direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Lingewaard, Rijnstraat 66 Doornenburg en Hegsestraat ong. Gendt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1705.188-VG01

Toelichting

Colofon:  
Behandelend ambtenaar:   Mevr. M. van der Hoeven  
Projectleider Buro SRO:   de heer M. Geerts, buro-sro.nl, Arnhem  

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Het voornemen bestaat om het glastuinbouwbedrijf aan de Rijnstraat 66 in Doornenburg te beëindigen, de bedrijfsbebouwing te slopen en de bestaande agrarische bedrijfswoning om te zetten in een burgerwoning. In ruil daarvoor wil de initiatiefnemer op het perceel aan de Hegsestraat ongenummerd, kadastraal bekend als gemeente Gendt, sectie E, nr. 1121, een nieuwe woning bouwen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het functieveranderingsbeleid voor het buitengebied.

Op basis van het geldende bestemmingsplan is realisatie van de woning aan de Hegsestraat niet mogelijk. Om deze te kunnen realiseren en de agrarische bedrijfswoning om te zetten in een burgerwoning is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden. Het deelgebied aan de Rijstraat 66 ligt ten noorden van Doornenburg en is kadastraal bekend als gemeente Doornenburg, sectie C, nr. 125. Het deelgebied aan de Hegsestraat ligt ten noorden van Gendt en is kadastraal bekend als gemeente Gendt, sectie E, nr. 1121.

Navolgende afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.188-VG01_0002.png"  
Globale ligging plangebied  

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan, alvorens ze worden verleend. Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft het initiatief. Hoofdstuk 3 omvat een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op uitvoerbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe is eerst inzicht gegeven in de historie van de plek, de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied en in relatie tot de omgeving. Daarna is ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Beide deelgebieden zijn gelegen in het buitengebied van de gemeente Lingewaard. Het deelgebied aan de Rijnstraat 66 ligt ten noorden van de kern Doornenburg. De Rijnstraat leidt richting het zuiden naar Doornenburg. De westzijde van de Rijnstraat is vanaf 1850 bebouwd. Vanaf 1960 is ook aan de oostzijde van deze straat bebouwing opgericht. In de huidige situatie is de lintbebouwing aan de Rijnstraat nog steeds aanwezig. Rondom dit deelgebied liggen voornamelijk woningen en agrarische gronden. Ten oosten ligt de dijk van de Rijn. In het deelgebied staat een agrarische bedrijfswoning met daarachter een schuur en de bedrijfsbebouwing van het glastuinbouwbedrijf. De oppervlakte van de kassen is circa 2.850 m², de schuur heeft een oppervlakte van circa 148 m². Op de navolgende afbeelding is het deelgebied aan de Rijnstraat 66 aangegeven op een luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.188-VG01_0003.png"

Luchtfoto met deelgebied aan de Rijnstraat 66 rood omlijnd 

Het deelgebied aan de Hegsestraat ligt ten noorden van de kern Gendt nabij de kruising met de Smidstraat. De Hegsestraat leidt richting het oosten naar Gendt. Aan deze kruising is al sinds 1850 bebouwing aanwezig. In de huidige situatie staan er enkele woningen rondom het deelgebied. De omliggende woningen bestaan uit één bouwlaag en een kap. Naast woningen liggen rondom dit deelgebied voornamelijk agrarische gronden en enkele paardenhouderijen en glastuinbouwbedrijven. Het deelgebied zelf betreft een onbebouwd, omheind weiland dat aan de zuidzijde wordt begrensd door een bomenrij. De navolgende luchtfoto geeft de ligging van het deelgebied aan de Hegsestraat weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.188-VG01_0004.png"

Luchtfoto met deelgebied aan de Hegsestraat rood omlijnd 

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.188-VG01_0005.jpg"

Plangebied gezien vanaf de Hegsestraat

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt alle agrarische bedrijfsbebouwing (kassen) aan de Rijnstraat 66 gesloopt (circa 2.850 m²). De aanwezige agrarische bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning en de bestaande schuur blijft behouden. Onderstaande afbeelding toont de toekomstige situatie aan de Rijnstraat 66. De sloop van de bebouwing en het aanplanten van een bomenrij aan de achterzijde van het perceel ten behoeve van landschappelijke inpassing zijn voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels. Onderstaand schetsontwerp is ook opgenomen in bijlage 3 bij de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.188-VG01_0006.png"

Impressie toekomstige situatie Rijnstraat 66

In ruil voor de sloop van de bedrijfsbebouwing en landschappelijke inpassing wil de initiatiefnemer aan de Hegsestraat een nieuwe woning realiseren. De nieuwe woning mag pas worden gebouwd nadat de bedrijfsbebouwing aan de Rijnstraat 66 is gesloopt. Het inrichtingsplan voor de nieuwe woning sluit aan bij het Functieveranderingsbeleid. De woning wordt landschappelijk ingepast. Door aan de voorzijde een boomgaard te realiseren ontstaat er een landelijk beeld. Aan de overzijde van de Hegsestraat is ook een boomgaard aanwezig, waar deze ontwikkeling goed bij aansluit. Aan de oostzijde wordt een haag gerealiseerd. De bestaande bomenrij op de achterste perceelsgrens blijft behouden en wordt aan de oostkant doorgetrokken. Het gedeelte ten oosten van het nieuwe woonperceel blijft als weide behouden. Het schetsontwerp is opgenomen in bijlage 2 bij de regels. Het realiseren van de fruitboomgaard, de haag op de oostelijke grens en het behoud van de bestaande en realiseren van de nieuwe bomen op de zuidelijke grens is voorwaardelijk verplicht gesteld. Onderstaand een impressie van de toekomstige situatie.

