Plan: | Steenfabriek Huissenswaard |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1705.159-VG01 |
In juli 2012 heeft de minister van Infrastructuur & Milieu een standpunt ingenomen over het tracé voor de doortrekking van de A15 tussen knooppunt Ressen en de A12. Inmiddels heeft het ontwerptracé ter inzage gelegen. Hierbij is definitief gekozen voor een brug over het Pannerdensch Kanaal direct ten noorden van de Betuwelijn. Deze brug wordt deels gerealiseerd over het terrein van steenfabriek Huissenswaard en heeft daardoor gevolgen voor het gebruik van het daar aanwezige kleidepot. De zogenaamde draglines, die de klei uit de depots mengen en afgraven, zijn te hoog om onder de brug te passen.
Om de fabriek op zijn huidige locatie ook in de toekomst optimaal te kunnen laten functioneren, worden de kleidepots verplaatst naar de zuidzijde van het perceel van steenfabriek Huissenswaard. Een deel van het kleidepot komt buiten het huidige fabrieksterrein te liggen, op gronden die niet voor deze doeleinden zijn bestemd. Op grond van het bestemmingsplan 'Buitendijks gebied 2005', dat op 10 november 2005 is vastgesteld, zijn de gronden buiten het huidige fabrieksterrein bestemd als 'Agrarisch met waarden'. Om het kleidepot mogelijk te maken, is een planologische procedure in de vorm van een bestemmingsplanwijziging nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de noodzakelijke wijziging.
Het plangebied bevindt zich aan de Scherpekamp, ten oosten van de kern Angeren. Ten noorden en oosten van het plangebied loopt de Nederrijn. Op navolgende afbeelding is het plangebied globaal weergegeven; de exacte locatie komt tot uitdrukking op de verbeelding.
Globale ligging plangebied
Het voorliggend bestemmingsplan vervangt, nadat het van kracht is geworden, de vigerende regeling voor deze locatie, namelijk het bestemmingsplan 'Buitendijks gebied 2005' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Lingewaard op 10 november 2005. Om op deze locatie de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan met een nieuw planologisch regime te worden opgesteld. Dit voorliggend bestemmingsplan heeft tot doelstelling daarin te voorzien.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, de planregels en een verbeelding. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan waaruit het plan bestaat, hoe en wat met het plan juridisch-planologisch wordt geregeld en geeft de resultaten van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid weer. De toelichting zoals bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in navolging hiervan als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1 is de inleiding. Na de beschrijving van het plan, het plangebied en de onderbouwing staat in hoofdstuk 2 de onderbouwing van het plan beschreven. In de navolgende hoofdstukken wordt getoetst of het initiatief uitvoerbaar is. Onderscheiden worden achtereenvolgens een toets aan het relevante ruimtelijke beleid van diverse overheden, milieu- en omgevingsaspecten, financieel-economische en tot slot de resultaten van de wijze waarop maatschappelijke procedure. In hoofdstuk 7 is een toelichting op de wijze van bestemmen (wat wordt er geregeld en hoe wordt het geregeld).
Steenfabriek Huissenswaard ligt in het zuidelijke deel van de Huissensche Waarden (ook wel Angerensche en Doornenburgse Buitenpolder genoemd). Dit buitendijkse gebied ligt in de gemeente Lingewaard ten oosten van de kern Angeren. Het fabrieksterrein maakt deel uit van het bedrijventerrein Scherpekamp aan de gelijknamige weg. Op dit bedrijventerrein is, naast de steenfabriek, ook een scheepswerf gevestigd. Het terrein kent al een lange geschiedenis als het gaat om het fabriceren van bakstenen en andere grofkeramische producten. De eerste fabriek in het gebied werd namelijk gebouwd in 1825.
Het fabrieksterrein bestaat uit de fabriek zelf, het zogenaamde tasveld ten noorden van de fabriek en twee kleidepots. Deze kleidepots voorzien in een opslagmogelijkheid van 130.000 m³ klei. De klei wordt in lagen van ca. 50 cm dikte in het depot aangebracht, zodanig, dat het kleipakket (verticaal gezien) overal gemiddeld de gelijke gewenste samenstelling heeft. De klei wordt op het depot goed doorgespit/gemengd. De klei wordt uit het depot afgegraven met een dragline en per vrachtauto naar de fabriek vervoerd waar het productieproces plaatsvindt. In navolgende figuren is de huidige indeling van het fabrieksterrein te zien en de dragline. Onder de groenstrook tussen beide kleidepots ligt de tunnel van de Betuwelijn.
Inrichting fabrieksterrein
Dragline op het noordelijke kleidepot
In het gebied zijn sinds 2000 verschillende ontwikkelingen gaande. Vanaf 2001 tot 2007 is als onderdeel van de Betuwespoorlijn op het terrein de tunnel onder het Pan-nerdensch Kanaal aangelegd. Een deel van het fabrieksterrein is daarvoor onteigend wat resulteerde in een herinrichting van het fabrieksterrein.
