Plan: | Ruimtelijke onderbouwing Achterweg 4 Onna |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1708.ONNachterweg4OV-VA01 |
Op het perceel Achterweg 4 te Onna in de gemeente Steenwijkerland is een voormalig agrarisch bedrijf gevestigd. Op het perceel staan naast de boerderij die ook dienst doet als bedrijfswoning een aantal bijgebouwen.
De initiatiefnemer is voornemens om op deze locatie de boerderij te slopen en een nieuwe woonboerderij te bouwen. Daarvoor moet het toegestaan worden om binnen de bestemming "Agrarisch – Agrarisch bedrijf 1” te kunnen wonen. Wonen is namelijk in strijd met de bestemmingsomschrijving en de wijziging van agrarisch bedrijf naar wonen is niet mogelijk binnen de kaders van de geldende beheersverordening Buitengebied. Daarnaast mag de inhoud niet meer dan 600 m3 bedragen. De bestaande boerderij heeft een inhoud van 778 m3. De nieuwe woonboerderij heeft een inhoud van circa 769 m3. De inhoud zal dus verminderd worden.
In de huidige situatie is er dus sprake van een agrarische woning met bedrijf en in de nieuwe situatie alleen een woning. Het voornemen is om de bestaande boerderij te slopen, een nieuwe woonboerderij te realiseren, de bestaande bijgebouwen te slopen en een nieuwe kapschuur en een stal te realiseren.
Medewerkering aan de voorgenomen ontwikkeling is alleen mogelijk is via een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure, artikel 3.10 lid 1 Wabo. Daarom is voor het perceel is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing dient als basis voor de uitgebreide Wabo procedure (projectafwijkingsbesluit). Deze onderbouwing is in zekere zin, vergelijkbaar met een toelichting bij een bestemmingsplan. Middels deze ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan een 'goede ruimtelijke ordening'.
Het plangebied betreft het perceel Achterweg 4 te Onna in de gemeente Steenwijkerland. Het perceel ligt ten westen van Onna en ten zuidoosten van de plaats Steenwijk in het buitengebied van de gemeente Steenwijkerland. Ten zuiden van het plangebied ligt de weg die het perceel ontsluit, de Achterweg. In het oosten grenst het perceel aan het adres Achterweg 2. Verder wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden die als grasland in gebruik genomen zijn. In de omgeving van het plangebied zijn een aantal bedrijven gevestigd. Zo grenst het perceel aan een hoveniersbedrijf gevestigd op Achterweg 2 en bevinden zich op Achterweg 1 en 7 agrarische bedrijven. Wat deze bedrijven voor invloed hebben op de voorgenomen ontwikkeling staat omschreven in paragraaf 8.2. Op navolgende afbeelding is een luchtfoto opgenomen met daarop het plangebied weergeven.
Afbeelding: Luchtfoto met daarop het plangebied in het rood omcirkelt
Het plangebied ligt binnen de geldende 'Beheersverordening Buitengebied', vastgesteld op 9 december 2014. De gronden zijn voorzien van de enkelbestemming “Agrarisch – Agrarisch bedrijf 1”, de dubbel bestemming “Waarde – Archeologie 2” en de aanduiding “bouwvlak”. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van de geldende "Beheersverordening Buitengebied' weergegeven.
Afbeelding: Uitsnede verbeelding "Beheersverordening Buitengebied'
In hoofdstuk 2 wordt het plan beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. Cultuurhistorie en archeologie komt in hoofdstuk 4 aan bod, ecologie in hoofdstuk 5, water in 6 en verkeer in 7. Vervolgens komen de verschillende omgevingsaspecten aan bod in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 behandelt de economisch uitvoerbaarheid en hoofdstuk 10 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In de huidige situatie bevindt zich op het perceel Achterweg 4 3 te Onna een boerderij met bijhorende bijgebouwen. De boerderij is momenteel niet meer als agrarisch in gebruik en de bijgebouwen staan nagenoeg leeg.
Ten zuiden van het plangebied ligt de weg die het perceel ontsluit, de Achterweg. In het oosten grenst het perceel aan het adres Achterweg 2. Deze grens is van beplanting voorzien. Verder wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden die als grasland in gebruik genomen zijn.
Op navolgende afbeeldingen is een luchtfoto met daarop het plangebied weergegeven en geven verschillende foto's een impressie van het plangebied.
Afbeelding: Luchtfoto plangebied
Afbeelding: Impressie plangebied
Afbeelding: Impressie plangebied
Afbeelding: Impressie plangebied
Het voornemen is om de bestaande boerderij te slopen, een nieuwe woonboerderij te realiseren, de bestaande bijgebouwen te slopen en een nieuwe kapschuur en een stal te realiseren. De bestaande gebouwen zijn vooral constructief in zeer slechte staat. Daarnaast is op het grootste deel van de daken asbest aanwezig. De boerderij is meerdere malen verbouwd en de bedrijfsgebouwen zijn in meerdere fasen gebouwd, wat moeizame aansluitingen en onduidelijke vormen heeft opgeleverd. Het voorstel is om de bestaande de woonboerderij te slopen en een nieuwe woonboerderij te bouwen. Gezien de staat van de gebouwen zal de voormalige stal geheel herbouwd dienen te worden. Het voornemen is om een nieuwe kapschuur en stal te realiseren in plaats van de bestaande wagenschuur en wagenschuur/garage. De nieuwe stal is net name bestemd ten behoeven van opslag en berging. In Bijlage 6 in een inrichtingstekening opgenomen waarop de voorgenomen plannen visueel zijn weergegeven. Daarnaast is er een erfinrichtingsplan opgesteld waarop staat aangegeven hoe het erf ingericht zal worden. Dit plan in opgenomen in Bijlage 5.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.
Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Bovendien is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijk ordening.
