebied van de gemeente Moerdijk. De visie (het wensbeeld) loopt tot 2030. Bij de structuurvisie is een uitvoeringsparagraaf gevoegd. Deze uitvoeringsparagraaf heeft een looptijd tot 2020 en kan iedere twee jaar worden herzien.
Op de structuurvisiekaart is het projectgebied aangewezen als agrarisch gebied. De algemene doelstelling is behoud en versterking van de agrarische functie.
Figuur 3.1: Uitsnede structuurvisie (rode pijl verwijst naar de locatie De Langeweg 9a)
De specifieke opgaven en ontwikkelingen voor het buitengebied zijn op hoofdlijnen:
Toetsing
De ontwikkeling betreft een uitbreiding van het bestemmingsvlak van een bestaand agrarisch aanverwant bedrijf. De uitbreiding wordt voorzien van een goede landschappelijke inpassing, waarmee de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt versterkt. De ontwikkeling past daarmee binnen de opgaven en de hoofdlijnen die de structuurvisie schetst.
Visie Buitengebied (2016)
De in 2016 vastgestelde Visie Buitengebied vormt enerzijds de basis voor het te actualiseren bestemmingsplan Buitengebied. Anderzijds vormt het een op zichzelf staand afwegingskader dat kan worden gebruikt bij de beoordeling van ruimtelijke initiatieven. Het versterken en behouden van de kwaliteit van het buitengebied staat in de visie centraal.
Daarnaast worden er binnen ruime kaders mogelijkheden geboden voor initiatiefnemers om te ontwikkelen en een bijdrage te leveren aan de kwaliteiten van het landschap.
De gemeente wil ruimte bieden voor 'duurzame' ruimtelijke ontwikkelingen. Daarmee wordt in deze visie bedoeld dat er een goed evenwicht moet zijn tussen ecologische, sociale en economische belangen, ook wel het principe van de drie P's genoemd: 'people, planet en profit'.
Agrarische ondernemingen en andere bedrijven moeten voldoende ruimte hebben om te ondernemen (profit). Ondernemen kan, maar altijd rekening houdend en met respect voor de kwaliteiten van landschap, cultuurhistorie en natuur (planet). Tevens dient een goede kwaliteit van de leefomgeving in het buitengebied (gezond, veilig, vrij van hinder) gewaarborgd te zijn. Onderdeel hiervan is dat ondernemers met hun direct omwonenden in gesprek gaan en blijven over ruimtelijke ontwikkelingen (people). Respectvolle omgang en dialoog met elkaar is de basis voor een duurzame ruimtelijke ontwikkeling.
De economische kracht van het buitengebied ligt vooral bij de diversiteit aan typen agrarische bedrijvigheid in het buitengebied, waarbij het accent ligt op de agrarische voedselproductie. Ook de daaraan gerelateerde bedrijvigheid draagt bij aan deze diversiteit.
Voor dergelijke nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wil de gemeente uitgaan van het 'ja, mits'- principe. Bij dit principe zijn deze visie en het dynamisch afwegingskader (zoals opgenomen in hoofdstuk 7 van de visie) leidend in de afweging. Er is ruimte voor passende ontwikkelingen in het buitengebied, mits er sprake is van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling.
Onderdeel van de visie vormen twee separate documenten: de Visie Bebouwingsconcentraties en het - voor de ontwikkeling aan De Langeweg relevante - Landschapskwaliteitsplan.
Landschapskwaliteitsplan
Het landschapskwaliteitsplan beschrijft de onderscheiden kwaliteiten per landschappelijk deelgebied en geeft ontwerprichtlijnen voor de wijze waarop ontwikkelingen hieraan kunnen bijdragen. Daardoor biedt het een handvat voor initiatiefnemers om de kwaliteitsverbetering vorm te geven.
Daartoe zijn in het landschapskwaliteitsplan ontwerprichtlijnen per landschappelijk deelgebied geformuleerd op basis van gebiedskenmerken. Voor het initiatief aan De Langeweg 9a zijn de ontwerprichtlijnen voor de 'polders oostelijk van Zevenbergen' gehanteerd bij het opstellen van de landschappelijke inpassing.
Gebiedsplan Buitengebied
Het in 2015 vastgestelde gebiedsplan voor het buitengebied bevat een visie voor de toekomst, alsmede een dynamische uitvoeringsagenda met een reeks actiepunten, die opgepakt moeten gaan worden om ervoor te zorgen, dat deze toekomstvisie ook concreet in daden wordt omgezet. De visie in dit gebiedsplan vormt de eerste aanzet voor de visie die ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan.
