Plan: | bestemmingsplan Burchtgraafstraat Gendt |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1705.134-VG01 |
De Woonstichting Gendt heeft het voornemen een gedeelte van haar woningbezit aan de Burchtgraafstraat in Gendt te herstructureren. Deze woningen zijn relatief klein en bieden onvoldoende woonkwaliteit. Er moet teveel aan de woningen gewijzigd worden om dit kostentechnisch te verantwoorden. Daarom heeft de initiatiefnemer het plan opgevat om de woningen te slopen en te vervangen door nieuwbouw in een andere setting.
Omdat het bouwplan strijdig is met het geldende bestemmingsplan, maar past op de locatie en gewenst is wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Burchtgraafstraat in Gendt. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
![]() |
|
Globale ligging plangebied (bron: Openstreetmap.org) |
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 4 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Burchtgraafstraat in Gendt. De buurt is gelegen in de nabijheid van het centrum en ook nabij de Waalbandijk. Op de luchtfoto is het plangebied aangegeven.
Ligging plangebied Burchtgraafstraat
De oorspronkelijke kern van Gendt is gevormd aan de Waaldijk, later heeft het dorp zich verder ontwikkeld langs de Dorpsstraat en Dijkstraat. Vanaf de jaren ’50 zijn achter de dijk en achter de historische bebouwingslinten woonwijken in diverse tijdsperioden gerealiseerd. In de jaren ‘50 is het woongebied rondom de Burchtgraafstraat ontwikkeld als één van de eerste van deze uitbreidingen. De buurt rondom de Burchtgraafstraat is conform het principe van de wijkgedachte opgezet, met bouwblokken die zich voegen in het oude stratenpatroon. Kenmerkend zijn de groene plantsoenen in het plangebied, die de buurt karakter geven.
Bijgaande foto's bieden een impressie van het plangebied.
![]() |
|
Burchtgraafstraat: plantsoen gezien richting het westen | |
![]() |
![]() |
Beeld hoek Burchtgraafstraat - Dorpsstraat | Beeld Burchtgraafstraat richting het oosten |
Naar aanleiding van de bestaande situatie en het gewenste woonprogramma is een stedenbouwkundig schetsontwerp uitgewerkt. Hierbij staat een aantrekkelijk woonmilieu centraal. Er ligt enerzijds de nadruk op kleinschaligheid, rekening houdend met de menselijke maat en anderzijds op de doelstelling om woningen te realiseren voor ouderen (levensloop bestendige appartementen) en woningen in de sociale huursector. Hieronder is het schetsontwerp afgebeeld.
Schetsontwerp stedenbouw Buchtgraafstraat
In het ontwerp is de ligging van de Burchtgraafstraat gehandhaafd en de bebouwing voegt zich in de bestaande dorpsstructuur. De kenmerkende groene ruimtes met de karakteristieke bomen zijn in het nieuwe ontwerp ingepast. Ook het straatje richting de Nieuwstraat blijft gehandhaafd. Het principe van de wijkgedachte blijft leidend voor de opzet van de buurt.
Voor de panden aan de Dorpsstraat 14 en 16 verandert er vooralsnog niets. Wel is de diepe achtertuin van het pand aan de Dorpsstraat 16 bij het plangebied betrokken. Beide panden staan wel op de stedenbouwkundige schets, maar zijn buiten het plangebied van dit bestemmingsplan gehouden.
In het westelijk deel van het plangebied is een appartementengebouw gesitueerd dat deels bestaat uit 2,5 lagen met kap (westelijk deel) en deels uit 2 lagen met kap (oostelijk deel). Het oostelijk gedeelte van dit appartementengebouw is lager zodat dit aansluit op de woningen aan de Essenpasstraat 1/3/5. Het gebouw biedt ruimte aan 16 appartementen (waarvan er 4 in de kaplaag zijn gelegen). Het parkeren van de bewoners vindt aan de achterzijde van de appartementen plaats. Ook is hier een berging voor fietsen aanwezig.
Aan de zuidzijde van de Burchtgraafstraat is een complex van 5 rijwoningen gesitueerd, dat bestaat uit twee lagen met kap. Bewoners parkeren deels op eigen terrein, deels op langsparkeerplaatsen langs de straat.