Nationale belangen
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte; vervolgens kijken of in die behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied. Mocht dat niet het geval zijn, dan moet de buitenstedelijke locatie optimaal (multimodaal) bereikbaar zijn.
De ladder is juridisch verankerd in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Hij geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Op basis van jurisprudentie is een bouwplan voor tien woningen geen stedelijke ontwikkeling (AbRS16-09-2015, 201501297/1/R4). Het voornemen betreft de sloop en nieuwbouw van een boerderij en het toestaan van wonen binnen de bestemming “Agrarisch – Agrarisch bedrijf 1”. Deze activiteit, de sloop en nieuwbouw van één woning, is geen stedelijke ontwikkeling en dus is de ladder is hier niet van toepassing.
Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking staat niet in de weg aan verlening van de vergunning.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. Bij de eerste vraag zijn generieke beleidskeuzes van belang. Bij de tweede vraag zijn ontwikkelingsperspectieven richtinggevend en bij de derde vraag gaat het om de inpassing in de kenmerken van het gebied.
Afbeelding: rode draden en beleidsambities omgevingsvisie
Generieke beleidskeuzes (of-vraag)
Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” is met name artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingverordening Overijssel van belang. In dit artikel is bepaald dat in ruimtelijke plannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Voor onder andere voorzieningen in het stedelijk gebied hanteert de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt. Bij de voorgenomen ontwikkeling is er sprake van vervangende nieuwbouw. De totale hoeveelheid bebouwing wordt daarmee nagenoeg niet vergroot. Verder is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing omdat het gebied buitenstedelijk is.
Ontwikkelingsperspectieven (waar-vraag)
Op het plangebied is het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' van toepassing. Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:
Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
Schaalvergroting in de landbouw en opwekking van hernieuwbare energie krijgen ruimte in het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap, onder de voorwaarde van zorgvuldige inpassing in het kleinschalige landschap. Ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Met name de verschuiving van eenzijdige volumeproductie en kostprijsreductie naar specialisatie en omgevingsgericht ondernemen in de landbouw is hier kansrijk voor het behouden van een sterke concurrentiepositie. Waardevermeerdering ontstaat door het benutten van de specifieke gebiedskwaliteiten, en van het maatschappelijk draagvlak voor kwaliteitsproductie en -producten. Ook verbreding van economische activiteiten op het erf, bijvoorbeeld met zorg, recreatie of landwinkels, krijgt de ruimte. Door directe verkoop bij de boer ontstaan korte ketens en meer waardering voor het agrarisch product.
In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt
De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop en nieuwbouw van een boerderij en het toestaan van wonen binnen de bestemming “Agrarisch – Agrarisch bedrijf 1”. Het is de bedoeling om de agrarische functie te wijzigen in wonen. Dit omdat de agrarische functie niet meer op het perceel wordt uitgeoefend en vanuit planologisch oogpunt een woonfunctie als geschikt kan worden aangemerkt. Dit is een functie dat passend is binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap.
Gebiedskenmerken (hoe-vraag)
De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. In de lagenbenadering zijn per laag de daarbij horende gebiedskenmerken genoemd. Voor het plangebied zien de gebiedskenmerken van de verschillende lagen er als volgt uit:
Natuurlijke laag: Stuwwallen
De ambitie is het eigen karaker van de afzonderlijke stuwwalen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Door bijvoorbeeld de overgangen naar andere landschappen te accenturen en door de zichten erop én er vanaf te versterken. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan het eigen karakter van de stuwwallen. Er is namelijk sprake van een bestaand bebouwd erf en de landschappelijke inpassing (Bijlage 5) is gebiedseigen.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Essenlandschap
De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. De samenhang hiertussen krijgt opnieuw vorm en inhoud door accentuering van de verschillende onderdelen en overgangen. De flank van de es biedt eventueel ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt. De voorgenomen ontwikkeling biedt ruimte voor wonen dat past binnen de kenmerkende structuur van het gebied. Het plan wordt daarnaast landschappelijk ingepast (Bijlage 5). Daarnaast is er sprake van een bestaand bebouwd erf en de landschappelijke inpassing is gebiedseigen.
Stedelijke laag - Informele trage netwerk
De ambitie is een verschuiving van het verplaatsingsgedrag van auto naar fiets. Het doel is om het fiets- en wandelpaden netwerk te ontwikkelen tot een compleet systeem. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen, dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Langs informele routes worden bijvoorbeeld de aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden zichtbaar en kenbaar gemaakt. De voorgenomen ontwikkeling houdt de cultuurhistorische waarden in stand en past derhalve binnen het uitgangspunt. Er is daarnaast sprake van een bestaand bebouwd erf en de landschappelijke inpassing (Bijlage 5) is gebiedseigen.
Stedelijke laag - Verspreide bebouwing
De ambitie van de provincie Overijssel is zorg te dragen voor 'levende erven' die opnieuw verbonden zijn met het landschap. Als er ontwikkelingen plaatsvinden, dan dienen deze bij te dragen aan het behoud en de versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen. Er dient een duidelijk onderscheid te zijn tussen de voor- en achterkant, waarbij het erf aan het landschap is gekoppeld. De toegankelijkheid wordt hierdoor verbeterd. De voorgenomen ontwikkeling houdt rekening met deze ambitie. Er is namelijk sprake van een bestaand bebouwd erf en de landschappelijke inpassing (Bijlage 5) is gebiedseigen.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid van de provinciale omgevingsvisie en omgevingsverordening.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening is gelijk aan de Omgevingsvisie op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei van kracht geworden. Het plan is in overeenstemming met de regels uit de verordening.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van de provincie Overijssel.
In deze paragraaf wordt het gemeentelijke beleid dat inhoudelijk betrekking heeft op de voorgenomen ontwikkeling beschreven.