In het gebiedsplan worden geen specifieke kaders aangewezen voor 'ondernemen in het buitengebied'
anders dan de reguliere toetsingskaders voor ruimtelijke ontwikkelingen als het bestemmingsplan buitengebied (en in de toekomst het landschapskwaliteitsplan) en de provinciale Verordening ruimte, en algemeen geldende voorschriften voor het verlenen van vergunningen als de Wabo. Het gemeentelijk beleid is verwoord in beleidsdocumenten als de Paraplunota's Economisch Klimaat, Leefomgeving en Maatschappij.
Paraplunota Economisch Klimaat 2012 - 2030
In 2013 is de Paraplunota Economisch Klimaat 2012 - 2030 vastgesteld. De paraplunota's zorgen ervoor dat er meer samenhang tussen beleid is en er minder beleidsplannen gemaakt worden. Ze zijn bedoeld als kapstok voor alle gemeentelijke beleidsnotities. De gemeentelijke ambities en doelen staan centraal in de paraplunota's. De pijler 'Economisch Klimaat' richt zich op economie en bedrijvigheid. Economisch Klimaat is het 'klimaat' waarbinnen economische ontwikkeling plaatsvindt. Het bedrijfsleven staat aan de lat om economische groei (toegevoegde waarde, werkgelegenheid) te realiseren, de overheid / gemeente creëert hiervoor de randvoorwaarden.
Toetsing
Het bedrijf levert een belangrijke bijdrage aan de teelt, verwerking en handel in agrarische producten in Zevenbergen, speelt een bepalende rol in het agribusinesscomplex en zorgt voor werkgelegenheid en economische kansen voor de agrarische sector. Het bedrijf levert daarmee een toegevoegde waarde op economisch gebied voor het buitengebied en zorgt voor werkgelegenheid.
Buitengebied Moerdijk (vastgesteld 1 maart 2018)
In het nieuwe bestemmingsplan wordt binnen niet-agrarische bedrijven onderscheid gemaakt tussen agrarisch verwante bedrijven (bestemming Bedrijf - Agrarisch aanverwant) en niet-agrarische bedrijven (bestemming Bedrijf). Agrarisch verwante bedrijven verwerken of bewerken agrarische producten of leveren diensten aan agrarische bedrijven (bijv. loonbedrijf, groothandel, etc). Deze bedrijven zijn door de aard van hun bedrijfsvoering (afstanden, materieel, materiaal) in zekere mate gebonden aan het buitengebied.
In de Visie Buitengebied is de keuze gemaakt dat deze bedrijven een passende bestemming krijgen in het bestemmingsplan met beperkte uitbreidingsmogelijkheden (indien er sprake is van legale bedrijfsactiviteiten). Beperkte uitbreidingsmogelijkheden zijn vertaald naar een uitbreiding van de bebouwing met maximaal 15%, overeenkomstig het geldende bestemmingsplan.
Verdere uitbreiding van niet-agrarische bedrijven dan hierboven aangegeven is afweegbaar via het dynamisch afwegingskader uit de Visie Buitengebied.
Toetsing
In dit geval is geen sprake van een toename van de bebouwing maar wel van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. De toename staat in redelijke verhouding tot de omvang van het bestemmingsvlak zoals opgenomen in het vastgestelde bestemmingsplan.
Met ‘kwaliteit centraal’ en het 'dynamisch afwegingskader' kiest de gemeente Moerdijk voor een nieuw ordeningsprincipe op basis waarvan vormen van gebruik in het buitengebied op een nieuwe wijze afgewogen kunnen worden en de blokkades voor innovatie die voortvloeien uit de traditionele scheiding van ‘stedelijke functies’ en ‘buitengebied functies’ vervangen wordt door vijf principes.
Moerdijk is onderverdeeld in vijf deelgebieden, waarbij van ieder gebied de prioritaire functie is bepaald. Het bedrijf is gelegen in de het gebied waar de grondgebonden agrarische landbouw prioritair is. Het bedrijf van de firma Sweep speelt hierin een grote rol. Het betreft een agrarisch aanverwant bedrijf, met een belangrijke relatie met grondgebonden teeltbedrijven in de directe omgeving van het bedrijf (deze bedrijven zijn gelegen binnen een straal van 15 km). Het bedrijf is economisch van groot belang voor de prioritaire agrarische functie. Gehele of gedeeltelijke verplaatsing van het bedrijf is niet haalbaar, mede omdat de bedrijventerreinen in Moerdijk zich niet lenen voor vestiging van agrarische verwerkingsbedrijven, gegeven ook de aard van de transportbewegingen die hiermee samenhangen. Verplaatsing naar een andere locatie is voor de logistiek rondom het bedrijf niet gewenst.
