direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan 'Molenveld - 2020'
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein - Molenveld 2020" legt de bestaande (planologische) situatie vast van een aantal ruimtelijk-functionele ontwikkelingen die in de loop der tijd hebben plaatsgevonden in met name het zuidelijke en oostelijke deel van het huidige bedrijventerrein.

1.2 Ligging plangebied

Wanroij is van oudsher binnen de gemeente Sint Anthonis de kern met de grootste concentratie aan bedrijvigheid. Het bedrijventerrein Molenveld is een bedrijventerrein gesitueerd ten zuidoosten van de kern Wanroij in de gemeente Sint Anthonis.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0001.png"

Afbeelding 1.1: bedrijventerrein Molenveld gesitueerd binnen de gemeente Sint Anthonis (bron: luchtfoto Esri)

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0002.png"

Afbeelding 1.2: bedrijventerrein Molenveld ten zuidoosten van de kern Wanroij (bron: luchtfoto Esri)

 

Het bedrijventerrein Molenveld is bestemd voor hoofdzakelijk bedrijvigheid in de milieucategorie 2 tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan) en heeft een huidige omvang van circa 18 ha (bedrijfsmatige invulling + wegenstructuur), waarvan nog circa 0,72 hectare uitgeefbaar (ten westen van de cul de sac aan de Lampersveldpad).

De 1e fase van het bedrijventerrein Molenveld is reeds jaren in gebruik. De 2e fase betrof met name de uitbreidingsfase naar het zuiden.

Een mogelijke nieuwe fase betreft in de toekomst een uitbreiding in oostelijke richting ter realisering van een duurzaam en toekomstbestendig bedrijventerrein.

In voorliggend bestemmingsplan worden enkele ruimtelijke ontwikkelingen die in de loop der tijd hebben plaatsgevonden op basis van een veegplan of omgevingsvergunningen of anderszins vastgelegd in een actueel planologisch bestemmingplan. Zie verder paragraaf 2.2.

Op afbeelding 1.3 is het plangebied van onderhavig bestemmingsplan globaal weergegeven. Het plangebied wordt begrens:

  • aan de noordzijde door bestaande bedrijvigheid;
  • aan de westzijde de Peelstraat;
  • aan de zuidzijde een landschappelijk inpassingzone, bestaande uit een watergang en een groenzone;
  • aan de oostzijde door de bestaande bedrijvigheid.

Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding. Zie tevens afbeelding 5.1 in paragraaf 5.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0003.png"

Afbeelding 1.3: situering plangebied op luchtfoto (bron: luchtfoto Esri)

1.3 Vigerende planologische regelingen

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0004.png"

Afbeelding 1.4: overzicht vigerende plannen (bron: basisviewer Rho)

Ter plaatse van de planherziening vigeren de volgende bestemmingsplannen:

  • 1. deels het bestemmingsplan 'Molenveld' onherroepelijk vastgesteld op 22 mei 2015;
  • 2. de 'Partiële herziening bestemmingsplan 'Molenveld, Molenveld 9' onherroepelijk vastgesteld op 10-03-2014;
  • 3. het plan 'Molenveld, Veegplan 1' onherroepelijk vastgesteld op 24 mei 2018;
  • 4. het plan 'Molenveld 2e fase' vastgesteld op 13 maart 2002 en op 8 oktober 2002 (deels) goedgekeurd naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 november 2003 (nr. 200206439/1) en op 27 oktober 2004 (nr. 200403722/1) en 'Buitengebied, 1e gedeeltelijke herziening (Wanroij 1977)'. Dit laatste plan is bij besluit van 1 december 1997 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Wanroij, thans de gemeente Sint Anthonis vastgesteld en bij besluit van 20 september 1978 door Gedeputeerde Staten goedgekeurd;
  • 5. deels het basis bestemmingsplan 'Buitengebied Sint Anthonis 2013' vastgesteld op 18-06-2013 (deels in werking) alsmede de daarbij behorende reparaties en nieuwe ontwikkelingen ten aanzien van het moederplan zoals opgenomen in het 'Buitengebied Veegplan 1' vastgesteld op 10 maart 2016 en de 'Partiële herziening Buitengebied' vastgesteld en geheel in werking op 7 juli 2016 en de gerechtelijke uitspraak van 19 juli 2017).

ad 1) bestemmingsplan 'Molenveld' (zie afbeelding 1.5)

Het vigerende bestemmingsplan 'Molenveld' is op 22 mei 2015 (onherroepelijk) vastgesteld. Dit plan betreft de actualisatie van het oorspronkelijke bestemmingsplan voor Molenveld ('Bedrijventerrein Molenveld' - 1e fase) zoals vastgesteld op 30 september 1993 door de toenmalige gemeente Wanroij en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 8 februari 1997, alsmede een gedeelte van de uitbreiding van het bedrijventerrein aan de zuidzijde (Molenveld - 2e fase), te weten het bestemmingsplan 'Molenveld 2e fase' vastgesteld op 13 maart 2002 en op 8 oktober 2002 (deels) goedgekeurd door Gedeputeerde Staten en deels op plandelen vernietigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van state (uitspraak 5 november 20003 nr. 20020649/1) en 27 oktober 2004 nr. 200403722/1 in verband met een stankcirkel).