Op 20 juni 2017 heeft de raad de Omgevingsvisie Steenwijkerland vastgesteld. De gemeente wil met de Omgevingsvisie de omgevingskwaliteit van Steenwijkerland naar een hoger plan tillen. Omgevingskwaliteit is gedefinieerd als de integrale kwaliteit van ruimtes; het gaat er niet alleen om hoe deze ruimtes eruitzien, maar ook waartoe en op welke manier ze functioneren, hoe ze gebruikt worden en hoe de (functies van de) ruimtes met elkaar samenhangen en bijdragen aan het beter functioneren van de samenleving. De schoonheid van de natuur en de bevaarbaarheid van het water in de Weerribben, het stationsplein van Steenwijk met de verbinding naar werk en voorzieningen, de culturele waarde van Giethoorn en de beleving ervan door grote aantallen buitenlandse toeristen. De visie draagt bij aan het versterken van de omgevingskwaliteit. Deze kwaliteit is niet te meten. Alleen elementen ervan zijn meetbaar (zoals geluidswaarden) of aanwijsbaar (cultureel erfgoed). Een deel van de omgevingskwaliteit kun je slechts ervaren (sfeer, veiligheid). Het is de som der delen diede uiteindelijke kwaliteit bepaalt. Deze nieuwe definitie is betekenisvol: omgevingskwaliteit is het centrale doel van al het ruimtelijk handelen.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop en nieuwbouw van een boerderij en het toestaan van wonen binnen de bestemming “Agrarisch – Agrarisch bedrijf 1”. Dit omdat de agrarische functie niet meer op het perceel wordt uitgeoefend en vanuit planologisch oogpunt een woonfunctie als geschikt kan worden aangemerk. Hiermee wordt een nieuwe invulling gegeven aan een locatie dat geen dienst meer doet als agrarisch bedrijf en wordt leegstand en verpaupering voorkomen. Landschappelijk gezien is deze ontwikkeling ook passend, dit is gewaarborgd middels het erfinrichtingsplan dat is opgenomen in Bijlage 5. Geconcludeerd wordt dat de Omgevingsvisie niet in de weg staat aan onderhavige plannen.
De gemeente Steenwijkerland heeft de Strategische Toekomstvisie Steenwijkerland 2030 (2009) ontwikkeld. Deze visie bevat een integrale visie op de ontwikkeling van de gehele gemeente tot 2030. De visie gaat uit van het koesteren en versterken van bestaande kwaliteiten. Daarbij gaat het om de kwaliteiten van de landschappen, de stad en de overige kernen en de potenties van het gebied.
In de visie wordt gesteld dat Steenwijkerland een streekfunctie voor wonen, werken en voorzieningen heeft. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij deze functie. Verder heeft deze toekomstvisie geen specifieke eisen voor het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling doe dan ook geen afbreuk aan de eisen uit de toekomstvisie, Het voornemen betreft slechts de sloop en nieuwbouw van een boerderij en het toestaan van wonen binnen de bestemming “Agrarisch – Agrarisch bedrijf 1”.
De woonvisie Steenwijkerland 2017-2012 ‘Goed wonen komt met elkaar voor elkaar’, verwoordt wat de gemeente voor ogen heeft bij het wonen in Steenwijkerland, wat ze daaraan zelf bijdraagt en wat van derden wordt gevraagd. In de Woonvisie Steenwijkerland 2017-2021 is beschreven dat de gemeente nieuwe woningbouw niet aanmoedigt. De gemeente wil namelijk focussen op nieuwe initiatieven op het gebied van wonen en transformatie en het beter faciliteren hiervan.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop en nieuwbouw van een boerderij en het toestaan van wonen binnen de bestemming “Agrarisch – Agrarisch bedrijf 1”. Dit omdat de agrarische functie niet meer op het perceel wordt uitgeoefend en vanuit planologisch oogpunt een woonfunctie als geschikt kan worden aangemerk. Hiermee wordt een nieuwe invulling gegeven aan een locatie dat geen dienst meer doet als agrarisch bedrijf en wordt leegstand en verpaupering voorkomen. Dit sluit aan op de ambitie van de gemeente om zich meer te focussen op transformatie. Landschappelijk gezien is deze ontwikkeling ook passend, dit is gewaarborgd middels het erfinrichtingsplan dat is opgenomen in Bijlage 5. Het plangebied betreft verder een individuele locatie, waar geen specifieke uitspraak over wordt gedaan in de visie. Gezien het voorgaande wordt geconcludeerd dat onderhavig initiatief in lijn is met de Woonvisie Steenwijkerland.
De gemeente Steenwijkerland wil zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Zij wil ook haar inwoners inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen. De welstandsnota biedt de inwoner en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht en verheldering over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.
In de welstandsnota wordt beschreven hoe de gemeente om wil gaan met de gebouwde omgeving en op welke aspecten en criteria de welstandscommissie zich daarbij baseert. Als laatste, maar zeker niet als minste, biedt deze welstandsnota voor de welstandscommissie een beoordelingskader.
Welstandsbeleid
Het welstandsbeleid is uitgewerkt in de gebiedsgerichte welstandscriteria. Naast de gebiedsgericht criteria kunnen ook meer objectgerichte criteria of specifieke criteria gelden. Daarnaast is er één algemeen criterium dat geldt in alle gebieden: Bij nieuwbouw, wijziging en uitbreidingen dient de architectonische kwaliteit minimaal gelijkwaardig te zijn aan de bestaande architectonische kwaliteit. Zonder dat bij elk gebied naar deze criteria wordt verwezen gelden in alle gebieden de volgende criteria:
De gemeente is in gebieden ingedeeld en per gebied gelden gebiedsgerichte criteria. De voorgenomen ontwikkeling valt in het deelgebied 'Stuwwallandschap tussen Steenwijk en Johannes Postkazerne '. Hierbinnen is het plangebied weer ingedeeld in het 'Kamp'landschap.