De woning staat niet direct aan de straat, maar verder naar achter op het kavel, wat aansluit bij de overige bebouwing in de straat. Hierdoor blijft er aan de voorzijde een landschappelijke zone bestaan. De architectuur van de woning zal aansluiten bij de omliggende woningen. De woning bestaat uit één tot anderhalve bouwlaag met een kap. De nokrichting is dwars op de weg, gelijk aan de naastgelegen woning.

Bij de situering van de nieuwe woning is rekening gehouden met de contour van de maximale toelaatbare waarde vanwege wegverkeerslawaai van de Hegsestraat. Hierdoor ligt de woning op minstens 25 meter van de Hegsestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.188-VG01_0007.png"

Impressie toekomstige situatie Hegsestraat

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Algemeen

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt volgens de Rijks structuurvisie in gebied met nationaal belang voor de onderwerpen 'leefbaar en veilig' en 'concurrerend'. De idealisatie van deze doelstellingen zijn echter indicatief en kaderstellend en worden met name gerealiseerd door het maken van bestuurlijke afspraken. Het plangebied ligt daarnaast in 'Stedelijke regio Arnhem - Nijmegen' waar wordt gestreefd naar verbetering van de topsectoren in de regio. De SVIR doet echter geen specifieke uitspraken met betrekking tot het ruimtelijk kader van voorliggend initiatief.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij het voorliggend initiatief is sprake van realisatie van één nieuwe woning in ruil voor sloop van circa 2.828 m² aan glasopstanden en landschappelijke inpassing. Er vindt een substantiële afname van bebouwd oppervlak plaats. Er is sprake van kleinschalige woningbouw waardoor het initiatief niet valt onder een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De ontwikkeling kan dus niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt worden. Verdere toetsing aan de ladder kan hiermee achterwege blijven.

Conclusie

Het initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Het initiatief past binnen het nationaal beleid zoals opgenomen in de SVIR en het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Algemeen

Inleiding

In de Provinciale Omgevingsvisie (maart 2015) staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening vertaalt de visie in regels waarmee de lagere overheden in de provincie rekening moeten houden in hun ruimtelijke plannen. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden binnen de provinciale grenzen. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

Duurzame economische structuur

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van 'groei', maar meer in het teken van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. De provincie wil kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven.

Borgen van kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral: een gezonde en veilige leefomgeving, waarbij ontwikkeld wordt met kwaliteit. Ontwikkelingen moeten recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek en er moet zorg gedragen worden voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Om ontwikkelingen met kwaliteit te ondersteunen worden gebiedskwaliteiten in Gelderland opgenomen in een Gebiedenatlas.

Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen.

Stadsregio Arnhem Nijmegen

De Stadsregio Arnhem Nijmegen is het grootste stedelijk netwerk in Oost Nederland, 20 gemeenten, 740.000 inwoners, 325.000 banen. De provincie onderkent het grote belang van de Stadsregio voor de gehele provincie en wil zich met partners in de regio inzetten om minimaal de positie van vierde economische regio van Nederland te behouden.

Bijzonder aan de Stadsregio is verder de combinatie van grote stedelijke kwaliteiten, kleine stadjes en dorpen en schitterende, gevarieerde natuurgebieden. De Stadsregio biedt binnen een compact bestek zowel stedelijke dynamiek als rust en ruimte. De belangrijkste opgaven voor de Stadsregio zijn:

  • versterking van de basiseconomie en de topsectoren;
  • versterking van het stedelijk kerngebied;
  • realisatie van een aantrekkelijk regionaal vestigingsklimaat voor wonen en werken;
  • behouden en verbeteren leefbaarheid in steden en omringende kernen;
  • verbeteren interne en externe bereikbaarheid;
  • behouden en benutten gebiedskwaliteiten.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

Samen met haar partners gaat de provincie met de toepassing van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik aan de slag. De provincie wil partijen bij elkaar brengen om kennis en kunde te delen en om elkaar te inspireren met goede praktijkvoorbeelden. Ook in relatie tot de bevindingen uit de Plan-MER die hiervoor pleiten. De provincie heeft de ambitie om de ladder als instrument ook uit te werken voor landelijke functies. Daarom kiest de provincie ervoor om nu al consequent te spreken over de toepassing van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken.

Planspecifiek

De Omgevingsvisie en Verordening geven aan dat de vitaliteit van het landelijk gebied versterkt moet worden en dat bij nieuwe initiatieven sprake moet zijn van een extra kwaliteitsverbetering. Bij voorliggend initiatief is sprake van een functieverandering van glastuinbouw naar wonen. Er geldt ter plaatse een verbod op uitbreiding, hervestiging en nieuwvestiging van glastuinbouw. In voorliggend geval worden ontsierende kassen verwijderd, waarna op een andere locatie een nieuwe woning wordt gerealiseerd. De hoeveelheid verstening neemt per saldo af. Bij de landschappelijke inpassing van de nieuwe woning wordt aangesloten bij de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving. Er is daarmee sprake van een kwaliteitsverbetering. Het initiatief is daarmee niet in strijd met het provinciaal beleid.