Zoals eerder beschreven is met besluit over de doortrekking van de A15 definitief gekozen voor een brug over het Pannerdensch Kanaal direct ten noorden van de Betuwelijn. De draglines van steenfabriek Huissenswaard passen niet onder de brug waardoor het kleidepot met de huidige werkwijze niet gebruikt kan worden. Ter compensatie van het oppervlak dat met het noordelijk kleidepot vervalt, is er voor gekozen om het zuidelijk kleidepot te verlengen en een nieuw kleidepot aan de zuidzijde van het terrein aan te leggen ter vervanging van het kleinere depot dat verlengd wordt.
Beoogde situatie met de doortrekking van de A15 en de verlegging van kleidepots (rood)
Landschappelijke inpassing
Steenfabrieken zijn markante objecten in het landschap van de uiterwaarden die van hier van oudsher thuishoren. Vanwege de beperkte aanwezigheid van wegen in de uiterwaarden is er alleen zicht op de steenfabriek vanaf de Rijndijk, op een afstand van meer dan 470 meter. Het visuele aanzicht vanaf de dijk op de steenfabriek wordt gebroken door de reeds aanwezig beplanting. Ter plaatse van de nieuwe kleidepots wordt dit effect doorgezet door de aanplant van meidoorn eventueel in combinatie met sleedoorn. Door de groene begeleiding van de kleidepots is de steenfabriek vanaf de dijk minder hard aanwezig. Het volledig wegplanten van de steenfabriek is ongewenst. Mede vanuit het aspect cultuurhistorie mag de steenfabriek op deze locatie zichtbaar aanwezig zijn in het landschap. Bovendien is hoog opgaande beplanting ongewenst vanwege bladafval dat leidt tot vervuiling van de kleivoorraden. In de toekomst zal overigens de A15 het landschapsbeeld meer bepalen dan de aanwezige steenfabriek.
Beeld van meidoorns als afschermende beplanting
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Buitendijks gebied 2005', dat op 10 november 2005 is vastgesteld. In navolgende figuur is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven. Het fabrieksterrein is bestemd als 'Bedrijfsdoeleinden' met subbestemming 'steenfabriek/fabricage van grofkeramische producten'. Het noordelijk gedeelte van het plangebied is aangeduid ten behoeve van de functie bedrijfswoning en specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf. De gronden buiten het terrein zijn bestemd als 'Agrarische gebied met natuur- en landschapswaarden'.
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan Buitendijks gebied 2005
Kleidepots
Een gedeelte van de nieuwe locatie van de kleidepots valt binnen de bestemming 'Agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden' en is daarmee in strijd met het bestemmingsplan.
Landschappelijke maatregelen
De landschappelijke maatregelen zijn reeds mogelijk binnen de ter plaatse geldende bestemming. Omdat het agrarisch gebruik in de toekomst echter niet meer zal worden uitgeoefend en duidelijkheid te bieden over de functie van de beplanting is er toch voor gekozen om de bestemming te wijzigen en ter plaatse een bestemming 'Groen' op te nemen.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan.
Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
Het Rijk prioriteert de investeringen uit het Infrastructuurfonds (2021-2028) voor het versterken van de bereikbaarheidskwaliteit in stedelijke regio's rond mainports, brainport en greenports en hun achterlandverbindingen.
De investeringen moeten 'slim' gedaan worden: over de modaliteiten heen en niet alleen op basis van verkeerskundige principes, maar ook kijkend naar de gebruiker en het ruimtelijk-economisch functioneren van de regio's en Nederland als geheel.
Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
De Nederlandse infrastructuur van wegen, spoorwegen en vaarwegen wordt, internationaal vergeleken, zeer zwaar belast. De afhankelijkheid van het functioneren van deze infrastructuur is groot. Goed beheer en onderhoud van de bestaande rijksinfrastructuur is daarmee een basisvoorwaarde voor een robuust mobiliteitssysteem en een florerende Nederlandse economie.
Beoordeling plan en conclusie
Het doortrekken van de A15 en daardoor het verplaatsen van de kleidepots is in lijn met de structuurvisie. Met de doortrekking van de A15 wordt invulling gegeven aan het hoofddoel 'Verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid'.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het SVIR. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Beoordeling plan en conclusie
In het Barro zijn regels opgenomen die van belang zijn voor het onderhavige plangebied. Het plan is gelegen in het gebied dat is aangeduid als 'rivierbed' en 'stroomvoerend deel van het rivierbed'. Een bestemmingsplan wijst ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan alleen nieuwe bestemmingen in een rivierbed aan in het geval er sprake is van:
Daarnaast dient in het bestemmingsplan worden vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd.
Uitsnede kaart Grote rivieren, Besluit algemene regelen ruimtelijke ordening
In artikel 2.4.4. van het Barro (stroomvoerend deel rivierbed) is opgenomen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het stroomvoerend deel van het rivierbed een wijziging mogelijk kan maken, voor zover daarbij één of meer van de volgende activiteiten worden mogelijk gemaakt:
Uitsnede kaart Nieuwe reserveringsgebieden, Besluit algemene regelen ruimtelijke ordening
Daarnaast zijn voor onderhavig plan de regels met betrekking tot de hoofdwegen en landelijke spoorwegen van belang. Langs sommige hoofdwegen of delen daarvan zijn in Nederland reserveringsgebieden aangewezen ten behoeve van mogelijke toekomstige verbredingen. Tevens regelt het Barro reserveringsgebieden voor nieuw aan te leggen hoofdwegen of hoofdspoorwegen. Het gedeelte voor de doortrekking van de A15 is aangewezen als reserveringsgebied.
