direct naar inhoud van 4.7 Ecologie
Plan: Fietspad Roekebosch
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1708.BGBFietsproekBP-VA01

4.7 Ecologie

4.7.1 Wettelijk kader

De huidige natuurbeschermingswetgeving kan worden onderverdeeld in soortbescherming en gebiedsbescherming.

Soortbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en faunawet. Deze wet beschermt inheemse dier- en plantensoorten waarbij onderscheid wordt gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. Voor álle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Flora- en faunawet noodzakelijk. De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van een aantal plant- en diersoorten en gaat hierbij uit van het 'nee, tenzij'-beginsel. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet beschermt Natura2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk. De planologische bescherming van gebieden aangemerkt als Ecologische Hoofdstructuur vindt primair plaats bij ruimtelijke procedures en andere vergunningaanvragen.

Het voornemen betreft een ingreep in het landschap, welke veranderingen met zich meebrengen in het gebruik en het voorkomen. Hiertoe is toetsing aan de Flora- en faunawet noodzakelijk. Daarnaast ligt het tracé in het Natura 2000-gebied “de Wieden”, waardoor toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 in de vorm van een “Voortoets” noodzakelijk is.

4.7.2 Onderzoek en bronnen

Het tracé van het fietspad ligt aan de zuidrand van De Wieden tussen Wanneperveen en het buurtschap Roekebosch. Onderdeel van het ontwerp van het fietspad is de inrichting van de Zuideinderweide als leefgebied voor de Roerdomp. Het fietspadtracé ligt grotendeels binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied De Wieden. In 2012 is ecologisch onderzoek (Voortoets) uitgevoerd door Altenburg & Wymenga (oktober 2012, zie bijlage 2) en in 2011 een flora- en faunaonderzoek door Ecogroen Advies (5 oktober 2011, zie bijlage 3) om te bepalen of de aanleg van het fietspad negatieve effecten heeft op beschermde waarden van het Natura 2000-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1708.BGBFietsproekBP-VA01_0006.png"

De conclusies van de Voortoets zijn de volgende.

Realisatiefase

Negatieve effecten door aanleg (de realisatiefase) kunnen uitgesloten worden, omdat de aanlegperiode van korte duur is en het een zeer klein areaal betreft.

Habitattypen

In de gebruiksfase treden geen negatieve effecten op kwalificerende habitattypen op. Het fietspadtracé veroorzaakt geen verlies aan groeiplaatsen en heeft geen negatieve effecten op nabijgelegen groeiplaatsen via het grondwaterpeil. Effecten via kortstondige waterpeilveranderingen of verstoring vanaf het fietspad op in het water levende kwalificerende soorten (vissoorten en ongewervelden) treden niet op.

Habitatsoorten

In de gebruiksfase treden geen negatieve effecten op kwalificerende habitatsoorten op, mits geen verlichting wordt aangebracht en de brug over de Haagjesgracht voldoende hoog is. In dat geval wordt de vliegroute van Meervleermuizen niet gehinderd en het foerageergebied van deze soort niet verstoord.

Broedvogels

Het tracé loopt over de rand van agrarisch gebied, zodat geen habitatverlies voor moerasbroedvogels optreedt. In het aangrenzende moerasgebied broeden de kwalificerende soorten Roerdomp, Watersnip, Porseleinhoen en Rietzanger. Bruine kiekendief en Purperreiger foerageren in de omgeving van het tracé.

Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de Rietzanger treden niet op, omdat de verstoringsafstand zeer gering is en de broedpopulatie van De Wieden op of boven het niveau van het instandhoudingsdoel ligt.

De Roerdomp kan in de Brouwers Zuid extra verstoring ondervinden, omdat in de huidige situatie potentieel geschikt foerageergebied aanwezig is binnen verstoringsafstand van het fietspad. Het natuurinclusief ontwerp leidt ertoe dat enerzijds extra verstoring optreedt in de Brouwers Zuid, waar foerageergebied tot ontwikkeling wordt gebracht, en dat anderzijds ongestoord foerageer- en broedgebied voor de Roerdomp wordt gerealiseerd aan de Zuideindigerwijde. Het resultaat is dat meer broed- en foerageerhabitat beschikbaar komt dan in de huidige situatie het geval is. Het initiatief heeft daarom een positief effect op de draagkracht voor Roerdompen in De Wieden.