De afweging in het kader van de Ladder voor duurzaam ruimtegebruik is opgenomen in paragraaf 3.1.

Conclusie

Het initiatief past binnen het provinciaal beleid zoals opgenomen in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Lingewaard 2012 - 2022

Algemeen

In de structuurvisie Lingewaard 2012-2022 zijn de ingrediënten opgenomen hoe Lingewaard zich op ruimtelijk vlak in de toekomst wil ontwikkelen. Die toekomst wordt mede bepaald door hoe met ruimte wordt omgegaan; welke bestaande kwaliteiten worden versterkt en welke nieuwe functies willen we op vrijkomende terreinen? Uitgangspunt is het landschap met haar historische kwaliteiten waarin gewoond, gewerkt en gerecreëerd wordt. Dit aangevuld met de ambities die de gemeente heeft.

In 2004 zijn er binnen de Stadsregio afspraken gemaakt over woningbouwcontouren waarbinnen gebouwd mag worden. Dezelfde contouren zijn in de nieuwe verstedelijkingsvisie van de regio (geldend tot 2020) ongewijzigd overgenomen. Uitbreidingen buiten deze contouren zijn onder voorwaarden op enkele plaatsen toegestaan. Na vaststelling van de structuurvisie Lingewaard 2012-2022 zijn de woningbouwcontouren van de Stadsregio losgelaten. Plannen dienen aan de ladder van duurzame verstedelijking worden getoetst.

Naast de bouwopgaven gebonden aan de contouren, wordt er heel beperkt gebouwd in het landelijk gebied. Dit laatste komt voort uit de functieverandering van glastuinbouw en andere agrarische bedrijven naar landelijke woonvormen. De gemeente heeft een regeling om de sloop van voormalige agrarische bebouwing in het buitengebied te stimuleren: de functieveranderingsregeling. Doel is de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied te verbeteren. De regeling is er op gericht om agrarische ondernemers te compenseren voor het beëindigen van de agrarische activiteit op hun bedrijfsperceel en het afbreken van de aanwezige bedrijfsbebouwing. Op basis van de regeling kunnen (stoppende) agrarische bedrijven compensatie krijgen in de vorm van woningbouwmogelijkheden. Hiermee probeert de gemeente leegstand en verrommeling van oude bebouwing te vermijden.

Planspecifiek

Onderhavig initiatief vloeit voort uit het functieveranderingsbeleid (zie ook paragraaf 3.3.4). De bedrijfsvoering aan de Rijnstraat 66 wordt gestaakt. De bestaande kassen worden gesloopt, om leegstand en verrommeling op het perceel te voorkomen. In ruil hiervoor wordt er aan de Hegsestraat 1 woning gebouwd.

Conclusie

Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie.

3.3.2 Woningbouw Lingewaard 2010-2020

Er is de afgelopen jaren veel gebouwd in Lingewaard. Er is voor een deel al aan de groei van de eigen gemeentelijke woonbehoefte voldaan. De Lingewaardse Woningbouwopgave zet de lijnen uit voor de periode 2010-2020. Er is er nog een flinke bouwcapaciteit voor de periode na 2010. Zijn die woningen nog wel noodzakelijk en voor wie dienen deze woningen gerealiseerd te worden? De economische crisis leert dat bij analyses van de markt en het baseren van planningen bescheidenheid gepast is. Daarnaast is de vraag van belang of aan deze nieuwe bewoners nog wel een aantrekkelijk woonmilieu geboden kan worden gelet op de ruimtelijke druk in het gebied. De notitie geeft een eerste aanzet tot een discussie hierover. Het betreft hier dus geen uitgebreide marktvisie, maar het geeft op basis van het aanwezige cijfermateriaal, publicaties en een korte analyse van de Lingewaardse situatie, een denkrichting voor de toekomst aan.

Planspecifiek

Het woningbouwprogramma is met name gericht op structurele groei van het aantal woningen voor het opvangen van toename van het aantal huishoudens in de gemeente. Incidentele opgaven ten gevolge van functieverandering (zoals bij voorliggend initiatief) zijn als algemene post opgenomen samen met incidentele woningbouw op kleine inbreidingslocaties. De markt (vraag en aanbod) is hierin leidend.

Conclusie

Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de Woningbouwopgave.

3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan 2005 (LOP)

Algemeen

In het LOP is het landschapsbeleid voor het buitengebied van de gemeente vastgelegd. Het plangebied ligt op de oeverwallen. In het riviergebied wordt van oudsher gewoond op de hoger gelegen oeverwallen. Oeverwallen kenmerken zich als afwisselend, kleinschalig en blokvormig. Boomgaarden, weilanden, boerenerven en burgerwoningen wisselen elkaar af.