Met name de bebouwing in het oorspronkelijke lint is in dit gebied markant. Deze bebouwing is divers en vooral door zijn situering aan het lint karakteristiek. De karakteristieken van de oorspronkelijke boerderijen zijn in bredere zin dan alleen dit gebied markant en daarom het behouden waard. Vooral in Zuidveen zouden nieuwe invullingen in het lint zelfs een versterking van de kwaliteit van de vormgeving kunnen geven.
Het welstandsbeleid is gericht op de volgende beleidskenmerken:
De bebouwingskarakterestieken van de oorspronkelijke boerderij worden zoveel mogelijk hersteld in de nieuw te bouwen woonboerderij. Verder zijn de bestaande gebouwen vooral constructief in zeer slechte staat. De boerderij is meerdere malen verbouwd en de bedrijfsgebouwen zijn in meerdere fasen gebouwd, wat moeizame aansluitingen en onduidelijke vormen heeft opgeleverd. Gezien de staat van de gebouwen zal de woonboerderij en de voormalige stal geheel herbouwd dienen te worden. Hierbij worden de bebouwingskarakteristieken gerespecteerd en de situering blijft nagenoeg hetzelfde (conform de gebiedsbeschrijving). Daarmee gaat de transformatie van een situatie met een agrarische woning met bedrijf naar een situatie met alleen een woning niet ten koste van de uiterlijke verschijningsvorm.
Conclusie
Het concrete bouwplan is aan de welstandcommissie voorgelegd. In het advies van maart 2019 geeft de welstandcommissie aan, dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
De Erfgoedwet is per 1 juli 2017 ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. In een ruimtelijke onderbouwing dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Het is daarmee dus verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Het beleid van de provincie Overijssel sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal.
Cultuurhistorie
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Het plangebied kent volgens de 'Beheersverordening Buitengebied' niet de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' en kent verder ook geen specifieke cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren en kenmerken in de omgeving als van cultuurhistorische betekenis worden aangemerkt. Omdat dit plan perceelsgebonden is, wordt geen afbreuk gedaan aan de structuren in de omgeving. De ontwikkeling past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur qua functie en volume. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden. Daarnaast stelt de welstandcommissie in het advies van 28 augustus 2018 dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Archeologie
Bureau voor Archeologie heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen uitgevoerd in verband met bouw/werkzaamheden aan de Achterweg 4 te Onna (Gemeente Steenwijkerland). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1.
De vraagstelling van het onderzoek luidt: hoe kan rekening gehouden worden met eventuele archeologische waarden bij de voorgenomen ontwikkeling? Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de richtlijnen van de KNA, protocollen 4002 en 4003. In het kader van het onderzoek zijn kaarten, databases en literatuur geraadpleegd om te komen tot een gespecificeerde archeologische verwachting van het gebied.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat er een hoge archeologische verwachting is voor de periode laat-paleolithicum – nieuwe tijd. Eventuele resten worden verwacht in de vorm van grondsporen onder de bouwvoor in de top van de pleistocene ondergrond. Ter plaatse van de bestaande bebouwing en als gevolg van het gebruik van het perceel als boerenerf zal een deel van de bodem verstoord zijn. Dit zal met name het geval zijn ter plaatse van de huidige kelders en funderingen.
In het plangebied zijn acht verkennende boringen gezet tot maximaal 120 cm mv. Hieruit blijkt dat de bodem matig verstoord is door ploegen. Ter plaatse van drie verkennende boringen is ook karterend geboord, waarbij geen aanwijzingen voor een archeologische vindplaats zijn aangetroffen.
Het karterend onderzoek bij de te bouwen woonboerderij heeft geen archeologische indicatoren opgeleverd. Hier worden geen archeologische resten meer verwacht.
Ter plaatse van de noordelijke helft van de te bouwen stal en ter plaatse van de kapschuur kan niet uitgesloten worden dat nog archeologische waarden in de vorm van grondsporen aanwezig zijn. Op basis van de huidige plannen beperkt de nieuwe diepere bodemverstoring ter plaatse van het noordelijke deel van de stal en de kapschuur zich tot 129 m2. Gezien de beperkte oppervlakte van deze nieuwe verstoring wordt geadviseerd om geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren. Echter, mochten de plannen wijzigen en de oppervlakte van nieuwe bodemverstoring groter worden dan 250 m2 dan dient wel een archeologisch vervolgonderzoek te worden uitgevoerd om na te gaan of een archeologische vindplaats in het plangebied aanwezig is. Om dit te bepalen zal een eventueel vervolgonderzoek een gravend onderzoek moeten zijn naar de aan- of afwezigheid van archeologische grondsporen.
Bovenstaande vormt een selectieadvies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal het bevoegd gezag (gemeente Steenwijkerland) een selectiebesluit nemen over de daadwerkelijk omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.
Conclusie
Het aspect 'Cultuurhistorie en archeologie' levert geen belemmeringen op voor het plan.
In 2005 is door de gemeente Steenwijkerland het "Landschapsontwikkelingsplan Steenwijkerland" vastgesteld. Dit plan is gebaseerd op het, op het moment van vaststelling, geldende beleid. Dit Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is de eerste voor de nieuwe gemeente Steenwijkerland (na de samenvoeging van de gemeentes Steenwijk, Brederwiede en IJsselham). Belangrijk doel van het LOP is het behouden en daar waar mogelijk versterken van de kwaliteit van het landschap.