Sloten in het aangrenzende agrarische gebied, die geschikt zijn als foerageergebied voor de Purperreiger, ondervinden verstoring na aanleg van het fietspad. Dit kan een locaal negatief effect veroorzaken, maar geen negatief effect in de zin van de Natuurbeschermingswet, omdat het aantal Purperreigers hoger is dan het instandhoudingsdoel en omdat ruimschoots voldoende foerageergebied in en rond De Wieden aanwezig is.

De Watersnip kan een beperkt negatief effect ondervinden als gevolg van verstoring van broedlocaties, maar heeft geen negatief effect in de zin van de Natuurbeschermingswet, omdat het aantal broedparen hoger is dan het instandhoudingsdoel. Op andere kwalificerende broedvogelsoorten (Bruine kiekendief, Porseleinhoen) treedt geen meetbaar verstoringseffect op.

Samengevat treden in de gebruiksfase geen negatieve effecten op kwalificerende broedvogelsoorten op.

Niet-broedvogels

In de realisatiefase gaat een zeer kleine oppervlakte agrarisch gebied verloren, waar de kwalificerende niet-broedvogels Kolgans en Grauwe gans kunnen foerageren. In de gebruiksfase treden mogelijk verstoringseffecten op in het aangrenzende agrarische gebied. Het effect zal zeer beperkt zijn, omdat slechts een zeer gering aantal ganzen gebruik maakt van het gebied. Een negatief effect in de zin van de Natuurbeschermingswet treedt niet op, omdat meer dan voldoende foerageergebied aanwezig is voor het behalen van de instandhoudingsdoelen van de Kolgans en Grauwe gans.

4.7.3 Verstorings- en verslechteringstoets

Uit het voorgenoemde onderzoek kwam naar voren dat een beperkt effect op het Natura 2000-gebied De Wieden mogelijk is, maar dat significant negatieve effecten uitgesloten kunnen worden. De gemeente heeft daarom Altenburg & Wymenga gevraagd een verstorings- en verslechteringstoets uit te voeren, waarin de effecten nader onderzocht worden (A&W-rapport 1879 Verstorings en verslechteringstoets fietspad Roekebosch, 18 maart 2013).

In de verstorings- en verslechteringstoets wordt nagegaan of het initiatief een kans met zich meebrengt op een verslechtering van de natuurlijke habitats en/of de habitats van soorten, ofwel een verstorend effect op soorten die in het Natura 2000-gebied De Wieden voorkomen. Daarnaast is een beoordeling van de wezenlijke waarden van de Ecologische Hoofdstructuur opgenomen.

De conclusies van de verstorings- en verslechteringstoets zijn de volgende.

Habitattypen

Op korte afstand van het tracé van het fietspad komen de habitattypen veenmosrietland, trilvenen, ruigten en zomen, meren met krabbenscheer en hoogveenbos voor. Deze habitattypen ondervinden hooguit tijdelijk veranderingen in waterpeil en waterkwaliteit tijdens de aanlegfase, welke van korte duur is. Hierdoor zal geen effect van betekenis optreden. In het moerasontwikkelingsgebied aan de Zuideindigerwijde komen op en in de directe nabijheid van de percelen waar werkzaamheden zijn voorzien geen kwalificerende habitattypen voor. De herinrichtingsmaatregelen hebben daarom geen negatieve effecten op habitattypen en er is dan ook geen sprake van een verslechtering van de kwaliteit van natuurlijke habitats.

Habitatsoorten

Op korte afstand van het tracé van het fietspad is geschikt leefgebied aanwezig voor de habitatsoorten Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper, Bittervoorn, Gestreepte waterroofkever, Platte schijfhoren en Meervleermuis. Als gevolg van aanleg van bruggen, duikers of dammen kunnen de (onder)watergebonden soorten leefgebied verliezen, maar de oppervlakte van deze locaties is zo klein, dat geen meetbaar effect op populaties op zal treden. De aanleg van een tiental duikers waarborgt dat geen versnippering van leefgebied optreedt; verbindingen met De Wieden blijven in voldoende mate aanwezig. Effecten via veranderingen in waterpeil en waterkwaliteit zijn van korte duur en betreffen een zo klein areaal, dat geen effect op de habitatkwaliteit optreedt. Het initiatief voorziet in de aanleg van een brug over de Haagjesgracht, die Meervleermuizen gebruiken als vliegroute tussen verblijfplaats (buiten Natura 2000-gebied) en foerageergebied (binnen Natura 2000-gebied). De doorvaarthoogte van deze brug is 2,0 m, zodat geen barrièrewerking optreedt voor de Meervleermuis.