Behoud van deze kleinschalige structuur en afwisseling van de bebouwingslinten is een van de uitgangspunten uit het LOP. Sterke ruimtelijke verdichting van de oude bebouwingslinten is niet wenselijk. Plaatselijke verdichting door bijvoorbeeld de bouw van een nieuw huis in het bestaande lint is mogelijk, voor zover dit past binnen het bestaande ruimtelijke beleid van de gemeente en de landschappelijke kwaliteit van het lint behouden blijft. Vanuit het LOP gelden verder de volgende uitgangspunten voor de oeverwallen:

  • Geen aaneengesloten verdichting met nieuwe bebouwing.
  • Behoud afwisseling groene/open en dichte delen.
  • Geen verbreding van de linten.

Dijk als as van ontwikkeling (2008)

In 2008 is het rapport Dijk als as van ontwikkeling als richtinggevend kader vastgesteld. Het opstellen van dit rapport vloeit voort uit het LOP. In dit document wordt een aantal handreikingen gedaan voor ontwerp op basis van de ligging op de oeverwallen in de binnenpolder met als motto 'gecombineerde innovatie':

  • Cultuurhistorie inspirerend
  • Basis: bij ontwikkeling voortborduren op de patronen van het oude cultuurland met zijn kades, zegen en hoeven en op de natuurlijke patronen van de verlande rivierlopen van voor de bedijking.
  • Groen combineren met passende woonvormen, zoals kaswoningen.
  • Sterker laten uitkomen van oeverwallen als woongronden van voor bedijking zoals door subtiele aanvulling oude lintachtige bebouwing met nieuwe landelijke bouwvormen.
  • Transpositie: vernieuwing richten op versterking authentieke karakter oeverwallen.
  • Klimaatvriendelijk waterbeheer: bij waterberging/aanleg natuurvriendelijke oevers kansen benutten om eeuwenoude watergangen en kasteelgrachten meer te laten spreken in het oeverwallandschap.
  • Recreatie en toerisme: in het verhaal nadruk leggen op oeverwallen als woonplekken van voor de bedijking (vertellen over leven met teugelloze rivier in archeologische parken b.v. rond woerden) en accentueren.
  • Militaire betekenis oeverwallen (m.n. door accentuering van linie van kazematten).
  • Ontsluiting: cultuurhistorie van prehistorie, romeinse tijd, waterbeheersing, glascultuur en verdediging toegankelijk maken voor wandelaar en fietser.

Planspecifiek

Het Landschapsontwikkelingsplan is als leidraad gebruik bij het opstellen van de inrichtingsschets van het nieuwe perceel aan de Hegsestraat.

Conclusie

Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in het Landschapsontwikkelingsplan.

3.3.4 Functieveranderingsbeleid

Algemeen

Het gemeentelijk beleid

De gemeente Lingewaard heeft in de notitie “Toepassing functieverandering in het buitengebied” (2015) haar functieveranderingsbeleid voor het buitengebied vastgelegd. Het beleid ten aanzien van functieverandering van agrarisch naar wonen is als volgt:

Functieverandering naar wonen kan plaatsvinden bij volledige beëindiging van de bedrijfsmatige activiteiten op één agrarisch bouwperceel. In alle deelgebieden is functieverandering zonder toevoeging van woningen toegestaan. Functieverandering met toevoeging van woningen is in een groot deel van het buitengebied toegestaan. Op de bij de notitie behorende kaart is aangeven waar dit mogelijk is. De verhouding tussen te slopen kassen (alle glasopstanden en bedrijfsbebouwing) en te realiseren woningen is als volgt.

0 - 1.000 m² glasopstand   geen mogelijkheden voor bouw woning  
1.000 - 8.000 m² glasoptand   1 woning tot maximaal 850 m³  
meer dan 8.000 m² glasopstand   2 woningen tot maximaal 850 m³ per woning  

Ruimtelijke inpassing

Basis voor medewerking aan functieverandering is een goed inrichtingsplan. Het inrichtingsplan wordt op drie schaalniveaus getoetst:

  • 1. landschap: aansluiting bij het gebiedstype (oeverwallen of dijkzone);
  • 2. kavel: positionering van de bebouwing en de beplanting;
  • 3. bebouwing: vormen, materiaalgebruik en kleurstelling.

Planspecifiek

Bij het voorliggend initiatief is sprake van een functieverandering van een glastuinbouwbedrijf naar een woonfunctie op een andere locatie. Hierbij is sprake van een oppervlakte van circa 2.828 m² aan glasopstanden, dat wordt gesloopt. Dit betekent dat er 1 woning van maximaal 850 m³ mag worden gerealiseerd. In het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met voorwaarden ten aanzien van de drie schaalniveaus waarop getoetst wordt (zie paragraaf 2.2). Het functieveranderingsbeleid staat standaard maximaal 75 m² aan overgebleven bijgebouwen toe op de slooplocatie. Hiervan kan met een goede motivering worden afgeweken om maximaal 150 m² aan bijgebouwen toe te staan. In het voorliggend geval blijft de bestaande schuur van 148 m² aan de Rijnstraat 66 behouden. Het bijgebouw is in goede staat en past qua vorm goed bij de woning op het perceel. Het bijgebouw is goed ingepast op het perceel en past goed in de landelijke omgeving. Ook wanneer de kassen gesloopt zijn is de locatie van het bijgebouw, geclusterd bij de woning, passend in landelijk gebied. Het achterliggende gebied krijgt zo een open karakter.