Beoordeling plan en conclusie
Onderhavig plan sluit aan bij de regelgeving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
De Omgevingsvisie Gelderland (juli 2015) is een visie die zich formeel richt op de komende tien jaar, maar kijkt ook naar de langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
Dit doel betekent vooral:
In het kader van het thema natuur komen de nieuwe kleidepots voor een deel te liggen in de rand van een gebied dat is aangewezen als ganzenfoerageergebied. De Ganzenfoerageergebieden zijn een bijzonder onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. De provincie streeft daarom naar het behoud van de openheid en de rust in deze gebieden. In het kader van de toetsing aan het aspect Flora en fauna is in september 2015 een natuurtoets uitgevoerd door Bureau Waardenburg. De conclusies en aanbevelingen uit deze natuurtoets zijn beschreven in paragraaf 4.2.2.
Uitsnede themakaart 'Natuur', Omgevingsvisie Gelderland (juli 2015)
In het kader van het thema landschap ligt het plangebied in een gebied dat is aangewezen als 'Romeinse Limes' en 'Nationale landschappen'. De Limes is de benaming voor de overblijfselen van de vroegere grens van het Romeinse Rijk. Deze grens loopt van oost naar west door het land en ligt voor een significant deel binnen Gelderland. Het geheel van forten, wachtposten, marskampen, andere militaire installaties, wegen en rivierinfrastructuur vormt het grootste archeologische object binnen de landsgrenzen. Onderhavige planontwikkeling doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes
Uitsnede themakaart 'Landschap', Omgevingsvisie Gelderland (juli 2015)
Het Rijk heeft twintig karakteristieke gebieden in Nederland aangewezen als Nationaal Landschap, waarvan er zeven liggen in Gelderland. Deze Nationale Landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en hebben daarom speciale aandacht. Deze cultuurhistorische landschappen zijn het resultaat van het harmonisch samengaan van natuurlijke processen en menselijk handelen. Kenmerkend zijn de samenhang tussen natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing. De ontstaansgeschiedenis van het landschap is hier nog leesbaar. Het plangebied ligt in Nationaal Landschap de Gelderse Poort, die beschreven is in de deelgebieden:
Binnen het deelgebied Ooijpolder en Rijnstrangen, waar onderhavig plangebied onderdeel van uitmaakt, behoren de eigenlijke steenfabrieksterreinen als karakteristieke terreinen in de uiterwaard. Onderhavig plan doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het nationale landschap.
Beoordeling plan en conclusie
Het plan doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten en –waarden van het gebied en is daarmee niet in strijd met de omgevingsvisie.
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Uitsnede themakaart 'Natuur', Omgevingsverordening Gelderland (juli 2015)
In het kader van het thema natuur komen de nieuwe kleidepots voor een deel te liggen in de Groene ontwikkelingszone (GO). In de Groene ontwikkelingszone heeft de provincie de volgende doelstellingen:
Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Bij een uitbreiding voor de functies gaat het om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde.
Kleinschalige uitbreiding
Het provinciaal beleid ziet een uitbreiding van een bestaande functie tot 30% als een kleinschalige uitbreiding die in een bestemmingsplan kan worden toegestaan. Hierbij moet wel worden aangetoond dat de betreffende activiteit landschappelijk wordt ingepast en de kernkwaliteiten per saldo worden versterkt. In het algemeen zal een goede landschappelijke inpassing op de plek van de ingreep volstaan.
Beoordeling plan en conclusie
De verplaatsing van een deel van de kleidepots in de Groene ontwikkelingszone kan worden beschouwd als kleinschalige uitbreiding (uitbreiding van circa 23% van het terrein) welke wordt voorzien van een streekeigen landschappelijke in passing en is daarmee passend binnen de verordening.
In de structuurvisie Lingewaard 2012-2022 zijn de ingrediënten opgenomen hoe Lingewaard zich op ruimtelijk vlak in de toekomst wil ontwikkelen. Die toekomst wordt mede bepaald door hoe er met de ruimte wordt omgegaan; welke bestaande kwaliteiten worden versterkt en welke nieuwe functies wil de gemeente op vrijkomende terreinen?
Uitgangspunt is het landschap met haar historische kwaliteiten waarin gewoond, gewerkt en gerecreëerd wordt. Dit aangevuld met de ambities die de gemeente heeft. Die ambities worden niet alleen bepaald door de gemeente maar vooral door inwoners en de volksvertegenwoordiging.
Om ervoor te zorgen dat veranderingen in het landschap op een gestructureerde manier gebeurt, fungeert een structuurvisie als leidraad zoals bedoeld in de wet ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat er een beeld wordt geschetst hoe de gemeente haar omgeving wil ontwikkelen. Een structuurvisie is richtinggevend en moet houdbaar zijn voor een reeks van jaren. Volgens de wet kan aan een structuurvisie een tijdsbestek van 10 jaar worden verbonden. In de structuurvisie van de gemeente Lingewaard wordt een planhorizon tot 2022 aangehouden met een doorkijk naar de jaren daarna.