In het oostelijk deel van het plangebied ligt een appartementencomplex dat is gelegen aan de karakteristieke groene ruimte met de karakteristieke boom. Het complex bestaat uit een massa van 2 lagen met een kap (2 woonlagen). Dit deel sluit qua hoogte aan op de nieuwe rijwoningen. Het stijgpunt van het appartementengebouw, dat plaats biedt aan 14 appartementen, ligt precies op de beëindiging van de zichtlijn vanaf de Dorpsstraat. Nabij het stijgpunt is op de begane grond een ontmoetingsruimte voor bewoners gesitueerd. Parkeren geschiedt aan de achterzijde van het gebouw. Dit heeft tot gevolg dat auto’s grotendeels aan het zicht onttrokken worden zodat de dorpse groene sfeer van de Burchtgraafstraat zo min mogelijk wordt aangetast door het parkeren. Ook is er een fietsenberging op dit achterterrein aanwezig.
Het totale nieuwbouwprogramma in het plangebied is als volgt:
Hieronder zijn de verschillende woningtypes aangegeven (de oppervlaktematen zijn indicatief).
Differentiatie woningbouwprogramma
De panden aan de Dorpsstraat 14 en 16 zijn buiten beschouwing van het programma gelaten.
Architectuur
Om het gewenste dorpse karakter te bewerkstelligen, is de beeldkwaliteit van de bebouwing erg belangrijk. Kenmerkend hiervoor zijn kleinschaligheid, menselijke maat, toegankelijkheid en eenvoudige detaillering. In de nieuwe invulling voor het plangebied moet dit ook tot uitdrukking komen. Zowel de grondgebonden woningen als de appartementengebouwen zijn met de voorzijde gericht op de openbare ruimte. Alle gebouwen zijn ook voorzien van een kap. De gevels zijn van baksteen en de detaillering bestaat uit hout (met accenten in metaal of glas).
Uitwerking in concept bouwplan
In samenwerking met Aannemersbedrijf Kormelink heeft De Witte - Van der Heijden Architecten op basis van het stedenbouwkundig plan een concept bouwplan uitgewerkt. Bijgevoegde afbeeldingen geven een impressie van het bouwplan. Het betreft hier een voorlopige uitwerking, het eindbeeld zal op enkele punten worden aangepast. Ook de inrichting van de openbare ruimte geeft geen definitief beeld van de eindsituatie. Het definitieve ontwerp zal gedurende de bestemmingsplanprocedure verder worden uitgewerkt.
Impressie voorlopig plan (bron: De Witte - Van der Heijden / Kormelink)
Impressie voorlopig plan (bron: De Witte - Van der Heijden architecten / Kormelink)
Bij het uitwerken van het bouwplan is rekening gehouden met de schaduwwerking van de gebouwen. Hiervoor is een zonstudie uitgevoerd, die als bijlage 5 bij deze toelichting is opgenomen.
Openbaar gebied en parkeren
Voorop bij de ontwikkeling van het ontwerp stond het behoud van de ligging van de Burchtgraafstraat en de handhaving van de groene ruimtes centraal in het plangebied. Bij de appartementengebouwen is ervoor gekozen het parkeren zoveel mogelijk achter de gebouwen te laten plaatsvinden. Op deze manier blijft de kwaliteit van de openbare ruimte (vooral de groene ruimtes) gehandhaafd. Er is rekening gehouden met een parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning. Het plan biedt voldoende ruimte om aan deze norm te kunnen voldoen. De parkeerbalans is als volgt:
Voor de groene ruimte geldt dat de markante bomen gehandhaafd blijven, mits ze in gezonde staat verkeren. De groene ruimtes worden aangevuld met kleinschalige beplanting, zodat er een fraai beeld ontstaat voor bewoners en passanten in de Burchtgraafstraat. De bomen langs het straatje richting Nieuwstraat kunnen ook gehandhaafd blijven. Bij de realisatie van het plan zal (een deel van) de openbare ruimte worden geherstructureerd. Een dorpse inrichting is daarbij het uitgangspunt. De benodigde langsparkeerplaatsen zullen op informele wijze gesitueerd worden langs de straat.