Naast het feit dat het bijgebouw goed past op de locatie en in de omgeving, is de 75 m² aan extra oppervlakte bijgebouwen in verhouding met de te slopen oppervlakte van 2.828 m² zeer klein. Door de sloop van 2.828 m² aan agrarische bedrijfsbebouwing (kassen) vindt er een sterke kwaliteitsverbetering plaats op de locatie. Het laten staan van een oppervlakte van 150 m² (dus slechts 75 m² extra ten opzichte van gewoonlijk toegestaan) van dit bestaande, goed onderhouden bijgebouw achter de woning doet gezien de beperkte grootte geen afbreuk aan de kwaliteitsverbetering die plaatsvindt door de sloop van de kassen.

Bovendien is het bijgebouw nodig om in de toekomst materialen op te slaan waarmee het achterliggend terrein beheerd kan worden. Na sloop van de kassen ligt er namelijk circa 3.300 m² land met een agrarische bestemming op het perceel achter de woning. Dit land moet door de bewoner beheerd en onderhouden worden. Het is passend om maximaal 150 m² aan bijgebouwen toe te staan om het beheer en onderhoud van de agrarische gronden te ondersteunen. Er wordt daarom een maximum van 150 m² aan bijgebouwen toegestaan aan de Rijnstraat 66. Aan de Hegsestraat is 75 m² aan bijgebouwen toegestaan.

Conclusie

Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in het functieveranderingsbeleid.

3.3.5 Geldend bestemmingsplan

Algemeen

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan, alvorens ze worden verleend.

Planspecifiek

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Lingewaard'. Het deelgebied aan de Rijnstraat 66 heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Dijkzone' en daarbinnen ligt een bouwvlak. Binnen deze bestemming is de uitoefening van een agrarisch bedrijf toegestaan waarbij door middel van een nadere aanduiding wordt bepaald welk type agrarisch bedrijf dit mag zijn. De aanduiding van toepassing op dit perceel is 'glastuinbouw' waarbinnen een bestaand agrarisch glastuinbouwbedrijf is toegestaan binnen het bouwvlak. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.

Voor het deelgebied aan de Hegsestraat geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Oeverwallen'. Er is geen bouwvlak aanwezig. Binnen deze bestemming is agrarisch grondgebruik toegestaan. Daarnaast gelden deels de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 5'.

Het initiatief is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Aan de Rijnstraat 66 is het gebruik van de woning als burgerwoning niet toegestaan. Het realiseren van een woning is niet toegestaan in het deelgebied aan de Hegsestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.188-VG01_0008.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan deelgebied Rijnstraat 66 (plangebied rood omlijnd)

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.188-VG01_0009.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan deelgebied Hegsestraat (plangebied rood omlijnd)

Conclusie

Het initiatief past niet binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in het bestemmingsplan. Hiervoor is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Algemeen

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Middels een bodemonderzoek wordt aangetoond dat de bodemkwaliteit aansluit bij de beoogde functie.

Planspecifiek

Het voorliggende plan betreft de sloop van circa 2.828 m² glasopstanden en realisatie van één nieuwe woning op een andere locatie. De nieuwe woning wordt gerealiseerd op grond die in de huidige situatie voor een agrarische functie wordt gebruikt. Op de locatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, dat is opgenomen in bijlage 1. Hieruit blijkt dat er slechts lichte verontreinigingen in de bodem aangetroffen. Daarnaast is het grondwater matig verontreinigd met kwik. Gezien de aard en mate van de lichte verontreinigingen, is nader onderzoek niet noodzakelijk en zijn er wat betreft het aspect bodem geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

Algemeen

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zal afgewogen moeten worden of het wenselijk is om een project op een bepaalde locatie te realiseren. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging een rol. In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten twee aspecten in beeld gebracht worden met betrekking tot 'lucht'. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

Sinds juni 2008 is de luchtkwaliteitsrichtlijn 2008/50/EG van de Europese Unie (EU) van kracht. Deze richtlijn bevat normen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens en de natuur. De normen bedragen 40 µg/m3 (grenswaarde) voor zowel PM10 als NO2.

Bijdrage aan de luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse

Om de huidige luchtkwaliteit ter plaatse te bekijken is gebruik gemaakt van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). De gegevens uit deze tool van de metingen ter plaatse zijn getoetst aan de grenswaarden. Voor de locatie van de nieuwe woning aan de Hegsestraat komen uit de metingen van het meest nabijgelegen rekenpunt 15566091 aan de provinciale weg N838 (welke representatief kan worden geacht voor het plangebied) de volgende gemiddelde concentraties:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3)   18,9 µg/m3   19,1 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Op basis van de huidige gemeten concentraties is sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de nieuwe woning aan de Hegsestraat.

Bijdrage aan de luchtkwaliteit

Het bestaande glastuinbouwbedrijf aan de Rijnstraat 66 stopt en daarmee ook de aanwezige verkeersbewegingen die bij deze bedrijfsvoering gepaard gingen. Aangenomen kan worden dat door de afname aan verkeersbewegingen vanwege het stoppen van het kassenbedrijf de luchtkwaliteit ter plaatse zal verbeteren. De realisatie van één woning aan de Hegsestraat ligt ruim onder de norm zoals gesteld in het besluit NIBM. Het initiatief heeft hiermee geen 'betekenend' negatief effect op de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai gezien de ligging van de toekomstige woning aan de Hegsestraat. De woning aan de Rijnstraat 66 is een bestaande woning, waardoor deze woning niet aan het aspect geluid hoeft te worden getoetst.