Uitsnede visiekaart Structuurvisie Gemeente Lingewaard 2012-2022
Beoordeling plan en conclusie
Onderhavig plangebied en haar omgeving maken deel uit voor een integrale herinrichting van de uiterwaard. Hierbij wordt ook gewerkt aan de toegankelijkheid en aan een aantal recreatieve voorzieningen. Onderhavig plan doet geen afbreuk aan de Structuurvisie.
Het landschapsontwikkelingsplan (kortweg LOP) is de opvolger van de oude Landschapsbeleidsplannen. In het LOP wordt het landschapsbeleid voor het buitengebied van de gemeente voor de komende jaren vastgelegd en worden in het plan concrete en uitvoerbare projecten benoemd. Het LOP biedt ook de basis om in te spelen op het proces van maatschappelijke veranderingen, zoals de ontwikkelingen in de landbouw, veranderingen in het omgaan met het milieu en het gewijzigde beleid en de regelgeving door de provinciale- en rijksoverheid. Verder zal het LOP dienen als toetsingskader voor het toekennen van subsidies in het kader van landschapsverbetering en plattelandsvernieuwing.
Uitsnede visiekaart Landschapsontwikkelingsplan
Beoordeling en conclusie
Op basis van de visiekaart valt het plangebied onder de hoofdeenheid 'Versterking robuust natuurlandschap uiterwaarden' met als nadere aanduiding 'Ontwikkeling samenhangend gebied met hoofdfunctie natuur + verbetering mogelijkheden extensief recreatief gebruik'. Steenfabrieken zijn expliciet vernoemd in het LOP.
Inpassing steen- en betonfabrieken in de uiterwaarden en overige bedrijventerreinen
De steen- en betonfabrieken in de uiterwaarden hebben een grote visuele impact op het uiterwaardenlandschap. In veel gevallen detoneren de grote en moderne complexen met het karakter van deze gebieden. Er zijn geen of slechts zeer beperkte maatregelen genomen om te komen tot een goede inpassing in het gebied. In relatie tot de meer op natuur en recreatie gerichte ontwikkeling van de uiterwaarden is het wenselijk te komen tot een betere inpassing van deze complexen.
Uitgangspunten hierbij zijn:
Maatregelen hierbij zijn:
Beoordeling plan en conclusie
Het plan sluit aan bij het uitgangspunt van minimalisering visuele verstoring door steenfabrieken. De steenfabriek zal niet volledig worden wegplant omdat het een vanouds passende functie is in de uiterwaarden die waarneembaar mag zijn. Wel wordt het zicht op het terrein gebroken door aanvullend op de aanwezige opgaande beplanting een strook van meidoorn eventueel afgewisseld met sleedoorn aan te planten.
In het kader van het bestemmingsplan moet worden aangetoond dat de herinrichting van het fabrieksterrein geen negatieve gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat op gevoelige functies in de omgeving.
Beoordeling plan en conclusie
In de directe omgeving van het fabrieksterrein bevindt zich aan de Scherpekamp 17 een bedrijfswoning. Door de herinrichting van het fabrieksterrein komen de kleidepots op een grotere afstand van de bedrijfswoning te liggen. Ook de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de depots vinden daardoor op een grotere afstand van de bedrijfswoning plaats dan nu het geval is. De situatie zal voor de bedrijfswoning dan ook gelijk blijven of zelfs verbeteren. Naast de bedrijfswoningen bevinden zich in een straal van 450 meter rondom het fabrieksterrein geen andere gevoelige functies. Op grond van de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' bedraagt de grootste richtafstand voor “Baksteen en baksteenelementenfabrieken” (SBI-2008: 233A) 200 meter. Aan de aanbevolen richtafstand wordt dus ruimschoots voldaan. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de planvorming.
Wettelijk kader
Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal dodelijke slachtoffers beperkt blijft. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) zien toe op transportroutes met gevaarlijke stoffen en op transport via buis- en/of gasleidingen. Voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water is het Basisnet gereed en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) gepubliceerd.
In het wettelijk kader en externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in twee soorten risico's, namelijk plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). PR en het GR dienen elk een andere doelstelling. Het PR heeft te maken met de veiligheid van de risicobron (technisch systeem) en is bedoeld voor de burger / gebruiker als individu. Het GR zegt iets over de inrichting van de ruimte rond de risicobron en is bedoeld voor de bestuurder.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woon-, werk- of verblijfsomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die een jaar lang permanent op een plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een ongeluk. Deze basisnorm bepaalt dat het risico om te overlijden aan een ongeluk met een gevaarlijke stof voor omwonenden niet hoger mag zijn dan één op de miljoen (10-6).
Groepsrisico
Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het risico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Dit risico is daardoor een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Voor het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde. Dit is geen norm, maar een ijkpunt. De oriëntatiewaarde wordt uitgedrukt in een risicocurve. De oriëntatiewaarde houdt in dat het bevoegd gezag in situaties daarboven gemotiveerd kan afwijken. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om een belangenafweging te maken. Dit is de verantwoording van het groepsrisico. Daarbij spelen onder de zelfredzaamheid, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.
Beoordeling plan en conclusie
Omdat de steenfabriek geen kwetsbaar object is, vormt ook dit aspect geen belemmering. Een onderzoek naar het aspect externe veiligheid is dan ook niet nodig.
