direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bergerden, percelen Bergerdensestraat
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1705.270-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De gemeente Lingewaard is een gemeente waarin de glastuinbouw al geruime tijd een belangrijke positie heeft. Verspreid over de gehele gemeente bevinden zich glastuinbouwbedrijven. Schaalvergroting en modernisering hebben er voor gezorgd dat we glastuinbouw niet meer overal passend vinden. Daarom zijn er, destijds op landelijk niveau, concentratiegebieden aangewezen voor de glastuinbouw. Eén van deze glastuinbouwconcentratiegebieden is het glastuinbouwgebied Bergerden in de gemeente Lingewaard.

De gemeente Lingewaard en de provincie Gelderland hebben het glastuinbouwgebied Bergerden aangewezen als locatie waar bestaande glastuinbouwbedrijven mogen uitbreiden en waar nieuwe glastuinbouwbedrijven zich mogen vestigen. Het gebied is ontsloten via de Azalealaan, die als centrale as aansluit op de rotonde bij de Karstraat (N839). Het gebied bestaat uit een zuidelijk deel (percelen aan weerszijden van de Azalealaan) en een noordelijk deel (percelen ten noorden van de Bergerdensestraat). Dit bestemmingsplan is gericht op het noordelijk deel en is opgesteld om de verdere invulling van het glastuinbouwconcentratiegebied mogelijk te maken.

Het plangebied bestaat uit een aantal percelen parallel aan de Bergerdensestraat met een totale oppervlakte van 21,8 ha. Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van nieuwe glastuinbouwkassen met een bruto-oppervlakte van ruim 20 ha mogelijk. Het voorliggend plangebied is in 2002 reeds bestemd als potentiële ontwikkellocatie voor glastuinbouw door een uit te werken bestemming op te nemen, maar is tot op heden nog niet ontwikkeld. In de gemeentelijke structuurvisie en de provinciale omgevingsverordening is de locatie aangewezen voor de ontwikkeling van glastuinbouw.

Het oprichten van glastuinbouwkassen is momenteel op basis van het bestemmingsplan niet rechtstreeks mogelijk. Het voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de oprichting van glastuinbouwkassen mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0001.png"

1.2 Plangebied

De planlocatie bestaat uit meerdere percelen die parallel aan de Bergerdensestraat liggen. De zuidwestgrens van de planlocatie wordt gevormd door de Bergerdensestraat en een aantal bestaande bedrijfs- en woonlocaties langs deze weg (Bergerdensestraat 1a t/m Bergerdensestraat 28). Aan de noordoostzijde wordt de planlocatie begrensd door de percelen, bedrijven en woningen langs de Hogewoerd. De locatie grenst aan de noordwestzijde aan de Clivia; aan de zuidoostzijde aan de Hoeve.

De planlocatie zelf bestaat uit de adressen Clivia 4 en Hoeve 30, inclusief de agrarische gronden die daar aaneengesloten tussen liggen. De locatie bestaat uit de agrarische percelen, kadastraal bekend als Huissen, sectie G, nummers 2340, 2718, 2815 en 2856 (voorheen 2339) met een gezamenlijke oppervlakte van 164.040 m2 (ca. 16,4 ha). Daarnaast is de huiskavel van de veehouderij Hoeve 30 met kadastraal nummer 2717 onderdeel van het plangebied (54.670 m2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0002.png"

Ligging planlocatie in het glastuinbouwconcentratiegebied Bergerden

1.3 Aanpak

De voorgenomen locatieontwikkeling wordt mogelijk gemaakt met een herziening van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan 'Bergerden, percelen Bergerdensestraat' volgt de systematiek van de gemeente Lingewaard door aan te sluiten bij het geldend bestemmingsplan 'Bergerden'. Deze toelichting vormt de onderbouwing van het initiatief.

1.4 Geldend bestemmingsplan

De planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het geldend bestemmingsplan 'Bergerden' (vastgesteld, 4 februari 2016).

In dit bestemmingsplan is de locatie bestemd als 'Agrarisch - Glastuinbouw 2'. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het uitoefenen van glastuinbouwbedrijven en agrarisch grondgebruik. Op gronden met deze bestemming moet voor de vergroting van een bouwvlak of voor de nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf eerst een ruimtelijke procedure doorlopen worden.

De specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - gefaseerde ontwikkeling', die voor de planlocatie is opgenomen, richt zich op een gefaseerde ontwikkeling van het glastuinbouwgebied Bergerden. De gefaseerde ontwikkeling heeft als hoofddoel te voorkomen dat de gronden ten zuiden van de Bergerdensestraat, waar het bouwen van glastuinbouwkassen rechtstreeks mogelijk is, onbenut blijven.

Verder zijn voor de planlocatie de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 6', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' opgenomen. Het grootste gedeelte van het gebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Enkele kleine gedeelten in de oostelijke helft van het plangebied hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' regelt de beschermingszone van A-watergangen langs de zuidwest- en zuidoostrand van het plangebied.

De bestaande melkveehouderij Hoeve 30 is voorzien van een bouwvlak met de functieaanduiding 'grondgebonden veehouderij'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0003.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Bergerden' met ligging plangebied rood omlijnd

1.5 Leeswijzer

In deze toelichting wordt na dit inleidende hoofdstuk in Hoofdstuk 2 het plangebied en het planvoornemen beschreven. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid dat van toepassing is. In Hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst aan milieu- en omgevingsaspecten. Ten slotte komen in Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 de juridische vertaling in de regels en de economische uitvoerbaarheid aan de orde. In Hoofdstuk 7 wordt de bestemminsgplanprocedure omschreven.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planvoornemen

2.1 Historische ontwikkeling

In de omgeving van Huissen komen van oudsher veel (glas)tuinbouw en vollegrondsteeltbedrijven voor. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw maakte de tuinbouw een flinke ontwikkeling door. De tuinbouw kon zich met name ontwikkelen op de vruchtbare oeverwallen van Huissen en Angeren, die zeer geschikt zijn als tuinbouwgrond. De tuinbouwkassen ontstonden met name ten zuiden van Huissen, rondom 't Zand en rondom de Karstraat, de Driegaardsestraat, de Bredestraat en de Hoeve. In de kassen werden met name groenten en fruit (waaronder druiven) geteeld.

Door economische ontwikkelingen, de modernisering en de schaalvergroting in de (glas)tuinbouwsector is een groot gedeelte van de opstallen in het oorspronkelijke tuinbouwgebied momenteel sterk verouderd. De verouderde tuinbouwopstallen worden in het gebied afgewisseld door (voormalige) bedrijfswoningen, waardoor schaalvergroting door het samenvoegen van tuinbouwpercelen een lastige opgave is. De gemeente heeft een groot gedeelte van het oorspronkelijke tuinbouwgebied inmiddels aangewezen als extensiveringsgebied, waarbinnen functieverandering naar wonen mogelijk is in ruil voor de sloop van verouderde opstallen. Daarnaast worden locaties dichter bij de kern van Huissen ontwikkeld voor woningbouw.

Schaalvergroting en doorontwikkeling van de glastuinbouw wordt gefaciliteerd in de intensiverings- en concentratiegebieden. In de jaren '90 heeft de nationale overheid door het gehele land landbouwontwikkelingsgebieden aangewezen voor de glastuinbouw. Eén van de Gelderse glastuinbouwconcentratiegebieden is het gebied Bergerden. Het gebied bestaat uit de gronden tussen de vruchtbare oeverwallen en de Linge. Aangezien in moderne glastuinbouwbedrijven niet meer in de volle grond wordt geteeld, is de bodemgesteldheid voor de tuinbouw minder van belang. Het grootste gedeelte van Bergerden ligt in de lager gelegen en van oorsprong nattere komgronden.

2.2 Directe omgeving van het plangebied

De planlocatie ligt direct grenzend aan gebieden waar van oudsher veel glas- en vollegrondstuinbouw aanwezig is en ligt op de overgang tussen de vruchtbare oeverwallen en de lager gelegen komgronden. Op de onderstaande afbeeldingen is de plancontour weergegeven op de topografische kaart van 1977 en de topografische kaart van 2019, waarop zichtbaar is hoe de tuinbouw zich in het gebied heeft ontwikkeld.

De gronden binnen het plangebied zijn in deze periode in gebruik geweest als huiskavel bij de grondgebonden veehouderij Hoeve 30, terwijl de omliggende gronden in de loop der tijd intensiever in gebruik zijn genomen voor de (glas)tuinbouw.

Vanwege de ligging op de overgangslocatie tussen de vruchtbare oeverwallen en het moderne glastuinbouwgebied in de komgronden is de planlocatie aan de noord- en de zuidzijde omgeven door glastuinbouwbedrijven en ligt het op een centrale locatie binnen het glastuinbouwcluster. Op korte afstand van het glastuinbouwgebied ligt Rijkerswoerd, de meest zuidelijke uitbreidingswijk van Arnhem. Aan de west- en zuidzijde van het glastuinbouwgebied ligt het Park Lingezegen, dat zich als landschapspark uitstrekt tot aan de uiterwaarden bij Nijmegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0004.png"

Uitsnede historische topografische kaart van 1977 met ligging planlocatie (bron: topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0005.png"

Uitsnede topografische kaart 2019 met ligging planlocatie (bron: topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0006.png"

Omgeving van het plangebied

2.3 Huidige situatie

Oorspronkelijk heeft het gehele plangebied deel uitgemaakt van de huiskavel van de grondgebonden melkveehouderij op het adres Hoeve 30. Een gedeelte van gronden zijn in 2018 toegevoegd aan het productieareaal van de aardbeienkwekerij Royal Berry B.V. De aardbeienkwekerij heeft meerdere locaties in het glastuinbouwgebied en gebruikt de gronden momenteel als productielocatie. In dit gedeelte van het plangebied worden momenteel door het bedrijf aardbeien geteeld op stellingen onder plastic. De gemeente heeft ten behoeve van deze vorm van productie een tijdelijke omgevingsvergunning afgegeven voor het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen. Deze productiegronden zijn ontsloten via een bestaande inrit aan de Clivia 4 aan de noordwestkant van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0007.png"

Impressie huidige situatie plangebied vanaf de hoek Clivia - Bergerdensestraat

Op de onderstaande luchtfoto is te zien dat voor een gedeelte van de percelen op dit moment teeltondersteunende voorzieningen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0008.png"

Luchtfoto 2019 (bron: cyclomedia)

Het overige gedeelte van het plangebied is op dit moment in gebruik als agrarische grond bij het melkveebedrijf op het adres Hoeve 30. Op de veehouderijlocatie staan een aantal agrarische opstallen en een bedrijfswoning. Op de navolgende luchtfoto is de huidige situatie van het zuidelijk deel van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0009.png"

Luchtfoto van het plangebied rondom de veehouderij Hoeve 30

2.4 Planvoornemen

Het planvoornemen bestaat uit de ontwikkeling van de voormalige huiskavel van de veehouderij Hoeve 30 tot een volwaardig onderdeel van het glastuinbouwconcentratiegebied Bergerden, waarbij binnen het plangebied glastuinbouwkassen en bij glastuinbouw behorende voorzieningen kunnen worden opgericht. De melkrundveehouderij Hoeve 30 blijft daarbij voorlopig in bedrijf in een geëxtensiveerde vorm (afhankelijk van de omvang en toename van de glastuinbouwactiviteiten binnen het plangebied).

In 2002 is het gehele plangebied voorzien van een bestemming met uitwerkingsplicht voor de vestiging van glastuinbouw. Het glastuinbouwgebied is echter gefaseerd in ontwikkeling gebracht, waardoor het plangebied tot op heden niet ontwikkeld is. In 2016 heeft de gemeente vanuit een beleidsoverweging gekozen om de ontwikkeling van het gedeelte ten zuiden van de Bergerdensestraat prioriteit te geven ten opzichte van de gronden die onderdeel uitmaken van het voorliggend bestemmingsplan. In het geldend bestemmingsplan is vastgelegd dat de gronden binnen het plangebied in een latere fase ontwikkeld zullen worden. Destijds is de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied als aaneengesloten cluster van bebouwing verzekerd door deze fasering aan te brengen. Het voorliggend planvoornemen betreft de ontwikkeling van de gronden die onderdeel zijn van deze gefaseerde ontwikkeling. Voor het grootste gedeelte van de gronden is inmiddels een concrete behoefte aan de realisatie van nieuwe glastuinbouwkassen.

Er is nog geen concreet inrichtings- of bouwplan beschikbaar voor het plangebied. Het voorliggend bestemmingsplan vormt een kaderstellend bestemmingsplan. Voor de bijbehorende voorzieningen zoals ondersteunende bedrijfsgebouwen, technische ruimten en terreinontsluiting zijn in de regels van het voorliggend bestemmingsplan kaders gesteld. Er dient bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen onder andere rekening te worden gehouden met de afstand tot omliggende woningen.

Het plangebied is in eigendom van twee verschillende agrarische bedrijven. Daarmee bestaat het planvoornemen uit twee deelgebieden. Onderstaand zijn deze twee deelgebieden beschreven.

2.4.1 Ontwikkeling glastuinbouwkassen Clivia 4

De noordelijke deellocatie bestaat uit de agrarische percelen, kadastraal bekend als Huissen, sectie G, nummers 2340, 2718, 2815 en 2856 (voorheen 2339) met een gezamenlijke oppervlakte van 164.040 m2 (ca. 16,4 ha).

Deze gronden worden gebruikt door een aardbeienkwekerij voor de productie van aardbeien op stellingen onder plastic kappen. Het planvoornemen betreft de uitbreiding van het areaal glastuinbouwkassen van de bestaande aardbeienkwekerij. Het aardbeienbedrijf beschikt in het glastuinbouwconcentratiegebied Bergerden over meerdere productielocaties. Het betreft verschillende glasopstanden aan de Salvia, de Clivia en de Rietkamp en agrarische gronden met teeltondersteunende voorzieningen aan de Clivia, de Salvia en de Geranium. Op jaarbasis wordt op deze productielocaties in totaal circa 4 miljoen kg aardbeien geproduceerd.

De kwekerij is voornemens haar aardbeienproductie onder glas te vergroten en daarvoor ook de percelen langs de Bergerdensestraat in te zetten. De percelen van de aardbeienkwekerij zijn ontsloten via het adres Clivia 4 te Huissen. De glastuinbouwkassen die worden opgericht in het plangebied, gaan primair dienen als productielocatie voor aardbeien. Het verpakken, koelen en de distributie van de producten zal plaatsvinden op de huidige hoofdlocatie aan de Clivia 12.

Er wordt door het bedrijf gestreefd naar een duurzame energievoorziening en een gereduceerde CO2-uitstoot bij het verwarmen van de kassen. Dit wordt onder andere gerealiseerd door het centraliseren van de locaties binnen het glastuinbouwgebied Bergerden. De korte afstand tussen de verschillende productielocaties heeft logistieke voordelen. Het aantal lange verkeersbewegingen wordt daarmee beperkt. Vanwege de korte afstand tussen de bestaande productielocaties, heeft het bedrijf de locatie aan de Clivia 4 te Huissen aangekocht.

Naast de bouw van een glastuinbouwkas bestaat het voornemen uit het oprichten van ondersteunende voorzieningen. Aan de zijde van de Clivia zal een ondersteunend bedrijfsgebouw worden opgericht ten behoeve van de interne logistiek en de benodigde tuinbouwtechnische installaties. Daarnaast zullen (giet)watervoorzieningen worden aangelegd. De huidige ontsluiting naar de Clivia blijft met het planvoornemen gehandhaafd. Het voornemen zal voorzien in een goede ontsluiting voor (vracht)verkeer van en naar de productielocatie. Er is nog geen definitief inrichtings- of bouwplan beschikbaar voor deze (bijbehorende) voorzieningen. Dit bestemmingsplan is opgesteld als kaderstellend voor het definitieve bouwplan op een bruto-oppervlakte van 16,4 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0010.png"

Bestaande productielocatie van het aardbeienbedrijf

2.4.2 Ontwikkeling glastuinbouwkassen en afschalen bedrijfsactiviteiten veehouderij Hoeve 30

De zuidelijke deellocatie bestaat uit de veehouderij Hoeve 30 met de omliggende gronden. De deellocatie is kadastraal bekend als Huissen, sectie G, nummer 2717.

Binnen de zuidelijke deellocatie bestaat eveneens het voornemen om het perceel in te richten als glastuinbouwlocatie. De grondgebonden veehouderij Hoeve 30 blijft in het voorliggend bestemmingsplan gehandhaafd, maar wordt met dit bestemmingsplan wel geëxtensiveerd, al naar gelang de glastuinbouwactiviteiten toenemen.

Er is nog geen definitief inrichtings- of bouwplan beschikbaar voor de zuidelijke deellocatie. Gelet op de aanwezigheid van naastgelegen woningen aan de Hoeve en de Bergerdensestraat is een terreinontsluiting voor het zuidelijk plangedeelte alleen mogelijk aan de Bergerdensestraat (zie ook paragraaf 4.14.1 Verkeer).