Omdat dit plan voorziet in nieuwbouw van een woning aan de 80 km/uur weg Hegsestraat, moet gekeken worden naar het effect van wegverkeerslawaai. Op basis van de Nota Geluidbeleid van de gemeente ligt de locatie in het gebied Buitengebied - glastuinbouw. Het is voor dit gebied de ambitie om geluidklasse 'rustig' (38 tot 43 dB voor verkeerslawaai) te halen. De geluidklasse 'redelijk rustig' (43 tot 48 dB voor verkeerslawaai) is de bovengrens.

Voor het initiatief is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 2. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting maximaal 51 dB zal bedragen. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden, maar de hoogst toelaatbare waarde van 53 dB wordt niet overschreden. De geluidbelasting valt daarmee in de geluidklasse 'onrustig' en boven de bovengrens van de Nota geluidbeleid. Voor de woning zijn daarom hogere waarden aangevraagd, waarbij is onderbouwd dat voor deze ontwikkeling wordt voldaan aan de criteria van de Nota hogere grenswaarden.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Algemeen

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.


Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

De agrarische bedrijfswoning aan de Rijnstraat 66 die in een burgerwoning wordt omgezet is een bestaande woning en hoeft dus in principe niet meer te worden getoetst. Ten noorden van het plangebied is een boomgaard aanwezig. In het kader hiervan dient rekening te worden gehouden met een spuitzone. Standaard wordt hiervoor een zone van 50 meter aangehouden. De afstand tussen de boomgaard en het plangebied bedraagt circa 40 meter. Omdat het plangebied van de boomgaard wordt afgeschermd door aanwezige bebouwing danwel een groene windhaag en de teler reeds rekening moet houden andere omliggende woningen, kan worden volstaan met de huidige afstand. Verder zijn in de directe omgeving geen bedrijven aanwezig.

De nieuwe woning aan de Hegsestraat is een nieuw milieugevoelig object. Op circa 60 meter ten zuiden van dit deelgebied is een manege en een kinderdagverblijf gevestigd aan de Smidstraat 34. Voor een manege gelden grotere richtafstanden dan voor een kinderdagverblijf. Voor maneges wordt voor het aspect geur de grootste richtafstand gegeven. Voor het aspect geur moet op basis van de Wet geurhinder en veehouderij voor paardenhouderijen een vaste afstand van 50 meter aangehouden worden. De nieuwe woning zal circa 60 meter afstand komen te liggen van de manege, die ook geen uitbreidingsmogelijkheden meer in de richting van het plangebied heeft. Aan de afstand van 50 meter voor geur wordt voldaan. De volgende grootste richtafstand wordt gegeven voor het aspect geluid, namelijk 30 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Aan de Hegsestraat 30 is een paardenhouderij gevestigd. Hiervoor geldt ook een vaste afstand van 50 meter op basis van de Wvg. De nieuwe woning wordt op circa 25 meter van de perceelsgrens van het bedrijf gerealiseerd. Tussen de stal en het plangebied is echter nog een woning, behorende bij de Hegsestraat 30, aanwezig. De afstand tussen de stal en het plangebied bedraagt circa 100 meter. Er zal daarmee sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat in de woning en er worden geen bedrijven in hun bedrijfsuitvoering belemmerd.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar in ten aanzien van het aspect van 'Milieuzonering'.

4.1.5 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico’s in het langebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico’s dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.

 

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

 

Groepsrisico

Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

 

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.

 

Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met advies vragen aan) de veiligheidsregio.

Planspecifiek

Het plan betreft het beëindigen van het glastuinbouwbedrijf aan de Rijnstraat 66 in Doornenburg en de bestaande agrarische bedrijfswoning om te zetten in een burgerwoning. Tevens wordt met het plan een nieuwe woning aan de Hegsestraat ongenummerd in Gendt gerealiseerd. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom de planlocaties, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In navolgende afbeeldingen zijn uitsnedes opgenomen van de provinciale risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.188-VG01_0010.png"

Uitsnede provinciale risicokaart locatie Rijnstraat 66 Doornenburg, geraadpleegd op 17 januari 2018 (zwarte cirkel = ligging plangebied)

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.188-VG01_0011.png"

Uitsnede provinciale risicokaart locatie Hegsestraat ongenummerd Gendt, geraadpleegd op 17 januari 2018 (zwarte cirkel = ligging plangebied)

De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende inzichten op:

 

Locatie Rijnstraat 66 Doornenburg

Rondom de planlocatie zijn geen inrichtingen aanwezig met een extern veiligheidsrisico. Wel liggen op ongeveer 1.550 meter ten noorden van het plan de Betuweroute en de toekomstige snelweg A15. Ten noord-westen van het plan liggen drie hogedruk aardgastransportleidingen. Op basis van de Regeling basisnet, het Tracébesluit ViA15 en de risicokaart is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze risicobronnen niet over het plangebied ligt.

 

Ten aanzien van het groepsrisico ligt de planlocatie in het invloedgebied van de toekomstige snelweg A15, de Betuweroute en drie hogedruk aardgastransportleidingen. Wat betreft het groepsrisico vinden er geen wijzigingen plaats. Het gaat alleen om het herbestemmen van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Het aantal aanwezige personen neemt niet toe met deze ontwikkeling.

