Plan: | Buitengebied - Landinrichting Wetering-West |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1708.BGBWeteringWest-VA01 |
Vanuit de geohydrologische ontstaansgeschiedenis kan de omgeving van Scheerwolde worden ingedeeld in een tweetal gebieden:
In het westelijk deel van de polder Scheerwolde komt op circa 15 m –mv een slecht waterdoorlatende kleilaag voor met een dikte van enkele meters (Kreftenheye). In het oostelijk deel van de polder ontbreekt deze grotendeels en bestaat de diepe bodem tot circa 100 m –mv uit een afwisseling van fijn tot grof zand.
De freatische grondwaterstanden in zowel de landbouwpolders als de Wieden en Weerribben worden in belangrijke mate beïnvloed door het oppervlaktewatersysteem en de lokale bodemopbouw. Van het landbouwgebied Scheerwolde zijn geen langjarige peilbuisgegevens beschikbaar. Wel zijn er door Alterra gedurende één seizoen (februari t/m september 2006) freatische grondwaterstanden gemeten op 31 locaties. Deze peilbuisgegevens zijn gebruikt voor het maken van een geactualiseerde grondwatertrappenkaart van het gebied. Deze kaart is opgenomen in afbeelding 15. Verder is er een aantal peilbuizen gedurende één of meer jaren gemonitored ten behoeve van de inrichting van de nieuwe natuur (Wetering Oost, Wetering West en Beulakerpolder).
Afbeelding 15. Grondwatertrappen in het deelgebied Scheerwolde.
Uit een analyse van peilbuisgegevens komt, voor zover van belang, het volgende beeld naar voren.
In het noordwestelijk deel van het landbouwgebied Scheerwolde (de polders Halfweg, Wetering en Gelderingen) is de veenlaag relatief dik (1 à 2 m). In deze gebieden worden relatief hoge grondwaterstanden aangetroffen. Dit komt mede omdat het maaiveld hier meer is gedaald (en nog daalt door veenoxidatie en klink), waardoor ook de drooglegging beperkt is. Waar de slecht waterdoorlatende 'meerbodemlaag' (gliedelaag) onderin deze veenlagen nog intact is, treedt bovendien stagnatie van regenwater op, waardoor na regen de gronden nog lang nat blijven.
Aan de noordzijde van de polder Gelderingen is sprake van relatief hoge grondwaterstanden. De stijghoogten in de diepe ondergrond zijn hier relatief hoog (regionale stroming van het Drents plateau richting de diepe polders). Ten noorden van het kanaal loopt het maaiveld snel op, en komt in de ondergrond keileem voor. Daarnaast kan ook nog infiltratie vanuit het kanaal zelf plaatsvinden. Dit laatste is echter naar verwachting beperkt, door de aanwezigheid van slib in de kanalen in Noordwest Overijssel.
Door de grondslag treden op korte afstand grote verschillen op in de grondwaterstanden. Op de hogere zandruggen (grotere drooglegging en zandige bodem) komt grondwatertrap VII voor (grondwaterstanden jaarrond dieper dan 80 cm –mv). In de aangrenzende lager gelegen moerige gronden (geringe drooglegging en veen) komt grondwatertrap II voor met grondwaterstanden in natte perioden tot 25 cm –mv.
Ter plaatse van de toekomstige nieuwe natuur Wetering Oost en Wetering West komen in de winter hoge grondwaterstanden voor, tot net onder maaiveld. In de zomer zakken de grondwaterstanden uit tot maximaal 1,0 m beneden maaiveld. Hier is jaarrond sprake van kwel naar de sloten.
In de aangrenzende Wieden en Weerribben (boezemgebied) is de veenlaag nog relatief dik en komt een 'meerbodemlaag' voor. In combinatie met relatief veel oppervlaktewater en hoge waterpeilen (infiltratie) resulteert dit in hoge freatische grondwaterstanden.
Door peilverlagingen in de landbouwgebieden in de afgelopen eeuwen is er een peilverschil ontstaan tussen de laagveenmoerassen (waar het peil niet is verlaagd) en de landbouwgebieden. Het gevolg is dat de moerasgebieden die vroeger neutraal waren (geen duidelijke kwel of wegzijging), nu wegzijgingsgebieden zijn geworden.
In de diepe polders is sprake van een flinke kwel naar de sloten. Door het voorkomen van relatief slecht doorlatende veenlagen (en meerbodemlaag) en relatief grote slootweerstanden zijn de freatische grondwaterstanden ondanks de grote drooglegging relatief hoog. Tussen de percelen is in natte perioden sprake van een opbolling door stagnatie van regenwater, waardoor de freatische grondwaterstand hoger wordt dan de stijghoogte in de onderliggende zandlaag. In droge perioden zakt de grondwaterstand weer uit en is er sprake van diepe kwel.
Het oppervlaktewatersysteem in het deelgebied Scheerwolde is afgestemd op de indeling in polders (Wetering, Gelderingen, Giethoorn, Halfweg). Iedere polder is een afzonderlijk systeem met een eigen afvoer op de boezem van NW Overijssel. Het water van de polder Wetering wordt afgevoerd naar de Wetering door gemaal Wetering. De polder Gelderingen voert het water af naar het kanaal Steenwijk-Ossenzijl via het gemaal Gelderingen. De hoofdwatergang langs de A.F. Stroinkweg (ten oosten van Wetering Oost) heeft niet het waterpeil van het Woldlakebos. Deze watergang is een calamiteiten-verbinding tussen de diepe polder Gelderingen in het oosten (peil -2,70 m NAP, gemaal Gelderingen) en de diepe polder van Wetering Oost (-3,10 m NAP, gemaal Wetering). De peilgrens ligt ter plaatse van kruising Woldlakeweg-Stroinkweg. De polder Giethoorn loost het water via gemaal polders Giethoorn op het kanaal Beukersgracht. De polder Halfweg loost via het gemaal Polder Halfweg op het Giethoornse meer.