Het doel van het Landschapsontwikkelingsplan is:
Een deel van het plangebied is aangemerkt als 'Agrarisch met waarden' wat betekent dat zich binnen dit gebied bijzondere landschapselementen kunnen bevinden. Voor diverse werken en werkzaamheden die binnen deze bestemming plaatsvinden is een omgevingsvergunning vereist. Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt een omgevingsvergunning aangevraagd. Hoewel niet te verwachten is dat de voorgenomen ontwikkeling afbreuk doet aan de bijzondere landschapselementen. De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop en nieuwbouw van een boerderij en het toestaan van wonen binnen de bestemming “Agrarisch – Agrarisch bedrijf 1”. Hiermee blijft het plangebied qua karakter hetzelfde.Daarnaast wordt het plangebied landschappelijk ingepast wat is vastgelegd middels het erfinrichtingsplan dat is opgenomen in Bijlage 5.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het Landschapsontwikkelingsplan.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante negatieve gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Ecologische Quickscan
Jansen & Jansen Groenadviesbureau heeft een quickscan flora en fauna uitgevoerd voor de sloop van een oude boerderij en de realisatie van een nieuwe woning op een erf gelegen aan de Achterweg 4 in Onna. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 3. Met deze quickscan wordt een inschatting van de effecten van de voorgenomen ontwikkeling gemaakt op door de Wet natuurbescherming beschermde flora en fauna. De quickscan levert hiernaast adviezen op die betrekking hebben op de te volgen procedures en handelingen.
Soortbescherming
Op basis van de resultaten van deze quickscan en de te verwachten effecten van de ingreep is duidelijk geworden dat het niet uitgesloten kan worden dat met de uitvoer van de voorgenomen werkzaamheden vaste rust- en verblijfplaatsen van huismussen en vleermuizen verloren gaan bij het slopen van het woonhuis. Het is noodzakelijk om een nader onderzoek uit te voeren naar de functie (van het pannendak) van het woonhuis voor vleermuizen en huismussen. Negatieve invloed van de voorgenomen ingreep op andere (jaarrond beschermde) vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels, zoogdieren, beschermde standplaatsen van planten of andere beschermde functies/waarden worden niet verwacht. Wel moet er rekening gehouden worden met de aanwezigheid van verblijfplaatsen van algemene broedvogels in de overige bebouwing
Gebiedsbescherming
De onderzoekslocatie is gelegen ten noordoosten van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Weerribben. De afstand tussen de onderzoekslocatie en dit Natura 2000-gebied bedraagt circa 3.5 kilometer. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande ingreep is er geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming uitgevoerd. Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland. Daar er geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN is verder onderzoek naar invloeden op het NNN niet van toepassing.
Ecologisch vervolgonderzoek
Uit de quickscan komt naar voren dat het noodzakelijk is om de functie van het plangebied voor vleermuizen en huismussen nader te onderzoeken. De onderzoeksresultaten van het vervolgonderzoek naar de genoemde soorten staat in de rapportage die is opgenomen in Bijlage 4 vervat.
Het vervolgonderzoek heeft als doel om de volgende vragen te beantwoorden:
Huismussen
Het plangebied heeft geen essentiële functie binnen het leefgebied van huismussen. In het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van huismussen aanwezig. Wezenlijke negatieve effecten op door de Wet natuurbescherming beschermde functies van huismussen zijn niet te verwachten;
Vleermuizen
Het plangebied heeft geen essentiële functie binnen het leefgebied van vleermuizen. In het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Wezenlijke negatieve effecten op door de Wet natuurbescherming beschermde functies van vleermuizen zijn niet te verwachten.
Conclusie
Het aspect 'ecologie' levert geen belemmeringen op bij de voorgenomen ontwikkeling.
Het is verplicht om in de toelichting bij een ruimtelijk plan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Nationaal beleid
Het Nationaal Waterplan (V&W, 2009) heeft de status van een structuurvisie en is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het plan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Omdat ook voor de volgende generaties Nederland als veilig en welvarend waterland veilig gesteld moet worden, moet nu een antwoord worden gevonden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie, economie en een duurzaam waterbeheer.
Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkómen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit. Het doel is helder: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het dan ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Meer dan voorheen moet water bepalend zijn bij de besluitvorming. De mate waarin water bepalend is, hangt af van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied.
Overstromingsrisico
Het voorkomen van overstromingen door fysieke maatregelen is en blijft de belangrijkste pijler van het waterveiligheidsbeleid. Fysieke maatregelen zijn rivierverruiming, dijkversterking en het concept van overstroombare dijken. Door klimaatverandering zoals zeespiegelstijging en toenemende rivierafvoeren moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. De afweging is waar men op inzet: het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) of ook het voorkomen van economische schade (gevolgenbeperking). Het plangebied bevindt zich niet in overstroombaar gebied.
Provinciaal beleid
Veilig, schoon en gezond water is een basisvoorwaarde voor het leven van mens, plant en dier. Klimaatverandering noodzaakt tot het nemen van maatregelen en het voorbereiden op mogelijke langetermijneffecten. De te nemen maatregelen kunnen tegelijkertijd benut worden om de zichtbaarheid en beleefbaarheid van het watersysteem te vergroten. Ingevolge de omgevingsvisie Overijssel heeft de provincie een voorkeur voor grondwater als primaire bron voor de drinkwatervoorziening. De kwaliteit en beschikbare hoeveelheid van grondwater is stabiel. Oevergrondwater is een tweede bron. Dit ziet de provincie als alternatief voor grondwater. Er is ervaring met het beheersen van risico's bij oevergrondwater langs de IJssel. Ook langs de Vecht is een oevergrondwaterwinning in ontwikkeling. De ervaringen daarmee kunnen laten zien in hoeverre oevergrondwater ook bij een kleine rivier perspectief biedt. Op de provinciale kaarten 'Waterfunctie' en 'Drinkwaterwinningen', zijn behalve het grondwaterbeschermingsgebied ook de innamezones aangegeven waar water infiltreert uit oppervlaktewater.
Op deze wijze wordt aan de waterbeheerder het signaal afgegeven dat dit oppervlaktewater tevens bron is voor drinkwater.
