Plan: | Kern van Schoot |
---|---|
Status: | concept |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1706.BPBSC2004-ONT1 |
Midden in de kern Budel-Schoot, op de hoek van de Grootschoterweg en de Pater Ullingsstraat, bevinden zich de oude locatie van groentewinkel Agnita, de voormalige kleuterschool en het braakliggend terrein waar voorheen het Rabobankkantoor was gevestigd. De voormalige kleuterschool en de oude vestiging van groentewinkel Agnita staan al lange tijd leeg, waardoor de staat van onderhoud sterk achteruit is gegaan.
Het plan is om de oude vestiging van groentewinkel Agnita en een deel van de voormalige kleuterschool te slopen en samen met het terrein waar voorheen het Rabobankkantoor stond, te herontwikkelen. De herontwikkeling leidt tot een forse ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
Het plan bestaat uit het realiseren van:
De herontwikkeling past niet binnen het geldend bestemmingsplan 'Budel-Schoot en Gastel'. Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van het gewenste woningbouwplan mogelijk.
Het plangebied ligt midden in de bebouwde kom van Budel-Schoot, op de hoek van de Grootschoterweg en de Pater Ullingsstraat. De overige grenzen worden gevormd door het woonperceel aan de Grootschoterweg 96a aan de zuidzijde en basisschool De Wereldwijzer aan de westzijde. In figuur 1.1 en 1.2 is de ligging en begrenzing op luchtfoto's weergegeven.
![]() |
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: StreetSmart)
![]() |
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied (bron: StreetSmart)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Budel-Schoot en Gastel', vastgesteld door de gemeenteraad op 3 juli 2018. Daarnaast geldt het paraplubestemmingsplan 'Wonen', vastgesteld door de gemeenteraad op 17 november 2020. De inhoud van de regeling zoals opgenomen in de parapluherziening Wonen is verwerkt in dit bestemmingsplan. In figuur 1.3 is een uitsnede van het geldend bestemmingsplan weergegeven.
![]() |
Figuur 1.3 Uitsnede geldend bestemmingsplan'Budel-Schoot en Gastel'
Voormalige kleuterschool - Pater Ullingsstraat 1
Dit perceel is bestemd tot 'Maatschappelijk'. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en zorgwonen. Een deel van het perceel heeft een bouwvlak. De bestaande hoofdbebouwing is aangemerkt als 'karakteristiek'. Tevens geldt op dit perceel 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 5' waarmee de bestemming onder voorwaarden met een wijzigingsprocedure kan worden gewijzigd in de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' ten behoeve van de bouw van maximaal 6 grondgebonden woningen.
Voormalige vestiging van groentewinkel Agnita - Grootschoterweg 92
Dit perceel is bestemd tot 'Wonen'. Een deel van het perceel heeft een bouwvlak. De bestaande hoofdbebouwing is aangemerkt als 'karakteristiek'. Ter plaatse is één woning toegestaan. Tevens geldt op dit perceel 'wetgevingszone - afwijkingsgebied 1' waarmee met een omgevingsvergunning de volgende functies kunnen worden toegestaan:
Voormalige Rabobanklocatie
Dit perceel is bestemd tot 'Woongebied'. Deze gronden zijn bestemd voor herontwikkeling van de locatie ten behoeve van de bouw van maximaal 4 woningen. De gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wonen, met de daarbij behorende erven en terreinen, wegen, straten en pleinen, voet- en fietspaden, verkeer- en parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
Dubbelbestemming archeologie
Daarnaast is het plangebied voor een deel bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4'. Dit ter bescherming van de archeologische verwachtingswaarde. In de noordoosthoek van het plangebied is geen archeologische dubbelbestemming aanwezig.
De herontwikkeling is niet mogelijk binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan en de daarin opgenomen wijzigings- en afwijkingsmogelijkheden. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan met bijbehorende onderzoeken te worden opgesteld.
Het bestemmingsplan 'Kern van Schoot' bestaat uit drie delen:
De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
In hoofdstuk 2 is de huidige situatie van het plangebied beschreven. In dat hoofdstuk wordt ingegaan op de historische ontwikkeling en huidige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Hoofdstuk 3 bestaat uit de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 wordt het initiatief getoetst aan het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de milieuhygiënische en planologische aspecten met betrekking tot de ontwikkeling. Hoofdstuk 6 bevat een uiteenzetting van de inhoud van de bestemmingsregeling. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Rond 1880 was Budel-Schoot nog geen zelfstandige dorpsgemeenschap. Het bestond uit twee gehuchten aan de rand van de Looser- en Weerterheide: Groot Schoot rond de kruising van de huidige Hamonterweg, Poelderstraat en Pater Ullingsstraat en Klein Schoot rond de kruising van de huidige Heuvel en Klein-Schoot. Langs de huidige Grootschoterweg stond in deze periode nauwelijks bebouwing. De Grootschoterweg was in deze periode ook niet de hoofdverbinding met Budel: de Poelderstraat en Klein Schoterstraat vormden destijds de verbinding tussen Budel en Midbuul enerzijds en Groot Schoot en Klein Schoot anderzijds.
In de 19e eeuw vonden in de omgeving van Budel-Schoot ingrijpende ontwikkelingen plaats, met als gevolg dat zich rond de Grootschoterweg een dorpskern vormde, die zich ontwikkelde tot een kerkdorp van Budel. In 1826 was de aanleg van de Zuid-Willemsvaart afgerond, een belangrijke waterweg die indirect grote invloed heeft gehad op de uitbreiding van Budel-Schoot rond de eeuwwisseling. Aan de geïsoleerde ligging van Groot-Schoot en Klein-Schoot kwam in 1879 een einde met de openstelling van de spoorlijn 'IJzeren Rijn' Antwerpen-Mönchengladbach.
In de periode tot de Tweede Wereldoorlog bleef de ontwikkeling van Budel-Schoot beperkt tot realisering van bebouwing langs de centraal gelegen Grootschoterweg, de westelijk daarvan gelegen Poelderstraat/Hamonterweg en de oostelijk gelegen Pastoor Verbakelstraat/Parallelweg. Ook langs de verbindingswegen tussen deze wegen - de Pater Ullinggstraat en de Dwarsstraat - werd bebouwing gerealiseerd.
In de jaren ’50, ’60 en ’70 werd met name gebouwd aan de oostzijde van de Grootschoterweg, waarna in de jaren ’80 en ’90 de gronden aan de westzijde van de Grootschoterweg werden bebouwd. Kenmerkend is het verschil in ruimtelijke opzet tussen de woonbuurten in het oostelijk deel van Budel-Schoot, met een rechthoekige wegenstructuur, en het woonerfkarakter met gebogen straatverloop in het westelijk deel van de kern.
De oorspronkelijke dorpsopbouw van Budel-Schoot is nog zichtbaar in de huidige bebouwingsstructuur. De bebouwingsstructuur in Budel-Schoot kenmerkt zich door een duidelijk waarneembare opbouw, waarbij tussen de centraal gelegen Grootschoterweg en de dorpslinten Hamonterweg en Pastoor Verbakelstraat verdichting van de bebouwingsstructuur heeft plaatsgevonden door invulling met planmatige woningbouw. De bebouwingsstructuur langs de historische linten bestaat uit een mix van historische panden en recenter gerealiseerde woningen. Langs de dorpslinten staan veelal vrijstaande woningen op ruime percelen, die met name langs het noordelijk deel van de Grootschoterweg nog rechtstreeks grenzen aan het buitengebied.
In het hart van het dorp staat de bebouwing dichter opeen en komen naast vrijstaande woningen ook halfvrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen en enkele appartementengebouwen voor. In de woongebieden aan weerszijden van de Grootschoterweg is sprake van een afwisseling van vrijstaande, halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen. Naast woonbebouwing komen op enkele locaties in het dorp grootschaligere gebouwen voor, met name rond de kruising Grootschoterweg/Pater Ullingsstraat (kerk, basisschool), nabij de kruising Grootschoterweg/Parallelweg (supermarkt met appartementen) en in de vorm van bedrijfskavels langs de Grootschoterweg en de Pater Ullingsstraat.
De noordelijke entree van Budel-Schoot wordt gevormd door de lintbebouwing aan de Grootschoterweg. Het dorp heeft hier een landelijk karakter door het aanwezige groen en de ruime percelen. In het hart van het dorp en in de woongebieden is sprake van een hogere bebouwingsdichtheid. Met name langs de Grootschoterweg varieert de hoogte van de gebouwen tussen de 8 en 12 meter, wat onder meer wordt veroorzaakt door de menging van functies langs deze hoofdstraat en de aanwezigheid van niet-woonfuncties. In de woongebieden is sprake van een uniformer karakter, bestaande uit woningen van veelal anderhalf à twee bouwlagen met kap.
De bebouwing in Budel-Schoot heeft overwegend een woonfunctie. De niet-woonfuncties binnen de dorpskern zijn hoofdzakelijk geconcentreerd aan de Grootschoterweg. Budel-Schoot heeft, gezien de omvang van de kern, relatief veel detailhandelsvestigingen. Er is onder andere een supermarkt gevestigd. De locatie van de winkelvoorzieningen past goed binnen de ruimtelijke structuur van het dorp. De horecavoorzieningen zijn relatief kleinschalig en passen bij het karakter van de dorpskern. Aan de Grootschoterweg zijn daarnaast maatschappelijke voorzieningen (de kerk met begraafplaats, gemeenschapshuis De Reinder en vereniging Jong Nederland) gevestigd en komen bedrijfsactiviteiten voor. Buiten de Grootschoterweg komen verspreid over de kern enkele niet-woonfuncties voor. Het betreft een aantal bedrijven (de wasserij aan de Pater Ullingsstraat en enkele kleinschaligere bedrijven of aan-huis-verbonden bedrijven) en maatschappelijke voorzieningen. Aan de Grootschoterweg is een minicamping aanwezig.
Het plangebied ligt midden in de kern Budel-Schoot, op de hoek van de Grootschoterweg en de Pater Ullingsstraat. Hier bevinden zich de oude vestiging van groentewinkel Agnita, de voormalige kleuterschool en het braakliggend terrein waar voorheen het Rabobankkantoor was gevestigd. In figuur 2.1 is een luchtfoto van plangebied met aanduidingen weergegeven.