Een tweede belangrijk ordeningsprincipe voor de kwaliteit en beleving van de leefomgeving is het onderscheid tussen dynamiek, luwte en rust. Hoge dynamiek in en aan de randen van de meer ‘stedelijke’ dorpsgebieden, luwte in het open landelijk gebied en absolute rust in de natuur.
Graadmeter voor deze afweging is de aard en intensiteit van het gebruik en de daarmee samenhangende aantrekkende werking op personen en verkeer.
Functies die veel verkeer genereren kunnen alleen worden toegelaten langs wegen die daarvoor ook geschikt zijn. Er is sprake van de ontwikkeling van een bestaande functie. De ontwikkeling zorgt niet voor een toename van overlast naar de omgeving en er zal ook geen sprake zijn van een significante toename van verkeersbewegingen. De luwte in het open landelijk gebied wordt met deze ontwikkeling niet aangetast.
De visie biedt ruimte om op innovatieve wijze ook de traditioneel meer ‘stedelijke’ functies als wonen, werken, voorzieningen, bij te laten dragen aan de kwaliteit en leefbaarheid van het buitengebied. Er gelden daarbij geen taboes, maar de afweging dient wel gebaseerd te zijn op een integrale benadering van stad/dorp en buitengebied, waarbij gewaakt moet worden voor de uitholling van de kwaliteit van de kernen ten gunste van de ontwikkelingsruimte in het buitengebied. Voorkomen moet worden dat de verruiming van de ontwikkelingsmogelijkheden in het buitengebied ten koste gaan van de kwaliteit, leefbaarheid en het voorzieningenniveau in de kernen. Nieuwe functies moeten niet gaan concurreren met functies die normaal in de kernen thuishoren.
Ruimtelijke ontwikkelingen worden alleen toegestaan als deze een bijdrage leveren aan de kwaliteit en sociaaleconomische ontwikkeling van het buitengebied of gebruik maken van de kwaliteiten van het buitengebied. Daarnaast moeten initiatiefnemers aantonen welke bijdrage aan de kwaliteiten van het buitengebied de door hen gewenste ontwikkeling levert.
De activiteiten van de firma Sweep zijn verbonden met de agrarische teeltbedrijven in de omgeving en de activiteiten passen naar aard en schaal niet in de kernen. Van een negatieve invloed op het voorzieningenniveau in de kernen kan dan ook geen sprake zijn.
Het unieke bedrijfsconcept waarbij sprake is van een sterke verbondenheid met de ondernemers in de agrarische sector en met de ondernemers die ondersteunende diensten leveren zorgen ervoor dat het bedrijf zowel van grote economische betekenis is als bijdraagt aan een sterke sociale structuur in het buitengebied. De ontwikkeling levert een bijdrage aan de versterking van de landbouwkwaliteiten van het gebied.
Uitgangspunt is dat ontwikkelingen bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied. Waar het landschap op zich geen vormen van gebruik uitsluit, geldt dit wel voor de wijze waarop het gebruik zich ruimtelijk manifesteert. Anders gezegd het landschap stelt eisen aan de vormgeving van de gewenste functie. Dat geldt enerzijds voor de bebouwing en anderzijds voor de wijze waarop deze landschappelijk wordt ingepast, dan wel een bijdrage levert aan de kwaliteit en de beleving van het landschap in bredere zin. De geformuleerde kernkwaliteiten per landschappelijk
deelgebied in het landschapskwaliteitsplan geven daarvoor de ontwerprichtlijnen aan.
Het bedrijf is gelegen in het deelgebied 'polders ten oosten van Zevenbergen'. Het perceel wordt landschappelijk ingepast en levert een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit. Het landschappelijk inpassingsplan is overeenkomstig de ontwerprichtlijnen opgesteld en is opgenomen in Bijlage 3.
Per initiatief moet nader onderzocht worden welke gevolgen de ontwikkeling heeft op de leefomgeving in brede zin. Hiermee wordt bedoeld dat onderzoek moet plaatsvinden op milieuaspecten zoals externe veiligheid, geluid, bodemkwaliteit, ecologie en archeologie, waterkwaliteit en –kwantiteit en de waterveiligheid. Tevens wordt ermee bedoeld dat inzicht moet worden gegeven in de maatschappelijke aanvaardbaarheid. Er moet verslag gedaan worden van de wijze waarop de dialoog met de omgeving
heeft plaatsgevonden en op welke wijze de inbreng van de omgeving is betrokken bij de uitwerking van de plannen.