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0005.png"

Afbeelding 1.5: vigerend bestemmingsplan 'Molenveld' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

ad 2) 'Partiële herziening bestemmingsplan Molenveld , Molenveld 9' (zie afbeelding 1.6 - lichtbruin aangeduide locatie)

Met dit plan werden de planologische rechten van een gevestigd bestaand bedrijf ter plaatse, zijnde een 'puinbrekerij-/opslag' herbevestigd. Ter plaatse zijn bedrijven en/of bedrijfsmatige activiteiten toegestaan van milieucategorie 2 tot en met milieucategorie 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0006.png"

Afbeelding 1.6: vigerend bestemmingsplan 'Partiële herziening bestemmingsplan Molenveld, Molenveld 9' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

ad 3) 'Molenveld, Veegplan 1' onherroepelijk vastgesteld op 24 mei 2018 (zie afbeelding 1.7)

Het plan 'Molenveld veegplan 1' van het bedrijventerrein Molenveld heeft betrekking op een drietal ruimtelijke ontwikkelingen. Het betreft:

  • 1. de vestiging van een metaalbewerkingsbedrijf milieucategorie 2 (in casus een bedrijfspand met werkplaats en kantoorruimte van R.W. Technical Service) aan de Peelstraat 7F, op basis van een projectafwijkingsbesluit ex artikel 2.12, lid 1 sub a onder 3° Wabo op 21 juni 2017;
  • 2. de vestiging van een garagebedrijf in auto's op het perceel Peelstraat 9 met bedrijfswoning op basis van een ruimtelijke onderbouwing opgenomen en verantwoord in het 'plan Molenveld Veegplan 1' (vastgesteld op 24-05-2018);
  • 3. de vestiging van een bedrijf dat zich heeft toegelegd op de opslag, reparatie, stoffeerderij en handel van meubelen inclusief toonzaal aan de Molenstraat, op basis van een ruimtelijke onderbouwing opgenomen en verantwoord in het 'plan Molenveld Veegplan 1' (vastgesteld op 24-05-2018). De verkoop en handel vindt plaats via internetverkoop en het bedrijf brengt de meubels naar de afnemers. Het bedrijf wordt derhalve aangemerkt als een handels- en logistiek bedrijf met in- en verkoop en op- en overslag van meubelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0007.png"

Afbeelding 1.7: vigerend bestemmingsplan 'Molenveld, Veegplan 1' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

ad 4 en 5) ''Molenveld 2e fase 'en ''Buitengebied, 1e gedeeltelijke herziening', 'Buitengebied Sint Anthonis' moederplan met 'Partiële herziening' en 'Veegplan 1' .

Voor een gedeelte van de gronden aan de zuidzijde van het bedrijventerrein Molenveld hebben 'Molenveld 2e fase' en 'Buitengebied, 1e gedeeltelijke herziening' deels nog rechtskracht.

Bij de uitbreiding van het bestemmingsplan Bedrijventerrein 'Molenveld' aan de zuidzijde is bij besluit van 13 maart 2002 het bestemmingsplan "Molenveld 2e fase" vastgesteld, maar deels vernietigd. Dit plan voorzag onder andere in het oprichten van twee mestbewerkingsbedrijven, waaronder Cleanergy en Cobemi. Bij besluit van 8 oktober 2002 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant echter goedkeuring onthouden aan een gedeelte van dit bestemmingsplan. Op 5 november 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bovendien uitspraak gedaan en daarbij is, voor zover goedkeuring was verleend aan een aantal plandelen gelegen binnen de in het plan opgenomen stankcirkel van een nabijgelegen agrarisch bedrijf, het goedkeuringsbesluit vernietigd. De toegangsweg van het terrein van Cleanergy B.V. is daarbij als enige in stand gebleven.

Door de onthouding van goedkeuring door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant en de uitspraak van de Afdeling vigeert voor de locatie van Cleanergy het bestemmingsplan 'Buitengebied , 1e gedeeltelijke herziening (Wanroij 1977), waarin de locatie van Cleanergy is gelegen binnen de agrarische bestemming 'Kernrandgebied' zonder bijzondere natuur- of landschapswaarden.