![]() |
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (bron: StreetSmart)
Voormalige vestiging van groentewinkel Agnita (Grootschoterweg 92)
Het voormalige winkelpand is omstreeks 1900 gebouwd op de hoek van de Grootschoterweg en Pater Ullingsstraat. Het gebouw bestaat uit twee bouwlagen met een zadeldak en een eenlaagse uitbouw aan de achterzijde. Er zijn nog diverse cultuurhistorische elementen bewaard gebleven. Mede doordat het pand in de afgelopen jaren heeft leeggestaan is de staat van onderhoud sterk achteruit gegaan. In figuur 2.2 is de locatie vanuit het straatbeeld weergegeven.
![]() |
Figuur 2.2 Voormalige vestiging van groentewinkel Agnita (bron: StreetSmart)
Voormalige kleuterschool (Pater Ullingsstraat 1)
Dit schoolgebouw is in 1951 gerealiseerd, in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog. Kenmerkend voor deze wederopbouwperiode is de eenvoudige bouw met eenvoudige materialen. De school heeft alle bouwstijlelementen die van toepassing zijn in de wederopbouwperiode. Mede doordat het pand in de afgelopen jaren heeft leeggestaan is de staat van onderhoud achteruit gegaan. In figuur 2.3 is de locatie vanuit het straatbeeld weergegeven.
![]() |
Figuur 2.3 Voormalige kleuterschool (bron: StreetSmart)
Voormalige Rabobanklocatie
Het kantoorpand aan de Grootschoterweg is in 2007 gesloopt. Sindsdien ligt het terrein braak in afwachting van herontwikkeling. In figuur 2.4 is de locatie vanuit het straatbeeld weergegeven.
![]() |
Figuur 2.4 Voormalige Rabobanklocatie (bron: StreetSmart)
Afweging sloop
Aangezien de panden al geruime tijd leegstaan, is de staat van onderhoud achteruit gegaan en is verrommeld de aanblik van de prominente hoeklocatie in de kern Budel-Schoot. Een nieuwe invulling van de bestaande bebouwing ligt niet voor de hand, gelet op de langere periode van leegstand. Daarom is gekozen om de locatie te herontwikkelen.
De bestaande panden bezitten bepaalde cultuurhistorische elementen. Er is een afweging gemaakt in hoeverre deze behouden dienen te blijven, waarbij rekening is gehouden met de waarde van de cultuurhistorische elementen, de staat van onderhoud, de geschiktheid voor de nieuwe functie en de haalbaarheid van plan. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.9 Cultuurhistorie.
Uit de afweging wordt geconcludeerd dat de noordvleugel van de oude kleuterschool behouden blijft en de achtervleugels gesloopt worden. Tevens wordt het voormalige winkelpand van Agnita gesloopt.
Van belang is dat de nieuwbouw passend is in de omgeving en aansluit bij omliggende bebouwingsstructuren en bebouwingsmassa's rekening houdend met de cultuurhistorische waarden. Hierdoor gaat de nieuwe bebouwing goed op in het bestaande straatbeeld en wordt het op een stedenbouwkundig verantwoorde manier ingepast.
In navolgende figuur is een impressie van de gewenste situatie opgenomen.
![]() |
Figuur 3.1 Stedenbouwkundig plan (bron: Buro Hofsteden)
Hoeklocatie Grootschoterweg-Pater Ullingsstraat - voormalige locatie pand Agnita
Op de hoeklocatie van de Grootschoterweg-Pater Ullingsstraat wordt een appartementengebouw gerealiseerd met maximaal 10 één- a tweepersoons appartementen (circa 50 tot 70 m2). Op de begane grond is 250 m2 aan voorzieningen mogelijk. Toegestaan is detailhandel (met uitzondering van supermarkten), maatschappelijke voorzieningen, lichte bedrijvigheid en horeca 1 (zoals een lunchroom of ijssalon), al dan niet in combinatie met elkaar.
Het pand wordt teruggebouwd in de rooilijn van het bestaande te slopen pand. De nieuwbouw bestaat uit 3 bouwlagen waarvan de bovenste bouwlaag is uitgevoerd met een kap. Het gebouw wordt, gelet op de ligging op de hoeklocatie en situering ten opzichte van het overig deel van het plangebied, alzijdig ontworpen. Geconcludeerd wordt dat het pand in ruimtelijk opzicht goed past op deze hoeklocatie in het dorp.
Grootschoterweg - voormalige Rabobanklocatie
Op deze locatie zijn 4 levensloopbestendige sociale huurwoningen gepland, bestaande uit twee bouwlagen waarbij een deel van de woning is voorzien van een kap. De rijwoningen staan haaks op de Grootschoterweg. Door deze situering ontstaat ruimte voor een groene ruimte tussen de woningen en het appartementengebouw. De entrees van de rijwoningen zijn gericht op de groenvoorziening, met uitzondering van de woning aan de Grootschoterweg, deze woning krijgt de entree aan de zijde van de weg.
Zuidwesthoek
Op deze locatie zijn 4 ééngezinswoningen gepland, bestaande uit drie bouwlagen waarbij de bovenste bouwlaag is uitgevoerd in een kap. De voorgevels van de woningen zijn gericht op het groene middenterrein van het plangebied.
Pater Ullingsstraat - voormalige kleuterschool
Op deze locatie worden 3 levensloopbestendige woningen gerealiseerd. Deze zijn voorzien in de noordvleugel van de voormalige kleuterschool. Bij elke woning is een lage uitbouw aan de achterzijde voorzien om voldoende woonprogramma op de begane grond te kunnen realiseren.
Groen
De grondgebonden woning zijn alle voorzien van een achtertuin. Bij het appartementengebouw zijn voor een aantal appartementen tuinen voorzien. Tussen de sociale huurwoningen en het appartementengebouw en de ééngezinswoningen is een groenvoorziening aanwezig. Deze groenvoorziening is duidelijk beleefbaar vanaf de Grootschoterweg en zorgt voor 'lucht' in het plan. Deze groenvoorziening draagt bij aan:
Verkeer
In de zuidwesthoek van het plangebied is een parkeerkoffer gerealiseerd. Hiervoor zijn gronden van de naastgelegen basisschool nodig (zie verder paragraaf 7.2). Deze wordt ontsloten via de Pater Ullingsstraat. Voor het overige blijft het plangebied vrij van autoverkeer. Voor langzaam verkeer is het plangebied wel goed toegankelijk. Het schoolpad, gelegen aan de zuidzijde van het plangebied, blijft bestaan.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie schetst ontwikkelingen en legt de ambities tot 2040 vast. De ambities zijn:
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De MIRT-regio Brabant en Limburg omvat de provincies Noord-Brabant en Limburg met daarin de Brainport Zuidoost-Nederland als belangrijk economisch gebied. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:
Toetsing plan
De structuurvisie regelt geen specifieke zaken op provinciaal of lokaal niveau. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn de 13 nationale belangen uit de SVIR opgenomen, die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
In het Barro komen de volgende dertien nationale belangen terug:
Toetsing plan
Geen van de nationale belangen heeft betrekking op het plan. Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling binnen de gestelde kaders van het Barro past.
Sinds 2012 is in het Bro in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de “ladder duurzame verstedelijking”).
Sinds 2017 is de 'nieuwe' Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De traditionele opeenvolgende treden van de Ladder zijn hierbij komen te vervallen. Deze wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden moet blijven. Een onderzoek naar de behoefte heeft slechts tot doel na te gaan of een ruimtelijke ontwikkeling c.q. de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Concreet betekent dit dat met betrekking tot de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of economische gevolgen van die vestiging ruimtelijke effecten (bijv. leegstand) relevant zijn.
Artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro luidt als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Dat betekent: eerst bepalen of een nieuwe ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, vervolgens kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, en daarna analyseren of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt.
Toetsing
Behoefte
Regionale afspraken
De provincie Noord-Brabant stelde in het verleden jaarlijks de bouwopgave per regio vast. Deze verdeling is gebaseerd op de meest recente prognoses. In de Regionale Agenda Wonen wordt deze opgave jaarlijks geactualiseerd, vastgesteld en verdeeld binnen de verschillende sub-regio's. Cranendonck participeert in de sub-regio A2-gemeenten. Binnen de regio vindt de verdere afstemming van de aantallen en de programmering per gemeente plaats. Uitgangspunt hierbij is goed op elkaar afgestemde woningbouwplannen, in en een divers segment, afgestemd op de vraag per gemeente en op de regio als totaal, met circa 30% vrije ruimte voor toekomstige transformatieplannen.
Jaarlijks worden plannen in mei regionaal uitgewisseld om het vervolgoverleg te kunnen voeren. Na actualisatie in 2017 is voor de periode tot 2025 regionaal afgestemd dat in de gemeente Cranendonck circa 700 woningen worden gerealiseerd. Voor de periode tot 2030 is bepaald dat in Cranendonck nog eens 115 woningen worden gerealiseerd. De regionaal afgestemde woningbouwopgave bedraagt daarmee 815 woningen in de periode 2016-2029. Op basis van cijfers van het CBS kan worden geconcludeerd dat de woningvoorraad in de gemeente Cranendonck is toegenomen met 106 woningen sinds vaststelling van de regionale afspraken. Er dienen in Cranendonck dus nog ruim 700 woningen te worden gerealiseerd conform de regionale woningbouwafspraken.
Woningbouwprogramma
Op 31 januari 2017 heeft de raad de Uitvoeringsparagraaf van de Structuurvisie geactualiseerd en vastgesteld. Dit kader biedt voor het college de basis voor een verdere uitwerking van de behoefte en programmering in een woningbouwprogramma. In deze programmering zijn voor deze locatie (locatie 'De Ark') 8 woningen opgenomen. Het aantal voor deze locatie is in de woningbouwprogrammering inmiddels vastgelegd op 22 wooneenheden. In voorliggend bestemmingsplan zijn maximaal 21 woningen voorzien. De extra woningen bovenop het aantal van 8, vallen onder de vrije ruimte van circa 30% voor toekomstige transformatieplannen op basis van de regionale afspraken.
Vanwege de specifieke eigenschappen van de verschillende kernen in de gemeente is het gerechtvaardigd dat onderscheid wordt gemaakt in de specifieke behoefte per dorp. Het credo luidt dan ook 'de juiste woning op de juiste plek'. Er is dringend behoefte aan woningen voor met name starters en ouderen als gevolg van de lokale huishoudensontwikkeling. Dit plan voorziet in een bijdrage aan de invulling van de kwalitatieve behoefte.