Water
Bij nieuwe ontwikkelingen moet het hemelwater zoveel mogelijk worden opgevangen en geborgen in het eigen gebied. Er is echter weinig ruimte aanwezig om hiervoor voorzieningen te treffen, ook omdat de bestaande wegenstructuur gehandhaafd blijft. Daarom zal een bijdrage worden geleverd aan de waterbergingsbank van de gemeente. Dit is in de overeenkomt geregeld.
De woningen zullen worden aangesloten op het gemeentelijk riool. Tijdens de realisatie zal door de gemeente het bestaande riool worden vervangen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De lader bestaat uit drie 'stappen' welke doorlopen moeten worden. Dit zijn:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder bestaand stedelijk gebied is wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Het plangebied ligt wel niet in een van de aangewezen gebieden die van nationaal belang zijn. De begrenzing van deze gebieden (in dit geval de grote rivieren) ligt op de Waalbandijk en dat is buiten het plangebied.
Wel is de ladder voor duurzame verstedelijking van belang. In onderhavige situatie gaat het om het slopen van 18 grondgebonden woningen en het terugbouwen van 5 grondgebonden woningen en 30 appartementen. Er is sprake van een actuele regionale behoefte, die in de Structuurvisie Lingewaard 2012-2022 is onderbouwd (zie paragraaf gemeentelijk beleid). Hierin is ook aangegeven dat er voor de groep senioren (waar onderhavig initiatief speciaal op is gericht) een grote opgave in de (betaalbare) huursector is gelegen. Tevens staat het plan van de Burchtgraafstraat staat op de planningslijst van de gemeente. Deze planningslijst is getoetst aan het zogenaamde 'regionale stoplichtmodel'. Dit instrument regelt de regionale afstemming in de woningbouwprogrammering. Dit is stap één van de ladder van duurzaamheid. De Burchtgraafstraat is een groen project, dat wil zeggen, het past binnen de regionale behoefte. In oktober 2014 is binnen de regio Arnhem bestuurlijk overeenstemming bereikt over de groene projecten in de planningslijsten. Hiermee is trede 1 van de ladder voor duurzame verstedelijking onderbouwd.
Daarnaast is er sprake van en herstructuringslocatie die binnen bestaand stedelijk gebied is gelegen. Hiermee wordt voldaan aan trede 2 van de ladder.
Het initiatief past binnen de eerste 2 tredes van de ladder voor duurzame verstedelijking en past mede daardoor binnen het Rijksbeleid.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 stelden Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vast. De regels in de Omgevingsverordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie die op 9 juli 2014 werd vastgesteld. Op 18 oktober 2014 zijn de Omgevingsvisie en –verordening in werking getreden.
De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Belangrijk in de Omgevingsverordening is de 'Gelderse Ladder voor Duurzame verstedelijking'. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voorziet in een motivering van de behoefte en locatiekeuze volgens de volgende voorkeursvolgorde :
Planspecifiek
In onderhavig initiatief is sprake van een actuele regionale behoefte, die in de Structuurvisie Lingewaard 2012-2022 is onderbouwd (zie paragraaf gemeentelijk beleid). Hierin is ook aangegeven dat er voor de groep senioren (waar onderhavig initiatief speciaal op is gericht) een grote opgave in de (betaalbare) huursector is gelegen. Daarnaast is er sprake van en herstructuringslocatie die binnen bestaand stedelijk gebied is gelegen. Hiermee wordt voldaan aan de eerste 2 stappen van de Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking. Het beleid uit de Omgevingsvisie en ontwerp Omgevingsverordening staat uitvoering van het initiatief niet in de weg.
Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Kom Gendt, onherroepelijk geworden op 1 augustus 2013. Hieronder is een uitsnede van het plangebied aangegeven met de verschillende bestemmingsvlakken.
In het vigerende bestemmingsplan hebben de bestaande woningen aan de Burchtgraafstraat de bestemming "Wonen". De toegestane maximum bouw- en goothoogte van de woningen is 10 respectievelijk 6 meter. De Burchtgraafstraat heeft de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" en de plantsoenen hebben de bestemming "Groen - Waterberging". Tevens geldt er voor een gedeelte van de Burchtgraafstraat de dubbelbestemming "Leiding - Riool", die de onderliggende rioolleiding beschermd.
Het beoogde bouwplan met appartementen en rijwoningen past niet binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan.