Inleiding
In het bestemmingsplan moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Daarom is door NIPA milieutechniek bv een verkennend waterbodemonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de herinrichting van de Huissensche Waarden (zie bijlage 1). In dit bodemonderzoek is het plangebied opgedeeld in deelgebied 1 en deelgebied 2). Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies weergegeven.
Bodem deelgebied 1
In deelgebied 1 zijn totaal 39 boringen verricht en zijn 25 analyses uitgevoerd. Ter plaatse zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen aangetroffen. Voor onderhavig plangebied zijn boring 053 en 054 bepalend. De resultaten van deze monsters zijn samengevat in navolgende tabel.
Toetsingsresultaten deelgebied 1 | |||||
Monster | Boringen | Grondslag | Traject | Klasse | Bepalende parameters |
3505294 | 53,54 | Klei | 0,0-0,5 | Klasse A | cadmium, kwik, nikkel, zink, PCB,PCB-28,-52, -101,-153 |
Uitsnede boorpuntenkaart
Bodem deelgebied 2
In deelgebied 2 zijn in totaal 35 boringen verricht tot 0,5 meter –mv. Van de toplaag zijn in totaal 27 mengmonsters samengesteld. Voor onderhavig plangebied zijn boring 201361, 201362, 201363, 75, 76, 77 bepalend. Tijdens de uitvoering van het veldwerk zijn in de bodem geen asbestverdachte materialen aangetroffen. De resultaten van de indicatieve monsters zijn samengevat in onderstaande tabel.
Toetsingsresultaten deelgebied 2 | ||||||
Monster | Boringen | Depot | Grondslag | Traject | Klasse | Bepalende parameters |
3505303 | 75,76 | D4 | Klei | 0,0-0,5 | AW2000 | |
3505305 | 77 | D5 | Klei | 0,0-0,5 | AW2000 | |
2013MM48 | 201361A | D4 | Klei | 0,0-0,5 | Klasse A | cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, nikkel, zink |
2013MM49 | 201362A, 201363A |
D4/D5 | Klei | 0,0-0,5 | AW2000 | cadmium, kwik, nikkel, zink |
Uitsnede boorpuntenkaart gronddepots en grondwallen
Grond van een klasse AW2000 wordt gezien als schone grond welke toepasbaar is als ondergrond voor het beoogde kleidepot. Grond van een klasse A wordt gezien als licht verontreinigde grond die toepasbaar is als ondergrond voor woon- en industriefuncties.
Beoordeling plan en conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.
Wettelijk kader
Het aspect luchtkwaliteit is verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 (hierna: “Wlk”) en is een implementatie van diverse Europese richtlijnen betreffende luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
De jaargemiddelde grenswaarden voor NO2 en PM10 is 40 µg/m3; voor PM2,5 is dat 25 µg/m3. Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende vier voorwaarden voldoet:
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden omdat deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Door SAB is een notitie opgesteld waarin de uitvoerbaarheid van het initiatief wordt beschouwd voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit. Hiervoor gelden meerdere wettelijke en beleidsmatige kaders. Dit maakt dat de onderzoeksopzet tweeledig is, namelijk:
Onderstaand zijn de conclusies uit de notitie weergegven. De complete notitie is als bijlage 2 bij de toelichting toegevoegd.
Toets NIBM
Onderzocht wordt wat de bijdrage is van het plan aan de luchtkwaliteit. De ministeriële regeling NIBM bevat geen kwantitatieve uitwerking voor voorliggend plan. Dit betekent dat op een andere manier aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit wordt gedaan door de toename van de luchtverontreiniging ten gevolge van de gewijzigde situatie van het plan inzichtelijk te maken. In onderhavige situatie vindt een wijziging plaats van de rijroutes van vrachtwagens van en naar de kleidepots. Verder is ervan uitgegaan dat in de nieuwe situatie de vrachtwagens worden vervangen door een type Euroklasse 6 vrachtwagens. In de huidige situatie is sprake van vrachtwagens Euroklasse 3. Conform opgave van de opdrachtgever rijden er zowel in de huidige situatie alsook in de nieuwe situatie 263 vrachtwagens per week van en naar de depots. Dit komt neer op gemiddeld circa 38 vrachtwagens per dag. Daarvan gaat 2/3 (= circa 25 vrachtwagens) naar het grote depot en 1/3 (circa 13 vrachtwagens) naar het kleine depot
De berekeningen van de luchtkwaliteit zijn uitgevoerd met behulp van de module Stacks+. Hiertoe is gebruikgemaakt van het programma GeoMilieu, versie 3.11. Het gehanteerde rekenprogramma rekent volgens de standaard rekenmethoden SRM I, II en III.
Berekend is de verslechtering van de luchtkwaliteit ten gevolge van het plan. Een plan is in betekenende mate wanneer de toename van de luchtverontreiniging (NO2 of PM10) meer is dan 1,2 µg/m3. Wanneer een plan “niet in betekenende mate”(NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is toetsing van het plan aan de grenswaarden op grond van de Wm niet noodzakelijk.
Conclusie NIBM-toets
Uit de berekening met de NIBM-tool blijkt dat de planbijdrage van de gehele ontwikkeling kleiner is dan de NIBM-grens van 1,2 µg/m3, daardoor zal het plan 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een toetsing aan de grenswaarden is op basis van de Wm niet noodzakelijk, aangezien het plan NIBM is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzichtelijk gemaakt of er sprake is van een dreigende grenswaarde-overschrijding.