Bestaand stedelijk gebied
De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied. Het plan is om de oude vestiging van groentewinkel Agnita en een deel van de voormalige kleuterschool te slopen en samen met het terrein waar voorheen het Rabobankkantoor stond, te herontwikkelen. Hiermee wordt vrijkomend vastgoed en vrijkomend terrein herontwikkeld voor een nieuwe functie. Deze inbreidingsopgave sluit aan bij de gedachte voor duurzaam ruimtegebruik en voldoet daarmee aan het tweede afwegingscriterium van de Ladder.
Conclusie
Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Net als het Rijk beschikt de provincie Noord-Brabant vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet over een omgevingsvisie: de Brabantse Omgevingsvisie. Deze visie is op 14 december 2018 vastgesteld door provinciale staten van Noord-Brabant. De Brabantse Omgevingsvisie bevat de ambities van de provincie Noord-Brabant voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de periode tot 2050. De omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen, die doelen zijn nog steeds opgenomen in bijvoorbeeld de SVRO. Bij een eventuele strijdigheid tussen de SVRO en de omgevingsvisie is de omgevingsvisie leidend.
De Brabantse Omgevingsvisie zet in op behoud en verdere ontwikkeling van een veilige, gezonde en duurzame fysieke leefomgeving. De provincie richt zich met de Brabantse Omgevingsvisie op vier hoofdopgaven:
Net als het Rijk streeft de provincie met de Brabantse Omgevingsvisie naar een manier van het benaderen van initiatieven in de fysieke leefomgeving die uitgaat van vertrouwen en het gezamenlijk met publieke en private partijen zoeken naar mogelijkheden om een initiatief te realiseren. Daarbij moeten initiatieven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
De omgevingsverordening bevat regelgeving die ook anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels. De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant). De Interim omgevingsverordening trad op 5 november 2019 in werking.
De omgevingsverordening heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De omgevingsverordening is een interimdocument en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening. Gelet op het beleidsneutrale karakter van de omgevingsverordening is het plangebied in de omgevingsverordening net zo aangeduid als in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
![]() |
Figuur 4.1 Interim omgevingsverordening: kaart stedelijke ontwikkeling en erfgoed (Provincie Noord-Brabant)
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Toetsing
De ontwikkeling bevindt zich binnen het Stedelijk gebied. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken. In paragraaf 4.1.3 is de ontwikkeling getoetst aan de regionale behoefte. Hiermee kan worden geconcludeerd dat toepassing wordt gegeven aan duurzame stedelijke ontwikkeling.
Een nadere onderbouwing van de duurzame stedelijke ontwikkeling is beschreven in paragraaf 4.3.4 en hoofdstuk 3.
Conclusie
Voorliggend plan past binnen de regels van de Interim Omgevingsverordening.
In mei 2009 is het visiedocument 'Cranendonck 2009-2024' vastgesteld. Deze visie dient als kader voor het ontwikkelen van nieuw beleid, de inzet van middelen en het maken van keuzes. In de strategische visie wordt de gemeentelijke koers voor de komende 15 jaar bepaald. Cranendonck focust vooral op het behouden en versterken van de rustieke, fijne leef- en woonomgeving. Het 'eigene' van elke kern moet zoveel mogelijk blijven bestaan. Uitgangspunt is dat Budel een centrumfunctie heeft en dat voorzieningen in de verschillende kernen behouden blijven voor zover deze zichzelf bedruipen. De markt doet zijn werk en de gemeente intervenieert vooral functioneel door scherp te anticiperen op kansen en ontwikkelingen, door te faciliteren, door partijen bij elkaar te brengen en door de sociale cohesie te versterken.
Voor wat betreft 'wonen' focust de gemeente zich op het beter tegemoet komen aan de wensen van met name jongeren en ouderen. De financiële basis om deze zaken te kunnen realiseren, ligt hoofdzakelijk bij het duurzaam doorontwikkelen van de economie en het beter benutten van de recreatieve mogelijkheden in de verschillende kernen. Bij dat laatste is het van belang dat het rustieke en groene karakter van Cranendonck te allen tijde behouden blijft. In de visie worden de focuspunten beschreven aan de hand van de volgende vijf thema's:
Toetsing
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een flexibel kader om de huidige en toekomstige woonwensen van met name jongeren en ouderen optimaal te kunnen faciliteren. Daarmee wordt aangesloten bij de ruimtelijk relevante uitgangspunten die in de Strategische Visie zijn opgenomen.
In de Structuurvisie wordt het ruimtelijk wensbeeld voor Cranendonck tot en met het jaar 2024 beschreven. Aan de hand van de vijf thema's van de Strategische Visie en het zesde nieuwe thema Ruimtelijke kwaliteiten zijn de ruimtelijke keuzes in themakaarten verwerkt. De structuurvisie bestaat uit drie delen:
De structuurvisie is het hoofddocument voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Cranendonck. De voornaamste doelen voor de structuurvisie zijn:
De integratiekaart structuurvisie Cranendonck geeft het ruimtelijke beleid van de gemeente Cranendonck op hoofdlijnen weer. De integratiekaart sluit goed aan op het geschetste wensbeeld uit de Strategische Visie en geeft globaal de structuurvisie weer. Hierna wordt de visie op Budel-Schoot beschreven, specifiek voor het thema 'wonen en leven'.
![]() ![]() |
Uitsnede structuurvisiekaart Cranendonck
Budel-Schoot
Belangrijk is dat het Masterplan Budel-Schoot dat samen met woCom is opgesteld,
wordt uitgevoerd. Het bewerkstelligen van een betere verhouding tussen de sociale
en vrije sector, samen met alle betrokken partijen, is daarbij uitgangspunt. Lege
winkelpanden worden net als in Budel betrokken en omgebouwd naar kwalitatieve
woningen. Hierdoor kan een plus ontstaan voor de uitstraling en leefbaarheid van
deze kern. Om de dan nog ontbrekende schakels aan te vullen wordt voor het
bouwplan gekozen dat het meeste recht kan doen voor Schoot.
Visie, thema Wonen en leven
Cranendonck is een heerlijke plaats om in te wonen en te verblijven. De gemeente zet zich in om te komen tot een rustieke fijne leef- en woonomgeving. Alle zes de kernen moeten hun eigen karakter behouden en waar nodig versterken, dit geldt ook voor de bebouwingsconcentraties in het buitengebied. Stuk voor stuk dragen alle kernen levendigheid uit doordat er altijd wel iets gebeurt en door de aanwezigheid van het grote verenigingsleven. Voor jong en oud zijn er geschikte woningen omdat in iedere kern het woningaanbod gevarieerd is. Hierdoor behoudt Cranendonck haar charme.
Nieuwe grootschalige ontwikkelingen vinden alleen nog plaats in Budel en Maarheeze. Er wordt ingezet op inbreidingslocaties en de uitbreidingslocaties die door de provincie Noord Brabant (zoekgebied verstedelijking) zijn aangewezen. Hierbij geldt kwaliteit gaat voor kwantiteit. Aandachtspunt hierbij is onder meer dat het openbaar groen niet ten koste gaat van de ontwikkelingen. Uitbreidingsgebieden voor wonen zijn onder voorwaarden alleen mogelijk op de door de provincie aangeduide gebieden; 'Zoekgebied verstedelijking' en wanneer de toets aan de ladder duurzame verstedelijking goed doorlopen is.
Toetsing
Het plangebied is in de integrale visiekaart aangeduid als gebied voor 'kleinschalige ontwikkelingen'. In Budel-Schoot wordt ingezet op transformatie van de bestaande voorraad gebouwen (conform het Masterplan Budel-Schoot). Het plan sluit goed aan op deze doelstelling. Het plan is namelijk om de oude vestiging van groentewinkel Agnita en een deel van de voormalige kleuterschool te slopen en samen met het terrein waar voorheen het Rabobankkantoor stond, te herontwikkelen. Het programma van het plan sluit aan bij de kwalitatieve woonbehoefte van de kern. Dit is nader omschreven in paragrafen 4.1.3 en 4.3.3. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan voorziet in uitvoering van het beleid uit de Structuurvisie 2024.
In de Woonvisie en Structuurvisie wordt gesproken over woonbehoefte, leefbaarheid, zorg en duurzaamheid. De gemeente Cranendonck stimuleert en faciliteert initiatieven van inwoners die gericht zijn op langer zelfstandig en/of duurzaam wonen. Hierbij wordt ingezet op het toevoegen van kwalitatief goede woningen. De visie houdt rekening met het feit dat we steeds ouder worden, wijzigingen in gezinssamenstelling, ruimte voor jongeren en andere doelgroepen, leefbaarheid én duurzaamheid en extra werkgelegenheid in de naaste toekomst. Centrale ambities Cranendonck 2018-2030 zijn:
Woonbehoefte
De gemeente:
Leefbaarheid
De gemeente:
Zorg
De gemeente:
Duurzaamheid
De gemeente:
Toetsing
Het voorliggend plan sluit aan bij de focuspunten voor woonbehoefte, leefbaarheid, zorg en duurzaamheid. De locatie met leegstaand vastgoed wordt herontwikkeld, waarbij de cultuurhistorische waardevolle bebouwing - waar mogelijk - behouden is. Het programma voorziet in levensloopbestendige woningen en appartementen voor één- en tweepersoonshuishoudens. Voorliggend bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met de Woonvisie 2018-2030.
Op 22 juni 2016 heeft de gemeenteraad de beleidsnota ‘Omdenken in Cranendonck’ vastgesteld.
Bij het realiseren van nieuwe woningen is niet slechts de kwantitatieve opgave, maar met name de kwalitatieve opgave van belang: niet alleen het aantal, maar ook het type woningen moet aansluiten bij de woningbehoefte. Het is daarnaast wenselijk om de resterende woningbouwopgave zorgvuldig in te zetten. Het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is de eerste voorwaarde die aan nieuwe projecten wordt gesteld. Daarnaast hebben woningbouwplannen die bijdragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit, het oplossen van ongewenste leegstand of het oplossen van de woonzorgbehoefte de voorkeur. In de beleidsnota is een afwegingskader opgenomen om te komen tot prioritering van nieuwe woningbouwprojecten.