Overig beleid
Structuurvisie Lingewaard 2012-2022
In de structuurvisie Lingewaard 2012-2022 zijn de ingrediënten zijn opgenomen hoe Lingewaard zich op ruimtelijk vlak in de toekomst wil ontwikkelen. Die toekomst wordt mede bepaald door hoe er met de ruimte wordt omgegaan; welke bestaande kwaliteiten worden versterkt en welke nieuwe functies willen we op vrijkomende terreinen? Uitgangspunt is het landschap met haar historische kwaliteiten waarin gewoond, gewerkt en gerecreëerd wordt. Dit aangevuld met de ambities die de gemeente heeft.
In 2004 zijn er binnen de Stadsregio afspraken gemaakt over woningbouwcontouren waarbinnen gebouwd mag worden. Dezelfde contouren zijn in de nieuwe verstedelijkingsvisie van de regio (geldend tot 2020) ongewijzigd overgenomen. Uitbreidingen buiten deze contouren zijn onder voorwaarden op enkele plaatsen toegestaan. Op basis van provinciale cijfers wordt gedurende de periode 2010-2020 een toename van ongeveer 1500 huishoudens verwacht. Het stijgen van het aantal huishoudens heeft niet alleen als oorzaak dat er woningen bij worden gebouwd die nieuwe bewoners van buiten de gemeente trekken, ook door huishoudensverkleining neemt het aantal huishoudens toe. Huishoudensverkleining heeft onder andere te maken met het toenemend aantal alleenstaande inwoners. Een grote groep alleenstaanden, die steeds groter wordt is de groep senioren. Voor deze groep ligt er een grote opgave in de (betaalbare) huursector.
Belangrijk voor de kwaliteit van het woonmilieu en dus ook de aandachtspunten voor nieuwe ontwikkelingen zijn:
Planspecifiek
Onderhavig initiatief past in de afspraken die er regionaal gemaakt zijn over de woningbouwopgave. Bovendien sluit het aan bij de grote behoefte aan betaalbare huurwoningen voor senioren. Verder wordt de ontwikkeling ingepast in de bestaande structuur van Gendt en blijft het stratenpatroon en de groenstructuur in tact. Het past hiermee binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Lingewaard 2012-2022.
Lingewaardse Woningbouwopgave 2010-2020
Er is de afgelopen jaren veel gebouwd in Lingewaard. Er is voor een deel al aan de groei van de eigen gemeentelijke woonbehoefte voldaan. De Lingewaardse Woningbouwopgave zet de lijnen uit voor de periode 2010-2020. Er is er nog een flinke bouwcapaciteit voor de periode na 2010. Zijn die woningen nog wel noodzakelijk en voor wie dienen deze woningen gerealiseerd te worden? De economische crisis leert dat bij analyses van de markt en het baseren van planningen bescheidenheid gepast is. Daarnaast is de vraag van belang of aan deze nieuwe bewoners nog wel een aantrekkelijk woonmilieu geboden kan worden gelet op de ruimtelijke druk in het gebied. De notitie De Lingewaardse Woningbouwopgave geeft een eerste aanzet tot een discussie hierover. Het betreft hier dus geen uitgebreide marktvisie, maar het geeft op basis van het aanwezige cijfermateriaal, publicaties en een korte analyse van de Lingewaardse situatie, een denkrichting voor de toekomst aan.