In Hoofdstuk 4 zijn de gevolgen van de ontwikkeling voor de omgeving onderzocht. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling. Met de direct aangrenzende grondgebruiker zijn de plannen besproken. Deze heeft aangegeven weliswaar in te kunnen stemmen met de ontwikkeling maar bevreesd te zijn voor bladval en schaduwwerking vanaf de aangrenzende geprojecteerde landschappelijke inpassing. Dit was mede aanleiding om de landschappelijke inpassing niet uit te voeren met hoge bomen maar met een grondwal met struikgewas. Op deze wijze is er sprake van voldoende hoogte en afscherming, zonder dat er op termijn sprake kan zijn van (te) hoge bomen met een negatieve invloed op de opbrengsten van het aangrenzende akkerbouwperceel. De afstand tot en situering van de overige omwonenden is zodanig dat er geen directe effecten te verwachten zijn en er geen noodzaak was voor nader overleg.
Conclusie
Het bieden van uitbreidingsmogelijkheden (zonder toename van de maximale oppervlakte bedrijfsgebouwen) aan een agrarisch aanverwant bedrijf past binnen de visie van de gemeente, mits er sprake is van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit en de landschaps- en cultuurhistorische waarden niet worden aangetast. Het bedrijf wordt landschappelijk ingepast, waarmee aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Het projectgebied wordt ontsloten door de N285 (De Langeweg). Op het erf en in de gebouwen heeft sinds 2009 een verandering van activiteiten plaatsgevonden waardoor de bewerking van producten op het terrein meer ruimte in beslag neemt en de verwerkte producten met andere specificaties worden afgeleverd; het totale volume van de productie heeft echter weinig veranderingen ondergaan. De voorziene ontwikkeling waarbij het vergrote erf positief wordt bestemd leidt daarmee niet tot een relevante of substantiële toename van verkeer. Door de aard van de ontsluiting op de N285 en de huidige verkeersintensiteiten op de N285 zal een eventuele beperkte toename van verkeersbewegingen niet leiden tot negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid.
De firma Sweep moet, conform de uitgangspunten van het gemeentelijke parkeerbeleid, op het eigen erf voorzien in parkeervoorzieningen.
Met de voorziene bedrijfsbestemming van ruim 33.000 m2 en het maximale bebouwingsoppervlak van 7.000 m2 is er meer dan voldoende onbebouwde ruimte voor parkeervoorzieningen. Momenteel wordt een gedeelte van het perceel, het voorterrein direct grenzend aan de N285, gebruikt voor parkeren door werknemers en bezoekers. Uitgaande van parkeerplaatsen van 3 m breed en 5,5 m lang kunnen op het voorterrein ongeveer 18 auto's worden geparkeerd. Op de momenten dat er op het bedrijf sprake is van topdrukte zijn er 12 mensen aan het werk. De parkeervoorziening is daarmee ruim voldoende, ook indien er nog bezoekers aanwezig zijn.
De gemeentelijke Nota Parkeernormen (augustus 2015) hanteert een norm voor arbeidsextensieve bedrijven van 0,7 parkeerplaats per 100 m2 bvo (bruto vloeroppervlakte), uitgaande van 1 arbeidsplaats per 30 - 50 m2 bvo. Aan deze voorwaarde moet in principe worden voldaan indien sprake is van een bouwvoornemen. Daar is hier geen sprake van. De norm is niet zonder meer toepasbaar voor het bedrijf van de firma Sweep aangezien hier sprake is van 1 arbeidskracht per 583 m2 bvo.
De voertuigen voor aan- en afvoer van producten worden meer centraal op het terrein (tijdelijk) geparkeerd.
Met de beoogde ontwikkeling worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh). Ook worden er geen nieuwe gezoneerde wegen mogelijk gemaakt. Hierdoor is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect 'verkeer en parkeren' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek en conclusie
De locatie is gelegen in het buitengebied van Moerdijk en wordt gekenmerkt als een rustig buitengebied. Op de locatie is een agrarisch teelt- en verwerkingsbedrijf gevestigd dat zich voornamelijk richt op de teelt van landbouwproducten en op het opslaan, bewerken en transporteren van landbouwproducten. Op basis van de VNG-publicatie betreft dit een bedrijf uit milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 m in een rustig buitengebied, ten opzichte van gevoelige functies zoals woningen.
Binnen de geldende richtafstand zijn geen bestaande woningen gelegen. Er wordt dan ook voldaan aan de richtafstand. Ook worden er binnen de richtafstand geen nieuwe hindergevoelige functies mogelijk gemaakt.