Het doel daarvan is om inhoudelijk richting te geven aan de uitvoering van projecten en initiatieven. Er wordt getoetst aan de volgende aspecten:
Toetsing
Het plan is om de oude vestiging van groentewinkel Agnita en een deel van de voormalige kleuterschool te slopen en samen met het terrein waar voorheen het Rabobankkantoor stond, te herontwikkelen. De voorgevel van de oude kleuterschool blijft behouden. Hiermee wordt leegstaand vastgoed herontwikkeld. De cultuurhistorisch waardevolle bebouwing blijft, waar mogelijk, behouden. Het overige programma bestaat uit nieuwbouw waardoor het mogelijk is de bebouwing qua isolatie en energiegebruik duurzaam te realiseren.
Het woonprogramma van het plan sluit aan bij de kwalitatieve woonbehoefte van de kern. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.3.3. Een deel van het plan, ter plaatse van het eerder gesloopte Rabobankkantoor, is reeds bestemd voor herontwikkeling.
Voorliggend bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met de nota Omdenken in Cranendonck.
De gemeente Cranendonck heeft de welstandnota in januari 2008 vastgesteld. Met de welstandsnota is de welstandstoetsing objectiever geworden. Voor de onder het welstandsregime vallende gebouwen en gebieden is een welstandsniveau bepaald. Dit is gedaan op basis van de (cultuur)historische en stedenbouwkundige waardebepaling van het gebied, het beleid en de ambities van de gemeente. Uitgangspunt van het gemeentelijke welstandsbeleid is dat welstandstoezicht tot een minimum wordt beperkt. In de gemeente Cranendonck is alleen nog maar sprake van welstandstoezicht bij bouwplannen voor monumenten en de aanliggende percelen en in monumentale gebieden. Bouwplannen die vallen binnen een gebied dat een beeldkwaliteitsplan kent, zullen hieraan worden getoetst. Voor de monumenten en monumentale gebieden wordt welstandsniveau 1 gehanteerd, voor de omliggende percelen geldt welstandsniveau 2. Voor de betreffende methodiek is gekozen om te voorkomen dat naast het te beschermen gebouw een gebouw kan worden gerealiseerd zonder dat hier de relatie met het naastliggende perceel op welstand is onderzocht. Dat is niet wenselijk. Nieuwe ontwikkelingen dienen aan de gestelde randvoorwaarden in het van toepassing zijnde welstandsniveau te voldoen.
Hierna is een uitsnede van de welstandskaart weergegeven.
![]() |
Uitsnede welstandskaart Cranendonck
Toetsing
De voormalige kleuterschool is op basis van de welstandskaart aangemerkt als aanliggend perceel nabij 'ander soortige beschermde, dan wel te beschermen gebouwen'. Voor het westelijk deel van het plangebied geldt welstandsniveau 2. Ten tijde van de bouwaanvraag wordt getoetst aan de welstandscriteria. Voor het oostelijk deel van het plangebied gelden geen welstandscriteria.
Begin 2019 zijn 'Stedenbouwkundige randvoorwaarden en beeldkwaliteitseisen voor de ruimtelijke ontwikkeling van het dorpshart van Budel-Schoot' opgesteld. De bouwplannen wordt verder uitgewerkt binnen dat kader.
Het bouwplan van het nieuwe appartementengebouw is in de voorfase al voorgelegd aan de gecombineerde commissie van welstand en monumenten (d.d. 21-4-2020). De commissie acht het ontwerp in hoofdlijnen goed voorstelbaar op deze locatie en in relatie tot de naast gelegen cultuurhistorische panden. Daarbij is wel een aantal aandachtspunten meegegeven voor verdere uitwerking van het plan. Voor de huidige fase (bestemmingsplanfase) is dit voldoende voor het vastleggen van bepaalde stedenbouwkundige uitgangspunten.
De afweging van de bestaande cultuurhistorische waarden is nader beschreven in paragraaf 5.9.
Om richting te kunnen geven aan de stedenbouwkundige en architectonische uitwerking van het plan is het beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan geeft ruimtelijke en functionele kaders, die in een later stadium gebruikt worden bij de architectonische uitwerking van het plan. Het beeldkwaliteitsplan wordt separaat vastgesteld en zal vervolgens een aanvulling gaan vormen op de gemeentelijke Welstandsnota. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (Erfgoedcommissie) gebruikt het beeldkwaliteitsplan vervolgens om om de bouwplannen te toetsen.
Op gemeentelijk niveau is er een inspanningsverplichting om een beleidsmatig en uitvoeringsgericht integraal verkeers- en vervoerbeleid te voeren. In het Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan 2016 (GVVP), dat op 7 maart 2017 is vastgesteld door de gemeenteraad, is het verkeer- en vervoersbeleid voor de gemeente Cranendonck verwoord. De beleidsvisie geeft de gemeentelijke visie op de aspecten:
De gemeentelijke ambities op het gebied van verkeer en vervoer zijn uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma, dat peridoek wordt geactualiseerd.
Toetsing
De wegen in het plangebied zijn bestemd als ‘Verkeer – Verblijfsgebied’. Binnen deze bestemming zijn ook de niet-structurele groenvoorzieningen (snippergroen, wegbeplanting) opgenomen. Het bestemmingsplan maakt herinrichting van de openbare ruimte daardoor mogelijk. In de planregels is een parkeerregeling opgenomen. De regeling bepaalt dat het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning (voor bouwen of voor strijdig gebruik) toetst of voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd overeenkomstig het gemeentelijk parkeerbeleid. Op dit moment is het gemeentelijk parkeerbeleid opgenomen in het GVVP 2016. In paragraaf 3.3 van het GVVP is beschreven hoe wordt getoetst of bij nieuwe ontwikkelingen in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Daarvoor wordt gebruikgemaakt van de (gemiddelde) kencijfers van het CROW. In de regels is gebruikgemaakt van een flexibele verwijzing: als het parkeerbeleid of de parkeernormering binnen de planperiode wijzigen, moet bij toetsing worden uitgegaan van het actuele beleid.
De gemeenteraad heeft in december 2019 de Nota Duurzaamheid 2020-2024 vastgesteld. Het doel is dat de gemeente klimaatneutraal is in 2050, wat betekent dat de activiteiten in de gemeente geen negatieve invloed hebben op de leefomgeving. Als tussenstap gelden de doelstellingen energieneutraal wonen in 2030 en een CO2-neutrale gemeentelijke organisatie in 2030.
De doelstelling is breed en is vertaald naar doelstellingen per thema. De thema’s zijn:
In de nota duurzaamheid zijn naast doelstellingen ook concrete acties voor de komende jaren geformuleerd. De acties sluiten aan bij landelijke wet- en regelgeving en dragen voortvarend bij aan afspraken uit het klimaatakkoord van Parijs. Het zwaartepunt ligt de komende jaren vooral op de Regionale Energie Strategie (RES), energiebesparing, duurzame opwekking van energie en de warmtetransitie. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden ontwikkeld met het oog op de doelstellingen uit de nota. Dit betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen duurzaam en ten minste energieneutraal worden ingericht.
Toetsing
Dit bestemmingsplan bevat een aantal (bestaande en nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden. Alle ontwikkelingen vinden plaats binnen het bestaand bebouwd gebied, door herontwikkeling of invulling van open plekken. Daarmee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Nieuwe woningen worden op basis van de huidige wetgeving gasloos uitgevoerd. Bij nieuwbouw wordt tevens gestreefd naar andere duurzaamheidsmaatregelen, zoals het aanbrengen van zonnepalen op het dak of het realiseren van groene daken. Deze afweging vindt per initiatief plaats.
Voor iedere functie- of bestemmingswijziging, al dan niet naar een gevoelige functie, dient onderzoek te worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit.
Gronden voormalige kleuterschool & voormalige Rabobanklocatie
Door Antea Group is een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 1) uitgevoerd conform de NEN 5740, inclusief vooronderzoek conform de NEN 5725.
Grond
Toetsing Wet bodembescherming
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de boven- en ondergrond licht verhoogde gehalten aan zink, cadmium, lood en kwik zijn vastgesteld. Mogelijk bestaat er een relatie met de (voormalige)aanwezigheid van zinkassen.
Toetsing Besluit bodemkwaliteit
De bovengrond wordt indicatief als kwaliteitsklasse ‘Wonen’ geclassificeerd. De ondergrond wordt indicatief als kwaliteitsklasse ‘Achtergrondwaarde’ geclassificeerd.
Grondwater
Uit de onderzoeksresultaten blijk dat in het grondwater een licht verhoogde concentratie aan zink is aangetoond.
Toetsing hypothese
De vooraf opgestelde hypothese 'verdachte locatie' wordt aanvaard, vanwege de licht verhoogde gehalten aan zware metalen in de boven- en ondergrond en het grondwater. De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het
uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarde. Voornoemde conclusies zijn gebaseerd op het vooronderzoek, de zintuiglijke waarnemingen en analyseresultaten van dit onderzoek.
Gronden voormalige vestiging van groentewinkel Agnita
Tritium Advies BV heeft een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 2) uitgevoerd conform de NEN 5740, inclusief vooronderzoek conform de NEN 5725.
Zintuiglijk zijn er verdeeld over de locatie in de bovengrond van 0,08 tot 0,5 m-mv bijmengingen aangetroffen met puin, kolengruis en zinkassen. Tevens zijn bij boring 02 bijmengingen met zinkassen en kolengruis in de ondergrond aangetroffen tot een diepte van 2,5 m-mv.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond op de locatie heterogeen sterk verontreinigd is met zink, koper en lood. Verder is de ondergrond plaatselijk sterk verontreinigd met zink, lood en koper tot een diepte van circa 2 m-mv. Tevens zijn de boven- en ondergrond licht verontreinigd met cadmium, kobalt, kwik en minerale olie. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met zink. De verontreiniging met zware metalen hangt vermoedelijk samen met de voormalige aanwezigheid van een zinkassenweg nabij de locatie en is waarschijnlijk voor 1987 ontstaan.
De heterogene verontreiniging met zware metalen heeft, binnen de onderzoekslocatie, een oppervlakte van circa 300 m² en is aanwezig vanaf 0,1 m-mv tot plaatselijk een diepte van 2,5 m- mv. De omvang van de sterke verontreiniging met zware metalen wordt geraamd op 215 m³. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Opgemerkt wordt dat er geen inpandige boringen zijn geplaatst en dat er derhalve geen uitspraak kan worden gedaan over de kwaliteit van de grond onder het pand.