Het doorontwikkelen van de glastuinbouwlocatie en de oprichting van kassen is nauw verbonden met de afschaling van de activiteiten op het naastgelegen veehouderijbedrijf. De agrarische gronden bij het veehouderijbedrijf wordt benut voor de oprichting van glastuinbouwkassen. Om ervoor te zorgen dat de ontwikkeling als geheel niet leidt tot een toename van de depositie van stikstof op beschermde Natura2000-gebieden, waaronder de Veluwe en de nabijgelegen Rijntakken, is voor het totale plan (glastuinbouwkassen en veehouderij) in de nieuwe situatie een stikstofplafond opgenomen. Met de oprichting van stookinstallaties voor de glastuinbouwlocatie gaat een afname in dieraantallen op de veehouderijlocatie gepaard. Zie daarvoor ook paragraaf 4.9 Natuur.

Dit bestemmingsplan is opgesteld als kaderstellend voor het definitieve bouwplan op een bruto-oppervlakte van circa 4,4 ha. In dit plan is uitgegaan van de oprichting van netto circa 4 ha glastuinbouwkassen op het perceel.

2.5 Afwijking vigerend bestemmingsplan

In artikel 5.7.3 van het geldend bestemmingsplan 'Bergerden' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het aanwijzen van een nieuw bouwvlak ten behoeve van de vestiging van een glastuinbouwbedrijf. Eén van de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid luidt echter dat de wijziging ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - gefaseerde ontwikkeling' pas is toegestaan wanneer de gronden ten zuiden van de Bergerdensestraat volledig zijn ontwikkeld.

Op de beoogde locatie is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - gefaseerde ontwikkeling' opgenomen. De gronden ten zuiden van de Bergerdensestraat zijn echter nog niet volledig ontwikkeld. Daarom kan er geen gebruik gemaakt worden van deze wijzigingsbevoegdheid. Het oprichten van een nieuw glastuinbouwbedrijf binnen het plangebied is binnen het geldend bestemmingsplan 'Bergerden' niet mogelijk.

De huidige ruimtelijke en economische inzichten leiden ertoe dat de gefaseerde ontwikkeling kan worden losgelaten. Op 1 maart 2018 is in het bestuurlijk overleg van de gemeente Lingewaard aangegeven dat het volledige concentratiegebied, zoals opgenomen op de visiekaart behorende bij de 'Structuurvisie Lingewaard 2012-2022' kan worden ontwikkeld. Het huidige toekomstperspectief voor Bergerden is geen aanleiding om de gefaseerde ontwikkeling te handhaven.

Op 12 november 2019 is door de gemeente Lingewaard principemedewerking verleend om door middel van een bestemmingsplanprocedure het oprichten van glastuinbouwkassen op de beoogde locatie mogelijk te maken. Om het planvoornemen mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan daarom noodzakelijk.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.

Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Deze ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. Daarom heeft de SVIR geen consequenties voor voorliggend plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Het planvoornemen ligt niet in de invloedssfeer van één van de aangewezen nationale belangen zoals aangewezen in het Barro. Daarom heeft het Barro geen consequenties voor het voorliggende plan.

3.1.3 Bro: motivering duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'motivering duurzame verstedelijking' (voormalige ladder) opgenomen. Dit stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.

De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.

Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen. Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Het planvoornemen voorziet enkel in de realisatie van glastuinbouwbedrijven. Het planvoornemen betreft de ontwikkeling van agrarische bedrijven en is daarom geen stedelijke ontwikkeling. Er is geen nadere motivering duurzame verstedelijking noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is vastgesteld op 19 december 2018 en bevat thematische visieschetsen. Deze schetsen zijn niet bedoeld als geografische plankaart of ontwikkelkaart maar zijn wel een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen die de provincie Gelderland op dit moment ziet vanuit het perspectief van de Omgevingsvisie. Ze dienen wat betreft de provincie als onderlegger om met haar partners het gesprek te voeren over de thema's, vraagstukken en oplossingsrichtingen, zowel op de schaal van Gelderland als op regionale en lokale schaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0011.png"

Uitsnede visieschets Gaaf Gelderland: vestigingsklimaat

Op de visieschets worden de belangrijkste economische sectoren en de logistieke corridor weergegeven. Greenport Gelderland, waar het glastuinbouwconcentratiegebied Bergerden deel van uitmaakt is weergegeven als sterke Gelderse 'foodsector'. Het voorliggend plan draagt bij aan de ontwikkeling van Greenport Gelderland en past daarmee binnen de provinciale ruimtelijke visie.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland is door Provinciale Staten vastgesteld op 24 september 2014 en voor het laatst geactualiseerd op 19 december 2018. De Omgevingsverordening is één van de instrumenten die de provincie Gelderland gebruikt om haar ambities te realiseren. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet tot nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.

De glastuinbouw is een sector met een hoge dynamiek en een relatief grote economische betekenis per oppervlakte-eenheid. Voor een duurzame ontwikkeling is concentratie van de glastuinbouw noodzakelijk. Voor zaken als energievoorziening, ontsluiting, logistiek, waterhuishouding en landschappelijke inpassing levert concentratie van glastuinbouwbedrijven voordelen op. Zo zijn de overlevingskansen vanwege betere productieomstandigheden, aanwezigheid van aanpalende bedrijvigheid en uitbreidingsmogelijkheden over het algemeen gunstiger dan die van solitair gelegen bedrijven. Ook vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zijn solitaire glastuinbouwbedrijven minder gewenst, omdat kassen een grote landschappelijke en ruimtelijke impact hebben.

De provincie Gelderland heeft daarom in de Omgevingsverordening vastgelegd dat glastuinbouw voorrang krijgt in glastuinbouwconcentratiegebieden. De provincie heeft rondom Huissen en in de Bommelerwaard glastuinbouwontwikkelingsgebieden aangewezen. In deze gebieden krijgen glastuinbouwbedrijven ruime mogelijkheden voor uitbreiding.

Een van de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid zoals vastgesteld in de Omgevingsverordening is dat nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf uitsluitend mogelijk is binnen een gebied dat is aangewezen als Glastuinontwikkelingsgebied. Daarmee wordt de concentratie van glastuinbouwontwikkeling gestimuleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0012.png"

Uitsnede Omgevingsverordening Gelderland (afd. 2.3 Glastuinbouw) met ligging planlocatie

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van glastuinbouwkassen op een locatie waar op dit moment geen glastuinbouwbedrijf aanwezig is. Het voornemen wordt daarom gezien als de nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf. Conform artikel 2.16 van de Omgevingsverordening Gelderland is de nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf alleen mogelijk binnen een glastuinbouwontwikkelingsgebied. Aangezien het plangebied binnen een glastuinbouwontwikkelingsgebied ligt, past het voornemen binnen de kaders van de Omgevingsverordening Gelderland.

Het plangebied ligt verder niet in een beschermd waardevol gebied, waaronder de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Romeinse Limes of het Gelders Natuurnetwerk. Wel ligt de locatie binnen een intrekgebied. Aangezien het bestemmingsplan niet toeziet op de winning van fossiele energie is artikel 2.38 verder geen belemmering.

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen past binnen de Omgevingsverordening Gelderland.

3.2.3 Omgevingsverordening Gelderland, Actualisatieplan 7

De Provincie Gelderland werkt aan een actualisatie van de Omgevingsverordening Gelderland. Op 22 september 2020 stelden Gedeputeerde Staten (GS) het ontwerp voor de Omgevingsverordening vast, ook wel Actualisatieplan 7 genoemd. Van 2 oktober 2020 tot en met 13 november 2020 is eenieder in de gelegeheid gesteld hierop te reageren. Provinciale Staten neemt op 3 maart 2021 een besluit over het Actualisatieplan. Het Actualisatieplan heeft geen gevolgen voor de regels inzake glastuinbouw.

Het Actualisatieplan 7 heeft geen gevolgen voor het voorliggend planvoornemen om de gronden in het plangebied te bestemmen voor de vestiging van glastuinbouwbedrijven.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Gemeente Lingewaard 2012-2022

De Structuurvisie Gemeente Lingewaard 2012-2022 heeft als doel het beeld te schetsen voor het tijdsbestek 2012-2022. In de structuurvisie wordt het huidige landschap van de gemeente Lingewaard geanalyseerd en de opgaven geschetst voor een tienjarig tijdsbestek.

Lingewaard is een echte agro-gemeente. Overal in de gemeente Lingewaard bevinden zich glastuinbouwbedrijven. Bedrijfsuitbreidingen en de groeiende behoefte aan een groen buitengebied hebben ervoor gezorgd dat de gemeente grootschalige kassen niet meer overal passend vindt. De gemeente Lingewaard is daarom glastuinbouw gaan concentreren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0013.png"

Uitsnede kaart 'glastuinbouwgebieden' uit de Structuurvisie Lingewaard 2012-2022' met ligging planlocatie (rood omlijnd)

Binnen de gemeente zijn verschillende gebieden aangewezen. In het intensiveringsgebied (oranje op de kaart) wordt gewerkt aan een toekomstgerichte glastuinbouw door middel van herstructering. In het extensiveringsgebied wordt gezocht naar nieuwe functies, waaronder wonen, waarbij wordt gezocht naar een verdienmodel om overtollige en verouderde glasopstanden te slopen. In het concentratiegebied is geen sprake van een herstructureringsopgave, maar wordt gewerkt aan de doorontwikkeling van het glastuinbouwgebied Bergerden, dat in de jaren '90 door de landelijke overheid is aangewezen als concentratielocatie voor grootschalige glastuinbouw.

De planlocatie bestaat uit de ontwikkeling van een grootschalig glastuinbouwlocatie (circa 21 ha bruto oppervlak) binnen het concentratiegebied. Daarmee wordt invulling gegeven aan de realisatie van het glastuinbouwcluster en de ambitie van de gemeente Lingewaard om als agro-gemeente op de kaart te staan. Het voornemen past daarmee binnen de Structuurvisie Lingewaard 2012-2022.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven- en milieuzonering

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Voorgaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.

Het is mogelijk om de richtafstand gemotiveerd te verlagen met één afstandsstap. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Het glastuinbouwconcentratiegebied Bergerden heeft glastuinbouw als primaire functie. Gelet op de grote hoeveelheid bedrijven en de functionaliteit van het gebied als bedrijvige omgeving, gericht op intensieve agrarische productie onder glas, kan Bergerden niet worden gezien als een rustige woonomgeving. Zoals ook aangegeven in het geldend bestemmingsplan 'Bergerden' wordt het gebied optimaal benut voor haar primaire functie als glastuinbouwgebied. In de onderstaande beoordeling is daarom uitgegaan van een richtafstand, die gemotiveerd is verkleind met één afstandsstap.

Beoordeling hindergevoeligheid: Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een glastuinbouwkas en bijbehorende voorzieningen. Het voornemen voorziet in de oprichting van hindergevoelige functies (met name in het kader van geur in verband met de aanwezigheid van personen gedurende de dag in ondersteunende bedrijfsgebouwen). De effecten van omliggende bedrijven zijn in beschouwing genomen. Vanwege gelijke aard van de activiteiten en de wens om glastuinbouwbedrijven te clusteren, zijn de omliggende glastuinbouwbedrijven buiten beschouwing gelaten.

Adres   Bedrijf   Richtafstand gemengd gebied   Afstand tot het aan te wijzen bouwvlak  
Hoeve 30   Grondgebonden veehouderij   50 m   0 m  
Hoeve 31   Hotel-Restaurant   10 m   64 m  
Bergerdensestraat 1   Loonwerkersbedrijf   30 m   0 m  
Bergerdensestraat 21   Akkerbouwbedrijf   10 m   37 m  
Hogewoerd 8 - 8 A   Varkenshouderij   100 m   107 m  

Tabel: omliggende bedrijven en richtafstanden

Het aan te wijzen bouwvlak voor de ontwikkeling van glastuinbouw ligt binnen de richtafstand van het loonwerkersbedrijf op Bergerdensestraat 1 en de grondgebonden veehouderij Hoeve 30. Het loonwerkersbedrijf op het adres Bergerdensestraat 1 heeft een richtafstand in het kader van geluid. Er worden geen geluidgevoelige objecten opgericht. Daarmee wordt het bedrijf niet belemmerd in de bedrijfsvoering. Voor het veehouderijbedrijf op Hoeve 30 is het aspect geur van belang. In paragraaf 4.5 Geur is omschreven op welke wijze wordt omgegaan met de verkorte afstand tussen de glastuinbouw en de betreffende veehouderij. Uit deze paragraaf kan worden geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Voor de overige bedrijven geldt dat geen ontwikkeling plaatsvindt binnen de richtafstand; daarmee worden deze bedrijven niet belemmerd en is sprake van voldoende functiescheiding om een goed woon- en leefklimaat ter plekke van de glastuinbouwontwikkeling te kunnen garanderen.

Beoordeling hinderveroorzaking: Met de ontwikkeling van glastuinbouw binnen het plangebied is sprake van een nieuwe hinderveroorzakende functie. Daarom is in het kader van milieuzonering onderzocht of voldoende afstand wordt gehouden van gevoelige functies.

Vóór 1 januari 2013 was voor het oprichten van glastuinbouwlocaties het Besluit glastuinbouw van toepassing. In dit besluit was bepaald dat een nieuw glastuinbouwbedrijf milieuvergunningplichtig was, wanneer de locatie was gelegen op een afstand van minder dan 25 m ten opzichte van een woning. Hierbij was de afstand tussen een glastuinbouwkas en de hoofdmassa van een burgerwoning van belang. Vervolgens konden voorschriften worden opgenomen in de milieuvergunning om een goed woon- en leefklimaat te garanderen ter plaatse van de (burger)woning binnen 25 m van het glastuinbouwbedrijf. Het Besluit glastuinbouw is per 1 januari 2013 niet meer van kracht. Sindsdien is het Activiteitenbesluit van toepassing.

In het Activiteitenbesluit is voor nieuwe glastuinbouwlocaties geen afstandseis opgenomen tussen kassen en burgerwoningen. In de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' is wel een richtafstand van 30 m opgenomen voor kassen. Dit betreft de richtafstand voor een rustige woonomgeving. Vanwege de ligging in een gemengd gebied, met overwegend glastuinbouwactiviteiten, wordt een richtafstand gehanteerd van 10 m. Hierbij is het aspect geluid maatgevend.

Er zijn twee beweegredenen om een afstandseis op te nemen tussen een burgerwoning en een glastuinbouwbedrijf. De afstandsmaat kan erop gericht zijn om een onbebouwde zone te handhaven tussen de woonpercelen en de kassen zodat de woningen niet ingeklemd komen te liggen tussen het glas. Anderzijds liggen ook milieuoverwegingen ten grondslag aan het bepalen van de afstand. Gezien de primaire functie van het gebied als glastuinbouwlocatie speelt voor het voorliggend plan vooral het milieuaspect een rol bij de beoordeling. Voor de bewoners van het glastuinbouwgebied moet een goed woon- en leefklimaat kunnen worden gegarandeerd.

In de onderstaande tabel is de afstand tussen omliggende woningen en het bouwvlak, waarbinnen mogelijkheden worden toegekend voor het oprichten van een glastuinbouwbedrijf, weergegeven. Indien voor de betreffende woning in het bestemmingsplan een bouwvlak is opgenomen, is de afstand tot het bouwvlak beschouwd. Aangezien het aspect geluid maatgevend is en het aspect geluid getoetst dient te worden op de gevels van de omliggende woningen, is in het onderstaande overzicht de afstand tot de gevel van de woning of - indien een bouwvlak is opgenomen - de afstand tot het bouwvlak van de woning weergegeven.

Adres   Afstand tot bouwvlak glastuinbouw  
Hoge Woerd 24   47 m  
Hoge Woerd 22   16 m  
Hoge Woerd 22 B   10 m  
Hoge Woerd 14   10,5 m  
Hoge Woerd 16   20 m  
Hoge Woerd 16 A   20 m  
Hoge Woerd 10   14 m  
Bergerdensestraat 1   25 m  
Bergerdensestraat 2   39 m  
Bergerdensestraat 3   39 m  
Bergerdensestraat 3 A   36 m  
Bergerdensestraat 17   42 m  
Bergerdensestraat 17 A   38 m  
Bergerdensestraat 19   37 m  
Bergerdensestraat 21   46 m  
Bergerdensestraat 25   55 m  
Bergerdensestraat 25 A1   54 m  
Bergerdensestraat 25 A   42 m  
Bergerdensestraat 28   45 m  
Bergerdensestraat 31   28 m  
Hoeve 33 A   34 m  
Hoeve 35-35 A   23 m  
Hoeve 37   24 m  
Hoeve 39   22 m  
Hoeve 43   27 m  

Afstanden tussen omliggende woningen en het bouwvlak van het op te richten glastuinbouwbedrijf

Er liggen geen woningen binnen 10 meter van het bouwvlak voor het op te richten glastuinbouwbedrijf. Het plan voldoet aan de richtafstanden. Er dient echter wel te worden voldaan aan de gemeentelijke Nota geluidsbeleid (2007) en de bepalingen in het Activiteitenbesluit, zie daarvoor ook paragraaf 4.4 Geluid. Uit deze paragraaf kan worden geconcludeerd dat het woon- en leefklimaat in het kader van geluid ter plekke van de omliggende woningen voldoende is geborgd.