In de Drinkwaterwet is vastgelegd dat de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening een dwingende reden van groot openbaar belang is. De gebieden waar (oever)grondwater voor drinkwater aan de bodem wordt onttrokken of die daarvoor gereserveerd zijn, worden afdoende beschermd door voortzetting van het geldende beleid. De provincie beoogt de kwaliteit van de grondstof voor de openbare drinkwatervoorziening en de industriële winningen waarvoor een hoge kwaliteit is vereist te beschermen en te voorkomen dat deze kwaliteit verslechtert (stand-still). De provinciale uitgangspunten zijn:
Het provinciale beleid voor grondwaterbescherming is verwoord in de Omgevingsvisie (2017). Dit vigerende beleid wordt voortgezet. De hoofdlijnen van het beschermingsbeleid lopen via drie sporen: het ruimtelijkeordeningsbeleid, het waterbeleid en het milieubeleid. Via de lijn van het waterbeleid wordt de voorraad op peil houden, de gevolgen verminderd en waar mogelijk de duurzaamheid verbeterd. Via de ro- en milieulijn wordt de kwaliteit van de grondstof voor de openbare drinkwatervoorziening en de levensmiddelenindustrie beschermd en verbeterd.
Gemeentelijk beleid
Per 1 januari 2016 is het Watertakenplan Fluvius van kracht geworden voor de gemeenten Hoogeveen, Meppel, De Wolden, Midden-Drenthe, Westerveld en Steenwijkerland en Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDODelta). Gezamenlijk vormen ze het samenwerkingsverband Fluvius (Latijn voor rivier of stroom). In Fluvius werken de gemeenten en het waterschap samen aan stedelijk (afval)waterbeheer. Het Watertakenplan bevat een gezamenlijke visie en een uitvoeringsprogramma. Doel is om de kwaliteit van de dienstverlening te verhogen en kostenstijgingen voor inwoners en bedrijven te beperken. Het Watertakenplan geldt voor de periode 2016-2021.
Een goed functionerende keten van riolering en afvalwaterzuivering (afvalwaterketen) draagt bij aan een goede volksgezondheid, een goede kwaliteit van het oppervlaktewater én het tegengaan van wateroverlast. Binnen de regio Fluvius beheren de gemeenten de riolering en het waterschap zeven afvalwaterzuiveringen. Een goed watersysteem beperkt wateroverlast en draagt bij aan een goed leefklimaat. Daar is goed onderhoud voor nodig. Zowel gemeente als waterschap hebben hierin een taak, zoals het maaien van oevers en baggeren van watergangen. Zowel voor een goed beheer van de afvalwaterketen als voor het watersysteem is samenwerking tussen gemeente en waterschap dus van groot belang.
Voorheen werden door de gemeenten en het waterschap afzonderlijk beleidsplannen gemaakt. Het nieuwe Watertakenplan Fluvius is het eerste gezamenlijk plan waarin het beleid en een aantal projecten voor het stedelijk (afval)waterbeheer op elkaar zijn afgestemd. Samenwerkingsprojecten in het plan zijn bijvoorbeeld gezamenlijk gemalenbeheer en het meten van waterstanden in de riolering. Door gebruik te maken van elkaars kennis en gezamenlijk projecten uit te voeren, wordt doelmatiger en efficiënter gewerkt.
Conclusie nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid
Het nu voorliggende plan betreft een voornemen waarbij zorgvuldig gekeken is naar de wijze waarop de effecten op de waterhuishouding beperkt en waar de situatie waar mogelijk verbeterd kunnen worden. Het waterschap is middels de Watertoets geinformeerd over de voorgenomen plannen. Vooralsnog lijkt het er op dat wat betreft onderhavig bouwplan geen extra maatregelen nodig zijn. Resumerende kan worden gesteld dat het initiatief niet negatief van invloed is op de kwaliteit van het water en dat er bovendien geen bezwaren bestaan het bouwplan uit te voeren in relatie tot een mogelijke calamiteit in de vorm van een wateroverstroming. Ten aanzien van concrete actiepunten wordt verwezen naar de volgende paragraaf, 'watertoets'.
Watertoets
Via www.dewatertoets.nl is het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan 'Ruimtelijke onderbouwing Achterweg 4 Onna'. De watertoets is opgenomen in Bijlage 8 beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure moet worden doorlopen.
Invloed op de waterhuishouding
Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het plan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.
Voorkeursbeleid hemelwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi s heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. In dit geval wordt schoon hemelwater geïnfiltreerd in de bodem.
Watervergunning (of melding) op grond van de Keur
Het wateradvies dat is afgegeven in het kader van de watertoets is geen watervergunning of melding. Op basis van de ingevulde gegevens is een watervergunning niet nodig.
Watertoetsproces
Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin.
Deze conclusie is automatisch getrokken op basis van de ingevoerde gegevens op www.dewatertoets.nl. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.
Conclusie
Het aspect 'water' levert geen belemmeringen op bij de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de voorgenomen ontwikkeling op het perceel Achterweg 4 wordt gebruik gemaakt van één van de bestaande inritten, namelijk de middelste. De andere twee bestaande inritten zullen worden verwijderd en er worden geen nieuwe inritten aangelegd. De verdere ontsluiting van het perceel vindt plaats via de Achterweg. Op de inrichtingstekening die is opgenomen in Bijlage 6 is te zien waar de bestaande inritten gesitueerd zijn.
De gemeente Steenwijkerland heeft zijn eigen parkeerbeleid vastgelegd in het document 'Nota Parkeernormen 2015'. Voor een woning geldt een parkeernorm van 1,6 per woning. Parkeren vindt uitsluitend plaats op eigen terrein. Op het terrein zullen minimaal twee parkeerplaatsen worden aangelegd waarmee voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd voor de bewoners en bezoekers. Hiervoor is ook voldoende ruimte op het perceel beschikbaar.