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de omliggende bestaande woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Uit de risicokaart blijkt dat er in de nabije omgeving van het projectgebied diverse risicobronnen aanwezig zijn. Deze risicobronnen zijn op ruime afstand gelegen, hoofdzakelijk ter plaatse van het industrieterrein Moerdijk. Het invloedsgebied van Shell Nederland Chemie BV is zeer groot en reikt dan ook over het projectgebied. De risicobronnen, waaronder Shell, vormen gelet op de ruime afstand (> 3 km) tussen de risicobronnen en het kleinschalige karakter van de beoogde ontwikkeling geen belemmering.
Meer in de directe omgeving zijn ook enkele risicobronnen aanwezig waaronder een LPG tankstation, een brandstofleiding en het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoortraject Zevenbergschenhoek aansl. - Roosendaal Oost (route 35). Het invloedsgebied van de brandstofleiding en het LPG tankstation reiken niet over het projectgebied. Vanwege het vervoer van giftige stoffen (categorie B en D) geldt voor dit spoortraject een invloedsgebied van > 4 km. Het projectgebied ligt dan ook binnen dit invloedsgebied. De afstand tussen het spoortraject en het projectgebied bedraagt ruim 500 m. Gelet op de ruime afstand en het kleinschalige karakter van de beoogde ontwikkeling waar beperkt sprake is van toename van personen, is de beoogde ontwikkeling niet van invloed op de hoogte van het groepsrisico. Omdat het projectgebied tevens op meer dan 200 m afstand van het spoor ligt hoeven er op basis van het basisnet geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse.
Verantwoording groepsrisico
Vanwege de ligging van het projectgebied binnen het invloedsgebied van de hiervoor beschreven risicobronnen is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Aangezien de ontwikkeling gelet op de afstand en aard en omvang niet van invloed is op de hoogte van het groepsrisico kan worden volstaan met een beperkte verantwoording. Hierbij wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid en bereikbaarheid.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid zegt iets over de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van een risicobron om zich in veiligheid te brengen, indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting.
Ter plaatse zullen hoofdzakelijk zelfredzame personen aanwezig zijn. Het is mogelijk dat er ook minder zelfredzame personen (kinderen/ouderen) aanwezig zijn. In dit geval wordt ervan uitgegaan dat verzorgers/begeleiders deze personen kunnen begeleiden, zodat zij gezamenlijk kunnen vluchten. Dit levert dan ook geen beperkingen op.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. Het projectgebied moet goed bereikbaar zijn, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het projectgebied bereikbaar is.
Het projectgebied wordt ontsloten door De Langeweg (N285) welke in oost en westelijke richting loopt. Tevens is direct tegenover het projectgebied de Pootweg gelegen. Deze weg loopt in zuidelijke richting. Via deze wegen is het projectgebied goed te bereiken en kunnen aanwezigen bij een incident van de bron af vluchten.
Voor wat betreft de fysieke veiligheid kan voorts nog worden opgemerkt dat:
Figuur 4.1: Opstelplaats blusvoorziening
Conclusie
Het plan is niet van invloed op de hoogte van het groepsrisico van de risicobronnen in de omgeving. Daarnaast worden de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid en zelfredzaamheid als voldoende beschouwd. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
Als gevolg van het project is geen sprake van toename in verkeer. Het plan is dan ook niet van invloed op de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel van belang om aan te tonen dat ter plaatse aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De maatgevende weg betreft De Langeweg (N285), welke direct langs het projectgebied loopt. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat zowel in 2015 als in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen.
Hierdoor is er ter plaatste van het projectgebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Toetsing en conclusie
In 2008 is bodemonderzoek uitgevoerd in het kader van de nieuwe woning en de uitbreiding van een loods. Hierin is geconcludeerd dat de locatie onverdacht is. Aangezien sprake is van een onverdachte locatie worden ter plaatse geen bodemverontreinigingen verwacht. Tevens is ter plaatse geen bodemgevoelige functie beoogd waar personen langdurig verblijven. Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Normstelling en beleid
Op basis van de Erfgoedwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het gemeentelijke erfgoedbeleid uitgewerkt. Dit bestaat uit vier onderdelen die gezamenlijk op 18 december 2014 zijn vastgesteld door de gemeenteraad:
De kaarten zijn de verbeelding, de verordening bevat de regelgeving en in het uitvoeringskader staat beschreven hoe de gemeente hiermee omgaat.
De doelstelling van dit erfgoedbeleid is om het erfgoed te behouden, in stand te houden en te ontsluiten. De overtuiging bestaat dat cultuurhistorisch en archeologisch erfgoed bijdraagt bij aan een prettige leefomgeving en een aantrekkelijk vestigingsklimaat.