Verder is voor het telen of kweken van gewassen in een kas paragraaf 3.5.1 van het Activiteitenbesluit (art. 3.55 t/m 3.74a) van toepassing. Hierin worden eisen gesteld aan onder andere assimilatiebelichting, lozen van water, hemelwateropvang en drainage. Wanneer het planvoornemen zich voegt naar de eisen uit het Activiteitenbesluit kan eveneens worden voldaan aan afstandseisen met betrekking tot lichthinder.

Voor geluid kan de afstand tussen de glastuinbouwkassen en de gevels van woningen worden beoordeeld. In het kader van het aspect 'spuiten met gewasbeschermingsmiddelen' moet sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat binnen de gehele woonbestemming. Diverse woonbestemmingen grenzen direct aan het plangebied. Dit geldt met name voor woningen aan de Hoge Woerd. Daarom moet zorgvuldig worden beschouwd op welke wijze het woon- en leefklimaat voor deze woongronden is geborgd. In paragraaf 4.2 Spuiten met gewasbeschermingsmiddelen is gemotiveerd op welke wijze in het voorliggend bestemmingsplan een goede ruimtelijke functiescheiding wordt geborgd in het kader van spuiten met gewasbeschermingsmiddelen en het verblijf van personen in de omgeving van het plangebied.

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Het woon- en leefklimaat in omliggende woningen wordt tevens geborgd door de bepalingen in het Acitiviteitenbesluit milieubeheer.

4.2 Spuiten met gewasbeschermingsmiddelen

Op het moment dat bepaalde gronden worden ingezet ten behoeve van het telen van landbouwkundige gewassen, waaronder het telen van gewassen in glastuinbouwkassen, is het aannemelijk dat de teler hiervoor gewasbeschermingsmiddelen aanwendt. Bij de teelt van landbouwkundige gewassen kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van een spuittechniek waarbij het gewasbeschermingsmiddel onder druk wordt verneveld en vervolgens met een neerwaartse spuittechniek op de gewassen wordt gespoten. Burgers kunnen vervolgens via driftwerking worden blootgesteld aan de betreffende gewasbeschermingsmiddelen.

Gewasbeschermingsmiddelen moeten een uitgebreide toetsing doorstaan, voordat deze bedrijfsmatig mogen worden toegepast bij een landbouwbedrijf. Een middel kan slechts worden toegelaten als er geen schadelijke effecten zijn voor mens en dier en geen onaanvaardbare effecten voor het milieu. Derhalve moet er vanuit worden gegaan dat de in Nederland toegestane gewasbeschermingsmiddelen geen schadelijke gevolgen hebben voor mens, dier en milieu. Desalniettemin wordt uit voorzorg gewerkt met spuitvrije zones. Op basis van jurisprudentie zijn gevoelige functies zonder aanvullende motivering inpasbaar indien een afstand van 50 m gerespecteerd wordt tussen de gevoelige functie en agrarische percelen (open teelt in de volle grond).

De inpasbaarheid van een plan voor wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt getoetst ten opzichte van deze naastgelegen bestemmingen. Ter plaatse van de naastgelegen gevoelige bestemmingen dient een goed woon- en leefklimaat te kunnen worden geborgd.

Voor spuiten met gewasbeschermingsmiddelen bij open teelt, al dan niet voorzien van teeltondersteunede voorzieningen, wordt een afstand van 50 m aangehouden. De gemeente Lingewaard hanteert de vuistregel dat tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector in het algemeen een minimale afstand van 50 meter dient te worden aangehouden in verband met een eventuele schadelijke blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 23 september 2009 in zaak nr. 200900570/1/R2, dat de toepassing van de vuistregel om een afstand aan te houden van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk is. Hiertoe is in artikel 3.4.1 een bepaling opgenomen.

De gemeente Lingewaard gaat er daarnaast van uit dat op gronden met een glastuinbouwbestemming gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen binnen een glastuinbouwkas. Bij spuiten met gewasbeschermingsmiddelen in een glastuinbouwkas is geen sprake van een vrije drift, die vergelijkbaar is met spuiten in de open lucht. Daarom dient de beoordeling in relatie tot spuiten met gewasbeschermingsmiddelen hierop te worden gespecificeerd.

In het Activiteitenbesluit staan geen eisen meer ten aanzien van de afstand tussen kassen en woningen in het kader van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De gedachte daarachter is dat ruimtelijke beleid (gemeentelijke bestemmingsplannen) een betere manier is om dit te regelen. Welke afstanden in het kader van de ruimtelijk afweging geschikt zijn, wordt voortaan aan de praktijk (en daarmee mede aan de jurisprudentie) overgelaten. In het GGD Informatieblad over bestrijdingsmiddelen (RIVM Briefrapport 200112001/2014) wordt het volgende opgemerkt over de aan te houden afstanden naar kassen:

“De Raad van State heeft uitspraken gedaan over de afstand tussen glastuinbouwbedrijven en woningen van derden die nu nog steeds relevant zijn. Een TNO rapport uit 1992 speelde daarin een belangrijke rol. Uit dit rapport blijkt dat de lengte van de lijwervel voor een kas maximaal 25 meter bedraagt. Binnen die afstand is er beperkte verdunning van de concentratie gewasbeschermingsmiddelen die buiten de kas komen (TNO, 1992). In uitspraken van de Raad van State wordt daarom uitgegaan van minimaal 25 meter als veilige afstand tussen een tuinbouwkas waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt en woningen van derden. Alleen goed gemotiveerd en met onderzoek onderbouwd kon hiervan worden afgeweken (zie de site van de Raad van State, bijvoorbeeld uitspraak nr. E03.95.1762, 1999 en 200103533/1, 2002).”

Op basis van onderzoek en jurisprudentie wordt een afstand van 25 meter vanaf een kas tot aan een woning (woonbestemming) aanvaardbaar geacht. Binnen de afstand van 25 meter is de verdunning van de concentratie gewasbeschermingsmiddelen die buiten de kas komen te beperkt om van invloed te zijn op het woon- en leefklimaat. Deze afstand van 25 meter wordt aangehouden als een veilige afstand tussen een tuinbouwkas waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt en woningen van derden. Er is in het voorliggend plan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, voor het oprichten van glastuinbouwkassen binnen 25 m van een woonbestemming, mits ter plekke van deze woonbestemming een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd (zie artikel 3.3.3 van de regels). Om aan te tonen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan bijvoorbeeld een locatiespecifiek onderzoek worden verricht.

Het bouwvlak, dat in het voorliggend plan wordt aangewezen op kortere afstand van woonbestemmingen, kan daarmee in eerste instantie alleen voor ondersteunende voorzieningen (waaronder hemelwateropvang) worden gebruikt, tenzij nader onderzoek wordt uitgevoerd en eventuele specifieke maatregelen worden genomen.

Uit het bovenstaande kan worden opgemaakt dat het woon- en leefklimaat ter plekke van de omliggende woningen voldoende is geborgd en dat sprake is van een uitvoerbaar bestemmingsplan. Het aspect 'spuiten met gewasbeschermingsmiddelen' vormt daarmee geen belemmering voor het plan.

4.3 Licht

In de glastuinbouw is toepassing van licht, waaronder assimilatiebelichting, noodzakelijk voor het bevorderen van de groei van planten en de verbetering van de kwaliteit van de producten. Voornamelijk de toepassing van assimilatiebelichting kan lichthinder naar de omgeving veroorzaken.

Voor het voorliggend bestemmingsplan wordt aangesloten bij de regeling van het bestemmingsplan 'Bergerden'. In het bestemmingsplan 'Bergerden' is geen specifieke regeling opgenomen, maar wordt verwezen naar de geldende landelijke regeling voor assimilatiebelichting. De voorwaarden voor assimilatiebelichting in de glastuinbouw zijn vastgelegd in artikel 3.56 tot en met 3.59 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Activiteitenbesluit: Bij kassen die gebruik maken van assimilatiebelichting worden, conform het Activiteitenbesluit milieubeheer, zijgevelschermen toegepast. Hiermee wordt de uitstraling via de gevel gereduceerd. Naast de toepassing van zijgevelschermen bij assimilatiebelichting wordt gekeken naar de laatste technische mogelijkheden voor (gedeeltelijke) bovenafdichting. Complete bovenafdichting is technisch niet haalbaar, onder meer omdat dan problemen ontstaan met de klimaathuishouding (vocht- en temperatuurregeling) in de kas.

In het Activiteitenbesluit is bepaald dat voor assimilatiebelichting in nieuwe glastuinbouwkassen (onder andere) het volgende geldt:

  • Een kas waarin assimilatiebelichting wordt toegepast, is aan de bovenzijde voorzien van een lichtscherminstallatie waarmee ten minste 98% van de lichtuitstraling kan worden gereduceerd (Activiteitenbesluit milieubeheer, art. 3.56);
  • Indien assimilatiebelichting met een verlichtingssterkte van ten minste 15.000 lux wordt toegepast, is vanaf het tijdstip van zonsondergang tot het tijdstip van zonsopgang de bovenzijde van de kas op een zodanige wijze afgeschermd dat ten minste 98% van de lichtuitstraling wordt gereduceerd (Activiteitenbesluit milieubeheer, art. 3.57);
  • Vanaf het tijdstip van zonsondergang tot het tijdstip van zonsopgang is de gevel van een kas waarin assimilatiebelichting wordt toegepast op een zodanige wijze afgeschermd dat de lichtuitstraling op een afstand van ten hoogste 10 meter van die gevel met ten minste 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn (Activiteitenbesluit milieubeheer, art. 3.59).

Bij het in werking stellen of veranderen van de inrichting van het glastuinbouwbedrijf, zal een melding moeten worden gedaan, die wordt getoetst aan de voorwaarden uit het Activiteitenbesluit.

Glastuinbouwconcentratiegebied: Door aan te sluiten bij het Activiteitenbesluit, ontstaat een eenduidige regeling voor alle glastuinbouwbedrijven binnen het glastuinbouwconcentratiegebied Bergerden. Lichthinder uit glastuinbouwkassen wordt vanuit de omgeving ervaren als een cumulatie van lichtuitstraling vanuit het gehele glastuinbouwgebied. Dat maakt het niet doeltreffend om voor individuele bedrijven afwijkende regeling voor te schrijven. Het plangebied ligt geografisch gezien midden in het bestaande concentratiegebied, waardoor het ervaring van lichthinder buiten het glastuinbouwgebied Bergerden als gevolg van de voorliggende planontwikkeling beperkt is.

Voor woningen in het glastuinbouwconcentratiegebied geldt dat reeds sprake is van de aanwezigheid van een groot aantal glastuinbouwbedrijven in de directe omgeving en de rechtstreekse mogelijkheid voor het oprichten van glastuinbouwkassen met assimilatiebelichting voor alle gronden met een agrarisch bouwvlak. Het feit dat de gronden binnen het plangebied worden toegevoegd aan het areaal voor glastuinbouwkassen, heeft geen gevolgen voor de aard van het gebied Bergerden dat hoofdzakelijk wordt gebruikt en is bestemd voor de productie van landbouwgewassen in kassen. Aangezien het gebied reeds lange tijd is bestemd als glastuinbouwconcentratiegebied, kan tevens worden gesteld dat sprake is van een voorzienbare ontwikkeling. Voor de woningen die direct grenzen aan het plangebied geldt dat de uitstraling door de glastuinbouwbedrijven moet worden beperkt, aangezien de assimilatiebelichting en afschermingsinstallaties moeten voldoen aan de vereisten voor uitstraling van licht via zijgevels (Activiteitenbesluit milieubeheer, art. 3.59).

In de toekomstige situatie wordt aan de wettelijke voorwaarde voldaan aan de gestelde richtwaarden voor lichtuitstraling. Lichthinder kan daarom niet als een belemmerende factor ten aanzien van de uitvoering van de plannen worden gezien.

4.4 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien aan de maximale belasting.

Er is geen sprake van de oprichting van een nieuw geluidgevoelig object. Wel dient te worden beoordeeld wat het effect is van de ontwikkeling op omliggende geluidgevoelige objecten. In het kader van geluid geldt voor het toe te kennen bouwvlak voor het glastuinbouwbedrijf een richtafstand van 30 meter. Deze afstand kan worden verkleind naar 10 m, aangezien kan worden gemotiveerd dat sprake is van een gemengd gebied (zie paragraaf 4.1 Bedrijven- en milieuzonering). De geluidbelasting op woningen in de omgeving wordt getoetst op de gevel van het woongebouw (conform de Wet geluidhinder).

Om af te wijken van de richtafstand dient te worden beoordeeld of het woon- en leefklimaat in het kader van geluid in burgerwoningen op een kortere afstand kan worden gegarandeerd. De gemeente Lingewaard hanteert daarvoor de Nota Geluidsbeleid (2007) en de Nota Bedrijven en Geluid (2007). Voor de aspecten waar het beleid niet in voorziet gelden onverkort de bepalingen in het Activiteitenbesluit.

Het geluidbeleid van de gemeente Lingewaard maakt onderscheid in verschillende gebiedstyperingen. Het glastuinbouwconcentratiegebied maakt onderdeel uit van 'Buitengebied/glastuinbouw'. Voor dit gebiedstype is de volgende typering opgenomen: "De activiteiten binnen dit gebiedstype stellen weinig eisen aan de milieukwaliteit, maar kunnen wel belangrijke negatieve effecten op de milieukwaliteit in de omgeving van het gebied hebben, zoals bijvoorbeeld geluidhinder of luchtverontreiniging vanwege glastuinbouwgerelateerde vervoersbewegingen." Dit houdt in dat binnen de grenzen van het glastuinbouwgebied incidenteel geluid afkomstig van glastuinbouwbedrijven als acceptabel wordt ervaren, maar bij de beoordeling ook gevoelige objecten buiten de grenzen van het glastuinbouwgebied moeten worden beschouwd. De geluidgevoelige objecten rondom het plangebied maken allen onderdeel uit van het glastuinbouwconcentratiegebied, waarvoor glastuinbouwgerelateerde activiteiten als gebiedseigen kunnen worden beschouwd.

De algemene kwalificatie voor de geluidsambitie voor het gebiedstype 'Buitengebied/glastuinbouw' is 'rustig'. Voor het grootste deel is sprake van een rustig gebied, waar incidenteel als gevolg van diverse activiteiten wat lawaai kan ontstaan. De bovengrens voor de beoordeling van bedrijfsactiviteiten is 'redelijk rustig'. Dit betekent dat de bovengrens voor de etmaalwaarde (Letmaal) voor bedrijfsactiviteiten binnen het gebied 50 dB bedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0014.png"

Gebiedstypering glastuinbouwgebieden (Uit: Nota geluidsbeleid Lingewaard; 2007)

In het kader van geluid dienen de agrarische activiteiten te worden beoordeeld. Agrarische activiteiten zijn activiteiten die nodig zijn voor het telen of kweken van gewassen of fokken, mesten, houden of verhandelen van landbouwhuisdieren. Veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en bedrijven met bedekte of open teelt zijn voorbeelden van bedrijven die agrarische activiteiten uitvoeren.

Uit de Nota Bedrijven en Geluid (2007) komen geen specifieke eisen voor glastuinbouwbedrijven naar voren. In het Activiteitenbesluit zijn in artikel 2.17 grenswaarden opgenomen voor langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax), veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen. Indien geen vast opgestelde installaties en toestellen aanwezig zijn kan worden gesteld dat de richtafstand gemotiveerd kan worden verkleind. Daarnaast zijn afwijkende normen opgenomen voor laad- en losactiviteiten en vervoersbewegingen. Er is bij het bepalen van de grenswaarden onderscheid gemaakt tussen glastuinbouwbedrijven die zijn gelegen in glastuinbouwconcentratiegebieden en glastuinbouwbedrijven die niet zijn gelegen in glastuinbouwconcentratiegebieden. De definitie van een glastuinbouwgebied is: "cluster aaneengesloten percelen met overwegend glastuinbouwbestemmingen." Voor de vestiging van het glastuinbouwbedrijf op de voorliggende locatie kan vanwege de ligging in het concentratiegebied Bergerden worden uitgegaan van de grenswaarde voor glastuinbouwconcentratiegebieden zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De grenswaarden waar aan moet worden voldaan bij activiteiten van glastuinbouwbedrijven in een glastuinbouwconcentratiegebied zijn vastgelegd in tabel 2.17G van het Activiteitenbesluit.