 

Locatie Hegsestraat Gendt

Rondom de planlocatie zijn geen buisleidingen en inrichtingen aanwezig met een extern veiligheidsrisico. Wel liggen op ongeveer 2.250 meter ten noorden van het plan de Betuweroute en de toekomstige snelweg A15. Op basis van de Regeling basisnet en het Tracébesluit ViA15 is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze risicobronnen niet over het

plangebied ligt.

 

Ten aanzien van het groepsrisico ligt de planlocatie binnen het invloedsgebied van de Betuweroute en de toekomstige snelweg A15. Ontwikkelingen hierbinnen hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Omdat de afstand tussen de planlocatie en de twee risicobronnen groter dan 200 meter is, heeft de wetgever aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden, maar enkel de aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid.

 

Verantwoording groepsrisico

De deellocatie Hegsestraat ongenummerd ligt in het invloedsgebied groepsrisico van twee risicobronnen. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de toekomstige snelweg A15. Omdat het plan op meer dan 200 meter van deze transportroutes ligt, hoeft enkel ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Hierop heeft de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM) op 7 maart 2018 (kenmerk: 180307-0117) het volgende geadviseerd: De VGGM ziet geen aanleiding om aanvullend te adviseren over de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Onderstaand een beschouwing van deze aspecten.

 

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Zelfredzaamheid

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS palen) en NL-Alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende.

 

Conclusie

De planlocaties liggen buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, buisleiding en transportroute met een extern veiligheidsrisico. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobronnen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

 

Ten aanzien van het groepsrisico ligt de planlocatie Rijnstraat 66 in het invloedgebied van de toekomstige snelweg A15, de Betuweroute en drie hogedruk aardgastransportleidingen. Wat betreft het groepsrisico vinden er echter geen wijzigingen plaats omdat het aantal aanwezige personen niet toeneemt met de ontwikkeling.

 

Ten aanzien van het groepsrisico ligt de planlocatie Hegsestraat ongenummerd in het invloedsgebied van de Betuweroute en de toekomstige snelweg A15. Op basis van de voorgaande beperkte verantwoording groepsrisico kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico en op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Het plan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Algemeen

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid waterschap Rivierenland
Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 Werken aan een veilig en schoon Rivierenland bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels. Plannen waarbij de toename van de verharding minder is dan 500 m² in het stedelijk gebied en 1.500 m² in het buitengebied zijn vrijgesteld van compenserende berging van hemelwater.

Waterplan gemeente Lingewaard

Lingewaard heeft door zijn ligging langs de Waal en het Pannerdens kanaal van oudsher een sterke band met water. Om te komen tot een duurzaam waterbeheer en betere afstemming tussen het waterbeheer en ruimtelijke ontwikkelingen, heeft de gemeente Lingewaard samen met Waterschap Rivierenland in 2008 een waterplan opgesteld. De nadruk van dit waterplan ligt op het aanpakken van knelpunten en het pakken van kansen, met name in de kernen van Lingewaard.

Gemeentelijk Rioleringsplan Lingewaard 2017 - 2021

Het Gemeentelijk Rioleringsplan Lingewaard 2017 - 2021 (GRP) geeft invulling aan de wettelijke gemeentelijke

zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Het GRP beschrijft welke activiteiten en hoeveel geld en personeel nodig zijn om deze zorgplichten uit te voeren.

Ambitie is om meer ruimte op te nemen om het functioneren van de riolen en voorzieningen robuuster, duurzamer en toekomstbestendig te maken en daarmee te anticiperen op de klimaatveranderingen. Het duurzamer en gezonder maken van de leefomgeving staat centraal. In de planperiode betreft het met name extra onderzoeksactiviteiten, op basis hiervan kan in volgende planperiodes daadwerkelijk uitvoering worden gegeven.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.

Planspecifiek

Voor het initiatief is een wateradvies afgegeven (d.d. 5 mei 2017) voor het deelgebied aan de Hegsestraat, welke als bijlage 3 is opgenomen. Dit wateradvies is in deze paragraaf verwerkt. In of rondom het deelgebied aan de Hegsestraat ligt geen oppervlaktewater. Ook in het deelgebied aan de Rijnstraat 66 ligt geen oppervlaktewater. Aangezien er aan de Hegsestraat sprake is van een toename van verharding van minder dan 1.500 m², is de ontwikkeling vrijgesteld van compenserende berging van hemelwater. Aan de Rijnstraat wordt circa 2.828 m² aan glasopstanden gesloopt, waarmee sprake is van een afname van het verhard oppervlak. Het vuilwater van de nieuwe woning aan de Hegsestraat dient te worden afgevoerd naar het gemeentelijke gemengde rioolstelsel in de Hegsestraat (op kosten initiatiefnemer). Hiervoor dient een vergunning te worden aangevraagd. Hemelwater mag niet op dit stelsel worden aangesloten, maar dient op eigen perceel te worden verwerkt.
Het vloerpeil van de nieuwe woning dient 0,30 meter hoger te worden aangelegd dan de as van de weg, maar tevens ook (minimaal) 1,00 meter boven de GHG (grondwaterbeleid gemeente). Vaak is de GHG eis ondergeschikt, maar in sommige gevallen is deze eis wel bepalend en dient het vloerpeil dus 1,00 meter boven de GHG te worden aangebracht. Het is aan de initiatiefnemer om in detail de GHG uit te zoeken (onderzoek grondwater).