Naar aanleiding van het aantreffen van puinbijmengingen in de bodem is geadviseerd om een verkennend asbestonderzoek conform de NEN 5707 uit te voeren om een uitspraak te kunnen doen over het indicatieve asbestgehalte in de bodem.
Geadviseerd wordt om de sterke verontreiniging te saneren. Hiertoe dient een BUS-melding te worden opgesteld, welke goedgekeurd moet worden door het bevoegd gezag (in dezen de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant).
Conclusie
Nader bodemonderzoek is in uitvoering. Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan wordt het bestemmingsplan aangevuld met de resultaten van het nader onderzoek.
Voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is rekening gehouden met sanering van de bodem op basis van de informatie van het verkennend bodemonderzoek.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Wegverkeerslawaai
Conform de Wet geluidhinder heeft iedere weg een zone. Uitzonderingen daarop zijn wegen die in een 30 km-zone zijn opgenomen en wegen die als woonerf bestemd zijn. De omliggende wegen zijn aangemerkt als 30km/uur-wegen. Nader onderzoek naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer is niet benodigd.
In het kader van een goed woon- en leefklimaat wordt wegverkeerslawaai wel nader beschouwd. Voornamelijk op de noord- en oostgevels van het hoekpand is enige geluidsbelasting vanwege wegverkeer te verwachten. Vanwege de snelheidsbeperkende maatregelen op de kruising en de beperkte verkeersbewegingen, wordt geen onaarvaardbare hinder verwacht. De appartementen in het hoekpand hebben een buitenruimte (gezamenlijke tuin) aan de achterzijde van het gebouw. Tevens beschikken de meeste appartementen over een gevel aan een meer geluidsluwe gevel. De nieuwbouw zorgt, in vergelijking tot het bestaande pand, vanwege moderne bouwtechnieken voor een betere geluidswering dan de huidige situatie. Voor de appartementen wordt dan ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht.
Voor de grondgebonden woningen wordt, gelet op de ligging van buitenruimtes en geluidsluwe gevels, ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht.
Parkeren ten behoeve van de woningen vindt plaats op de parkeervoorzieningen. Aan de zuidwestzijde van het plangebied is een geclusterd parkeervoorziening gerealiseerd. Deze parkeervoorziening is geen grootschalige voorzieningen en wordt passend geacht binnen het normaliter functioneren van de woonomgeving.
Industrielawaai
Het plangebied is niet gelegen binnen een geluidszone industrielawaai. Industrielawaai vormt voor voorliggende ontwikkeling geen belemmering.
Railverkeerslawaai
Ten zuiden van het plangebied is de spoorlijn (Weert-Neerpelt) aanwezig. Op basis van het geluidsregister bedraagt de onderzoekszone 100 meter (geluidproductieplafond: 52,0 dB). De locatie is gelegen op ruim 400 meter gelegen van de spoorlijn. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect akoestiek geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
Voor de stikstofberekening wordt verwezen naar paragraaf 5.6.1 van deze toelichting.
Niet in betekenende mate
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekenende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate' en de 'Regeling niet in betekenende mate'.
Met behulp van NIBM-tool (versie 2020) van het ministerie I&M is op een eenvoudige en snelle manier bepaald of het plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan luchtverontreiniging. Als input hiervoor is het gemiddelde aantal motorvoertuigbewegingen/etmaal op een gemiddelde weekdag, zoals op basis van kengetallen van het CROW bepaald, van 272 genomen. Het aandeel vrachtverkeer is op 1% gesteld, vanwege de toegestane voorzieningen. Uit de berekening met de NIBM-tool volgt dat de maximale bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de verontreiniging van de luchtkwaliteit. De maximale bijdrage van het extra verkeer bedraagt voor NO2 0,24 µg/m3 en voor PM10 0,05 µg/m3. De grens voor projecten vanaf welke ze 'in betekenende mate zijn' ligt voor beiden op 1,2 µg/m3. De bijdrage blijft ruimschoots onder de grens.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.
Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basis-netten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Risicovolle inrichtingen
In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich geen risicovolle inrichtingen.
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied bevindt zich geen buisleiding voor transport van gevaarlijke stoffen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Direct ten zuiden van Budel-Schoot ligt een spoorlijn (spoortrajectnummer 320 Weert-Neerpelt, trajectnummer D) waarover in beperkte mate transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Blijkens het Basisnet spoor heeft de spoorlijn een PR 10-6 contour van 5 meter.
Daarnaast is een plasbrandaandachtsgebied (PAG) aanwezig van 30 meter, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. Een plasbrandaandachtsgebied is een gebied waarin op grond van het Bouwbesluit bij het realiseren van bebouwing rekening gehouden dient te worden met de effecten van een zogenaamde plasbrand. In dit bestemmingsplan worden binnen het PAG geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Binnen de 200 meter-zone van het spoor dient op basis van art. 8 Bevt inzicht worden gegeven in de gevolgen van het bestemmingsplan voor het groepsrisico.
Het plangebied ligt op ruim 400 meter van de spoorlijn en daarmee buiten de risicoafstanden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
Ter bescherming van het woon- en leefklimaat, en om bedrijven voldoende ruimte te bieden om hun bedrijfsvoering uit te oefenen, dient een ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het beoordelen van mogelijke hinder tussen (bedrijfs)activiteiten en woningen kan de systematiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) worden gehanteerd. In de brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van diverse typen bedrijven. Vervolgens is in de lijst op basis van een aantal factoren een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijfstypen en gevoelige objecten (zoals woningen), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand en is van toepassing op woningen in een rustige woonwijk of een daarmee vergelijkbaar omgevingstype. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Naast het omgevingstype rustige woonwijk wordt het omgevingstype gemengd gebied onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Gebieden die direct langs de hoofdontsluiting liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied betreft de realisatie van woningen. Woningen betreffen geen milieubelastende activiteiten in het kader van Bedrijven en milieuzonering.
In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig, waaronder horeca, detailhandel en maatschappelijke bestemmingen. Hierdoor is het plangebied aan te merken als 'gemengd gebied'.
De omliggende functies zijn functies in milieucategorie 1 of 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter op basis van het omgevingstype 'gemengd gebied'.
Aan deze richtafstand wordt voldaan, met uitzondering van de richtafstand van de naastgelegen basisschool. Op basis van de 'VNG-lijst Staat van bedrijfsactiviteiten' heeft een 'school voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs' een richtafstand van 10 meter op basis van 'gemengd gebied' voor het aspect geluid. Voor de overige aspecten (geur, stof en gevaar) geldt geen richtafstand.
Aangezien de woningen op minder dan 10 meter van de basisschool (waarin ook de peuterspeelzaal en kinderopvang zijn gevestigd) zijn gesitueerd, heeft Antea Group een akoestisch onderzoek (Bijlage 3) uitgevoerd.
Het akoestisch onderzoek zal dan nodig zijn om een goede ruimtelijke afweging te kunnen maken. Het doel van dit akoestisch onderzoek is om geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen te bepalen als gevolg van de relevante geluidbronnen op het terrein van de basisschool. Het gaat hierbij met name om de geluidgevolgen van de kinderen op het schoolplein (stemgeluid).
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
Uit de rekenresultaten blijkt dat in de dagperiode kan worden voldaan aan de richtwaarden van 50 dB(A) uit stap 2 van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’. De ten hoogst gemeten geluidbelasting is 48 dB (A). Maatregelen zijn derhalve niet nodig.
Maximaal geluidniveau
Ten gevolge van het stemgeluid van de spelende kinderen wordt een maximale geluidniveau (LAmax) van ten hoogste 63 dB(A) in de dagperiode berekend. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde van de richtwaarden van 70 dB(A) voor gemengd gebied uit stap 2 van de VNGpublicatie. Maatregelen zijn derhalve niet nodig.
Verkeersaantrekkende werking
Uit de rekenresultaten blijkt dat het equivalent geluidniveau (LAeq), als gevolg van verkeersaantrekkende werking van de basisschool ten hoogste 39 dB(A) bedraagt op de omliggende woningen. Hiermee wordt voldaan aan de VNG-richtwaarde van 50 dB (A) in de dagperiode. Maatregelen zijn derhalve niet nodig.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd indien de werkzaamheden niet in strijd zijn met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden in de invloedsfeer van het plangebied en de effecten hierop.
Binnen het plangebied of grenzend aan het plangebied zijn geen gronden aanwezig die behoren tot een Natura 2000-gebied of tot Natuurnetwerk Brabant (NNB).
Natura2000
Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is 'Weerter- en Budelerbergen & Ringselven' op een afstand van circa 2,3 kilometer van het plangebied. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de afstanden tot Natura 2000-gebieden, zijn directe effecten op voorhand uitgesloten. Indirecte effecten van verzuring en vermesting als gevolg van een toename van stikstofdepositie in de daarvoor gevoelige delen in Natura 2000-gebieden, zijn niet op voorhand uit te sluiten.
Antea Group heeft een stikstofonderzoek (Bijlage 4) uitgevoerd. Om de eventuele stikstofdepositie van voorliggende ontwikkeling op een Natura 2000-gebied te bepalen, is een berekening uitgevoerd.
Zowel in de realisatiefase (slopen, bouwrijp maken, bouwen met bijbehorende verkeer) als in de gebruiksfase (verkeersgeneratie) is geen sprake van een bijdrage aan stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden, waarmee kan worden gesteld dat significant negatieve effecten ten gevolge van stikstofdepositie zijn uitgesloten.
Natuurnetwerk Brabant
Het is van belang om te bepalen in hoeverre er aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNB kan optreden. Het plangebied ligt niet binnen de NNB waardoor ruimtebeslag op voorhand uitgesloten kan worden. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNB-gebied zijn gelegen op circa 950 meter. Overige negatieve effecten zijn gelet op de relatief grote afstand tot nabijgelegen NNB, de tussenliggende stedelijk gebied en de aard van de ontwikkeling op voorhand uitgesloten.
Voormalige kleuterschool (Pater Ullingsstraat 1) & Voormalige Rabobanklocatie
CroonenBuro5 heeft een Quickscan natuurtoets (Bijlage 5) uitgevoerd ter plaatse van de voormalige kleuterschool en de voormalige Rabobanklocatie. Ondanks dat in deze quickscan (24 mei 2018) nog is uitgegaan van een eerdere versie van het stedenbouwkundig plan (p.10), zijn er geen gevolgen voor de onderzoekresultaten. Hieronder worden de onderzoeksresultaten beschreven.