Het definitieve inrichtingsplan, met daarin opgenomen een definitieve terreinontsluiting, is nog niet voorhanden. Het noordelijke gedeelte (16,4 ha) zal worden ontsloten via de Clivia. Het grootste gedeelte van de vervoersbewegingen op eigen terrein zal daarom plaatsvinden aan de noordwestzijde van het plangebied. Aan de noordwestzijde van het plangebied wordt voldaan aan een afstand van 10 m tot geluidgevoelige functies, die geldt voor gemengd gebied. De woningen Hogewoerd 22B, 23 en 24 liggen op meer dan 10 m van het plangebied.

De bepalingen in het Activiteitenbesluit borgen het woon- en leefklimaat ter plekke van woningen die op korte afstand van het plangebied liggen. Voor het in gebruik nemen van geluidproducerende installaties moet aan de grenswaarden worden voldaan, die worden gesteld in het Activiteitenbesluit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in het voorliggend bestemmingsplan een bepaling opgenomen, dat centrale voorzieningen, zoals stookinstallaties en de terreinontsluiting van glastuinbouwbedrijven niet kunnen worden gerealiseerd op minder dan 30 m afstand van burgerwoningen en bedrijfswoningen van derden (artikelen 3.1.2 onder d voor uitritten en 3.2.3 onder b voor centrale voorzieningen en glastuinbouwkassen). Van de bouwregels kan worden afgeweken op basis van de afwijkingsmogelijkheid in 3.3.3, indien akoestisch kan worden gemotiveerd dat een kleinere afstand acceptabel is. Voor de noordelijke deellocatie betekent dit dat de technische installaties en de terreinontsluiting aan de Clivia kunnen worden gerealiseerd. Voor de zuidelijke deellocatie betekent dit dat de technische installaties en de terreinontsluiting aan de Bergerdensestraat kunnen worden gerealiseerd. Een ontsluiting van een glastuinbouwbedrijf langs de Hoeve is in het kader van geluid niet mogelijk en niet wenselijk in verband met de ligging van burgerwoningen aan de overzijde van de weg.

Samenvattend: de definitieve inrichting wordt in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen getoetst aan de opgenomen bepalingen in het voorliggend bestemmingsplan. Daarnaast zal bij in werking stellen van de inrichting moeten worden voldaan aan het Activiteitenbesluit. Daarmee kan worden gesteld dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Het bestemmingsplan is uitvoerbaar, aangezien buiten de 30 m-contour rondom woningen voldoende ruimte is om centrale voorzieningen en terreinontsluiting te realiseren.

Met inachtneming van de randvoorwaarden zoals bovenstaand omschreven kan worden gesteld dat sprake is van een uitvoerbaar planvoornemen. Het woon- en leefklimaat in het kader van geluid ter plekke van omliggende woningen is geborgd.

4.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wet geurhinder en veehouderij geldt één toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderij in de gehele gemeente. Voor niet vergunningverplichtige veehouderijen en overige agrarische niet vergunningplichtige bedrijven is het Activiteitenbesluit het toetsingskader. De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Daarnaast geeft de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting.

Emissiebronnen in de omgeving: Het planvoornemen voorziet niet in de realisatie van een nieuwe geuremissiebron. Wel is binnen de grenzen van het plangebied de bestaande veehouderij Hoeve 30 aanwezig. Aangezien stikstofrechten van de veehouderij Hoeve 30 worden ingezet voor de oprichting van de glastuinbouwkassen, is het waarschijnlijk dat het aantal dieren op de betreffende veehouderij op termijn afneemt en de geursituatie ter plekke van geurgevoelige objecten langs de Hoeve verbetert. De veehouderij Hoeve 30 krijgt in het voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden, waarmee in elk geval geen sprake kan zijn van een verslechtering van de geursituatie ten opzichte van de huidige situatie. Wel behoudt het bedrijf in het voorliggend bestemmingsplan haar veehouderijbestemming. In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij dient bij de oprichting van geurgevoelige objecten een vaste afstand van 50 m tot de melkrundveehouderij in acht te worden genomen.

  • De varkenshouderij Hoge Woerd 8-8A ligt op 107 m van het plangebied en kent een vergunde geuremissie van 22.752,7 ou/s. Voor deze veehouderij gelden emissiefactoren.
  • De paardenhouderij Hoeve 18 ligt op dermate grote afstand van het plangebied (ca. 250 m) dat deze buiten beschouwing kan blijven.

Toetsingskader: Voor glastuinbouwbedrijven geldt dat niet het gehele bedrijf wordt aangemerkt als geurgevoelig object. Een productiekas waar bij gelegenheid werknemers aanwezig zijn, wordt niet gekenmerkt als een geurgevoelig object. Bedrijfsruimten waar gedurende de werkdag werknemers aanwezig zijn dienen wel te worden aangemerkt als geurgevoelig object. Voor glastuinbouwbedrijven is daarom een specifiekere beoordeling noodzakelijk. In dit geval dient te worden beoordeeld dat het veehouderijbedrijf Hoeve 30 niet wordt belemmerd in haar bedrijfsvoering en ter plekke van de geurgevoelige onderdelen van het glastuinbouwbedrijf sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Indien nieuwe geurgevoelige objecten (bijvoorbeeld glastuinbouwkassen) worden gerealiseerd in de directe nabijheid van de geurhindercontouren en vaste afstanden, moet een beoordeling van de zogenaamde omgekeerde werking plaatsvinden.

Er moet eerst worden beoordeeld of het te realiseren object geurgevoelig is. Hiertoe dient een toetsing plaats te vinden aan de belangrijkste criteria die in de Wet geurhinder veehouderij voor de definitie van een geurgevoelig object zijn opgenomen:

  • a. Gebouw;
  • b. Bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting;
  • c. Geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen en menselijk verblijf en die daarvoor;
  • d. Permanent, of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

De onderdelen van een glastuinbouwkas waar mensen vrijwel permanent verblijven, waaronder bijvoorbeeld een verwerkingsruimte (continu verblijf gedurende de werkdag), moet ook worden aangemerkt als voor geurgevoelig. Op basis van jurisprudentie worden kantoren en verwerkingsruimten van glastuinbouwbedrijven als geurgevoelig object aangemerkt. De onderdelen waar slechts sporadisch sprake is van menselijk verblijf zijn niet gevoelig voor geur.

Concreet betekent dit dat bij de oprichting van geurgevoelige onderdelen van een glastuinbouwkas rekening gehouden moet worden met de aanwezigheid van de veehouderijen in de omgeving.

Beoordeling: In het bestemmingsplan is een bepaling opgenomen, dat binnen 50 m van de veehouderij Hoeve 30 geen geurgevoelige objecten kunnen worden opgericht (zie artikel 3.2.3). Het oprichten van bijvoorbeeld bedrijfsruimten en verwerkingsruimten is daarmee niet mogelijk binnen deze zone. Daarmee wordt de vaste afstand, die geldt in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij, gerespecteerd. Het oprichten van niet-geurgevoelige onderdelen, zoals glastuinbouwkassen voor productieteelt, is binnen deze zone wel mogelijk.

Voor de varkenshouderij Hoge Woerd 8 gelden geen vaste afstanden, maar dient de geursituatie te worden beoordeeld op basis van bij ministeriële regeling vastgesteld emissiefactoren. Er is geen andere veehouderij in de directe omgeving waarvoor emissiefactoren gelden. Daarmee kan de betreffende veehouderij als individuele veehouderij worden beschouwd. Gelet op het feit dat de afstand tussen de veehouderij en het plangebied 107 m bedraagt en de geuremissie 22.752,7 ou/s bedraagt, kan niet zonder meer worden gesteld dat binnen het plangebied kan worden voldaan aan de geurnorm van 8,0 ouE/m3.

Om aan te tonen dat binnen het plangebied sprake is van een aanvaardbare geurbelasting, afkomstig van de veehouderij Hogewoerd 8, is door de Omgevingsdienst Regio Arnhem (ODRA) een geurberekening uitgevoerd. Deze geurberekening is toegevoegd als Bijlage 2 bij de toelichting. Er is gerekend voor twee punten op de grens van het plangebied. Wanneer op deze locaties wordt voldaan aan de geurnorm, mag worden aangenomen dat in het gehele plangebied wordt voldaan aan de geurnorm. Uit de geurberekening blijkt dat de maximale geuremissie binnen het plangebied 6,0 ouE/m3 bedraagt. De geurnorm van 8,0 ouE/m3 wordt niet overschreden, waardoor sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen het plangebied, voor wat betreft geur afkomstig van veehouderijen waar landbouwdieren met een emissiefactor worden gehouden.

Het veehouderijbedrijf wordt niet belemmerd door de voorgenomen ontwikkeling, gelet op de aanwezigheid van meerdere burgerwoningen op korte afstand van de veehouderij, waaronder de woning Hoge Woerd 6A, waar momenteel reeds sprake is van een overbelaste situatie.

Stallucht en planten: Naast de beoordeling van geurgevoelige objecten in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij, is voor productieteelt in kassen ook directe ammoniakschade als gevolg van stallucht een aandachtspunt. Kassen zijn op basis van de Wet geurhinder en veehouderij geen geurgevoelige objecten. Wel dient ter voorkoming van directe ammoniakschade 25 m afstand gehouden te worden tussen veehouderijen en glastuinbouwbedrijven. Deze afstand mag op grond van het rapport "Stallucht en Planten" van het Instituut Plantenziektenkundig Onderzoek uit 1981 toereikend worden geacht ter voorkoming van directe ammoniakschade. Dat het rapport "Stallucht en planten" dateert uit 1981, maakt naar het oordeel van de Afdeling niet dat het niet meer als uitgangspunt kan worden gehanteerd (ECLI:NL:RVS:2017:3000). In het voorliggend bestemmingsplan is een bepaling opgenomen dat het oprichten van kassen niet is toegestaan binnen 25 m van een stal of vergunde mestoplag (zie artikel 3.2.3).

Omliggende veehouderijbedrijven worden met het voorliggend bestemmingsplan niet belemmerd in de bedrijfsvoering en het woon- en leefklimaat ter plekke van geurgevoelige objecten is geborgd. Het aspect geur vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.

Plaatsgebonden risico: Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico: Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.

Planbeoordeling: Het bestemmingsplan voorziet in de nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf met een brutto oppervlak van 16,4 hectare (noordelijke deellocatie) en circa 4 hectare (zuidelijke deellocatie). Op de planlocatie is momenteel een agrarisch bedrijf met teeltondersteunende voorzieningen gevestigd.

Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In onderstaande afbeelding is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0015.png"

Uitsnede provinciale risicokaart locatie Bergerdensestraat Huissen, geraadpleegd op 27 augustus 2020

Op de volgende pagina is een tabel opgenomen met een analyse van het aspect externe veiligheid. Rondom het plangebied zijn de volgende externe veiligheidsrisicobronnen relevant:

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0016.png"

Het plangebied ligt op ca. 2.410 meter ten noorden van de toekomstige snelweg A15, op ca. 2.370 meter ten noorden van de Betuweroute en ca. 3.460 meter ten oosten van de spoorlijn Arnhem - Nijmegen. Over deze drie transportroutes worden of gaan gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Voor de snelweg A15 is op 8 maart 2017 het Tracébesluit is gepubliceerd. Op basis van de regeling basisnet en de provinciale risicokaart is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze drie risicobronnen niet over het plangebied ligt.

Ten aanzien van het groepsrisico is het plan gelegen in het invloedsgebied van de Betuweroute, de spoorlijn Arnhem - Nijmegen en de toekomstige A15. Daarmee hebben wijzigingen in het invloedsgebied mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico van beide risicobronnen. Echter is de afstand tussen het plan en deze risicobronnen dermate groot (groter dan 200 meter), dat de wetgever heeft aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden, maar enkel nog de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Verantwoording groepsrisico: Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van een externe veiligheidsrisicobron. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat om de wettelijke verplichting op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute, de spoorlijn Arnhem - Nijmegen en de toekomstige snelweg A15. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de Veiligheidsregio adviesrecht. Hierop heeft de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) op 11 februari 2021 (kenmerk: 2020-000289) het volgende geadviseerd:

'Het plangebied ligt binnen de effectafstanden van het relevante incidentscenario toxische wolk. Het nieuwe plan maakt geen toename in en/of het vestigen van (zeer)kwetsbare groepen personen mogelijk, maar biedt wel werkgelegenheid voor (seizoen)arbeidskrachten. Het ligt in de verwachting dat de aanwezige personen zichzelf in veiligheid kunnen brengen, mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd. In het kader van de verantwoording groepsrisico's zie ik geen aanleiding om aanvullend te adviseren over de rampenbestrijding en zelfredzaamheid'.

Onderstaand een beschouwing van deze aspecten.

Bestrijdbaarheid: Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Zelfredzaamheid: Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS palen) en NL-Alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende.

Conclusie: Het plan ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de transportroutes met een externe veiligheidsrisico. De plaatsgebonden risicocontour van de drie risicobronnen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van de Betuweroute, de spoorlijn Arnhem - Nijmegen en de toekomstige snelweg A15. Op basis van de verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief niet tot een toename van het groepsrisico leidt en geen significant effect heeft op de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan. De VGGM ziet eveneens geen aanleiding aanvullend te adviseren.

Met het bovenstaande kan worden gesteld dat het aspect externe veiligheid voldoende in beeld is gebracht om een zorgvuldig besluit te nemen.

4.7 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook : Wm), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. in de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Indien een project aangeduid kan worden als Niet in betekenende mate (NIBM) vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wm. In het Besluit NIBM wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijnstof en stikstofdioxide in de lucht. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat hanteert de NIBM-tool om te bepalen of een project al dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Voor permanente en verwarmde opstanden van glas of van kunststof voor het telen van gewassen is sprake van een project NIBM wanneer de opstanden niet groter zijn dan 2 ha (3 % criterium). Het voorliggend bestemmingsplan maakt de oprichting van 20,4 hectare glastuinbouwkassen mogelijk. Dat betekent het project niet kan worden aangeduid als NIBM. Daarom is het aspect luchtkwaliteit nader onderzocht.

Voor het bepalen van de bijdrage van het project aan de luchtkwaliteit ter plekke van omliggende gevoelige objecten is een (worst-case) luchtkwaliteitsberekening uitgevoerd. Deze berekening is toegevoegd als Bijlage 3 aan de toelichting. De invoergegevens zijn toegelicht op de eerste pagina van de bijlage. Voor de berekening zijn dezelfde invoergegevens gebruikt, als voor het stikstofonderzoek (zie paragraaf 4.9.1 en Bijlage 4). Voor PM10 worden de grenswaarde (40 µg/m3) en de WHO-advieswaarde (20 µg/m3) voor de jaargemiddeldeconcentratie niet overschreden ter plekke van omliggende te beschermen objecten (max. 17,49 µg/m3). De grenswaarde voor de daggemiddeldeconcentratie (50 µg/m3) wordt maximaal 6,1 dagen overschreden. Deze grenswaarde mag maximaal 35 keer overschreden worden. Ook voor NO2 wordt de grenswaarde voor de jaargemiddeldeconcentratie (40 µg/m3) niet overschreden ter plekke van omliggende objecten (max. 17,21 µg/m3).

Daarnaast is de maximale bijdrage van de verkeersbewegingen aan de luchtkwaliteit bepaald met de NIBM-tool. In de onderstaande figuur is de maximale bijdrage van het verkeer weergegeven. Daarbij is gebruik gemaakt van de verkeersbewegingen, zoals onderbouwd in paragraaf 4.14. Wanneer de berekende maximale bijdrage van de verkeersbewegingen cumulerend wordt opgeteld bij de resultaten van de ISL3a-berekening, worden nog steeds geen normen overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0017.png"

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.8 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Er is geen sprake van een planologische functiewijziging. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie is sprake van agrarisch bodemgebruik.

Er is wel een verkennend bodemonderzoek verricht voor de noordelijke deellocatie (16,4 ha agrarische gronden). Dit onderzoek (rapportnr. CV18265VBO v1.1, d.d. 20 september 2018) is toegevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat sprake is van verhoogde achtergrondwaarden in de boven- en ondergrond en overschrijding van de streefwaarden in het grondwater. Op basis van de Wet bodembescherming vormen de aangetroffen verhoogde waarden geen aanleiding voor aanvullend en/of nader onderzoek. De bodemkwaliteit ter plaatse is geschikt voor een agrarische functie.

Voor de zuidelijke deellocatie (4,4 ha agrarische gronden) zijn vanuit historisch oogpunt geen aanwijzingen dat sprake is van een vorm van bodemverontreiniging. De zuidelijke deellocatie is, net als de noordelijke deellocatie, in de afgelopen decennia onderdeel geweest van de huiskavel van veehouderij Hoeve 30. Gelet op het homogeen functiegebruik en de homogene bodemkwaliteit die is aangetoond op de noordelijke deellocatie, kan worden gesteld dat het aannemelijk is dat de bodemkwaliteit voor de zuidelijke deellocatie eveneens geschikt is voor het oprichten van een glastuinbouwbedrijf. Bij de bouw van de kassen zal in het kader van de vergunningverlening voor bouw definitief moeten worden aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is.