Door RVL Asbestinventarisatie & adviesbureau is op 29 oktober 2018 een asbestinventarisatie uitgevoerd op de locatie Achterweg 4 te Onna. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 2.
Aangetroffen materialen
Tijdens het onderzoek zijn de volgende asbesthoudende bronnen aangetroffen:
Tijdens het onderzoek zijn de volgende niet-asbesthoudende bronnen aangetroffen:
Numeriek overzicht van risicoklassen:
Een aanvullend onderzoek is niet van toepassing.
Aanbevelingen
RVL Asbestinventarisatie & adviesbureau adviseert alle bewerkingen van asbesthoudende materialen, waaronder ook wordt verstaan het verwijderen en fixeren, te laten uitvoeren door een deskundig asbestverwijderingsbedrijf dat in het bezit is van het procescertificaat "asbestverwijdering". Het is aan te bevelen om bij renovatie- of renovatiewerkzaamheden altijd alert te blijven op eventuele verborgen asbesthoudende materialen. Het is aan te bevelen bij norm overschrijdende asbestblootstelling het advies opnemen: buiten gebruik stellen- Afsluiten- Markeren- Beheersen- Saneren.
Conclusie
Bij de sloop dienen de gebouwen die gesloopt worden ontdaan te worden van asbest door een deskundig asbestverwijderingsbedrijf dat in het bezit is van het procescertificaat "asbestverwijdering". Verder levert het aspect 'Asbest geen belemmeringen op bij de voorgenomen ontwikkeling.
Uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet bij nieuwe ontwikkelingen worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de 'omgekeerde werking').
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting te zoeken bij de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving.
Van plangebied naar omgeving
Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt. De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop en nieuwbouw van een woning en het toestaan van wonen binnen de bestemming “Agrarisch – Agrarisch bedrijf 1”. Dit is geen milieubelastende activiteit die mogelijk wordt gemaakt.
Van omgeving naar plangebied
Een woning is een milieugevoelig object. De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop en nieuwbouw van een woning en het toestaan van wonen binnen de bestemming “Agrarisch – Agrarisch bedrijf 1”. In feite bestaat er in de huidige situatie ook de mogelijkheid om op het perceel te wonen, alleen wordt de woning dan aangemerkt als bedrijfswoning. In de toekomstige situatie vinden er geen bedrijfsactiviteiten meer plaats op het perceel en betreft de nieuwe woning dan ook een zelfstandige woning. In de omgeving van het plangebied zijn twee (agrarische) bedrijven aanwezig en een hoverniersbedrijf.
Achterweg 2
Volgens de beheersverordening 'Buitengebied' kent het perceel Achterweg 2 een bedrijfsbestemming waar bedrijven tot milieucategorie 1 en 2 toegestaan zijn. Op het perceel achterweg 2 bevindt zich een hoveniersbedrijf. Volgens de VNG bedrijvenlijst kent dit bedrijf een richtafstand van minimaal 30 meter. De afstand tussen de nieuwe woning en het hoverniersbedrijf is groter dan 30 meter. Dit betekent dat aan de richtafstand wordt voldaan.
Achterweg 1 en 7
Volgens de beheersverordening 'Buitengebied' kennen de percelen Achterweg 1 en 7 de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1'. Volgens de VNG bedrijvenlijst kennen deze bedrijven een richtafstand van minimaal 100 meter. De afstand tussen de nieuwe woning en de agrarische bedrijven is minder dan 100 meter. In paragraaf 8.5 wordt aangetoond dat toch kan worden voldaan een goed woon- en leefklimaat en dat geen van de twee veehouderijen in hun belangen worden geschaad door de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Hierdoor is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s). Door WMR Rinsumageest bv is daarom een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het perceel aan de Achterweg 4 in Onna. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 7.
Samenvatting
Aanleiding van het verkennend bodemonderzoek is de voorgenomen transactie en functiewijziging van het perceel. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de NEN 5740 en NEN 5725 volgens de onderzoeksstrategie voor een verdachte locatie (VED-HE). Ter plaatse van de onderzoekslocatie (oppervlakte 2.600 m2) zijn drie boringen (nrs. 1 t/m 3) tot minimaal 2,0 m - mv en 11 boringen (nrs. 4 t/m 14) tot 1,0 m -mv verricht. Boring 1 is afgewerkt met een peilbuis. Het maaiveld en de opgeboorde grond van iedere boring is zintuiglijk beoordeeld op het voorkomen van bodemvreemde en/of asbestverdachte materialen. Hierbij zijn ter plaatse van een tweetal boringen puinresten waargenomen. Ter plaatse van één boring zijn kooldeeltjes waargenomen.
Van de bovengrond zijn in totaal drie mengmonsters samengesteld en geanalyseerd op de parameters uit het basispakket NEN 5740. Van het grondwater is separaat een monster genomen en geanalyseerd op de parameters uit het basispakket van de NEN 5740. De analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn als volgt:
Evaluatie
Hieronder volgt een beknopte bespreking van de geconstateerde verontreinigingen.
Verhoogde gehalten in de grond
De licht verhoogde gehalten aan lood en PAK zijn mogelijk toe te wijzen aan de voormalige activiteiten op het terrein. De gemeten gehalten zijn dusdanig (alleen overschrijdingen van de achtergrondwaarde) dat een aanvullend onderzoek naar deze parameters niet noodzakelijk is.