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) vleermuizen en broedvogels aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied.
Algemene broedvogels (zeer waarschijnlijk nestplaatsen).
Gezien de verwachting dat broedvogels mogelijk tot broeden komen in het plangebied of directe omgeving is het in het kader van de zorgplicht van belang dat werkzaamheden die invloed hebben op het broedbiotoop buiten de broedperiode van vogels uitgevoerd wordt. Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen om te werken dan dient het gebied dat beïnvloed wordt vóór het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden voor (broed)vogels. De eventueel te kappen dichte vegetatie dient daarom buiten het broedseizoen plaats te vinden.
Vleermuizen (mogelijk beschermde verblijfplaatsen);
Antea Group heeft in 2018 jaarrond onderzoek (Bijlage 6) gedaan in het plangebied. Daarbij zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen van vleermuizen. Waarnemingen van vleermuizen in het plangebied waren vrijwel altijd van korte duur en de dieren toonde geen binding met de gebouwen. Baltsende dieren zijn waargenomen, maar toonde geen binding met de bebouwing in het plangebied. Vleermuizen zijn overvliegend waargenomen, vaak vanuit het zuiden richting het noordwesten, naar een mogelijk foerageergebied. In het plangebied worden geen verblijfplaatsen aangetast en dus zijn effecten op vleermuizen uitgesloten.
Voormalige vestiging van groentewinkel Agnita (Grootschoterweg 92)
Omdat het perceel van de voormalige groentenwinkel Agnita (Grootschoterweg 92) niet is meegenomen in de eerder uitgevoerde onderzoeken, heeft Faunaconsult een Flora- en fauna-inspectie (Bijlage 7) uitgevoerd.
Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren
In het plangebied komen mogelijk zoogdieren voor, die onder de Wnb zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Noord-Brabant een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud (Provinciale staten van Noord-Brabant, 2016). Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de zorgplicht.
Vleermuizen: aanvullend onderzoek en mitigatie vooraf
Het gebouw bevat mogelijk vleermuisverblijven. Het slopen van dit gebouw kan daarom leiden tot verstoring of vernietiging van vleermuizen en hun verblijven. Het voorkomen van dergelijke verblijven dient te worden onderzocht.
In oktober 2020 is nader onderzoek uitgevoerd door Faunaconsult (Bijlage 8). Daaruit blijkt voor vleermuizen dat in het plangebied geen vleermuisverblijven zijn gevonden. Tijdens de sloopwerkzaamheden hoeft daarom geen rekening met deze soort te worden gehouden. Er hoeft geen ontheffing op de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.
Gierzwaluw: aanvullend onderzoek en mitigatie vooraf
In het dak van de hoge bouw broeden mogelijk jaarlijks gierzwaluwen. Omdat gierzwaluwnesten jaarrond beschermd zijn, dient hun voorkomen nader te worden onderzocht.
In oktober 2020 is nader onderzoek uitgevoerd door Faunaconsult (Bijlage 8). Daaruit blijkt voor gierzwaluwen dat in het plangebied geen gierzwaluwnesten zijn gevonden. Tijdens de sloopwerkzaamheden hoeft er daarom geen rekening gehouden te worden met deze soort. Een ontheffing op de Wet natuurbescherming hoeft niet te worden aangevraagd.
Huismus: aanvullend onderzoek en mitigatie vooraf
In het dak van de hoge bouw broeden mogelijk jaarlijks huismussen. Nesten van de huismus zijn jaarrond beschermd. Voordat de bebouwing wordt gesloopt, dient daarom eerst het voorkomen van huismusnesten te worden onderzocht.
In oktober 2020 is nader onderzoek uitgevoerd door Faunaconsult (Bijlage 8). Daaruit blijkt voor huismussen dat in het plangebied geen huismusnsesten zijn gevonden. Tijdens de sloopwerkzaamheden hoeft er daarom geen rekening met deze soort te worden gehouden. Er hoeft geen ontheffing op de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect natuur geen beperkingen oplevert voor de voorgenomen ontwikkeling, als bovenstaande adviezen (t.a.v. algemene broedvogels) in acht worden genomen.
Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is het opstellen van een waterparagraaf verplicht, mede in relatie tot de watertoets. In de waterparagraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterhuishoudingsplan van Noord-Brabant, het Waterbeheerplan van Waterschap De Dommel, het Nationaal Waterplan, WB21, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water.
Algemeen punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Hierdoor legt water een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. Andere belangrijke elementen uit de genoemde documenten zijn de driestapsstrategieën:
De achterliggende gedachte hierbij is dat afwenteling zoveel mogelijk moet worden voorkomen en dat de problemen zoveel mogelijk aan de bron moeten worden aangepakt. Tenslotte is de “Beleidsbrief regenwater en riolering” nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan en wie waarvoor verantwoordelijk is.
Beleid provincie Noord-Brabant
Het provinciale beleid, zoals opgenomen in het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2016 - 2021, bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016 - 2021. Het Provinciaal Waterplan (met name ruimtelijke aspecten hierin) heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
Beleid waterschap de Dommel
Keur
Voor waterhuishoudkundige ingrepen in het plangebied is de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Op grond van de Keur is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het waterschap.
Hydrologisch neutraal ontwikkelen
De bouw of uitbreiding van woningen en bedrijven resulteert vaak in een toename aan dak- en erfverharding. Hemelwater dat op deze daken valt wordt meestal óf via het rioolstelsel óf via watergangen afgevoerd. Bij hevige regenval kan op verschillende plaatsen wateroverlast ontstaan doordat in korte tijd veel hemelwater tot afstroming komt. Bovendien zorgt de versnelde afvoer op de hoge zandgronden in Brabant ook nog eens voor verdrogingsproblemen, aangezien het water niet de tijd krijgt om het grondwater aan te vullen. Daarom vraagt het waterschap om voor het hemelwater onderstaande waterkwantiteitstrits toe te passen voor schoon hemelwater, afkomstig van verhard oppervlak:
Beleid gemeente Cranendonck
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020
Sinds 1 januari 2008 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het hemelwater, het afvalwater en het grondwater. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan beschrijft de gemeente Cranendonck voor de periode 2016 tot en met 2020 volgens welk beleid invulling wordt gegeven aan stedelijk afvalwater, het afvloeiende hemelwater en het grondwater, en draagt als zodanig bij aan de waterbrede opgaven waar de gemeente voor staat.
De hoofddoelstellingen in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan zijn:
Hemelwaterzorgplicht en grondwaterzorgplicht uitwerking Cranendonck
Het gemeentelijke beleid ten aanzien van afvoer en verwerking hemelwater is in het document 'Hemelwaterzorgplicht en grondwaterzorgplicht uitwerking Cranendonck' nader uitgewerkt. Hierbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het landelijke beleid en het beleid van het waterschap. Het gemeentelijke beleid is erop gericht de kansen voor ontvlechting van hemelwater en afvalwater in de toekomst zoveel als mogelijk aan te grijpen. Bij nieuwbouw wordt tijdens de watertoets gekeken of een gebied geschikt is om te bebouwen. Hierbij wordt gekeken of grondwater belemmerend kan zijn voor de bestemming van het gebied en zo ja welke maatregelen in de inrichtings- en bestemmingsfase nodig zijn. De benodigde maatregelen moeten worden uitgevoerd om grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen. Om meer zekerheid te geven worden voortaan bouwpeilen aangegeven door de gemeente. Door bouwpeilen af te geven wordt gestuurd op de hoogteligging van een pand. Hiermee wordt voorkomen dat een pand lager wordt aangelegd dan de omgeving, waardoor de kans op grondwateroverlast (en hemelwateroverlast) wordt verkleind.
Oppervlaktewater
Op basis van de Keurkaart zijn binnen het plangebied geen A-wateren, beschermde gebieden, attentiegebieden of oppervlaktewater aanwezig.
Afvalwater en Hemelwater uitbreiding woongebied
Bij de bouw van de woningen wordt gebruik gemaakt van niet-uitlogende materialen, zodat vervuiling van bodem en grondwater wordt voorkomen.
Bij woninginbreidingen wordt gekozen voor het afvoeren van het huishoudelijk afvalwater in een DWA-stelsel (Droog Weer Afvoer-stelsel: rioolstelsel waarmee geen regenwater wordt afgevoerd maar alleen huishoudelijk en/of bedrijfsafvalwater) of gemengd rioolstelsel. De keuze hangt af van het rioolstelsel waarop aangesloten moet worden in de omgeving van de inbreiding. Voor de hemelwaterafvoer van particuliere verhardingen is uitgangspunt dat deze op eigen terrein wordt verwerkt met afhankelijk van de situatie een mogelijkheid tot overloop naar een laagte, een gemengd riool, een regenwaterriool of een watergang zodat er bij overbelasting geen problemen ontstaan.
Ook voor verhardingen in de openbare ruimte wordt uitgegaan van verwerking binnen de inbreiding met afhankelijk van de situatie een mogelijkheid tot overloop naar een laagte, een gemengd riool, een regenwaterriool of een watergang zodat er bij overbelasting geen problemen ontstaan.
De bodem bestaat tot de maximaal geboorde diepte van 4,53 meter onder maaiveld volledig uit zand. Het grondwater bevindt zich variërend van 1,52 tot 2,68 meter onder maaiveld.
Voor de planuitwerking zijn voorlopig de volgende uitgangspunten opgenomen:
Op basis van het stedenbouwkundig plan bedraagt het verhard oppervlakt circa 2450 m2. In de huidige situatie was het verhard oppervlakt circa 1220 m2. Dit betekent een toename van van circa 1230 m2.
Gelet op de GHG is berging van hemelwater op verschillende manieren mogelijk. Daarbij kan voor percelen van de grondgebonden woningen en onder de parkeerplaatsen in het plangebied worden gedacht aan het plaatsen van infiltratiekoffers.
De nadere uitwerking van de waterhuishouding en benodigde voorzieningen dient te worden uitgewerkt bij de aanvraag omgevingsvergunning. Dit is geborgd in artikel 6.4.3.
Conclusie
Het aspect water is planologisch-juridisch geborgd in het bestemmingsplan en als besprekingen met het waterschap tot nadere inzichten leiden dan zal dat voor vaststelling worden verwerkt.
Europees beleid
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en in september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.