Tijdens de aanlegwerkzaamheden voor het fietspad kan verstoring door trillingen en geluid optreden. Deze zijn echter van zo korte duur, dat geen effect op de populaties optreedt.

In het moerasontwikkelingsgebied aan de Zuideindigerwijde komen in de nabijheid van de her in te richten locaties mogelijk Gevlekte witsnuitlibel, Gestreepte waterroofkever, Platte schijfhoren, Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Grote modderkruiper, Rivierdonderpad en Grote vuurvlinder voor. Tijdens de herinrichtingwerkzaamheden blijven de bestaande sloten vrijwel onaangeroerd en worden grote waterzuringplanten (waarin eventueel rupsen van Grote vuurvlinders zich kunnen bevinden) gespaard of teruggezet. De moerasontwikkelingsmaatregelen hebben daarom geen negatieve effecten op habitatsoorten. Verschillende soorten kunnen profiteren van de maatregelen, omdat nieuw leefgebied beschikbaar komt. Er is geen sprake van een negatieve effecten op habitatsoorten.

Broedvogels

In de omgeving van het tracé van het fietspad komen zeven soorten met instandhoudingsdoelen als broedvogel voor, namelijk Roerdomp, Purperreiger, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Watersnip, Snor en Rietzanger. De aanleg van het fietspad heeft geen effecten op de fysieke habitatkwaliteit voor deze soorten, omdat het grondbeslag van het tracé niet gepaard gaat met een fysiek verlies aan broedplaatsen of foerageergebied. De moerasontwikkelingsmaatregelen aan de Zuideindigerwijde leiden tot tijdelijk verlies aan broedlocaties voor Rietzanger en Snor. Binnen een termijn van 1-3 jaar kunnen deze soorten zich weer vestigen en ontstaat bovendien nieuw broedgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief en Purperreiger.

In vier gevallen kan sprake zijn van verstoring van soorten. Het betreft Roerdomp, Purperreiger, Bruine kiekendief, Watersnip.

De Roerdomp kan na aanleg van het fietspad verstoring ondervinden, omdat in de Brouwers Zuid in de huidige en in de toekomstige situatie na herinrichting (potentieel) foerageergebied aanwezig is c.q. zal zijn binnen verstoringsafstand van het fietspad. Anderzijds wordt ongestoord foerageer- en broedgebied gerealiseerd aan de Zuideindigerwijde. Het netto-effect is positief, omdat meer broed- en foerageerhabitat beschikbaar komt dan in de huidige situatie het geval is. Het initiatief draagt daarom bij aan de hersteldoelstelling van de Roerdomp in De Wieden.

De Purperreiger kan verstoring ondervinden in het aangrenzende agrarische gebied, waar geschikt foerageergebied aanwezig is. Dit kan leiden tot locaal verlies aan foerageergebied, maar beïnvloedt het aantal broedparen niet, omdat ruimschoots voldoende foerageergebied in en rond De Wieden aanwezig is voor het aanwezige broedbestand.

Foeragerende Bruine kiekendieven kunnen verstoring ondervinden, maar de aantallen worden niet beïnvloed, omdat geschikt foerageergebied ruimschoots voorhanden is voor de aanwezige broedparen. De aantallen worden beperkt door het aanbod aan geschikt broedgelegenheid.

Het is mogelijk dat een deel van het foerageergebied van de Watersnip verstoord wordt. Niet uitgesloten kan worden dat een locaal beperkt negatief effect op het aantal broedparen optreedt, maar het instandhoudingsdoel komt niet in gevaar.

Verstorende effecten kunnen beperkt worden door afscherming van fietsers en wandelaars. Indien een strook overjarig riet aanwezig is langs de sloot tussen het fietspad en het aangrenzende deel van De Wieden wordt de zichtbaarheid van recreanten verminderd. De fysieke ruimte op en langs het tracé is echter zeer beperkt. Een mogelijkheid is om ter hoogte van de rietoogstpercelen een strook langs de grenssloot in cyclisch maaibeheer te nemen. De verstoringseffecten op de Watersnip worden in dat geval beperkt.