Planspecifiek
Voor Gendt geldt dat de woningbouwcapaciteit voor de komende jaren de vraag overstijgt. Er zijn echter enkele projecten vertraagd. Ook is het aantal gerealiseerde huurwoningen achtergebleven bij de vraag. De wachttijden voor een huurwoning blijven onverminderd lang. Dit pleit voor een belangrijke rol voor huurwoningen in de toekomstige bouwproductie. In de laatste actualisatie van het wbo onderzoek (Atrive april 2009) is een advies gegeven voor de eigen behoefte in Lingewaard van 2010-2020(1560 woningen). Belangrijkste conclusies zijn dat een groot deel van de opgave in de betaalbare huur zit (30%), dit met name voor ouderen. Hiermee sluiten de te realiseren woningtypes aan bij de behoefte zoals die in de Lingewaardse Woningbouwopgave is aangegeven.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Om te onderzoeken of de bodem geschikt is voor de beoogde functie, is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
De zintuiglijk met puin en kolengruis verontreinigde bovengrond is licht verontreinigd met diverse zware metalen en PAK. Ter plaatse van het westelijk deel bleek de bovengrond in eerste instantie matig verontreinigd met PAK, echter na uitsplitsing is gebleken dat er slechts plaatselijk sprake is van lichte verontreinigingen met PAK. De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met lood en zink. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
Door de aanwezigheid in diverse mate van bijmengingen met puin in (met name) de bovengrond dient de locatie als verdacht voor het voorkomen van asbest te worden beschouwd. Daarom is een aanvullend onderzoek naar asbest uitgevoerd. Uit dit aanvullend onderzoek (dat als Bijlage 2 is toegevoegd) blijkt dat in het opgegraven materiaal zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal is aangetroffen. In geen van de gaten is visueel asbestverdacht materiaal aangetroffen. Ook analytisch is in de 2 in het veld samengestelde grondmonsters geen asbest aangetoond. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem/puin. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen.
Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er verder géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de herontwikkeling van de de onderzoekslocatie.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
In onderhavig initiatief is sprake van herstructurering waarbij er een aantal woningen aan het totaal wordt toegevoegd. Dit aantal blijft ruim onder de grens van 1.500 huizen waarmee dit project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ook is geen sprake van een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen. Dit bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van verkeerslawaai. De Burchtgraafstraat is een relatief rustige straat en is onderdeel van een 30 km/u zone. Er is geen sprake van gezoneerde wegen, zodat op basis van de Wgh geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Het bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar op het gebied van geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
Planspecifiek
Er zijn in of in de nabijheid van het plangebied geen agrarische bedrijven aanwezig die geuroverlast opleveren voor het plangebied. Het meest dichtstbijzijnde bedrijf ligt op grote afstand en wordt reeds beperkt door de vele woningen van de kern van Gendt. Hiermee wordt onderhavig bestemmingsplan uitvoerbaar geacht op het gebied van geur.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen te midden van reeds bewoond gebied. Er zijn in of in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven aanwezig die invloed hebben op de woonkwaliteit ter plaatse. Wel zijn er enkele andere functies dan wonen aanwezig. Het betreft de volgende functies:
De genoemde bedrijven/ instellingen vallen onder het Activiteitenbesluit. Dat levert geen belemmeringen op. Het bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar op het gebied van milieuzonering.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart met globale ligging plangebied
Op de uitsnede van de risicokaart is te zien dat er zich in de nabijheid van het plangebied enkele veiligheidsrisicobronnen bevinden. In bijgevoegde tabel is een analyse van de EV-situatie voor de locatie opgenomen. Rondom het plangebied zijn de volgende externe veiligheidsrisicobronnen relevant:
Risicobron | Burchtgraafstraat te Gendt |
Hogedruk aardgasleidingen (Bevb) | N.v.t., geen invloedsgebied over het plangebied |
Inrichtingen (Bevi) | N.v.t., geen invloedsgebied over het plangebied |
Transport gevaarlijke stoffen over de weg (CRNVGS) | N.v.t., geen invloedsgebied over het plangebied |
Transport gevaarlijke stoffen over het water (CRNVGS) | Het plangebied ligt op 970m van de oever van de Waal. De Waal is onderdeel van het Basisnet Water. Het invloedsgebied groepsrisico voor een ongeval met toxische stoffen ligt over het plangebied. |
Transport gevaarlijke stoffen over het spoor (CRNVGS) | N.v.t., geen invloedsgebied over het plangebied |
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, hogedruk aardgasleiding en transportroute.