Hiermee kan worden geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.9 Natuur

Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar is binnen de geldende natuurwetgeving. In natuurbescherming wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden en beschermde soorten.

4.9.1 Beschermde gebieden

Er dient aannemelijk te worden gemaakt dat het plan geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Europees beschermde Natura2000-gebieden en het provinciaal natuurnetwerk (Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone).

Natura2000: Omdat het bestemmingsplan mogelijk kan leiden tot nadelige effecten op Natura2000 gebieden, moet in een zogenaamde voortoets beoordeeld worden of voor het bestemmingsplan een passende beoordeling nodig is. Hierbij moet worden uitgegaan van de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.

Het bestemmingsplan maakt glastuinbouwactiviteiten met NOx- en NH3- emissies mogelijk, wat mogelijk kan leiden tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats in Natura2000 gebieden. Overige nadelige effecten voor Natura2000 gebieden kunnen gezien de aard en omvang van de activiteiten, de ligging van de locatie en afstand tot de Natura2000 gebieden uitgesloten worden. Voor het bestemmingsplan is een stikstofonderzoek uitgevoerd (rapportnr. P186109.004/ECO, 13 januari 2021) . Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 4 bij de toelichting.

In het stikstofonderzoek is uitgegaan van de ontwikkeling van 20,4 ha kassen, waarbij 4,0 ha kassen wordt gerealiseerd op landbouwgrond in eigendom van melkveehouderij Hoeve 30 en 16,4 ha kassen op de landbouwgrond in eigendom van de aardbeienkwekerij op Clivia 4 (aangekocht van de melkrundveehouderij). In werkelijkheid zal het netto oppervlak van de kassen kleiner zijn dan waarvan in het stikstofonderzoek wordt uitgegaan, mede gelet op het feit dat op het perceel eveneens ruimte moet worden gereserveerd voor gietwatervoorzieningen, ondersteunende bedrijfsgebouwen, technische ruimten, parkeervoorzieningen en terreinontsluiting.

Voor de glastuinbouw is nog geen concreet bouwplan aanwezig, waardoor in dit stikstofonderzoek uitgegaan wordt van een worst-case benadering van de mogelijke stikstofrelevante activiteiten op een hedendaags, regulier glastuinbouwbedrijf. Mogelijke stikstofrelevante activiteiten zijn: een gasgestookte middelgrote stookinstallatie voor verwarming van de kassen, verkeersbewegingen van en naar de inrichting, laden/lossen van vrachtwagens en gebruik van mobiele werktuigen op het buitenterrein. Tijdens de tijdelijke bouw- en aanlegwerkzaamheden kunnen mobiele werktuigen ingezet worden en is sprake van bouwverkeer. Het is mogelijk dat bij de toekomstige concretisering van het bouwplan gekozen wordt voor duurzame(re) alternatieven ten aanzien van stikstof, met name gasloze verwarming van de kassen.

De melkveehouderij is voornemens om op termijn de melkveehouderij af te bouwen en/of geheel te beëindigen. Welke termijnen dit zijn is nog niet bekend. Op de melkveehouderij is 1.434 kg NH3 aan stalemissies beschikbaar voor saldering. De ammoniak-/stikstofrechten van de melkrundveehouderij kunnen ingezet worden om ervoor te zorgen dat per saldo geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op Natura2000 gebieden (saldering).

De stikstofdepositieberekeningen zijn uitgevoerd in het wettelijk voorgeschreven rekenprogramma AERIUS Calulator (versie 2020). In navolgende tabel zijn de hoogste berekende stikstofdeposities op Nederlandse en Duitse Natura2000 gebieden inzichtelijk gemaakt. Rijntakken en Veluwe zijn de bepalende Natura2000 gebieden. In het stikstofrapport staat een uitgebreider overzicht van gebieden en berekende stikstofdeposities. Tevens zijn de stikstofberekeningen bijgevoegd in de bijlagen van het stikstofonderzoek.

Tabel: Hoogste berekende stikstofdeposities op Natura2000 gebieden NL+D

Planvoornemen totaal 20,4 ha glastuinbouw
Berekende maximale depositie
[mol N/ha/jaar]  
Natura2000 gebied   Referentie
 
Realisatiefase 1
+ gebruiksfase  
Realisatiefase 1
 
Gebruiksfase
 
Rijntakken   3,88   0,47   0,27   0,20  
Veluwe   0,35   0,11   0,05   0,06  
VSG Unterer Niederrhein - D   0,06   0,02   0,01   0,01  
NSG Salmorth nur Teilfläche - D   0,04   0,01   0,01   0,01  

1 De depositie o.b.v. inzet oudere werktuigen bouwjaar 2011-2012.

Uit het stikstofonderzoek volgt dat in een worst-case benadering van het planvoornemen (de maximale mogelijkheden van het plan) stikstofdepositie wordt veroorzaakt op stikstofgevoelige habitattypen in Natura2000 gebieden. Uit de verschilberekeningen tussen de referentiesituatie voor de plantoets en het planvoornemen volgt dat per saldo geen toename in stikstofdepositie optreedt. In de referentiesituatie is ruim voldoende stikstofdepositie beschikbaar voor saldering met het planvoornemen (ook bij toepassing van 30% afroming voor externe saldering t.b.v. een eventuele Wnb-vergunning ).

Vanwege de saldering is in de planregels gewaarborgd dat de stikstofdepositie die veroorzaakt wordt door activiteiten binnen het plangebied (per saldo) niet hoger mag zijn dan de stikstofdepositie ten gevolge van de feitelijk, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan (=referentie). Om een goede handhaafbaarheid van het bestemmingsplan te kunnen garanderen, is, naast een algemeen gebruiksverbod ter voorkoming van toename van de stikstofdepositie, een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het bouwen van bouwwerken. Bij een omgevingsvergunning voor bouwen dient te worden beoordeeld of de bouw en het beoogde gebruik niet leidt tot een toename van stikstofdepositie. De afgifte van de omgevingsvergunning voor bouwen is daarmee een ijkpunt om vast te leggen dat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie. Daarmee wordt voorkomen dat stikstofemitterende activiteiten kunnen worden gerealiseerd, vóórdat eerst elders binnen het plangebied een afname wordt gerealiseerd. De regels zijn zodanig geformuleerd, dat duidelijk is dat de verboden en verplichtingen zich richten tot de 'bouwer van een bouwwerk' en de 'gebruiker van gronden binnen het plangebied'. Bij het niet voldoen aan de verboden en/of de verplichtingen is hierdoor zonder meer duidelijk welke partij hiervoor aanspreekbaar is. Het stikstofonderzoek dat is uitgevoerd in het kader van het voorliggend bestemmingsplan toont aan dat het planvoornemen en de voorgestelde juridische aanpak haalbaar is, zonder dat daarbij de stikstofdepositie toeneemt.

Het planvoornemen resulteert daarmee niet in significant negatieve effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura2000 gebieden. Dit is tevens voldoende juridisch geborgd in de regels van dit bestemmingsplan. Voor het plan hoeft geen passende beoordeling uitgevoerd te worden. Het plan is tevens uitvoerbaar.

Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone: Naast Europees beschermde gebieden, zijn er ook op provinciaal niveau aangewezen natuurgebieden. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) bestaat uit bestaande en nieuwe natuurgebieden die beheerd en aangelegd worden door de Provincie Gelderland. Het beleid met betrekking tot de Groene Ontwikkelingszone (GO) is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones.

Ten westen van de Clivia liggen op korte afstand van het plangebied gronden die behoren tot het GNN en GO. Deze gebieden zijn deel van landschapspark Lingezegen dat zich uitstrekt van Arnhem-Zuid tot aan de uiterwaarden bij Nijmegen. De gronden betreffen het deelgebied De Buitens van het landschapspark en laten zich kenmerken door een rivierenlandschap gelegen op de hogere oeverwal met her en der landgoederen. Op de onderstaande kaart is de ligging van deze gronden weergegeven. De voorgenomen plannen hebben geen significant negatief effect op de kernkwaliteiten van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0018.png"

Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene ontwikkelingszone (GO) met ligging plangebied

4.9.2 Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming vormt het wettelijk kader voor de bescherming van een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient te worden nagegaan of deze ingrepen en/of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten in de omgeving. De wet is bedoeld om soorten te beschermen, niet individuele planten of dieren. Het gaat erom dat het voortbestaan van de soort niet in gevaar komt.

Het plangebied bestaat uit teeltondersteunende voorzieningen voor glastuinbouw, die in bedrijf zijn voor grootschalige productie van aardbeien. De teeltondersteunende voorzieningen in vorm van plastic buitenkassen, hebben geen ecologische waarden. Het verwijderen van deze teeltondersteunende voorzieningen en de bouw van glastuinbouwkassen hebben daarom geen negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Quickscan flora en fauna: Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden, is door Staro B.V. een quickscan flora en fauna uitgevoerd (rapportnr. P21-0022, 15 januari 2021). Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 5 bij deze toelichting. Geconcludeerd kan worden dat overtreding van de Wet natuurbescherming kan worden voorkomen wanneer de volgende vervolgstappen en maatregelen worden genomen:

  • 1. Nader onderzoek uitvoeren naar steenuil en kerkuil.
  • 2. Werkzaamheden in het weiland en het grasland uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels, tenzij zeker is dat geen vogelnesten aanwezig zijn in het plangebied (afhankelijk van nader onderzoek naar steenuil en kerkuil).
  • 3. Voorkomen dat licht van de kassen richting de sloten schijnt.
  • 4. Indien de sloten of oevers toch worden aangepast veranderd of als er werkzaamheden plaatsvinden, dient vooraf nader onderzoek naar grote modderkruiper en poelkikker te worden uitgevoerd.

Vervolgstappen in relatie tot het bestemmingsplan: De beoogde ontwikkeling leidt mogelijk tot aantasting van beschermde natuurwaarden. Om te voorkomen dat de Wet natuurbescherming wordt overschreden, dienen de maatregelen, die hierboven worden weergegeven onder 2 en 3, in acht te worden genomen. Daarnaast wordt vervolgonderzoek voorgeschreven naar steenuil, kerkuil, grote modderkruiper en poelkikker. Voor de vervolgonderzoeken wordt de volgende aanpak voorgesteld:

Het gaat bij de aangetroffen natuurwaarden mogelijk om functioneel leefgebied van kerk- en steenuil. Op de onderstaande afbeelding zijn mogelijke nestlocaties van kerk- en steenuil weergegeven. De Wet natuurbescherming mag bij uitvoering van de uiteindelijke ingreep niet overtreden worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0019.png"

Vermoedelijke nestlocaties van kerk- en/of steenuil nabij het plangebied

Momenteel wordt door een ecologisch bureau een vervolgonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van de kerk- en/of steenuil op de vermoedelijke nestlocaties. Wanneer blijkt dat op deze nestlocaties inderdaad uilen aanwezig zijn, wordt een uitgebreide effectbeoordeling uitgevoerd en wordt zorgvuldig gekeken welke maatregelen noodzakelijk zijn. Deze maatregelen en de uitvoerbaarheid hiervan worden vervolgens in dit plan beschreven. Voorafgaand aan de bouwfase dient dan eventueel een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.

Indien uit het vervolgonderzoek blijkt dat een negatief effect optreedt op deze beschermde soorten of gebieden, dient voor de uiteindelijke ingreep (de bouwfase) toestemming (in de vorm van een ontheffing of vergunning) te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag (de provincie). Hiervoor dienen ook tijdig mitigerende en compenserende maatregelen te worden genomen. Na het verkrijgen van de eventueel noodzakelijke ontheffing voor het overtreden van de verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming ten aanzien van de steenuil en/of kerkuil kan het plan worden gerealiseerd .

Het vervolgonderzoek naar kerk- en steenuilen zal worden toegevoegd vóór vaststelling van het bestemmingsplan, zodat de gemeenteraad bij vaststelling met redelijkheid kan aannemen dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.

Voor wat betreft aanpassingen of werkzaamheden aan de watergangen is eveneens nog niet exact duidelijk waar de inrichtingsmaatregelen zullen plaatsvinden. Er zullen aanpassingen worden verricht aan de watergangen op de plaatsen waar terreinontsluitingen zullen worden gerealiseerd. Aangezien specialistische soortenonderzoeken maximaal 3 jaar geldig zijn, is het niet doeltreffend om in dit stadium een soortenonderzoek uit te voeren in de watergangen. Het is mogelijk om na het aantreffen van natuurwaarden in de watergang maatregelen te treffen voor modderkruiper en poelkikker. Het plangebied biedt daartoe voldoende mogelijkheden en ruimte. Het plan is daarmee uitvoerbaar.

Conclusie: Met inachtneming van het bovenstaande kan worden gesteld dat het planvoornemen vooralsnog niet leidt tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. Er is sprake van een uitvoerbaar planvoornemen.

4.9.3 Conclusie

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen niet zal leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming en dat het aspect natuur geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.10 Archeologie

In Europees verband is als wettelijk toetsingskader het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin worden meegewogen in de besluitvorming.

In de Erfgoedwet is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

Om de bescherming op gemeentelijk niveau te borgen heeft de gemeente Lingewaard in 2009 een archeologisch beleidskaart vastgesteld (Willemse, 2009). Deze beleidskaart is vertaald naar dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan 'Bergerden'. Het grootste gedeelte van het plangebied betreft een lage archeologische verwachting (groen). Voor een relatief klein gedeelte van het plangebied geldt een zeer hoge verwachting (rood). Deze archeologische waardes zijn beleidsmatig doorvertaald in het geldend bestemmingsplan 'Bergerden'. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de archeologische beleidskaart weergegeven.

Voor het gedeelte met een lage archeologische verwachting is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' opgenomen. Voor het gedeelte met een zeer hoge verwachting is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0020.png"

Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart Lingewaard met ligging plangebied

Voor het gebied met lage archeologische verwachting bestaat geen noodzaak tot het streven naar behoud in huidige staat. Wel geldt een onderzoeksplicht wanneer het bruto-oppervlak van de ingreep groter is dan 2.500 m2 en dieper reikt dan 30 cm. Binnen het plangebied wordt de bouw van glastuinbouwkassen en ondersteunende voorzieningen mogelijk gemaakt op een oppervlakte van circa 164.000 m². Onder ondersteunende voorzieningen worden onder andere een ondersteunend bedrijfsgebouw en (giet)watervoorzieningen verstaan. Aangezien er nog geen bouwplan beschikbaar is, is indicatief onderzocht of geen sprake is van aantasting van eventuele archeologische waarden.

4.10.1 Archeologisch bureauonderzoek

Om de archeologische verwachting meer gespecificeerd voor het plangebied en het planvoornemen in kaart te brengen, is door Bureau voor Archeologie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (rapportnr. 916, versie 15 januari 2021). Voor het onderzoek zijn kaarten, databases en literatuur geraadpleegd om tot een gespecificeerde archeologische verwachting van het gebied te komen. Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 6 bij de toelichting.

Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat in het plangebied archeologische resten aanwezig kunnen zijn. De kans hierop is het grootst in een zone van ongeveer 3.400 m2 langs de noordoostelijke grens van het plangebied en in een zone van ongeveer 12.500 m2 langs de zuidoostelijke grens van het plangebied (in het bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'). Op voorhand wordt daarom aanbevolen om in dit deel van het plangebied alle bodemingrepen dieper dan 30 cm te vermijden.

In de rest van het plangebied kunnen ook archeologische resten aanwezig zijn maar daar is minder over bekend. Als de omvang van de ingrepen meer dan 2.500 m2 bedraagt en dieper is dan 30 cm (conform de gemeentelijke vrijstellingsgrenzen) wordt aanbevolen een verkennend archeologisch booronderzoek uit te voeren om de aard en intactheid van het bodemprofiel nader te bepalen en daarmee de specifieke archeologische verwachting aan te vullen.

Bij het plaatsen van paalfunderingen kan gebruik worden gemaakt van de handreiking archeologievriendelijk bouwen. Het plaatsen van paalfunderingen kan worden beschouwd als een beperkte en daarom toelaatbare verstoring indien de oppervlakte van de palen minder dan 2% van de oppervlakte van de (potentiële) vindplaats verstoren. Ook wordt geadviseerd palen te gebruiken die de bodem zo min mogelijk verstoren.

4.10.2 Randvoorwaarden vervolg

In de conclusie van het archeologisch vervolgonderzoek wordt onderscheid gemaakt in twee deelgebieden. Voor beide deelgebieden zijn hieronder de randvoorwaarden omschreven, waar in het kader van de vergunningverlening rekening mee dient te worden gehouden.

Deelgebied 'Waarde - Archeologie 3': In het plangedeelte met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zullen bij de bouw van glastuinbouwkassen ook bodemingrepen worden verricht. Binnen het bouwvlak voor de oprichting van kassen zijn twee gebieden waar deze dubbelbestemming is toegekend.