Opmerkingen
Bij afvoer van grond vanaf het perceel dient rekening te worden gehouden met de regels van het Besluit Bodemkwaliteit. De mengmonsters zijn indicatief getoetst aan de normen van het Besluit Bodemkwaliteit. De mengmonsters worden indicatief beoordeeld als bodemkwaliteitsklasse AW2000 (altijd toepasbaar) en Industrie (beperkt toepasbaar). Opgemerkt moet worden dat dit een indicatieve toetsing betreft en dat de veldwerkzaamheden en chemische analyses niet conform de eisen van het besluit Bodemkwaliteit zijn uitgevoerd. Aan de resultaten van dit onderzoeksrapport kunnen daarom niet dezelfde rechten worden ontleend als aan een partijkeuring die conform Besluit Bodemkwaliteit is uitgevoerd. Benadrukt moet worden dat het onderzoek een verkennend karakter heeft en de mogelijkheid bestaat dat lokale afwijkingen in bodemsamenstelling en/of bodemkwaliteit binnen de onderzoekslocatie aanwezig kunnen zijn. Tijdens de uitvoering van grondwerkzaamheden dient men hier alert op te zijn.
Conclusie
Vanwege de licht verhoogde gehalten in de grond dient de onderzoekshypothese, een verdachte locatie, te worden aangenomen. Geconcludeerd kan worden dat de onderzoekslocatie niet geheel vrij is van verontreinigingen. De gemeten gehalten en concentraties geven echter geen aanleiding tot aanvullend onderzoek en vormen geen milieuhygiënische beperkingen voor de transactie en functiewijziging van het perceel. Het aspect 'bodem' levert geen belemmeringen op bij de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.
In de Wgh is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg en/of in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein, is alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai.
Het plan heeft betrekking op geluidgevoelige objecten langs een weg. Op de Achterweg geldt een 30km/uur-regime waar formeel de Wet geluidhinder niet van kracht is. Een akoestisch onderzoek ten aanzien van wegverkeerslawaai in dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect 'geluid' geen belemmeringen op bij de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft als doel om geurhinder van veehouderijen bij geurgevoelige objecten (zoals woningen) te voorkomen. Voor de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten nabij veehouderijen moet aan twee voorwaarden worden voldaan;
Op de percelen achterweg 1 en 7 zijn agrarische bedrijven gevestigd. Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij is er een geurcontour van 100 meter. De beoogde ontwikkeling is binnen de geurcontour van beide bedrijven gelegen. Echter de gemeente Steenwijkerland heeft een geurverordening waarbij de beoogde locatie is gelegen in het gebied type 2 waardoor de geurafstand 50 meter is, tenzij het een bestaande situatie betreft dan is het 25 meter. Hierbij word gemeten vanaf het emissiepunt. De beoogde woning komt buiten deze 50 meter te liggen. Daarmee kan worden gesteld dat wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat en dat geen van de twee veehouderijen in hun belangen worden geschaad door de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect 'geur' levert geen belemmeringen op bij de voorgenomen ontwikkeling.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Op grond van de wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening gehouden worden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een ruimtelijk plan worden vastgesteld, indien:
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich een van de volgende ontwikkelingen voordoet:
Het ruimtelijk plan bevat niet een van deze ontwikkelingen; de voorgenomen ontwikkeling een ontwikkeling die van geringere omvang is dan de ontwikkelingen die hiervoor zijn aangegeven en het is ook geen project dat beschreven staat in het NSL. Ondanks dat het project niet is opgenomen in de lijst onder c moet alsnog worden aangetoond dat er sprake is van NIBM. In de huidige situatie is er al sprake van een agrarische woning met bedrijf en in de nieuwe situatie alleen een woning. Daardoor wordt de luchtkwaliteit niet verslechterd maar blijft juist gelijk of wordt zelfs verbeterd ten gevolge van de ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat door de ontwikkeling, die in het onderhavige plan mogelijk wordt gemaakt, de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Aan het bepaalde omtrent luchtkwaliteit wordt dan ook voldaan.
Conclusie
Het aspect 'luchtkwaliteit' levert geen belemmeringen op bij de voorgenomen ontwikkeling.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:
De voorgenomen ontwikkeling betreft zelf geen risicovolle inrichting. Verder zijn er in en in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gesitueerd. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats door buisleidingen of over weg, water of spoor in en in de nabijheid van het plangebied.
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' levert geen belemmeringen op bij de voorgenomen ontwikkeling.
In 2012 heeft de gemeente Steenwijkerland de Notitie Nieuwe Energie vastgesteld. De Notitie Nieuwe Energie beschrijft een strategische routekaart met verschillende deelpakketten hoe de Raad van Steenwijkerland haar ambitie rond energiebesparing en duurzame energie gaat invullen. De gemeente Steenwijkerland heeft als ambitie dat in 2020 al het huishoudelijke energiegebruik wordt opgewekt met energie uit (duurzame) energiebronnen binnen de eigen gemeentegrenzen en in regionaal verband.
In het ontwerp wordt aandacht besteed aan het aspect duurzaamheid. Zo zal de woning gasloos worden gebouwd. Daarnaast zal gebruik gemaakt worden van moderne isolerende materialen om zoveel mogelijk energie te besparen.
Door het plangebied lopen boven- of ondergronds geen hoofdleidingen. Straalpaden en laagvliegroutes voor straaljagers zijn ook niet aanwezig.
Het plan is een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. De raad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien er geen verhaalbare kosten zijn, deze minder dan € 10.000,- bedragen of uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen (artikel 6.2.1.a Bro). In deze situatie is sprake van een geval als bedoeld in artikel 6.2.1a Bro, zodat geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.
Het planvoornemen betreft een particulier initiatief. De met de daadwerkelijke realisering gepaard gaande kosten worden dan ook gedragen door de initiatiefnemer. Eventuele bijkomende kosten komen eveneens voor rekening van de initiatiefnemer. Er is een planschade overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Eventuele planschade wordt hiermee afgewenteld op de initiatiefnemer.
Ook overigens zijn er geen redenen om aan te nemen dat dit plan economisch niet uitvoerbaar is.
De 'Ruimtelijke onderbouwing Achterweg 4 Onna' wordt conform artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening voorbereid met de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat er gelegenheid wordt gegeven voor het indienen van zienswijzen.
januari 2020.