Het plangebied ligt in het invloedsgebied groepsrisico van de vaarweg de Waal. Door de ontwikkeling van Burchtgraafstraat zal het groepsrisico van de Waal niet wijzigen om de volgende twee redenen:
Conform de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is de gemeente alleen verplicht het groepsrisico te verantwoorden wanneer sprake is van een toename. Er is geen sprake van een toename. Een nadere beschouwing van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor realisatie van het plan. De Omgevingsdienst Regio Arnhem (ODRA) heeft de inhoud van deze paragraaf beoordeeld, aangevuld en ingestemd met de conclusie. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
In onderhavige situatie is sprake van herstructurering van reeds bestaand stedelijk gebied. Waar mogelijk zal het hemelwater op een duurzame manier worden geborgen. Er wordt een nieuwe hemelwaterriolering aangebracht waarop het nieuwe verhard oppervlak kan worden aangesloten. Het ontwerp van de openbare ruimte wordt nog nader uitgewerkt. Bij een toename van verharding die groter is dan 500 m2 (oppervlakte eis vanuit het Waterschap Rivierenland), zal een bijdrage worden geleverd aan de 'waterbergingsbank'. Dit omdat er in het plangebied geen mogelijkheid bestaat tot het toevoegen van waterberging. Dit is in de overeenkomst geregeld.
De woningen zullen worden aangesloten op het gemeentelijk vuilwaterriool. Tijdens de bouw zal de gemeente daarvoor het riool vernieuwen. Door de toename van het aantal woningen zal de druk op het riool toenemen. De capaciteit van de riolering in Gendt is op deze toename berekend.
In het plangebied ligt er onder de Burchtgraafstraat een rioolpersleiding. Rondom de leiding dient een strook te worden vrijgehouden voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de betreffende leidingen. Voor de rioolpersleiding en de beschermingszone is een regeling in het bestemmingsplan opgenomen.
Een deel van het plangebied ligt binnen de zonering van de waterkering. In onderhavige situatie betreft dit de Buitenbeschermingszone van de Waaldijk. Deze zonering is op de verbeelding aangeven als 'vrijwaringszone - dijk 2' en in de regels zijn hieraan enkele voorwaarden gesteld. De Binnenbeschermingszone valt net buiten het plangebied.
Voorliggend plan is voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland en zij kan met de conclusie instemmen. Gezien het bovenstaande kan gesteld worden dat dit bestemmingsplan uitvoerbaar is op het gebied van water.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In dit plan gaat het om het herstructureren van 18 rijwoningen en het nieuw bouwen van 5 rijwoningen en 30 appartementen. Hiermee nemen het aantal woningen en daarmee ook de verkeersbewegingen toe. Op basis van de publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW, geldt er voor de categorie 'huur, etage, midden/goedkoop' een verkeersgeneratie (schil centrum, matig stedelijk) van 3,0 - 3,8 verkeersbewegingen per woning per dag. Voor de categorie 'huurhuis, sociale huur' geldt een verkeersgeneratie (schil centrum, matig stedelijk) van 4,2 - 5,0 per woning per dag.
Door de ontwikkeling van dit plan (30 appartementen en 5 grondgebonden woningen) is de totale verkeersgeneratie in de maximale variant 139 verkeersbewegingen per dag. Echter, er worden 18 woningen gesloopt, waardoor er 90 bewegingen van dit aantal kunnen worden afgetrokken. Per saldo neemt het aantal verkeersbewegingen met 49 toe. Gerekend over de hele dag is dit slechts een geringe toename. Gezien de directe aansluiting van de Burchtgraafstraat op de Dorpsstraat wordt verwacht dat de toename van het aantal verkeersbewegingen geen problemen oplevert.
In 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders parkeernormen vastgesteld. Bepaald is dat voor goedkope woningen wordt aangesloten op de bovengrens van de parkeernormen, gebaseerd op de parkeerkencijfers van het CROW. Het betreft in onderhavige situatie een parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning.
De parkeerbalans is als volgt:
In totaal worden er 53 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarmee voldaan wordt aan de parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning.
Gezien de hiervoor omschreven aspecten levert het plan geen problemen op ten aanzien van de verkeerssituatie.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
De onderzoekslocatie ligt binnen de invloedsfeer van het Natura-2000 gebied De Gelderse Poort. Indien er een effect te verwachten valt dan zal dit een extern effect zijn. Aangezien het gaat om een project met vervangende nieuwbouw wordt niet verwacht dat er externe effecten door toename van stikstofdepositie of optische verstoring door wandelaars (met hond) optreden. Dezelfde redenatie geldt voor de invloed op de kernkwaliteiten van de EHS. Aangezien er nu reeds sprake is van woonbebouwing en in de toekomst deze functie blijft behouden zijn negatieve effecten op voorhand redelijkerwijs uit te sluiten.