Noordelijke deellocatie: In het noordelijk deelgebied gaat het om een zone met een zeer hoge archeologische verwachting van circa 3.400 m2. Het is bouwtechnisch niet mogelijk om een glastuinbouwkas op te richten binnen deze zone en daarbij een oppervlakte van 3.400 m2 te ontzien van bodemingrepen door middel van kasgevelconstructies en draagpalen. De zone ligt bovendien aan de rand van het plangebied, waardoor het aannemelijk is dat ter plekke een kasgevel geplaatst dient te worden. De kasgevel zal de zone met zeer hoge archeologische verwachting doorsnijden over een lengte van circa 120 meter, waarbij een verstoring dieper dan 30 cm wordt verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0021.png"

Ligging archeologisch aandachtsgebied binnen de noordelijke deellocatie

Zuidelijke deellocatie: In het zuidelijk deelgebied gaat het om een zone met een zeer hoge archeologische verwachting van circa 12.500 m2. Daarvan liggen twee gedeelten binnen het bouwvlak voor het bouwven van glastuinbouwkassen. Het gaat om twee vlakken van circa 580 m2 en 3.650 m2. Het is bouwtechnisch niet mogelijk om een glastuinbouwkas op te richten binnen deze zone en daarbij een dergelijke oppervlakte te ontzien van bodemingrepen door middel van kasgevelconstructies en draagpalen. De zone ligt bovendien aan de rand van het plangebied, waardoor het aannemelijk is dat ter plekke een kasgevel geplaatst dient te worden. De kasgevel zal de zone met zeer hoge archeologische verwachting doorsnijden, waarbij een verstoring dieper dan 30 cm wordt verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0022.png"

Ligging archeologisch aandachtsgebied binnen de zuidelijke deellocatie

Aanpak: Wanneer binnen de gronden met bestemming 'Waarde - Archeologie 3' een concreter bouwplan beschikbaar is, wordt een karterend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek zal worden ingediend als bijlage bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen voor een glastuinbouwkas. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' wordt vooralsnog in dit bestemmingsplan gehandhaafd om de archeologische waarden planologisch te beschermen. Initiatiefnemer dient in het kader van de financiële uitvoerbaarheid rekening te houden met onderzoekslasten bij het bouwen van de glastuinbouwkassen.

Deelgebied 'Waarde - Archeologie 6': Voor het plangedeelte met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' is door Bureau voor Archeologie naar aanleiding van het bureauonderzoek geadviseerd dat het plaatsen van paalfunderingen mogelijk is, mits bij het plaatsen van palen minder dan 2% van de oppervlakte van het terrein wordt verstoord.

Bij een standaard glastuinbouwkas voor de groenteteelt kan worden uitgegaan van een tralieligger van 8 meter en een vakmaat van 5 meter. Dit betekent dat in de lengte 8 meter een funderingspaal wordt geplaatst. In de breedte wordt elke 5 meter een funderingspaal geplaatst. Het aantal funderingspalen (poten) per hectare kan worden berekend, door in een benadering uit te gaan van een bebouwde kas van 100 m x 100 m (= 1,0 hectare):

  • Aantal poten in de lengte: 100 m / 8 m = 12,5 poten in de lengte.
  • Aantal poten in de breedte: 100 m / 5 m = 20 poten in de breedte.
  • Aantal poten per hectare: 12,5 * 20 = 250 poten per hectare.

De maximaal toelaatbare oppervlakteverstoring bedraagt 2%. Per hectare is dit 10.000 m2 * 2% = 200 m2. Per poot mag de oppervlakteverstoring daarom maximaal 200 / 250 m2 = 0,80 m2 bedragen. Daarmee kan worden gesteld dat archeologievriendelijk bouwen één van de mogelijke strategieën is voor verdere uitwerking en uitvoering van het plan.

Daarnaast dient te worden beoordeeld wat de effecten zijn van de bouwplannen op het eventueel optreden van 'verblauwing'. Verblauwing betreft het optreden van veranderingen in de samenstelling van de grond, wanneer het zuurstofgehalte en de waterhuishouding wijzigt.

Bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen zal in samenspraak met de regioarcheoloog moeten worden aangetoond dat archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, waarbij de onderdelen archeologievriendelijk bouwen en verblauwing wornden meegenomen in de beoordeling.

Wanneer het bouwplan daartoe aanleiding geeft, moet door middel van een (verkennend) onderzoek worden aangetoond dat geen archeologische waarden worden aangetast. Daarom wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' vooralsnog gehandhaafd in dit bestemmingsplan. Initiatiefnemer(s) dienen in het kader van de financiële uitvoerbaarheid rekening te houden met onderzoekslasten bij het bouwen van de glastuinbouwkassen.

4.10.3 Conclusie

Met inachtneming van de hierboven gestelde randvoorwaarden voor vergunningverlening en de handhaving van de planologische borging van de archeologische bescherming door middel van twee archeologische dubbelbestemmingen, kan worden geconcludeerd dat de archeologische waarden binnen het plangebied voldoende zijn beschermd om het voorliggend bestemmingsplan vast te stellen. Initiatiefnemer(s) dienen in het kader van de financiële uitvoerbaarheid rekening te houden met onderzoekslasten bij het bouwen van de glastuinbouwkassen.

4.11 Cultuurhistorie

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. In een bestemmingsplan dient op grond van het Bro artikel 3.1.6 een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat er geen belangrijke cultuurhistorische waarden of monumenten aanwezig zijn in het plangebied of nabij het plangebied aanwezig zijn. De Bergerdensestraat is op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland aangeduid als bestaande kade met cultuurhistorische waarde. Het voornemen leidt niet tot een aanpassing van de waterhuishouding langs de Bergerdensestraat en de wegenstructuur blijft behouden. Het voornemen leidt ook niet tot aanpassingen in de historische kavelstructuur.

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect cultuurhistorie niet leidt tot een belemmering voor het planvoornemen.

4.12 Leidingen

Er lopen door het plangebied geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is dus op dat gebied geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden. Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.13 Niet-gesprongen explosieven

Het gebied ligt in een gebied met kans op explosieven. De veiligheid ten opzichte van explosieven moet altijd verzekerd zijn voordat er bodemroerende werkzaamheden verricht worden. In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen is door de gemeente Lingewaard een vooronderzoek niet-gesprongen explosieven uitgevoerd. Het vooronderzoek niet-gesprongen explosieven is toegevoegd als Bijlage 7 bij de toelichting.

Op basis van de beschikbare archiefgegevens, literatuur en luchtfotomateriaal kan worden gesteld dat binnen het plangebied, in de niet-naoorlogs geroerde bodem, niet-gesprongen explosieven kunnen zijn achtergebleven. Het gaat onder andere om afwerpmunitie, raketten, geschutmunitie en handgranaten uit de Tweede Wereldoorlog. Om de risico's te minimaliseren wordt geadviseerd om voorafgaand aan de voorgenomen bodemroerende werkzaamheden een opsporingsproces uit te voeren.

Een grootschalig detectieonderzoek in het plangebied is op dit moment niet uitvoerbaar, vanwege de aanwezigheid van teeltondersteunende voorzieningen op een aanzienlijk gedeelte van het terrein (aardbeienstellingen onder plastic kappen op ca. 11,3 ha). Het is wel van belang dat een detectieonderzoek wordt uitgevoerd, voordat bodemroerende werkzaamheden worden uitgevoerd. Het onderzoek zal worden uitgevoerd, nadat de aardbeienstellingen verwijderd zijn. Vóórdat bodemroerende werkzaamheden in het kader van de bouw van glastuinbouwkassen zullen worden uitgevoerd, zal initiatiefnemer een detectieonderzoek laten uitvoeren door een specialistisch onderzoeksbureau en eventuele aangetroffen explosieven op zorgvuldige manier laten verwijderen. Na vrijgave van de percelen door de gemeente Lingewaard kan het perceel bouwrijp worden gemaakt voor de bouw van glastuinbouwkassen.

Initiatiefnemer dient in het kader van de financiële uitvoerbaarheid van het plan rekening te houden met onderzoekslasten. Voor het ruimen en opsporen van explosieven kan door de gemeente subsidie worden aangevraagd bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Met inachtneming van het vooronderzoek niet-gesprongen explosieven en de bovenstaande aanpak, kan een zorgvuldig besluit worden genomen. Bodemroerende werkzaamheden mogen uitsluitend worden uitgevoerd na vrijgave van de percelen door de gemeente Lingewaard.

4.14 Verkeer en parkeren

4.14.1 Verkeer

Verkeersontsluiting en -afwikkeling: Momenteel zijn twee uitritten op de Clivia aanwezig om de huidige productielocatie met aardbeienstellingen te kunnen bereiken. Voor de ontsluiting van het glastuinbouwbedrijf op de noordelijke deellocatie zal gebruik worden gemaakt van deze bestaande uitritten. De bestaande uitritten zijn toereikend voor de verkeersafwikkeling van het glastuinbouwbedrijf. Wanneer in de uitwerking van de bouwplannen blijkt dat dit voor een efficiënte bedrijfsvoering en verkeersafwikkeling gewenst is, kan een omgevingsvergunning worden aangevraagd om een vervangende uitrit aan te leggen.

De Clivia is specifiek aangelegd als ontsluitingsweg voor de naastgelegen glastuinbouwpercelen, waaronder de bestaande kwekerij van de aardbeienkwekerij (Clivia 12). De Bergerdensestraat is tussen de Hydrangea en de Hedera geschikt als ontsluitingsweg voor de glastuinbouwbedrijven in de directe omgeving. De verkeersafwikkeling voor het glastuinbouwbedrijf aan de Clivia 4 is daarmee voldoende geborgd (via Clivia, Bergerdensestraat en Hedera naar de Azalealaan).

Voor een glastuinbouwbedrijf op de zuidelijke deellocatie is ontsluiting via de Hoeve niet wenselijk vanwege de burgerwoningen die aan deze weg liggen. In het voorliggend bestemmingsplan zijn nadere eisen opgenomen voor het aanleggen van nieuwe uitritten (zie artikel 3.1.2). Een nieuwe uitrit moet minimaal 30 m van woningen worden gesitueerd en is uitsluitend toegestaan ten behoeve van een nieuw glastuinbouwbedrijf. Dat betekent dat een ontsluiting vanaf de zuidelijke deellocatie alleen mogelijk is op de Bergerdensestraat. Het vrachtverkeer van en naar deze locatie zal via de Bergerdensestraat, Rosa en Azalealaan worden afgewikkeld. De Bergerdensestraat is met een breedte van ca. 5 m vrij smal voor de verwerking van vrachtverkeer. De noordelijkste gedeelte van de Rosa, met een lengte van ca. 120 m is ca. 3 m breed en daarmee niet geschikt voor vrachtverkeer. De gemeente Lingewaard heeft financiële middelen vrijgemaakt voor het aanpassen van de verkeerssituatie ter plaatse. Uiterlijk bij het definitief inrichten van het perceel voor een glastuinbouwbedrijf (aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen) zal de gemeente deze aanpassingen verrichten. De glastuinbouwlocatie zal bereikbaar worden gemaakt voor vrachtverkeer, zodat de nieuwe situatie niet leidt tot knelpunten.

Via de Azalealaan is het glastuinbouwgebied aangesloten op de bovenlokale verkeersstructuur. Daarmee is een goede ontsluiting van het glastuinbouwgebied verzekerd.

Wanneer de verkeerskundige maatregelen aan de Bergerdensestraat en Rosa worden uitgevoerd, heeft het voornemen geen negatief effect op de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid.

Verkeersgeneratie: Het nieuwe glastuinbouwbedrijf heeft een verkeersaantrekkende werking. De gemeente Lingewaard heeft in 2016 onderzoek laten doen naar de verkeersgeneratie van glastuinbouwbedrijven (Verkeersgeneratie berekeningen 2015-2026 Gebied Leutensche Leigraaf in Lingewaard; Bureau de Groot Volker; Volker & Cnossen, 2016). Daarbij zijn onder andere ervaringen van de gemeente Westland voor verkeersgeneratie in glastuinbouwgebieden meegenomen. Voor de functie glastuinbouw wordt gebruik gemaakt van een verkeersproductie van 1,1 personenauto per etmaal per arbeidsplaats en 0,25 vrachtauto per etmaal per arbeidsplaats. Het aantal arbeidsplaatsen per hectare glastuinbouw is erg afhankelijk van het soort teelt en het seizoen.

Voor de berekeningen in het verkeersonderzoek van de gemeente Lingewaard is een gemiddelde waarde van 3,01 werkzame personen per hectare glastuinbouw gehanteerd. Het aantal arbeidsplaatsen per hectare glastuinbouw is gebaseerd op gegevens van de provinciale werkgelegenheidsenquête (PWE). Een onderzoek naar sociaal-economische gegevens voor het Nederlands Regionaal Model (NRM) van Rijkswaterstaat (Sociaal-economische gegevens voor NRM 2015 Actualisatie SEGs 2030 – 2040; ABF Research; Groenemeijer, Marchal & Van Leeuwen, 2014), hanteert tevens een norm van 3 arbeidsplaatsen per hectare glastuinbouw. Voor de verkeersgeneratie van een hectare glastuinbouw is zodoende het volgende kengetal van toepassing:

  • Verkeersgeneratie personenauto's per hectare = 1,1 * 3,01 * 2 = 6,6 bewegingen per etmaal
  • Verkeersgeneratie vrachtverkeer per hectare = 0,25 * 3,01 * 2 = 1,5 bewegingen per etmaal

Het planvoornemen bestaat uit de oprichting van een glastuinbouwbedrijf met maximaal 16,4 hectare glastuinbouwkassen in de noordelijke deellocatie en circa 4 ha in de zuidelijke deellocatie. Er is gerekend met een worst-case inschatting van het oppervlak aan glastuinbouwkassen. Het netto oppervlak van de op te richten glastuinbouwkassen (exclusief ondersteunende voorzieningen en infrastructuur) ligt in werkelijkheid lager.

In totaal bestaat de verkeersgeneratie uit:

  • Verkeersgeneratie personenauto's = 6,6 * 16,4 ha = 109 bewegingen per etmaal
  • Verkeersgeneratie vrachtverkeer = 1,5 * 16,4 ha = 25 bewegingen per etmaal

Voor een glastuinbouwbedrijf van 4 ha bestaat de verkeergeneratie uit:

  • Verkeersgeneratie personenauto's = 6,6 * 4 ha = 26 bewegingen per etmaal
  • Verkeersgeneratie vrachtverkeer = 1,5 * 4 ha = 6 bewegingen per etmaal

De totale verkeersgeneratie bestaat uit:

  • Verkeersgeneratie personenauto's = 6,6 * 20,4 ha = 135 bewegingen per etmaal
  • Verkeersgeneratie vrachtverkeer = 1,5 * 20,4 ha = 31 bewegingen per etmaal

Conclusie: De ontsluitingswegen zijn voldoende toereikend om de toename in verkeersbewegingen te kunnen verwerken. Er is sprake van een goede verkeersafwikkeling en een goede verkeersveiligheid. Het aspect verkeer leidt niet tot een belemmering van het planvoornemen. De exacte ligging van de erfontsluitingen zullen nader worden bepaald ten tijde van de omgevingsvergunning voor bouwen. De nadere eisen in het voorliggend bestemmingsplan vormen het beoordelingskader.

4.14.2 Parkeren

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte kan gebruik worden gemaakt van normen van het CROW. Het CROW hanteert echter geen normen voor glastuinbouwbedrijven. De daadwerkelijke parkeerbehoefte is bedrijfs- en teeltspecifiek en niet uit te drukken in standaarden. De gemeente Lingewaard heeft in de 'Nota parkeernormen Lingewaard 2020' wel een parkeernorm opgenomen voor glastuinbouwbedrijven. De parkeernorm voor glastuinbouwbedrijven bedraagt 2,8 parkeerplaatsen per ha glastuinbouwkas.

Aangezien nog geen concreet bouw- en inrichtingsplan voorhanden is, is het netto-oppervlak aan glastuinbouwkassen nog niet bekend. Binnen het bruto-oppervlak wordt ruimte gereserveerd om voldoende parkeervoorzieningen te realiseren. Daarbij kan worden voldaan aan de geldende parkeernorm van 2,8 plaatsen per hectare. Het plangebied biedt voldoende ruimte om op een passende wijze te voorzien in de parkeerbehoefte.

In de regels van dit bestemmingsplan is geborgd, dat dient te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarbij moet worden voldaan aan de Nota Parkeernormen Lingewaard 2020 (toegevoegd als Bijlage 1 bij de regels) Indien na vaststelling van dit bestemmingsplan een nieuwe parkeernota wordt vastgesteld, gelden de nieuwe parkeernormen.

Daarmee is geborgd dat het planvoornemen in de nieuwe situatie zal en kan voorzien in de parkeerbehoefte van het glastuinbouwbedrijf.

4.15 Waterhuishouding

4.15.1 Inleiding

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, een motivatie van de meest geschikte oplossingen en het ruimtelijke daarvan.