Indien de aanlegwerkzaamheden buiten de periode 1 maart - 1 oktober vallen treedt geen verstoring op van moerasbroedvogels. Indien werkzaamheden in september worden uitgevoerd is ecologisch begeleiding wenselijk om vast te stellen of moerasvogels met afhankelijke jongen aanwezig zijn. De werkzaamheden kunnen dan afgestemd worden op de aanwezigheid van broedvogels.

Samengevat leidt het initiatief tot tijdelijk habitatverlies voor Snor en Rietzanger en op termijn (binnen 1-3) jaar tot habitatwinst voor Roerdomp, Purperreiger (broedhabitat), Bruine kiekendief (broedhabitat), Snor en Rietzanger. Roerdomp, Purperreiger en Bruine kiekendief ondervinden verstoring in het foerageergebied in de omgeving van het fietspad, maar de aantallen worden niet beïnvloed. Verstoring van Watersnippen kan een locaal beperkt negatief effect hebben, maar het instandhoudingsdoel komt niet in gevaar.

Niet-broedvogels

Het moerasontwikkelingsgebied aan de Zuideindigerwijde wordt niet gebruikt door kwalificerende niet-broedvogels. In agrarische gebied dat grenst aan het fietspad komen gedurende het winterhalfjaar onregelmatig kleine aantallen Grauwe ganzen en Kolganzen voor. Zij kunnen verstoring ondervinden van passenerende fietsers en wandelaars. Dit heeft echter geen effecten op de aantallen in en rond De Wieden, omdat de beschikbare opvangcapaciteit minimaal twee maal zo hoog is als vereist is voor de huidige aantallen en instandhoudingsdoelen.

Ecologische Hoofdstructuur

In het moerasontwikkelingsgebied aan de Zuideindigerwijde worden de wezenlijke kenmerken van de EHS niet aangetast. De landschappelijke kwaliteit wordt hier verbeterd.

Als gevolg van de aanleg en gebruik neming van het fietspad is sprake van een, zij het beperkt, grondbeslag binnen EHS-gebied, dat in agrarisch gebruik is. Als gevolg van recreatief gebruik vermindert de kwaliteit 'rust'. Andere wezenlijke kwaliteiten als duisternis en landschappelijke kwaliteit direct grenzend aan het tracé worden niet aangetast. Effecten op specifieke natuurwaarden zijn grotendeels beschreven in de toetsing aan de Natuurbeschermingswet, aangezien volgens de huidige begrenzing van Natura 2000 het aangrenzende moerasgebied en de agrarische percelen binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied De Wieden liggen. Indien de voorgestelde wijziging van de begrenzing van vogelrichtlijngebied formeel wordt vastgesteld, ligt een deel van het aangrenzende agrarische gebied niet binnen de Natura 2000-begrenzing, maar wel binnen de EHS. In dit gebiedsdeel kan de aanleg van het fietspad leiden tot verstoring van foeragerende Purperreigers. In dit opzicht is sprake van aantasting van specifieke natuurwaarden binnen de EHS in het agrarische gebied. Mitigatie in de omgeving is mogelijk, waarbij de habitatkwaliteit van perceelsloten wordt verbeterd. Er is een ontheffing van de Omgevingsverordening verleend door Gedeputeerde Staten.

4.7.4 Conclusie

Omdat een zeer klein agrarisch gebied verloren gaat treden er mogelijk verstoringseffecten op in het aangrenzende agrarische gebied. Het effect zal zeer beperkt zijn, omdat slechts een zeer gering aantal ganzen gebruik maakt van het gebied.

Er zal ieder geval geen verlichting worden aangelegd langs het fietspad in verband met de meervleermuis welke gebruik maakt van vliegroutes nabij het tracé. Op grond van het bestemmingsplan kan de plaatsing van lantarenpalen niet verboden worden, omdat deze vergunningsvrij zijn. Bij de uitvoering zal daarom worden overeengekomen dat er geen verlichting geplaatst zal worden langs het fietspad. Bovendien is in de gebruiksbepalingen in de regels opgenomen dat er geen straatverlichting is toegestaan.

Met de provincie Overijssel is overleg geweest. Op basis van het natuurinclusief ontwerp is een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet aangevraagd.

Zoals eerder genoemd in paragraaf 2.4 hebben Gedeputeerde Staten op 28 mei 2013 van de provincie Overijssel op grond van artikel 2.7.6 lid 4 van de Omgevingsverordening ontheffing verleend ten behoeve van het fietspad Roekebosch in de EHS.