Om te onderzoeken of er zich in het plangebied (leefgebieden van) beschermde soorten bevinden, is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat er beschermde soorten kunnen voorkomen en dat er potentiële leefgebieden voor deze soorten aanwezig zijn.
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Daarnaast dient voor aanvang van de sloop en de werkzaamheden met betrekking tot de woningen tijdig duidelijk te zijn of hier nestlocaties van de huismus en gierzwaluw of verblijfplaatsen van een vleermuizensoort aanwezig zijn. Dit geldt eveneens voor steenmarter, ransuil en beschermde muurvegetatie.
De Woonstichting heeft actie ondernomen om dit te monitoren. Tevens neemt de Woonstichting in het nieuwe bouwplan voorzieningen op voor de nesteling van mussen (vogelvides) en voor gierzwaluwen (nestkasten), alsmede speciale gevelstenen voor vleermuizen.
De mogelijk aanwezige nest- en verblijffuncties van de betreffende beschermde soorten vormen geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging. Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Flora- en faunawet wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Op basis van de tijdelijke voorzieningen en de aandacht tijdens de sloop en uitvoering zoals vermeld in het ecologisch onderzoek, zijn er voldoende maatregelen genomen om eventuele aanwezige beschermde soorten te beschermen. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van ecologie.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
Het initiatief omvat het slopen en nieuw bouwen van woningen. De te slopen woningen vertegenwoordigen geen cultuurhistorische waarde. De wegen- en groenstructuur blijven gehandhaafd. Hierdoor wordt de nieuwe bebouwing ingepast in de bestaande omgeving. Er worden hiermee geen cultuurhistorische belangen geschaad.
Qua archeologie bevindt het gebied zich in een omgeving met hoge verwachtingswaarden. Daarom is een archeologisch onderzoek verricht, dat als Bijlage 4 bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, in de vorm van een gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek.
De natuurlijke bodemopbouw is door menselijk toedoen intensief bewerkt. De verstoringsdiepte varieert sterk binnen het plangebied, maar is gemiddeld 90 cm -mv. In de intensief bewerkte bodem is veel bodemvreemd materiaal gevonden van een verschillende ouderdom. Mede op basis van het gevonden materiaal wordt door het onderzoeksbureau aanbevolen om archeologisch vriendelijk te bouwen. Dit is met de initiatiefnemer afgestemd, die voor de nieuwbouw reeds een palenplan heeft aangeleverd. Het onderzoek is voorgelegd aan de regio-archeoloog. Deze heeft bepaald dat er een aanvullend karterend booronderzoek uitgevoerd moet worden. Hiervoor is inmiddels een goedgekeurd Plan van Aanpak opgesteld. Wanneer uit dit booronderzoek blijkt dat er verwachte archeologische waarden aanwezig zijn zullen er alsnog proefsleuven gegraven worden.
Gezien de resultaten en het afgestemde plan van aanpak wordt dit bestemmingsplan uitvoerbaar geacht op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
In onderhavige situatie is er tussen de gemeente en Woonstichting Gendt een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin is ook de herinrichting van de openbare ruimte betrokken. Ook is er een planschadeverhaalovereenkomst gesloten. Met deze gesloten overeenkomsten is het kostenverhaal verzekerd. Het bestemmingsplan is hiermee economisch uitvoerbaar.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het concept van dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de Omgevingsdient Regio Arnhem (ODRA). Naar aanleiding hiervan zijn er opmerkingen en aanvullingen gekomen op dit plan. Alle opmerkingen zijn verwerkt. Tevens is het plan voorgelegd aan de provincie Gelderland. Inhoudelijk heeft zij geen bewaren tegen het plan.
Samen met het waterschap Rivierenland zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming (zie ook paragraaf 4.2).
Het ontwerpbestemmingsplan Burchtgraafstraat Gendt heeft met ingang van 19 maart 2015 tot en met 30 april 2015 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn 3 zienswijzen ingekomen. In bijlage 6 is de Reactienota van zienswijzen opgenomen.
De zienswijzen geven geen aanleiding tot wijzigingen in het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn er geen ambtshalve wijzigingen noodzakelijk. Het ontwerbestemmingsplan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld, samen met de reactienota van zienswijzen.