4.15.2 Huidige bodemgesteldheid en waterhuishouding

Huidig gebruik: In de huidige situatie zijn de gronden agrarisch in gebruik. Het grootste deel van het plangebied bestaat tijdelijk uit teeltondersteunende voorzieningen voor de aardbeienteelt. Vanwege de aanwezigheid van deze teeltondersteunende voorzieningen stroomt een gedeelte van het water af naar het oppervlaktewater. Er zijn geen grootschalige watervoorzieningen aangelegd. Het zuidelijk gedeelte van het plangebied is in gebruik als open agrarische grond (weide).

Bodemopbouw: Het plangebied ligt gedeeltelijk op kalkhoudende ooivaaggronden in lichte zavel (Rd10A), kalkhoudende poldervaaggrond in zware zavel en lichte klei (Rn95A) en kalkhoudende poldervaaggronden in zavel en lichte klei (Rn66A). Deze gronden zijn te categoriseren als rivierkleigronden zonder minerale eerdlaag. Grofweg komt het erop neer dat het laagstgelegen gedeelte van het perceel (westzijde) naar verhouding uit een fijner sediment bestaat (meer kleideeltjes) en daarmee het minst waterdoorlatend is.

Maaiveldhoogte: Het plangebied ligt op een hoogte van circa 8,7 tot 9,5 m +N.A.P. Op de onderstaande kaart is te zien dat het westen van het plangebied het laagst ligt. Het zuidoosten van het plangebied ligt het hoogst. Het oude kavelpatroon is nog gedeeltelijk zichtbaar; plekken waar voorheen watergangen hebben gelegen, liggen relatief iets lager in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0023.png"

AHN3 maaiveld (bron: ahn.arcgisonline.nl/ahnviewer; geraadpleegd 11 mei 2020)

Oppervlaktewatersysteem: Het plangebied wordt begrensd door meerdere watergangen. In het glastuinbouwgebied is de afwatering met een goed stelsel van watergangen van groot belang. Daarom is de legger wateren van het Waterschap Rivierenland rondom het plangebied beschouwd.

De watergangen in het watersysteem hebben verschillende gradaties. Waterschap Rivierenland verdeelt de te beheren wateren in drie categorieën:

  • A-wateren: van primair belang voor het waterbeheer en worden daarom door het waterschap onderhouden;
  • B-wateren: van secundair belang voor het waterbeheer en dienen door de aangrenzende eigenaren te worden onderhouden;
  • C-wateren: wateren die van tertiair belang zijn voor het waterbeheer waarvoor geen jaarlijkse onderhoudsplicht geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0024.png"

Uitsnede vastgestelde legger wateren Waterschap Rivierenland (met ligging plangebied noord)

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0025.png"

Uitsnede vastgestelde legger wateren Waterschap Rivierenland (met ligging plangebied zuid)

Het plangebied watert hoofdzakelijk af via de A-watergang langs de zuidwestzijde van het plangebied (ook wel Bovenbergsche Zeeg). De watergang ligt parallel aan de Bergerdensestraat en stroomt richting het westen. De watergang gaat onder de Clivia door en stroomt ongeveer 220 meter ten westen van het plangebied tezamen met de Walzeeg in een duiker onder de Bergerdensestraat door. Ten oosten van de woning Rijkerswoerdsestraat 18 ligt een stuw, waarmee het glastuinbouwgebied Bergerden wordt afgewaterd op het waterrijke Park Lingezegen. Via de verbrede watergang langs de Rijkerswoerdsestraat en de Kampsestraat is het gebied verbonden met de Linge.

Op de hoek Bergerdensestraat-Hoeve komen twee A-watergangen uit het noordoosten en zuidoosten samen tot de Bovenbergsche Zeeg. De Bovenbergsche Zeeg is een belangrijke watergang voor de afwatering van het bovenstrooms gelegen gebied, dat grofweg ligt tussen de Bergerdensestraat, de Hoeve, de Karstraat en de bebouwde kom van Huissen. Ook gedeelten van de Rietkamp en de Hogewoerd worden via de Hoeve afgewaterd op de Bovenbergsche Zeeg.

De Bovenbergsche Zeeg is op een aantal plekken langs de Bergerdensestraat overkluisd voor de ontsluiting van de woningen en tuinbouwbedrijven langs deze weg. Voor de ontsluiting van het tuinbouwbedrijf Bergerdensestraat 1a is een overkluizing van circa 115 meter aanwezig. Langs de zijden van het plangebied ligt de watergang helemaal vrij. De watergang heeft in het bestemmingsplan 'Bergerden' de bestemming 'Water' en heeft aan beide zijden een beschermingszone, die is voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'.

Daarnaast liggen rondom het plangebied enkele B- en C-watergangen. De watergang aan de (noord)westkant is een B-watergang. De watergang langs de noordoostzijde van het plangebied is gedeeltelijk een B-watergang en gedeeltelijk een C-watergang.

Op de legger van het Waterschap Rivierenland is een C-watergang weergegeven, die momenteel niet meer aanwezig is. De C-watergang ligt achter de woningen Bergerdensestraat 1, 2 en 3 en ontwatert deze tuinen en erven en een gedeelte van het plangebied. Ten tijde van de aanleg van de teeltondersteunende voorzieningen is deze watergang in het verlengde gedempt en aan de oostzijde van de woning Bergerdensestraat 1 aangesloten op de Bovenbergsche Zeeg. Daarmee ligt deze watergang in de nieuwe, huidige situatie in een U-vorm om de woningen en bedrijven heen.

In de meest noordelijke punt van het plangebied aan de Clivia is onlangs de bestaande duiker verlengd, om te voorzien in een nieuwe ontsluiting van het perceel voor de aardbeienteelt. Het terrein met ondersteunende bedrijfsbebouwing voor de aardbeienteelt is daarmee in de huidige situatie via twee duikers bereikbaar vanaf de Clivia (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.270-ON01_0026.png"

Luchtfoto huidige situatie met de ligging van het ondersteunend bedrijfsgebouw en de twee overlkluizingen van de B-watergang in de vorm van duikers langs de Clivia

4.15.3 Waterbeleid

Waterbeheerplan 2016-2021 Rivierenland: Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 "Koers houden, kansen benutten" bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Zo is het van belang dat er bij nieuwe ruimtelijke plannen voldoende waterberging wordt gecreëerd om wateroverlast bij hevige regenval te voorkomen. De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging. Voor glastuinbouwbedrijven gelden specifieke regels.

Keur waterkeringen en water: In de Keur waterkeringen en wateren (Waterschap Rivierenland) staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels. Het plangebied wordt begrensd door watergangen van verschillende typen. Het planvoornemen en de werkzaamheden die hierbij plaatsvinden zorgen niet voor schadelijke effecten op deze watergangen.

De realisatie van nieuw verhard oppervlak moet waterneutraal worden uitgevoerd. Dit betekent dat de aanvrager voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na het gereedkomen van de verharding niet zwaarder wordt belast dan voordien. Dit kan onder andere bereikt worden door het graven van nieuwe oppervlaktewaterlichamen, het vergroten van bestaande oppervlaktewaterlichamen of het aanleggen van wadi’s. De aanvrager moet bij de aanvraag zelf aangeven op welke manier en waar hij de compensatie gaat maken.

Voor de glastuinbouw en/of pot- en containercultuur is bij de toetsingscriteria een afwijkende regeling opgenomen. Dit heeft te maken met het feit dat men (in de meeste gevallen) op grond van andere wettelijke eisen toch al een bassin moet bouwen voor goed gietwater (zie ook paragraaf 4.15.4). Zo'n bassin leent zich in een wat groter formaat ook voor het compenseren van uitbreiding van verhard oppervlak. Er geldt hierbij wel een hogere norm voor de glastuinbouw en/of pot- en containercultuur dan voor andere sectoren. Als uitgangspunt voor de compensatieberekening wordt T=50 als maatgevende bui gehanteerd. Dit betekent dat de te hanteren vuistregel gesteld wordt op 580 m3/ha (in plaats van 436 m3/ha). Indien hemelwater in deze sectoren geborgen zal worden in waterbassin van minimaal 3500 m3/ha en zonder overloop, is er vrijstelling van compensatieplicht.

Voor de overige verharding binnen het plangebied (terreinverharding, bedrijfsgebouwen, parkeervoorzieningen, etc.) moet worden aangesloten bij de standaard compensatievereisten van het waterschap. Voor plannen met een toename aan verharding kan de vuistregel van 436 m³ per hectare verharding worden gebruikt bij bui T=10+10% en 664 m³ bij bui T=100+10%, mits er geen complicerende zaken als kwel aan de orde zijn. De maximaal toelaatbare peilstijging bij bui T=10+10% bedraagt 0,30 meter en bij een bui T=100+10% mag geen inundatie optreden. De maatgevende afvoer is 1,5 l/s/ha.

4.15.4 Aanvullende regelgeving glastuinbouw

De voorschriften voor het lozen van afvalwater voor de substraatteelt is opgenomen in artikel 3.64a tot en met 3.69 van § 3.5.1 van het Activiteitenbesluit en artikel 3.72 tot en met 3.76 van § 3.5.1 van de Activiteitenregeling. Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2022 wordt dit overgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Het op te richten glastuinbouwbedrijf zal aan de meest recente eisen dienen te voldoen.

Op grond van artikel 3.66 van het Activiteitenbesluit volgt dat voor de gietwatervoorziening van het telen in een glastuinbouwkas een hemelwateropvangvoorziening van ten minste 500 m3 per hectare teeltoppervlak aanwezig en in gebruik dient te zijn. Daarnaast dient een recirculatiesysteem te worden aangelegd.

Sinds 1 januari 2018 is er voor de glastuinbouwsector de verplichting om afvalwater te zuiveren voordat het geloosd wordt. Zuiveringsinstallaties moeten sinds deze datum de gewasbeschermingsmiddelen met minimaal 95% verwijderen uit het te lozen water.

4.15.5 Toekomstige situatie

Het plan voorziet in de realisatie van een glastuinbouwbedrijf met een bruto oppervlak van 16,4 hectare (noordelijke deellocatie) en 4,4 hectare (zuidelijke deellocatie). De percelen worden daarbij geheel ingericht ten behoeve van het glastuinbouwbedrijf. Behalve glastuinbouwkassen zal op het perceel ook ruimte zijn voor hemelwaterberging en voldoende waterbergingscapaciteit voor de gietwatervoorziening. Deze watervoorzieningen zullen worden opgericht binnen het plangebied. Het netto-oppervlak glas zal daarom minder bedragen dan 20,8 ha. Dit zal nader worden uitgewerkt in de bouwplannen voor het glastuinbouwbedrijf.

Om te voldoen aan de eisen voor hemelwaterberging zal bij een kas van 20,8 ha een hemelwateropvangvoorziening van 580 m3 * 20,8 = 12.064 m3 moeten worden gerealiseerd (bovenop de vereiste gietwatervoorziening). Dit is een worst-casebenadering, aangezien is gerekend met het bruto kasoppervlak, inclusief gietwatervoorzieningen, ondersteunende bedrijfsgebouw, technische ruimten, parkeervoorzieningen en terreinontsluiting. Het daadwerkelijk te realiseren kasoppervlak (netto-oppervlak) zal kleiner zijn. Aangezien binnen het plangebied voldoende ruimte is voor het aanleggen van gietwatervoorzieningen c.q. waterbassins, kan worden voldaan aan de vereisten van het waterschap, waarmee het plan uitvoerbaar is. Vóórdat het plan wordt gerealiseerd dient op basis van artikel 5.16 van de Beleidsregels bij de Keur een watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Rivierenland.

Wanneer meer dan 3.500 m3/ha aan gietwatervoorzieningen wordt gerealiseerd, is de locatie vrijgesteld van compensatieplicht voor het opvangen van hemelwater. Wanneer initiatiefnemer(s) aansluiten op de collectieve gietwatervoorziening van het glastuinbouwconcentratiegebied, kunnen met het waterschap en de gemeente maatwerkafspraken worden gemaakt over hemelwaterberging.

De C-watergang die is gedempt ten behoeve van de teeltondersteunende voorzieningen, blijft gedempt in de toekomstige situatie. De C-watergang is ten oosten van de woning Bergerdensestraat 1 in verbinding gebracht met de Bovenbergsche Zeeg (A-watergang). De watergang blijft in deze vorm gehandhaafd. Het Waterschap Rivierenland kan de legger aanpassen aan de nieuwe situatie, nadat initiatiefnemer hiervoor melding heeft gedaan bij het waterschap.

Initiatiefnemer zal in verband met de zuiveringseisen voor het lozen op oppervlaktewater en riolering in de nadere uitwerking van de bouwplannen een strategie kiezen, die past bij het bedrijf en de op dat moment voorhanden technieken en middelen. Op bedrijfsniveau kan worden gekozen voor verschillende strategieën om te voldoen aan de zuiveringseisen voor gewasbescherming en nutriënten (emissieloos telen, individuele zuivering, mobiele zuivering of collectieve zuivering).

Indien in het zuidelijk gedeelte van het plangebied een nieuwe terreinontsluiting gerealiseerd wordt ten behoeve van een tweede glastuinbouwbedrijf, dient hiervoor de Bovenbergsche Zeeg te worden overgestoken in de vorm van een brug of duiker. Te zijner tijd zal hiervoor een watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Rivierenland.

4.15.6 Digitale watertoets

Voor het voorliggend plan is een digitale watertoets uitgevoerd. De watertoets is toegevoegd als Bijlage 8 bij deze toelichting. De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen. De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl).

Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat mogelijk invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. Dit ruimtelijk plan dient dan ook de normale watertoetsprocedure te volgen. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met het Waterschap Rivierenland. Het plan is in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan het waterschap (zie ook paragraaf 7.1 Vooroverleg). Naar aanleiding van de reactie van het waterschap is de waterparagraaf aangepast. Daarmee is het waterschapsbelang voldoende geborgd.

4.15.7 Conclusie

Realisatie van onderhavig plan leidt, met inachtneming van de voorwaarden van het waterschap, niet tot negatieve effecten op de aspecten met betrekking tot de waterhuishouding.

Vóór realisatie van het plan dient bij het Waterschap Rivierenland een watervergunning aangevraagd te worden voor de toename van verhard oppervlak boven de eenmalige vrijstellingsgrens van 1.500 m2 en voor het aanleggen van eventuele overkluizingen van watergangen bij de realisatie van terreinontsluitingen. Het is aannemelijk dat deze watervergunningen kunnen worden verleend. Daarmee is het bestemmingsplan uitvoerbaar. Het waterschapsbelang is geborgd in de Keur.

Het aspect water vormt derhalve geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.

4.16 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Milieueffectrapportage (m.e.r.) is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 Wet milieubeheer (Wm). Naast de Wet milieubeheer is het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Op 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd.

Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. reeds aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten zijn door de Nederlandse regering overgenomen en verwerkt in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten geldt direct een m.e.r.-plicht.

Ook zijn in het Besluit m.e.r. activiteiten aangewezen waarvoor het niet zeker is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Deze zijn beschreven in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Om te bepalen of er bij deze activiteiten uit onderdeel D sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen dient hiervoor per geval een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.