Rijksbeleid
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Het betreft daarbij zowel het roerend als het onroerend erfgoed. Samen met de Omgevingswet die naar verwachting in 2022 ingaat, maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Voor het onroerend cultureel erfgoed zijn deze wetten van grote betekenis. Het deel van de Monumentenwet 1988 dat direct raakt aan de fysieke leefomgeving, gaat namelijk op in de Omgevingswet. Het resterende deel van de Monumentenwet gaat op in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet voorziet ook in het nodige overgangsrecht, zodat artikelen uit de Monumentenwet tussen 2016 en 2022 niet zo maar komen te vervallen. De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de zorg voor ons bodemarchief en zijn de vertaling van het Verdrag van Malta, dat Nederland in 1992 ondertekende. De essentie van deze wetgeving is dat waardevolle archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem behouden blijven.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Cranendonck heeft een rijk en gevarieerd bodemarchief. Ondanks de omvangrijke erosie als gevolg van woningbouw en ontgrondingen, is er nog veel in de bodem bewaard. Cranendonck kent naast terreinen met een beschermde monumentenstatus ook een aantal terreinen met een vastgestelde archeologische waarde. Binnen het grondgebied van Cranendonck worden op de waarden- en verwachtingenkaart daarnaast vier archeologische verwachtingszones onderscheiden op grond van de beredeneerde dichtheid aan archeologische sporen en vondsten. Uitgangspunten van het beleid zijn:
De bijbehorende beleidskaarten (archeologie, respectievelijk cultuurhistorie) zijn afgeleid van de waarden- en verwachtingenkaarten, maar zijn qua kaartbeeld vereenvoudigd en geschematiseerd. De beleidskaarten worden vertaald op de verbeelding van bestemmingsplannen. Volgens de wettelijke verplichting wordt op deze manier in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden.
Om tot een afgewogen beleid te komen zijn de archeologisch waardevolle gebieden in 7 categorieën verdeeld, waarvan de eerste die van de beschermde rijksmonumenten is. Voor werkzaamheden op deze plaatsen is altijd een vergunning krachtens de Erfgoedwet juncto de Monumentenwet 1988 vereist. Voor de andere categorieën wordt in de planregels bij het bestemmingsplan een onderzoeksplicht vastgelegd, indien een omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Of een onderzoeksplicht van toepassing is, verschilt per categorie. Per categorie zijn ondergrenzen voor de omvang en de diepte van de ingreep bepaald. Alleen voor de tweede categorie (na de rijksmonumenten), de gebieden van archeologische waarde, is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren, zijn onderzoeksplichtig. De Erfgoedwet juncto de Monumentenwet geeft geen minimum voor de verstoringsdiepte.
Archeologische beleidskaart
Voor Cranendonck is voorgesteld geen onderzoeksplicht op te leggen voor werkzaamheden die niet dieper reiken dan 30 cm, of 50 cm in gebieden met een esdek. Voor de andere categorieën zijn de grenzen verruimd (tot 250, 500 of 2.500 m2 oppervlakte, respectievelijk 30/50 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste projecten geen onderzoeksplicht. Voor de archeologie geldt de afweging dat in deze categorieën alleen grotere onderzoeken tot meerwaarde leiden. Kleinschaligere onderzoeken vormen een grote belasting voor alle betrokkenen en hebben buiten de gebieden van archeologische waarde weinig informatierendement.
![]() |
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Cranendonck
Het plangebied ligt op basis van de archeologische beleidskaart in categorie 4 en deels in categorie 7. Tevens is de locatie als esdek aangemerkt. Binnen categorie 4 geldt een onderzoeksplicht voor werkzaamheden die dieper reiken dan 50 cm (indien gebieden met een esdek) én de bodemingrepen een grotere oppervlakte beslaan dan 500 m2. Binnen categorie 7 geldt geen onderzoeksplicht. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is daardoor niet nodig.
In dit plan worden de archeologische verwachtingswaarde beschermd door een archeologische dubbelbestemming, conform het geldend bestemmingsplan.
Het aspect water is planologisch-juridisch geborgd in het bestemmingsplan en als besprekingen met het waterschap tot nadere inzichten leiden dan zal dat voor vaststelling worden verwerkt.
Onder de noemer 'Modernisering Monumentenzorg' (MoMo) is de laatste jaren op rijksniveau een verschuiving ingezet van een objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte bescherming van cultuurhistorische waarden. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening vastgelegd dat in de toelichting van bestemmingsplannen moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de bescherming daarvan wordt omgegaan.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie zijn de cultuurhistorische (landschaps)waarden van bovenlokaal belang aangegeven. Het plangebied is gelegen in de regio Kempen. De bewoningsgeschiedenis en de inrichting van deze regio zijn in hoge mate bepaald door de natuurlijke terreingesteldheid. De indeling in agrarische gebruikseenheden (akkers, graslanden en woeste gronden) is op veel plaatsen nog goed herkenbaar. Vooral de beekdalen zijn hier en daar buitengewoon goed bewaard gebleven. In combinatie met de dorpen en buurtschappen en de plaatselijk aanwezige kleinschaligheid verleent dit het gebied een grote landschappelijke en cultuurhistorische waarde.
Provinciale Cultuurhistorische waardenkaart
Op basis van de provinciale Cultuurhistorische waardenkaart betreffen de Pater Ullingsstraat en de Grootschoterweg historische geografische lijnen van redelijk hoge waarde. De nieuwe bebouwing sluit aan in de rooilijnen langs deze wegen. De beoogde herontwikkeling van het plangebied heeft geen gevolgen voor de aanwezige geografische lijnen.
Geldende bestemmingsplan Budel-Schoot en Gastel
In het geldende bestemmingsplan 'Budel-Schoot en Gastel' zijn cultuurhistorisch waardevolle objecten in de kernen gewaardeerd. Beide bestaande gebouwen in het plangebied zijn op basis van deze waardering aangemerkt 'karakteristiek'. Hierna zijn de conclusies van de cultuurhistorische beschrijvingen opgenomen.
Voormalige vestiging van winkel Agnita (Grootschoterweg 92)
Dit dubbelpand met zijn statige uiterlijk (verkropte kroonlijst) zou goed passen in een stedelijke omgeving en is daarom in het landelijke Budel-Schoot een bijzonderheid. Het pand is voor een groot deel nog gaaf. Helaas zijn de winkelpuien in de voorgevel duidelijk ontsierende elementen. De kroonlijst vertoont slijtage. Dit pand verdient op basis van de cultuurhistorische beschrijving een gedegen restauratie. Indien dit pand met zorg gerestaureerd zou worden, zal de monumentale waarde aanzienlijk toenemen.
Voormalige kleuterschool (Pater Ullingsstraat 1)
Dit schoolgebouw is in 1951 gerealiseerd, in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog. Kenmerkend voor deze wederopbouwperiode is de eenvoudige bouw met eenvoudige en goedkope materialen. De school heeft alle bouwstijlelementen die van toepassing zijn in de wederopbouwperiode, zoals de stalen roeden, strekken, Vlaams verband, 1%-kunstuiting, betonnen omlijstingen. Ook de achterliggende vleugels lijken nagenoeg authentiek te zijn. Geadviseerd is om het gehele complex aan te merken als gemeentelijk monument.
Advies welstand/erfgoedcommissie
De A2-erfgoedcommissie heeft (d.d. 11-2-2017) het volgende advies gegeven:
Indien een stedenbouwkundige gebiedsvisie wordt opgesteld voor de percelen Grootschooterweg 92 en Pater Ullingsstraat 1 adviseert de commissie de bestaande gebouwen daarin te handhaven en mogelijk her te bestemmen met behoud van en respect voor de monumentale waarden van beide gebouwen. De commissie wil graag in een vroeg stadium worden betrokken bij de eventuele planvorming.
Vervolgens zijn de plannen verder uitgewerkt in stedenbouwkundige randvoorwaarden (d.d. 27 mei 2019). Hierin is een analyse gemaakt, ruimtelijke ingrepen bepaald, vervolgens vertaald naar een stedenbouwkundig ontwerp met bijbehorende randvoorwaarden. Hierin is bepaald dat sloop van bebouwing met cultuurhistorische waarden mogelijk is onder bepaalde voorwaarden. Dit is vervolgens nader uitgekristalliseerd met de omgeving en welstands-en erfgoedcommissie.
De welstandscommissie acht in het advies (d.d. 21-4-2020) het ontwerp van het hoekpand in hoofdlijnen goed voorstelbaar op deze locatie en in relatie tot de naastgelegen cultuurhistorische panden. Hiermee ontstaat in deze fase (bestemmingsplanfase) een voldoende duidelijkheid over sloop en nieuwbouw. De stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn in dit bestemmingsplan vastgelegd.
Om de toekomstige verkeersgeneratie te kunnen bepalen wordt gebruik gemaakt van kencijfers van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen'.
In dit geval is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad ‘weinig stedelijk’ en de stedelijke zone is 'rest bebouwde kom'. Op basis van de gemiddelde norm bedraagt de verkeersgeneratie 272 verkeersbewegingen per etmaal.
Om de toename van de verkeersgeneratie te bepalen is de huidige (planologisch toegestane) verkeersgeneratie vergeleken met de nieuwe situatie. Hierna is de verkeersgeneratie weergegeven op basis van de gemiddelde norm.
![]() |
* in deze berekening is uitgegaan van de variant met maximale verkeersgeneratie. Er zijn maximaal 10 appartementen toegestaan, maar bij realisatie van meer dan 6 appartementen wordt het oppervlakte voor voorzieningen op de begane grond van het hoekpand kleiner.
Op basis van de gemiddelde norm (in bovenstaande variant) bedraagt de toename van de verkeersgeneratie 48 verkeersbewegingen per etmaal. De omliggende wegen zijn van voldoende capactiteit om deze beperkte toename op te vangen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen maakt de gemeente Cranendonck in beginsel gebruik van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Voor het plangebied wordt uitgegaan van een stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' in de omgevingscategorie 'rest bebouwde kom'.
Voor de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van:
De totale parkeeropgaaf bedraagt 26,8 parkeerplaatsen.
In verband met een goede leefomgeving (bijvoorbeeld klimaatadaptie) is het van belang om ook groen te realiseren binnen het project.
In totaal worden er 22 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd en de resterende opgaaf van 4,8 parkeerplaats wordt opgevangen binnen de bestaande mogelijkheden in het openbaar gebied. Dit past binnen het beleidsuitgangspunt van een acceptabele loopafstand van circa twee tot vijf minuten van een bestemming.