In Moerdijk wordt de volgende gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart gehanteerd.
Figuur 4.2: Gemeentelijke archeologiekaart
Toetsing en conclusie
Op basis van de archeologische verwachtingskaart geldt dat er geen sprake (meer) is van een archeologische verwachtingswaarde op het perceel (archeologische beleidsregel 9: gebieden waarvoor geen archeologische verwachting (meer) geldt).
In het recent vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied Moerdijk - waarin het gemeentelijke archeologiebeleid is verwerkt - is het perceel evenmin aangeduid met archeologische waarden.
Vanuit het aspect archeologie bestaan derhalve geen belemmeringen voor de uitvoering van de ontwikkeling. Mochten er bij de werkzaamheden losse sporen en/of vondsten worden aangetroffen, dan geldt op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet een meldingsplicht bij het bevoegd gezag.
Normstelling en beleid
Op basis van de Erfgoedwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het gemeentelijke erfgoedbeleid uitgewerkt. Dit bestaat uit vier onderdelen die gezamenlijk op 18 december 2014 zijn vastgesteld door de gemeenteraad:
De kaarten zijn de verbeelding, de verordening bevat de regelgeving en in het uitvoeringskader staat beschreven hoe de gemeente hiermee omgaat.
De doelstelling van dit erfgoedbeleid is om het erfgoed te behouden, in stand te houden en te ontsluiten. De overtuiging bestaat dat cultuurhistorisch en archeologisch erfgoed bijdraagt bij aan een prettige leefomgeving en een aantrekkelijk vestigingsklimaat.
Figuur 4.3: Gemeentelijke cultuurhistorie kaart
Toetsing en conclusie
Het projectgebied ligt niet in een cultuurhistorisch waardevol gebied. De gronden zijn aangemerkt als 'kleigrond'. De Langeweg is aangemerkt als een 'oude hoofdroute' (paarse blokjes) en de Pootweg als 'historische weg' (rode lijn).
In het recent vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied Moerdijk - waarin het gemeentelijke beleid voor cultuurhistorie is verwerkt - is het perceel evenmin aangeduid met cultuurhistorische waarden.
Er zijn derhalve geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig binnen of in de omgeving van het projectgebied. Met de beoogde ontwikkeling zijn geen cultuurhistorische waarden in het geding.
Waterbeheer en watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke projecten en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk project en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer,
watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen.
Het watersysteembeheer - waaronder grondwater - heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.
Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners.
Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Keur Waterschap Brabantse Delta
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Er is een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het is in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
Bij ontwikkelingen waarbij de toename van het verhard oppervlak 2.000 m² of groter is, wordt er door het waterschap compensatie geëist. Uitbreidingen van verhard oppervlak tussen de 2.000 m² en 10.000 m² dienen te voldoen aan de Algemene Regels waterschap Brabantse Delta. Voor uitbreidingen groter dan 10.000 m² geldt sowieso een vergunningplicht. Voor het afkoppelen van verhard oppervlak < 10.000 m² wordt er vanuit het waterschap geen retentie geëist.
Daarnaast verzoekt het Waterschap om milieuvriendelijke bouwmaterialen te gebruiken en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Huidige situatie
Algemeen
Het projectgebied is gelegen ten oosten van Zevenbergen in het landelijk gebied van de gemeente Moerdijk en bestaat uit een agrarisch teelt- en verwerkingsbedrijf. De oostkant van het perceel bestaat uit onbebouwde grond, aan de zuid en oostzijde van de nieuwe woning is een natuurvriendelijke oever aangelegd met steiger.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit lichte klei met homogeen profiel. Er is sprake van grondwater trap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand tussen de 0,4 en 0,8 meter onder het maaiveld ligt en de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 meter onder het maaiveld ligt.
Waterkwaliteit
Er liggen geen KRW waterlichamen in of in de nabijheid van het projectgebied.
Waterkwantiteit
Aan de zuidelijke kant van het projectgebied loopt een primaire watergang (categorie A) en aan de oostelijke kant een secundaire watergang (categorie B). Onder de erftoegangsweg ligt een duiker.
Figuur 4.4: Ligging van duiker en waterlopen categorie A en B (bron: legger Brabantse Delta)
Op alle watergangen en sloten binnen het projectgebied is de keur van het waterschap van toepassing. Dit betekent voor de verschillende watergangen het volgende:
Veiligheid en waterkeringen
Er bevinden zich geen regionale waterkeringen in of rondom het projectgebied.