Toets grenswaarden
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets zijn de Grootschalige Concentratiekaarten (GCN) en de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geraadpleegd.
Conclusie toets grenswaarden
Uit de toets blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen onder de grenswaarden liggen in de drie zichtjaren (2015, 2020 en 2030). Tevens geven de uitkomsten aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen vanaf 2015 in het plangebied verder afnemen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Beoordeling plan en conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.
Beleid
Waterwet
De doelstelling van de Waterwet is het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste in samenhang met bescherming en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Ter hoogte van steenfabriek Huissenswaard beschermt de Waterwet met name de doorvoer van water in het winterbed van het Pannerdensch Kanaal. Op grond van de Waterwet heeft de steenfabriek een watervergunning (vroeger WBR-vergunning genoemd). Hierin is onder andere bepaald waar terreinophogingen mogen plaatsvinden en waar bebouwing mag worden gerealiseerd. Voor het verkrijgen van een Watervergunning is het noodzakelijk dat voldaan wordt aan de Beleidslijn grote rivieren.
Beleidslijn grote rivieren
De Beleidslijn grote rivieren is erop gericht de veiligheid tegen overstromingen te waarborgen en de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. De beleidslijn heeft als doel de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed van de grote rivieren te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging feitelijk onmogelijk maken. De beleidslijn is het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen in het rivierbed en is aan de orde bij de concrete regulering van afzonderlijke activiteiten via de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving.
Steenfabriek Huissenswaard is gelegen in het rivierbed van de Nederrijn. De Beleidslijn grote rivieren is op dit gebied van toepassing. Voor het verplaatsen van het kleidepot is een water vergunning is nodig.
In augustus 2015 is door Uflow een onderzoek gedaan naar de rivierkundige effecten van het verplaatsen van de depots (zie bijlage 3). De vraag die daarbij centraal stond is welke invloed een verlegging van depots heeft op de mogelijkheden voor verruiming door middel van het verlagen van de kade bij Scherpekamp. Daaruit blijkt dat het verleggen van de depots bij de Scherpekamp een opstuwend effect heeft als de kade bij de Scherpekamp wordt verlaagd naar NAP 14,20 m.
Achter deze kade is de opstuwing in de uiterwaard door de verlegging van de depots maximaal 2,2 centimeter en aan de bandijk maximaal 3 mm. In de rivieras echter is het effect kleiner dan 1 mm.
De beperkingen of vermindering van de verruiming als de depots worden verlegd kan niet worden gekwalificeerd als te verwaarlozen maar wel als uiterst klein. In het onderzoek is er vooralsnog vanuit gegaan dat de kade maximaal is verlaagd en dat het laagste punt van de kade aan de noordwestelijke zijde ligt. Met deze uitgangspunten heeft de toetsing een conservatief karakter. Als de kade minder ver wordt verlaagd of als het laagste punt meer zuidelijk wordt gelegd zal de invloed van de depots kleiner zijn.
Het voorgaande in overweging nemende wordt geconcludeerd dat de mogelijkheden voor verruiming door middel van het verlagen van de kade bij Scherpekamp niet worden verminderd door het verleggen van de depots.
Hemelwater
Met de realisatie van de kleidepots vindt er geen toename van het verhard oppervlak plaats. Er zijn daarom geen aanvullende maatregelen benodigd zijn met betrekking tot de afvoer van hemelwater.
Beoordeling plan en conclusie
Het aspect “water” vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Bij alle ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dient eerst een onderzoek uitgevoerd te worden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, Ecologische Hoofdstructuur (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en eventuele andere betrokken natuurregelgeving.
Door Bureau Waardenburg is een natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage 4). Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van deze natuurtoets weergegeven.
Conclusie Flora- en faunawet
De conclusies zijn opgesteld op basis van de huidige ter beschikking staande kennis en inschattingen van deskundigen en zijn als volgt:
Aanbevelingen Flora- en faunawet
Om te voorkomen dat broedende vogels worden verstoord of nesten met jongen of eieren worden vernietigd raden wij aan geen werkzaamheden in het broedseizoen uit te voeren. Voor het broedseizoen wordt in het kader van de Flora- en faunawet geen standaard periode gehanteerd. De lengte en de aanvang van het broedseizoen verschilt per soort. Globaal moet rekening gehouden worden met de periode maart tot en met augustus.
Is het niet mogelijk om buiten het broedseizoen te werken, dan moet:
De afstand verschilt per vogelsoort, of;
Conclusies Natuurbeschermingswet 1998
Het plangebied ligt deels in het Natura 2000-gebied Rijntakken. In 2014 is een haalbaarheidsonderzoek naar de herinrichting van het terrein van de steenfabriek uitgevoerd. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de nieuwe locaties voor de kleidepots direct grenzen aan gronden waar zich mogelijk het beschermde habitattype H6510A Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver) bevindt.
Glanshaverhooilanden komen voor op zandige oeverwallen, waar door overstromingen slib is afgezet. Zoals de naam al zegt moeten de graslanden worden gehooid om zich te ontwikkelen en in stand te blijven. Zonder beheer ontstaat uiteindelijk bos (vaak essen-iepenbos).