Daarnaast geldt dat de oude functies in het plangebied komen te vervallen (winkel, bank en kleuterschool) waarvoor in het openbaar gebied parkeervoorzieningen aanwezig waren.
Flexibiliteit
Voor de 10 beoogde appartementen geldt een norm van 1,2 per appartement.
Indien een maatschappelijke en/of commerciële voorzieningen wordt gerealiseerd in het appartementen gebouw (kan uitsluitend op de begane grond) in plaats van appartementen, dan zal binnen het aantal van 12 parkeerplaatsen de parkeerbalans worden bepaald, ofwel, de verhouding tussen BVO en het aantal appartementen.
Dat zal gebeuren aan de hand van de actuele parkeernormen die de gemeente op dat moment hanteert.
Een andere mogelijkheid is om, in overleg met en na instemming door de gemeente, extra parkeerplaatsen aan te leggen als de parkeerbehoefte groter is dan twaalf.
In de regels van dit plan wordt geborgd dat ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning aangetoond moet worden dat wordt voldaan aan de parkeernorm.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect parkeren geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen kabels en leidingen die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.
Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet in zo'n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). De motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor de toets gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.
Op 7 juli 2017 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. De wetswijziging heeft voor vormvrije m.e.r-beoordelingen geen inhoudelijke gevolgen, maar heeft wel een procedurele verandering tot gevolg. Het bevoegd gezag dient op grond van de wetswijziging namelijk voorafgaand aan de terinzagelegging van een ontwerpbesluit of ontwerpbestemmingsplan – net als bij 'formele' m.e.r.-beoordelingen - te besluiten of al dan niet een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Indien sprake is van een particuliere initiatiefnemer, dient deze een aanmeldnotitie in te dienen op basis waarvan het bevoegd gezag kan besluiten of een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Indien het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is -waarvan in dit geval sprake is- geldt geen verplichting tot het opstellen van een aanmeldnotitie.
In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D11.2) opgenomen. De aanleg van nieuwe woningbouwlocaties van enige omvang valt onder dit begrip. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 21 woningen en 250 m2 voorzieningen (detailhandel, horeca, bedrijvigheid, maatschappelijke voorzieningen) mogelijk en het plangebied heeft een omvang van circa 0,35 hectare. De voorgenomen activiteit blijft dus ruimschoots onder de drempel van 2.000 woningen en/of 100 hectare zoals opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit is dus niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.
Kenmerken van het project
Het plan voorziet in de (gedeeltelijke) sloop van de bestaande bebouwing. De locatie wordt herontwikkeld tot woningbouwlocatie. Het woningbouwproject voorziet in totaal maximaal 21 woningen, 250 m2 voorzieningen (detailhandel, horeca, bedrijvigheid, maatschappelijke voorzieningen) openbaar groen, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen. Er is verder geen sprake van cumulatie met andere projecten en de ontwikkeling heeft geen gevolgen voor natuurlijke hulpbronnen. Er wordt bijvoorbeeld geen grondwater onttrokken of grondstoffen in de omgeving gedolven. Er is geen sprake van de productie van afvalstoffen, anders dan regulier huishoudelijk afval.
Plaats van het project
Het plan wordt gerealiseerd op een locatie die in de huidige situatie deels bebouwd is en deels braakliggend is in afwachting van herontwikkeling. Het plangebied beslaat circa 0,35 hectare midden in de kern Budel-Schoot. Het plangebied ligt midden in de bebouwde kom van Budel-Schoot, op de hoek van de Grootschoterweg en de Pater Ullingsstraat. De overige grenzen worden gevormd door het woonperceel aan de Grootschoterweg 96a aan de zuidzijde en basisschool De Wereldwijzer aan de westzijde.
Kenmerken van het potentiële effect
De effecten van het project blijven, zoals ook blijkt uit de voorgaande paragrafen, vooral beperkt tot het plangebied en de directe omgeving daarvan. De effecten buiten de plangrenzen worden voornamelijk veroorzaakt door een beperkte toename van verkeer op de wegen rond het plangebied. De effecten zijn niet significant en de realisatie van het woningbouwplan stuit niet op bezwaren (zie de voorgaande aspecten). Er is zeker geen sprake van 'belangrijke nadelige' milieueffecten.
Conclusie
In het kader van het bestemmingsplan is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de ontwikkelingen. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.- beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.
De bij dit plan behorende regels zijn opgenomen in 4 hoofdstukken:
Deze hoofdstukindeling is conform de richtlijnen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In hoofdstuk 1 worden ter voorkoming van interpretatieproblemen in de regels gebruikte begrippen nader verklaard. Ook wordt aangegeven op welke wijze in de regels gebruikte afmetingen moeten worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en voor welke doeleinden de in die bestemmingen opgenomen gronden en gebouwen mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op meerdere bestemmingen. Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de aanhalingstitel van het bestemmingsplan.
Bestemming 'Groen'
De tot ‘Groen’ bestemde gronden zijn bedoeld voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, voorzieningen voor langzaam verkeer, inritten, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, geluidwerende voorzieningen, straatmeubilair, kunstobjecten, ontmoetingsplaatsen voor jongeren en/of ouderen, nutsvoorzieningen, (voorzieningen voor) ambulante detailhandel, schuilgelegenheden, vlonders en steigers, en voor evenementen. Via een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan het bevoegd gezag de aanleg van voorzieningen voor verkeer en verblijf (parkeerplaatsen) toestaan.
Bestemming 'Tuin'
De tot ‘Tuin’ bestemde gronden zijn bedoeld voor tuinen en groenvoorzieningen bij woningen, inritten en parkeren. Op of in deze gronden mogen uitsluitend uitbreidingen aan een woning op de aangrenzende bestemming ‘Wonen’ worden gebouwd. In de regels is aangegeven hoe groot deze uitbreidingen mogen zijn. Bestaande gebouwen in deze bestemming mogen worden gehandhaafd. Er zijn nadere regels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Parkeren is niet toegestaan voor de voorgevel van de woning. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van dit verbod.
Bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'
De tot ‘Verkeer’ bestemde gronden zijn bedoeld voor voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, groen-, nuts- en speelvoorzieningen, kunstwerken en -objecten, geluidwerende voorzieningen, straatmeubilair, ontmoetingsplaatsen voor jongeren en/of ouderen, terrassen, (voorzieningen voor) ambulante detailhandel, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, en voor evenementen. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Er zijn nadere regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bestemming 'Wonen'
De tot ‘Wonen’ bestemde gronden zijn bedoeld voor wonen, aan huis verbonden beroepen of aan huis verbonden bedrijven en gastouderschap, tuinen, erven en verhardingen, groen- en nutsvoorzieningen, ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf, en voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Per bouwperceel mogen niet meer woningen worden gebouwd dan ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden' is aangegeven. Indien geen aanduiding is opgenomen, is ter plaatse slechts één woning toegestaan. Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen die binnen het bouwvlak worden gebouwd, en gebouwen die buiten het bouwvlak worden gebouwd.
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.
Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst afgesloten. Door het afsluiten van deze overeenkomst is het verhaal van kosten op basis van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening anderszins verzekerd en is het niet noodzakelijk dat de gemeenteraad een exploitatie-plan vaststelt. Als onderdeel van de anterieure overeenkomst zijn ook afspraken vastgelegd omtrent het afwentelen van kosten verband houdend met planschade. Verder heeft de gemeente, gelet op het besluit van de gemeenteraad van 7 juli 2020, voor het project een bijdrage toegekend uit het Fonds Ruimtelijke Kwaliteit omdat uit de gemeentelijke grondexploitatiebegroting blijkt dat er sprake is van een verliesgevende ontwikkeling. Deze bijdrage is mede bedoeld voor de financiering van compensatiemaatregelen voor De Wereldwijzer in relatie tot de parkeeropgaaf. In totaal zijn er voldoende middelen beschikbaar om de functiewijziging financieel-economische uit te voeren.
Omgevingsdialoog
De invulling van de locatie is jaren geleden gestart als buurtinitiatief vanuit het dorp Budel-Schoot. Vanuit het buurtplatform Sterk Schoot is een klankbordgroep betrokken bij de ontwikkeling van het plan Kern van Schoot. Op 11 december 2019 is een bijeenkomst gehouden waarbij de omgeving is ingelicht over de plannen en tevens is gevraagd om mee te denken naar een oplossing voor het parkeren. Bij deze bijeenkomst waren circa 120 mensen aanwezig. Opmerkingen vanuit de heemkundekring over cultuurhistorie en opmerkingen van omwonenden over het Schoolpad zijn meegenomen en de plannen zijn hierop aangepast.
Voorafgaand aan de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan heeft er terugkoppeling plaatsgevonden richting de klankbordgroep.
Tijdens de inzageperiode zal een informatiebijeenkomst worden belegd voor de omgeving. Vanwege de maatregelen in relatie tot het Corona-virus zal dit een online bijeenkomst zijn.
Vooroverleg
Het bestemmingsplan 'Kern van Schoot' is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties.
De provincie Noord-Brabant heeft een reactie gegeven dat het plan in overeenstemming is met de provinciale belangen.
Ontwerp bestemmingsplan (en mogelijkheid indienen zienswijzen)
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter visie gelegd, waarbij de mogelijkheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen.
Na afloop van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan worden eventuele zienswijzen beoordeeld en wordt nagegaan of de zienswijzen aanleiding geven tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Vaststelling bestemmingsplan (en mogelijkheid indienen beroep)
Daarna wordt het bestemmingsplan, al of niet in gewijzigde vorm, ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad.
Het vastgestelde bestemmingsplan wordt voor zes weken ter inzage gelegd en gedurende deze termijn kunnen belanghebbenden beroep indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
Overleg met De Wereldwijzer
Voor de parkeeroplossing is beoogd om hiervoor een gedeelte van het schoolplein van De Wereldwijzer te betrekken.
Dat betekent dat een deel van de grond onttrokken zal worden aan de huidige functie als speelterrein.
Vanuit De Wereldwijzer en het schoolbestuur (Skozok) is aangegeven dat dit bespreekbaar is, mits tot overeenstemming wordt gekomen over compenserende maatregelen.
Gesprekken hierover worden gevoerd en voor vaststelling van het bestemmingsplan zal er overeenstemming moeten zijn met de school over de te nemen maatregelen en de financiering daarvan.