Afvalwaterketen en riolering
Het projectgebied is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
In dit geval is geen sprake van een toename van de bebouwing maar wel van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. Van het uit te breiden bestemmingsvlak kan, gezien de landschappelijke inpassing (figuur 4.5), maximaal 5240 m2 worden bebouwd/verhard.
Figuur 4.5 Maximaal uit te breiden bebouwing/verharding
Waterkwantiteit
In de Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater van de Brabantse waterschappen is het uitgangspunt opgenomen dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Voor lozingen op een oppervlaktewater eist het Waterschap daarom een vervangende berging, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert.
In totaal wordt het bestemmingsvlak uitgebreid met circa 5.240 m2. Hiervan is circa 700 m2 reeds verhard. Voor ontwikkelingen met een toename van verharding boven de 2.000 m2 geldt een verplichting voor watercompenserende maatregelen. Gezien de toename van 700 m2 verharding in het nieuwe bestemmingsvlak zijn hiervoor geen watercompenserende maatregelen noodzakelijk.
Wel zijn er ten tijde van het verharden/bebouwen van het nieuwe bestemmingsvlak watercompenserende maatregelen noodzakelijk ter plaatse van het nieuwe bestemmingsvlak (5.240 m2). Er is sprake van maximaal 5.240 m2 extra verharding. Omdat de uitbreiding >2.000 m2 is, maar kleiner dan 10.000 m2 geldt de Algemene Regel om de rekencapaciteit te berekenen. In formulevorm luidt deze regel: Benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) * gevoeligheidsfactor * 0,06 (in m). De benodigde retentie bedraagt derhalve 157 m3 (5.240 m2 * 0,5 * 0,06 m).
De retentie voorziening dient te voldoen aan de eisen zoals beschreven in de algemene regels van het waterschap en moet worden gerealiseerd bij het verharden van het nieuwe bestemmingsvlak.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Op 11 oktober 2012 heeft het Waterschap Brabantse Delta een watervergunning verleend voor het vergraven van een categorie A oppervlaktewaterlichaam en een categorie B oppervlaktewaterlichaam, het planten van een treurwilg in de onderhoudsstrook van categorie A oppervlaktewaterlichaam en het aanleggen van een steigertje in de onderhoudsstrook van een categorie A oppervlaktelichaam.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beleid en normstelling
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het projectgebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland of van een Natura 2000-gebied.
De ontwikkeling vindt plaats in aansluiting op de bestaande activiteiten. Deze leiden niet tot versnippering, areaalverlies, verandering van de waterhuishouding of verstoring van de verder weg gelegen natuurgebieden. Het initiatief leidt ook niet tot een toename van het aantal motorvoertuigen. Vermesting/verzuring als gevolg van een toename van de stikstofdepositie kan dan ook uitgesloten worden. Significant negatieve effecten worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het projectgebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).
De extra verharding en de landschappelijke inpassing worden op voormalige agrarische grond gerealiseerd. Hier komen alleen algemeen voorkomende soorten zoals veldmuis en konijn voor. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen in provincie Noord-Brabant.
Gezien de bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie de uitvoering van het plan niet in de weg.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Normstelling
In het Besluit m.e.r. is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een projectactiviteit nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Dergelijke projectactiviteiten zijn genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r.
Onderzoek en conclusie
Het plan bevat geen activiteit die genoemd wordt in het Besluit milieueffectrapportage. Er geldt geen verplichting tot het uitvoeren van een milieueffectrapportage of het beoordelen of een milieueffectrapportage uitgevoerd moet worden.
Op 1 maart 2018 is het bestemmingsplan Buitengebied Moerdijk vastgesteld voor onder andere de locatie De Langeweg 9a. Het ligt voor de hand om de bestemmingsplanregeling in dit postzegelbestemmingsplan af te stemmen op de methodiek van dit bestemmingsplan voor het buitengebied.
Het plangebied omvat de huidige bedrijfslocatie en de uitbreiding daarvan. Aan het perceel en de uitbreiding wordt de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch aanverwant' toegekend, de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel en opslag agrarische producten' en de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' met een waarde van 7.000 m2.
De bestemmingsomschrijving, bouw- en gebruiksregels voor deze bestemming komen overeen met de regels in het bestemmingsplan Buitengebied Moerdijk.
Aan de regels is een voorwaardelijke bepaling toegevoegd zoals ook bij andere initiatieven in het plan Buitengebied Moerdijk is gedaan. Hierin wordt bepaald dat de ingebruikname van de uitbreiding alleen is toegestaan indien de landschappelijke inpassing binnen 1 jaar na vaststelling is aangelegd en duurzaam in stand wordt gehouden. Deze voorwaardelijke bepaling zorgt ervoor dat nu en in de toekomst de aanvaardbaarheid van het bedrijfsmatige gebruik van het erf en het behoud van de landschappelijke inpassing gekoppeld is en blijft.