Om te bepalen of met het verplaatsen van de kleidepots sprake is van aantasting van de glanshaverhooilanden is door Bureau Waardenburg nader onderzoek gedaan naar het voorkomen van vegetaties met glanshaver. Uit het onderzoek is gebleken dat negatieve effecten van de ingrepen op het habitattype Glanshaverhooilanden (H6510A) zijn uitgesloten. Realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen komen niet in gevaar. Uit stikstofberekeningen die in het kader van de natuurtoets zijn uitgevoerd blijkt tevens dat de langere afstand voor het transport van het kleidepot naar de fabriek niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats, vanwege het gebruik van vrachtwagens met een lagere stikstofuitstoot (Euroklasse 6 in plaats van Euroklasse 6) vanaf 2017.
Omdat er geen effecten zijn is mitigatie niet noodzakelijk. Ook is toetsing van effecten in combinatie met andere projecten en plannen niet noodzakelijk.
Beoordeling plan en conclusie:
De uitvoering van het bestemmingsplan is haalbaar voor wat betreft natuur.
Het is in Nederland verplicht om bij ruimtelijke besluitvorming de archeologische Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), verankerd in de Monumentenwet 1988, in werking getreden. Deze wet vloeit voort uit het in 1992 ondertekende Europese Verdrag van Malta. Het uitgangspunt van de Wamz is het, waar nodig, beschermen van archeologische waarden. Er dient rekening gehouden te worden met de aanwezige en/of de te verwachten monumenten/ archeologische waarden. Binnen de bepalingen van deze wet moet de gemeente de verantwoordelijkheid nemen voor het streven naar behoud 'in situ'. Ook moet de gemeente vroegtijdig het behoud van archeologische waarden afwegen tegen andere maatschappelijke belangen. De wet eist archeologisch vooronderzoek om de belangen goed af te kunnen wegen.
Situatie plangebied
Op grond van het bestemmingsplan 'Buitendijks gebied 2005' zijn de gronden buiten het fabrieksterrein voorzien van de bestemming 'Waarde - Archeologie'. Dit betekent dat bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 0,5 meter archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, ook voor het ophogen van gronden geldt deze onderzoeksplicht.
Beoordeling plan en conclusie:
In opdracht van Rijkswaterstaat (Projectburo Via15) heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in december 2015 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in verband met de geplande uitbreiding/verplaatsing van de steenfabriek Huissenswaard in de gemeente Lingewaard. Het complete rapport is als bijlage 5 bij deze toelichting toegevoegd.
Dit onderzoek diende te worden uitgevoerd omdat realisatie van de plannen zou kunnen leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten.
Doel van het bureauonderzoek was het verwerven van informatie over bekende en verwachte archeologische waarden teneinde een gespecificeerde verwachting op te stellen. Doel van het veldonderzoek was het aanvullen en verfijnen van die gespecificeerde archeologische verwachting.
Op basis van de onderzoeksresultaten en de aard en omvang van de voorgenomen bodemingrepen is vervolgens een advies geformuleerd met betrekking tot eventueel archeologisch vervolgonderzoek.
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek gold voor de oeverafzettingen van de Neder-Rijn een middelhoge verwachting voor de periode Romeinse tijd tot en met de Nieuwe tijd. Voor het noordelijke deel van het plangebied, de zone waar loopgraven hebben gelegen, gold een verwachting voor resten uit de Tweede Wereldoorlog. De grond waarin deze loopgraven zijn aangelegd is in latere periode echter afgegraven. Aan het voormalige mijnenveld kan geen archeologische waarde worden toegekend. Waarschijnlijk is het plangebied (ten dele) afgegraven ten behoeve van kleiwinning.
Tijdens het veldonderzoek zijn boringen uitgevoerd om de verwachtingswaarde nader te bepalen. De natuurlijke bodemopbouw bestaat uit oever- op geul- op beddingafzettingen, maar de oeverafzettingen bleken te zijn afgegraven ten behoeve van de baksteenindustrie waarna niet-bruikbare grond is teruggestort. Tevens bleken delen van het plangebied te zijn verstoord tijdens de aanleg van de Betuweroute.
Gezien de onderzoeksresultaten en de voorgenomen ingrepen in het plangebied is geconcludeerd dat bij de uitvoering hiervan geen archeologische resten zullen worden verstoord. Op basis hiervan wordt aanbevolen om geen aanvullend archeologisch vooronderzoek te laten verrichten en het plangebied vrij te geven.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
De uitvoering van het bestemmingsplan is haalbaar wat betreft archeologie.
Algemeen
In de uiterwaarden van de Nederrijn is reeds lange tijd sprake van baksteenindustrie. Op de locatie van steenfabriek Huissens Waard is al sinds het jaar1825 een steenfabriek aanwezig. In de omgeving is volgens de gemeentelijke Cultuurhistorische beleidsadvieskaart (zie navolgende afbeelding) sprake van verschillende historische waarden. Op het terrein van de steenfabriek zelf zijn de waarden niet meer aan de oppervlakte aanwezig. Het feit dat er nog altijd sprake is van een functionerende steenfabriek sluit vanzelfsprekend aan bij de cultuurhistorische waarde van dit gebied. Zichtbare relicten uit het verleden zijn met name de kade met de naastgelegen weg (Scherpekamp). Deze blijven behouden.