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect water.

4.3 Verkeer

Algemeen

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Planspecifiek

De nieuwe woning aan de Hegsestraat wordt op de Hegsestraat ontsloten met een nieuwe inrit. Deze straat kan de beperkte toename van verkeer goed aan. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Aan de Rijnstraat 66 blijft de bestaande ontsluiting intact. De hoeveelheid verkeer van en naar dit deelgebied neemt af, doordat het agrarisch bedrijf wordt beëindigd. Ook hier vindt het parkeren plaats op eigen terrein.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect verkeer.

4.4 Ecologie

Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.

Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor het initiatief is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze is opgenomen als bijlage 4. De resultaten daarvan zijn in deze paragraaf verwerkt.

Gebiedsbescherming

In het onderzoek wordt geconcludeerd dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van een beschermd natuurgebied. De locatie Rijnstraat ligt op circa 170 meter van het Natura 2000-gebied Gelderse Poort. De locatie Hegsestraat ligt op circa 1,1 kilometer van hetzelfde Natura-2000 gebied. Gezien de aard en beperkte omvang van de ontwikkeling is er echter geen sprake van belemmeringen ten opzichte van Natura-2000 gebieden.

Soortenbescherming

De ontwikkeling leidt niet tot aantasting van beschermde soorten. Tijdens de uitvoering dient wel rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen, rugstreeppad en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden genomen. De te treffen maatregelen zijn te raadplegen in het onderzoeksrapport.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van ecologie.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

Algemeen

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In en rondom het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig.

Archeologie

Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied Lingewaard' geldt er voor het deelgebied aan de Hegsestraat grotendeels een hoge archeologische verwachting. Voor een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij een bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm beneden maaiveld. Aangezien bij het realiseren van een woning en eventueel bijgebouwen een oppervlakte van meer dan 100 m² wordt geroerd, is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het archeologisch onderzoek is opgenomen in bijlage 5. In het onderzoek is geconcludeerd dat het niet waarschijnlijk is dat er archeologische resten verstoord zullen worden door de voorgenomen ingrepen in het plangebied. Er is daarom een lage verwachting op het aantreffen van een intacte archeologische vindplaats vastgesteld. Geadviseerd wordt om het plangebied vrij te geven. De dubbelbestemming wordt voor dit deelgebied verwijderd.

In het deelgebied aan de Rijnstraat 66 wordt niet gebouwd. Hier is archeologisch onderzoek dus niet noodzakelijk. De dubbelbestemming blijft voor dit deelgebied behouden.

Conclusie

Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan uitvoerbaar is ten aanzien van de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Explosieven

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben binnen de gemeente Lingewaard diverse gevechtshandelingen plaatsgevonden waardoor hoeveelheden Conventionele Explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Door de geplande werkzaamheden kunnen deze mogelijk ter plaatse aanwezige explosieven een reëel gevaar opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet dus worden nagegaan of explosieven aanwezig zijn.

Planspecifiek

Gelet op de ligging van het plangebied en de militaire activiteiten die in WO II in deze omgeving hebben plaatsgevonden zal er voordat met de werkzaamheden gestart wordt een bureauonderzoek naar explosieven worden uitgevoerd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichte van bodemingrepen, zal een bureauonderzoek worden overlegd. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten van dit plan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten zijn verzekerd middels een grondexploitatieovereenkomst.

Tevens is een planschadeovereenkomst getekend, die ervoor zorgt dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer is. In de uitgevoerde planschaderisicoanalyse wordt geconcludeerd dat er geen risico is op planschade die voor uitkering in aanmerking komt. Het plan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Agrarisch met waarden – Dijkzone', waarbij de functie voor agrarisch grondgebruik wordt neergelegd. Deze bestemming blijft behouden voor het oostelijke deel van het deelgebied aan de Rijnstraat 66, waar het bouwvlak van wordt verwijderd.
  • 'Wonen' waarbij één woning per bouwvlak is toegestaan. Door middel van het opnemen van een bouwvlak is de situering van de (nieuwe) woningen en de bijgebouwen bepaald. In een voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat de nieuwe woning aan de Hegsestraat pas mag worden gebouwd nadat de agrarische bedrijfsbebouwing aan de Rijnstraat 66 is gesloopt. Met een aanduiding is aangegeven dat er 150 m² aan bijgebouwen is toegestaan aan de Rijnstraat 66.
  • De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' is opgenomen ten behoeve van het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

Om de realisatie van de landschappelijke inpassing vorm te geven is de realisatie van de landschappelijke elementen als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag inspraak

Er is voor dit plan geen formele inspraakprocedure met een ter visielegging van het plan doorlopen. Het plan is direct als ontwerp ter inzage gelegd. De omwonenden worden geïnformeerd over het plan.

6.3 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

Het bestemmingsplan is voor vooroverleg toegestuurd aan het Waterschap Rivierenland via de digitale watertoets. Aangezien er sprake is van een lokale, kleinschalige ontwikkeling is vooroverleg met de provincie Gelderland niet nodig.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 23 augustus 2018 tot en met 3 oktober 2018 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.