Bij de start van het initiatief heeft de betreffende ondernemer contact gezocht met de eigenaar/gebruiker van de aanliggende akkerbouwpercelen. Deze heeft aangegeven weliswaar in te kunnen stemmen met de ontwikkeling maar bevreesd te zijn voor bladval en schaduwwerking vanaf de aangrenzende geprojecteerde landschappelijke inpassing. Dit was aanleiding om de landschappelijke inpassing niet uit te voeren met hoge bomen maar met een grondwal met struikgewas. Op deze wijze is er sprake van voldoende hoogte en afscherming, zonder dat er op termijn sprake kan zijn van (te) hoge bomen met een negatieve invloed op de opbrengsten van het aangrenzende akkerbouwperceel. De afstand tot en situering van de overige omwonenden is zodanig dat er geen directe effecten te verwachten zijn en er geen noodzaak was voor nader overleg.
Het voorontwerp bestemmingsplan is toegestuurd aan de Provincie Noord-Brabant, Waterschap Brabantse Delta en de GGD.
De GGD had geen op- of aanmerkingen. De reacties van de Provincie en het Waterschap zijn als volgt samen te vatten en te beantwoorden.
Provincie Noord-Brabant (brief van 10 september 2018)
In haar reactie gaat de provincie alleen in op onderwerpen die vanuit het provinciale ruimtelijke beleid van belang zijn. De provincie concludeert dat de noodzaak voor uitbreiding voldoende is aangetoond en dat in voorliggend specifieke geval sprake is van een redelijke mate van uitbreiding, zoals bedoeld in de Verordening ruimte. Daarbij is mede in ogenschouw genomen dat het maximaal toegelaten bebouwingsoppervlak ongewijzigd blijft.
De provincie is van mening dat de gepresenteerde landschappelijke inpassing voldoet aan de inspanningsverplichting waarop de meerwaarde berekening is gebaseerd. Verzocht wordt de bijlage bij de regels overeenkomstig de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in de toelichting aan te passen en voor de landschappelijke inpassing een bestemming Groen op te nemen (conform de regeling in het plan Buitengebied).
Gemeentelijke reactie:
Aan het verzoek om de bijlage bij de regels aan te passen wordt voldaan. De relevante onderdelen van het erfbeplantingsplan zijn toegevoegd aan de regels.
De aanleg en het onderhoud van de landschappelijke inpassing is geborgd in een anterieure overeenkomst en in het bestemmingsplan met een voorwaardelijke bepaling. Wij zien geen noodzaak om een bestemming Groen op te nemen. In het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied is dat overigens ook niet standaard gedaan voor een alle initiatieven (zie bijvoorbeeld de landschappelijke inpassing Potenblokseweg 2a die ook in bestemd tot Bedrijf en waarbij een voorwaardelijke bepaling is opgenomen).
Waterschap Brabantse Delta (brief van 13 september 2018)
In de toelichting van het bestemmingsplan wordt deels verwezen naar oud beleid van het waterschap waardoor er een aantal achterhaalde passages in de toelichting staan. Ook de beschrijving van de compenserende maatregelen bij uitbreiding van verhard oppervlak is onjuist. Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. De retentieopgave is nog niet correct uitgewerkt waardoor het waterschap onder voorbehoud een positief wateradvies afgeeft.
Verder wordt gewezen op de bepalingen van de Keur.
Gemeentelijke reactie:
Naar aanleiding van de reactie is de waterparagraaf geactualiseerd.
Het ontwerpplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Naar aanleiding van het ontwerpplan zijn geen zienswijzen ingediend.
In de Wet ruimtelijke ordening zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Wanneer een gemeente kosten maakt voor het bouwrijp maken van gronden en het aanleggen van infrastructuur, kan zij die door het opstellen van een exploitatieplan verhalen bij partijen die hier gebruik van maken. Het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig, wanneer het kostenverhaal 'anderszins' verzekerd is.
De beoogde ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De grond is in eigendom van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer draagt de kosten en de gemeente sluit een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemer. Eventuele kosten voor de gemeente zijn hiermee afgedekt en de ontwikkeling wordt daardoor financieel uitvoerbaar geacht.
Met de gemeente worden afspraken gemaakt over de gewenste investering in landschappelijke kwaliteitsverbetering. Dit wordt in een overeenkomst vastgelegd.