Cultuurhistorische beleidsadvieskaart
Beoordeling plan en conclusie:
Cultuurhistorie vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Aangezien het initiatief toeziet op het verplaatsen van het kleidepot, en niet in een uitbreiding vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmering.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Doorgaans is relevant de vraag of er gemeentelijke kosten zijn en hoe deze verhaald worden. Deze vraag omhelst tevens eventuele planschade.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het opstellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan te koppelen.
De begeleiding van de planologische procedure is door middel van het heffen van leges gedekt. Daarnaast wordt het opstellen van het bestemmingsplan en het realiseren van de werken door de initiatiefnemer bekostigd. Voor de gemeente Lingewaard zijn derhalve geen kosten verbonden aan het opstellen en uitvoeren van dit bestemmingsplan. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst afgesloten.
De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is voldoende aangetoond.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Steenfabriek Huissenswaard' heeft voor eenieder met ingang van 9 juni 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen de termijn van terinzagelegging zijn twee zienswijzen binnengekomen, die beiden ontvankelijk zijn verklaard. In de Reactienota, die als bijlage bij het vaststellingsbesluit is toegevoegd, zijn de zienswijzen samengevat en voorzien van een beantwoording. Ook is in de Reactienota ingegaan op enkele ambtshalve wijzigingen die doorgevoerd zijn.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, de planregels en een verbeelding. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen worden opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de planregels aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens).
Planregels
De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de planregels (artikel 2).
In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Het betreft regels voor het toegestane gebruik en bouwregels. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld.
3. Algemene regels.
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel en algemene bouw-, gebruiks-, aanduidings-, afwijkings- en wijzigingsregels.
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk overgangsregels en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
De planregels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in voorgaande paragraaf beschreven is. De systematiek is conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Gebruiksmogelijkheden en bebouwingsmogelijkheden sluiten dus zoveel mogelijk aan bij bestaande gemeentelijke regelingen.
Het bestemmingsplan kent 5 bestemmingen: 2 enkelbestemmingen, 3 dubbelbestemmingen en 1 gebiedsaanduiding. De enkelbestemmingen zijn 'Bedrijf' en 'Groen', de dubbelbestemmingen zijn 'Leiding - Gas', 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' en de algemene gebiedsaanduiding is 'vrijwaringszone - weg'. Deze worden hierna kort toegelicht.
Enkelbestemmingen
Bedrijf
De bestemming 'Bedrijf' bevat de nadere functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - steenfabriek'. In de steenfabriek worden, naast stenen, bovendien grofkeramische producten gefabriceerd. Binnen deze bestemming zijn tevens een klei- en grondstoffendepot, opslag, overslag en uitstalling en kranen en andere hefinstallaties toegestaan, mits deze ten dienste van de steenfabriek zijn. Daarnaast zijn waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Voor bedrijfsgebouwen geldt dat ze uitsluitend binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd. De maximum oppervlakten per aanduiding zijn opgenomen in de tabel, waarbij de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - a' betrekking heeft op de fabriek en 'specifieke bouwaanduiding - b' op het bijbehorende kantoor. De in de tabel opgenomen oppervlakten zijn 10% ruimer dan de bestaande, feitelijke oppervlakte.
Groen
De gronden binnen de bestemming 'Groen' zijn bedoeld voor afschermende beplanting, waterpartijen, watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, duikers en voorzieningen. Gebouwen mogen niet worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter.
Dubbelbestemmingen
Leiding - Gas
Binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' ligt ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas' een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding. De voor deze dubbelbestemming aangewezen gronden zijn tevens bedoeld voor de aanleg, instandhouding en bescherming van die leiding en voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding. Binnen de dubbelbestemming mag alleen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd en niet ten dienste van de tevens geldende enkelbestemming. Gebouwen mogen niet worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter. Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.
Waterstaat - Waterkering
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor de bescherming, de verbetering en het onderhoud en instandhouding van de waterkering. Gebouwen mogen niet worden gebouwd. Bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals wegen, paden, duikers, keerwanden, merktekens, dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen, mogen wel worden gebouwd, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter.
Waterstaat - Waterstaatkundige functie
De gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' zijn tevens bestemd voor waterstaatkundige doeleinden, de berging en afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs, het verbeteren en vergroten van de afvoercapaciteit en waterpartijen, watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Binnen deze bestemming mag alleen ten dienste van de dubbelbestemming worden gebouwd en niet ten dienste van de tevens geldende enkelbestemming. Gebouwen mogen niet worden gebouwd. Daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals wegen, paden, duikers, dijken, kaden, keerwanden, merktekens, in- en doorlaatvoorzieningen als geulen, bruggen, duikers en andere voorzieningen, mogen worden gebouwd tot een bouwhoogte van maximaal 3 meter. De bouwhoogte van lichtmasten, meerpalen, scheepvaarttekens, bakens, kunstobjecten en kunstwerken bedraagt maximaal 15 meter.
Gebiedsaanduiding
vrijwaringszone - weg
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg' zijn bedoeld voor de reservering van een zone zoals omschreven in artikel 2.7.3 lid 1 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en artikel 3.1 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). In afwijking van de daar geldende bestemmingen mag op deze gronden niet worden gebouwd. Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.