De belangrijkste wijziging is onder andere: het meer in overeenstemming brengen van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Hierbij hebben onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter gekregen. Met deze wijziging is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit m.e.r. behorende C- en D lijst zijn opgenomen, áltijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Hierbij dient te worden bepaald of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D- lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.- regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is de ontwikkeling van een glastuinbouwbedrijf niet direct opgenomen als categorie. Wel wordt de vestiging van een glastuinbouwgebied gezien als een landinrichtingsproject (dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan). Onder D9 van de D-lijst is opgenomen voor welke gevallen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Het gaat om gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de vestiging van een glastuinbouwgebied van 50 ha of meer. De omvang van het project blijft met 21,4 ha bruto oppervlakte onder de drempelwaarde voor een directe m.e.r.-beoordelingsplicht. Daarom is enkel een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht aan de orde.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de Europese richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • Een beschrijving van de kenmerken van het project; hierbij wordt ingegaan op de aard en omvang van het plan;
  • Een beschrijving van de plaats van het project; hierbij wordt tevens aandacht besteed aan relevante gebieden en locaties in de omgeving van het plan, die gevoelig kunnen zijn voor bepaalde verstoringen.
  • Kenmerken van de potentiële effecten van het project; door de mogelijke verstoringen van het plan in samenhang met de gevoelige gebieden en locaties in de omgeving van het plan te beschouwen zijn de potentiële effecten van het plan te bepalen.
4.16.1 Kenmerken van het project

De kenmerken van het project geven geen aanleiding tot het opstellen van een milieueffectrapportage op basis van de volgende overwegingen:

  • Het project voorziet in de oprichting van maximaal 21,4 ha bruto glastuinbouw, inclusief gietwatervoorzieningen, ondersteunende bedrijfsgebouw, technische ruimten, parkeervoorzieningen en terreinontsluituing. Het project kent een schaalgrootte die kleiner is dan de drempelwaarde, zoals genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r.;
  • Er is reeds sprake van een agrarische bestemming binnen een glastuinbouwconcentratiegebied (Agrarisch - Glastuinbouw 2). In het geldend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het toevoegen van een bouwvlak, zodat sprake is van een rechtstreekse bouwmogelijkheid voor het oprichten van glastuinbouwkassen. In het voorliggend bestemmingsplan wordt geen gebruik gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid, omdat wordt afgeweken van de destijds opgelegde gefaseerde ontwikkeling van het gebied. Met betrekking tot de effecten van het plangebied op de omgeving sluit het voorliggend bestemmingsplan aan bij de wijzigingsvoorwaarden;
  • Cumulatie met andere projecten is niet aan de orde. Er is sprake van een op zichzelf staand afgebakend plangebied, binnen het bestaande glastuinbouwgebied Bergerden.
  • Het project leidt niet tot onevenredige vervuiling of hinder voor de omgeving of het milieu. Op basis van de bevindingen in deze toelichting en bijbehorende onderzoeken wordt dit op basis van de volgende overwegingen geconcludeerd:
    • 1. Er is zorgvuldig gekeken naar de milieubelasting van de toe te kennen glastuinbouwfunctie op omliggende gevoelige objecten. Het plan is kaderstellend voor de toekomstige glastuinbouwontwikkelingen, waarbij voorwaarden zijn opgenomen om de milieueffecten op omliggende gevoelige functies te beperken en voldoende functiescheiding te borgen (zie paragraaf 4.1).
    • 2. Het plan leidt niet tot aantasting van het woon- en leefklimaat ter plekke van omliggende woonbestemmingen in het kader van spuiten met gewasbeschermingsmiddelen (zie paragraaf 4.2).
    • 3. Het plan leidt niet tot onevenredige lichthinder voor de omgeving (zie paragraaf 4.3).
    • 4. De ontwikkeling van glastuinbouwkassen binnen het plangebied kan zodanig worden gerealiseerd, dat sprake is van een goede akoestische inpassing in relatie tot de omliggende functies. Hiertoe is het plan kaderstellend (zie paragraaf 4.4).
    • 5. Met het plan wordt geen onevenredige geurhinder mogelijk gemaakt.
    • 6. Er worden geen risicovolle activiteiten of inrichtingen mogelijk gemaakt. Het risico op ongevallen buiten de inrichting neemt met het voorliggend plan niet toe.
    • 7. Het project leidt niet tot een onevenredige verslechtering van de luchtkwaliteit in de directe omgeving van het plangebied. Door middel van een ISL3a-berekening (stookinstallaties) en de NIBM-tool (verkeersbewegingen) is inzichtelijk gemaakt dat geldende luchtkwaliteitsnormen niet worden overschreden.
    • 8. Er worden geen bodemverontreinigende functies mogelijk gemaakt. De grond in het plangebied is bovendien geschikt voor het voorgenomen gebruik.
    • 9. Met een voortoets Wet natuurbescherming is aangetoond dat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op beschermde Natura2000-gebieden. Dit is geborgd door in het bestemmingsplan een stikstofplafond en een voorwaardelijke verplichting op te nemen. Negatieve effecten zijn daarmee uit te sluiten.
    • 10. Er is een ecologische quickscan uitgevoerd, waaruit blijkt dat er onder enkele voorwaarden geen negatieve effecten op beschermde flora en fauna aan de orde zijn. In het kader van de steenuil wordt een vervolgonderzoek in gang gezet. Voor vaststelling van het bestemmingsplan wordt de uitvoerbaarheid aangetoond.
    • 11. De toename van het aantal verkeersbewegingen leidt niet tot onevenredige verkeershinder in de omgeving. Het omliggende wegennet wordt deels aangepast (zie paragraaf 4.14.1 Verkeer).
    • 12. In het plangebied is voldoende ruimte om de benodigde parkeerplaatsen volledig op eigen terrein op te vangen. Onevenredige parkeerhinder voor de omgeving is dan ook uitgesloten. Dit is tevens geborgd in de planregels.
    • 13. Het plan leidt tot een toename van het verhard oppervlak. Om te komen tot een zorgvuldige waterhuishouding, zijn in de Keur van het waterschap voorwaarden opgenomen voor waterberging per hectare op te richten glastuinbouwkas. Initiatiefnemers dienen op basis van de Keur een watervergunning aan te vragen. Daarmee leidt het plan niet tot negatieve effecten in het kader van de waterhuishouding.
    • 14. Tijdens de bouw-/aanlegfase is er mogelijk sprake van tijdelijke hinder als gevolg van bouwverkeer en bouw- en sloopwerkzaamheden. Significant negatieve effecten zijn echter niet aan de orde. De in de omgeving aanwezige woningen zullen vanwege de afstand tot de planlocatie geen onevenredige hinder ondervinden van de sloop- en bouwwerkzaamheden. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat het plangebied voldoende ruimte bevat voor tijdelijke opslag, stalling en laden en lossen van vrachtverkeer, en dergelijke. Bovendien kan het verkeer op adequate wijze worden afgewikkeld.
4.16.2 Plaats van het project

De plaats van het project geeft geen aanleiding tot het opstellen van een milieueffectrapportage, gelet op de volgende overwegingen:

  • Het plangebied ligt binnen een glastuinbouwconcentratiegebied en is daarmee primair bestemd voor de glastuinbouw.
  • Ter plaatse van het plangebied geldt op basis van het geldend bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid voor het uitwerken van een rechtstreekse bouwmogelijkheid voor het oprichten van glastuinbouwkassen.
  • Het plangebied behoort niet tot een Natura2000-gebied, noch ligt het in de nabijheid van een dergelijk gebied. Het zelfde geldt ten aanzien van het Gelders Natuurnetwerk. Daarnaast is aangetoond dat negatieve effecten op deze gebieden niet aan de orde zijn.
  • Landschappen van cultuurhistorische, landschappelijke of aardkundige waarde zijn niet in (de omgeving van) het plangebied aanwezig. Voor wat betreft archeologische waarden zijn nadere regels opgenomen in het voorliggend bestemmingsplan. Daarnaast zijn binnen het plangebied geen monumenten aanwezig.
  • Gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid zijn niet in de directe omgeving aanwezig. In de omgeving zijn woningen en woongebieden aanwezig, maar dit betreffen grondgebonden woningen in een normale tot geringe dichtheid.
  • Het plangebied ligt niet in een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of anderszins waterhuishoudkundig beschermd gebied.
4.16.3 Kenmerken van het potentiële effect

De kenmerken van de potentiële effecten geven evenmin aanleiding tot het opstellen van een milieueffectrapportage.

  • De potentiële negatieve effecten betreffen enige effecten vanwege het intensiever landbouwkundig gebruik in de vorm van teelt in glastuinbouwkassen. De potentiële effecten zijn beperkt en uitsluitend lokaal van aard.
  • De kans op een ongeval neemt niet toe.
  • In de aanleg- c.q. bouwfase zijn tijdelijke negatieve effecten in de vorm van bijvoorbeeld geluid- of stofhinder mogelijk. Onevenredige effecten zijn echter uitgesloten.
  • In het kader van geluid, lichthinder en spuiten met gewasbeschermingsmiddelen zijn regels opgenomen in het bestemmingsplan of in de daarvoor geldende landelijke regelgeving (Activiteitenbesluit). Daarmee worden potentiële negatieve effecten beperkt tot een niveau dat acceptabel wordt geacht voor een glastuinbouwconcentratiegebied.
  • Negatieve effecten op flora en fauna kunnen met maatregelen worden voorkomen.
  • Potentiële negatieve effecten op Natura2000-gebieden zijn uitgesloten, door een toename aan stikstofemissie in het kader van de uitbreiding van glastuinbouwbedrijven te koppelen aan een vergelijkbare afname aan stikstofemissie ter plaatse van de naastgelegen grondgebonden veehouderij.
  • Er is geen sprake van grensoverschrijdende effecten.
4.16.4 Conclusie

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project, zijn belangrijke negatieve milieugevolgen of hinder anderszins uitgesloten. Het opstellen van een milieueffectrapportage wordt niet noodzakelijk geacht. Voorafgaand aan de vaststelling van het voorliggend bestemmingsplan zal het college van B&W hieromtrent een separaat besluit nemen.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In voorgaande paragrafen is de basis gelegd voor het bestemmingsplan en de bestemmingen. Alvorens nader in te gaan op de bestemmingen en de hierbij behorende regels, wordt stilgestaan bij de juridische uitgangspunten en opzet van het plan.

5.1 Juridische uitgangspunten

De voorgeschreven regels in dit plan zijn uitsluitend opgenomen, indien dit uit een oogpunt van een goede ruimtelijke inrichting van het plangebied noodzakelijk is.

Het juridisch-bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels. De regels dienen te worden begrepen in samenhang met de verbeelding.

Het regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene bepalingen; de begrippen en de wijze van meten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de (dubbel)bestemmingen. Deze worden in deze paragraaf inhoudelijk nader toegelicht.
  • Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels, zoals algemene afwijkingsregels.
  • Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de slotregel, met daarin de titel van het bestemmingsplan.

5.2 De bestemmingen

Dit bestemmingsplan maakt een glastuinbouwontwikkeling mogelijk op gronden, gelegen binnen het glastuinbouwgebied Bergerden. Voor de juridische planopzet vormen de bestaande bestemming(sregels) in het bestemmingsplan Bergerden, die van toepassing zijn voor de gronden binnen onderhavig bestemmingsplan, het uitgangspunt.

Doelstelling van de juridisch regeling is om op (delen van) gronden die tot voor kort onderdeel uitmaakten van een bestaand grondgebonden veehouderijbedrijf, glastuinbouw toe te kunnen staan. Het bedrijfsvoornemen is nader toegelicht in paragraaf 2.4.

5.2.1 Agrarisch - Glastuinbouw 2

In het onderhavige bestemmingsplan is de bestaande bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw 2' gehandhaafd. Binnen deze bestemming zijn regels opgenomen voor zowel een glastuinbouwbedrijf als ook voor de (bestaande) grondgebonden veehouderij. Voor de ontwikkeling van een glastuinbouwbedrijf is het aangeven van een (nieuw) bouwvlak op de verbeelding noodzakelijk, voor het bestaande grondgebonden veehouderijbedrijf kan worden volstaan met handhaven van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' op de verbeelding.

Ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan zijn op het voor glastuinbouw te ontwikkelen plandeel, teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van hoge kassen aanwezig. Deze teeltondersteunende voorzieningen zullen binnen de planperiode worden vervangen door een glastuinbouwkas en bijbehorende voorzieningen (facilitaire gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals waterbassins). De bestaande teeltondersteunende voorzieningen passen eveneens binnen de planregels van het voorliggend bestemmingsplan.

De ontwikkeling van het glastuinbouwbedrijf is direct gerelateerd aan de activiteiten op het naastgelegen bestaande grondgebonden veehouderijbedrijf: naast de verkoop van een deel van de bij de veehouderij behorende gronden, zal ook het aantal te houden dieren de komende tijd worden afgebouwd.

Deze extensivering van het veehouderijbedrijf is belangrijk voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de glastuinbouw: om te voorkomen dat de uitbreiding van glastuinbouw kan leiden tot een toename van de stikstofdepostitie op beschermde Natura2000-gebieden, waaronder de Veluwe en de nabijgelegen Rijntakken, is voor het hele plangebied (glastuinbouwkassen en veehouderij) binnen de bestemming Agrarisch - Glastuinbouw 2" een voorwaardelijke verplichting voor bouwen en een specifieke gebruiksregeling opgenomen. Deze regeling stelt (de depositie van) het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige planologisch toegestane gebruik van de gronden en bouwwerken binnen deze bestemming, als toegestane depositienorm. Deze norm is verder onderbouwd in de bij deze toelichting behorende Voortoets Wet natuurbescherming.

5.2.2 Waarde – Archeologie 3 en 6 (dubbelbestemmingen)

In dit bestemmingsplan zijn de archeologische dubbelbestemmingen, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Bergerden voor deze gronden overgenomen.

5.2.3 Waterstaat – Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming)

Deze dubbelbestemming is opgenomen langs A-watergangen, ter bescherming van de waterstaatkundige functie.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Plankosten

De bestemmingsplanherziening geschiedt voor rekening en risico van de gemeente. De gemeente heeft hiervoor een ontwerp bestemmingsplan met de daarbij behorende onderzoeken uit laten voeren, in overleg met initiatiefnemer. De kosten voor de planologische procedure worden voor wat betreft de percelen kadastraal bekend gemeente Huissen, sectie G, nummers 2340, 2718, 2815 en 2856 (plaatselijk bekend Clivia 4 te Huissen) verhaald op de (grond)eigenaar van deze percelen. De kosten voor de planologische procedure voor wat betreft het perceel kadastraal bekend gemeente Huissen, sectie G, nummer 2717 (plaatselijk bekend Hoeve 30) komen voor rekening van de gemeente en worden gedekt binnen de grondexploitatie Bergerden.

Binnen de grondexploitatie Bergerden worden ook de verkeerskundige aanpassingen aan de Bergerdensestraat en de Rosa gedekt.

6.2 Planschade

Voor het verhaal van planschade als gevolg van de bestemmingsplanherziening op de percelen kadastraal bekend gemeente Huissen, sectie G, nummers 2340, 2718, 2815 en 2856 (plaatselijk bekend Clivia 4 te Huissen) wordt eventuele planschade middels een planschadeverhaalsovereenkomst verhaald op de verzoeker van de planologische procedure. De eventuele tegemoetkoming in de planschade als gevolg van de bestemmingsplanherziening op het perceel kadastraal bekend gemeente Huissen, sectie G, nummer 2717 (plaatselijk bekend Hoeve 30) komt voor rekening van de gemeente en wordt ook gedekt binnen de grondexploitatie Bergerden.

 Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. Het plan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Daarom is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties:

  • Provincie Gelderland;
  • Waterschap Rivierenland;
  • Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM);
  • GasUnie;
  • Rijkswaterstaat;
  • TenneT;
  • Liander;
  • LTO Noord;
  • LTO Noord, afdeling Oost-Betuwe;

Provincie Gelderland: de provincie heeft op 26 januari 2021 een vooroverlegreactie ingediend. De provincie is positief gestemd met betrekking tot de invulling van het gebied voor de glastuinbouw. De provincie wijst erop dat het opschuiven van de natuurtoets een risico met zich meebrengt, dat de bouwplannen niet in volledige omvang kunnen worden gerealiseerd.

Reactie: De opmerking van de provincie is ter kennisgeving aangenomen. Door middel van een voortoets Wet natuurbescherming is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. De voortoets is worst-case ingestoken, waardoor bij de aanvraag van de vergunning Wet natuurbescherming waarschijnlijk een lagere stikstofemissie zal worden aangevraagd. Daarbij is nu al rekening gehouden dat bij vergunningverlening moet worden voldaan aan de provinciale beleidsregels voor extern salderen. Het bestemmingsplan is uitvoerbaar en handhaafbaar.

Waterschap Rivierenland: het waterschap heeft (in samenwerking en afstemming met de gemeente Lingewaard) opmerkingen gegeven over de wijze waarop de waterberging is geborgd in het bestemmingsplan. De specifieke bergings- en compensatievereisten voor glastuinbouwkassen moeten goed worden verwerkt in de waterparagraaf.

Reactie: Paragraaf 4.15 Waterhuishouding is aangepast naar aanleiding van de reactie van het waterschap. Aangezien de voorwaarden van het waterschap zijn geborgd in de Keur, is het waterschapsbelang voldoende geborgd.

Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM): de VGGM heeft op 11 februari 2021 een vooroverlegreactie ingediend. In de vooroverlegreactie geeft de VGGM aan dat geen nader advies noodzakelijk is, maar dat de locatie wel binnen de effectafstanden ligt van het relevante incidentscenario toxische wolk, als het gaat over het vervoer van gevaarlijke stoffen over onder andere de auto(snel)weg A325 en (toekomstige) A15, het spoor Arnhem - Nijmegen en de Betuweroute. De VGGM geeft een positief advies af met betrekking tot het voorliggend bestemmingsplan.

Reactie: Aan de hand van deze vooroverlegreactie is paragraaf 4.6 Externe veiligheid aangevuld met informatie over vervoer van gevaarlijke stoffen, dat plaatsvindt over de genoemde transportassen. De conclusie van de paragraaf externe veiligheid blijft ongewijzigd.

Overige vooroverlegpartners: de overige overlegpartners hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het voorontwerpbestemmingsplan of hebben binnen de gestelde termijn geen reactie toegestuurd.

7.2 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan ligt op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht gedurende een periode van zes weken ter inzage, waarin eenieder een zienswijze naar voren kan brengen. De eventueel ingediende zienswijzen zullen worden samengevat, beoordeeld en voorzien van een gemeentelijke reactie in de 'nota van zienswijzen', voordat de gemeenteraad van de gemeente Lingewaard een besluit zal nemen over de vaststelling van het bestemmingsplan.