De als 'kernrandgebied' bestemde gronden zijn bestemd ten dienste van het gebruik voor agrarische bedrijfsdoeleinden en bedoeld als bufferfunctie tussen agrarische bedrijven en de kern. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0008.png"

Afbeelding 1.8: plandelen waaraan goedkeuring is onthouden en vernietigde plandelen

Voor een beperkt, klein gedeelte van het bedrijfsperceel van Cleanergy (in de zuidwesthoek van het bestaande bedrijfsperceel) vigeert het bestemmingsplan 'Molenveld, 2e fase' zoals vastgesteld op 13 maart 2002 en op 8 oktober 2002 (deels) goedgekeurd naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 november 2003 (nr. 200206439/1) en op 27 oktober 2004 (nr. 200403722/1).

Op basis van dit bestemmingsplan heeft dit deel van het perceel een bedrijfsbestemming, 'Bedrijfsdoeleinden categorie 2 tot en met 3b' alsmede is ter plaatse een 'mestverwerkende installatie' toegestaan. Op grond van de planregels behorende bij dit bestemmingsplan zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor het verwerken van mest.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0009.png"

Afbeelding 1.9: vigerende planologische regelingen die aangepast worden aan de bestaande en toekomstige bedrijfssituatie (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Voor wat betreft dit terreingedeelte aan de zuid- en oostkant van het bedrijventerrein 'Molenveld' gelden derhalve nog verouderde planologische regelingen die geactualiseerd dienen te worden. Het betreft gronden waarop reeds vergunde bedrijvigheid aanwezig is (onder meer de bedrijfssituatie van Cleanergy) danwel nieuwe bedrijfsmatige ontwikkelingen zijn voorzien c.q. zijn gerealiseerd. Tevens bevat het deels nog braakliggende te ontwikkelen bedrijfsgrond en een al ingerichte groenzone met watergang aan de zuidzijde van het bedrijventerrein.

Zie hierna voor de planontwikkeling op het bedrijventerrein Molenveld paragraaf 2.2.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en de toekomstige situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de wettelijke en beleidskaders, waarna het plan in hoofdstuk 4 wordt getoetst aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische aspecten van het plan. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de exploitatie waarna ten slotte in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de bestemmingsplanprocedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0010.png"

Afbeelding 2.1: bedrijventerrein Molenveld (bron: Google luchtfoto)

Het bedrijventerrein Molenveld aan de zuidoostzijde van de kern Wanroij is in de loop der jaren gegroeid op deze locatie doordat voor de vestiging, ontwikkeling en uitbreiding van bedrijfsactiviteiten geen plaats was in de (lint)bebouwingsstructuur binnen de kern Wanroij.

De ontwikkeling van het bedrijventerrein is gestart in 1993 en geleidelijk, gefaseerd ontwikkeld tot de huidige omvang. Zie voor de huidige omvang van het (ingerichte) bedrijventerrein het paars gekleurde gebied op afbeelding 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0011.png"

Afbeelding 2.2: bedrijventerrein Molenveld (bron: Google luchtfoto)

Het bedrijventerrein kan getypeerd worden als een kleinschalig tot middelgroot gemengd bedrijventerrein van circa 18 hectare (bestaand).

Het bedrijventerrein Molenveld is bestemd voor bedrijvigheid in de categorie 2 tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en op één specifiek aangeduide locatie milieucategorie 4.2. Het betreft de locatie waar thans Wouters Recycling is gevestigd inclusief de beoogde uitbreiding van dit bedrijf op het perceel waar thans Cleanergy is gevestigd.

Op dit moment zijn er nog slechts drie onbebouwde kavels aan de zuidzijde aanwezig, waarvan er twee op korte termijn met een bedrijfsontwikkeling worden voorzien. Zie hiervoor de paragrafen 2.2.2 en 2.2.3.

Daarnaast blijft voor de gemeente een mogelijke uitbreiding van het bedrijventerrein aan de oostzijde in beeld bij de gemeente. Zie hierna de beschreven planontwikkelingen in paragraaf 2.2.4.

Op het bedrijventerrein zijn enkele bedrijfswoningen gevestigd. Omwille van recent provinciaal beleid zijn nieuwe bedrijfswoningen en detailhandel (nieuwvestiging) echter niet meer toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0012.png" Afbeelding 2.3: bedrijventerrein Molenveld vanaf zuidzijde (bron: Google)

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0014.png"

Afbeeldingen 2.4: de noordzijde van het bedrijventerrein Molenveld vanaf de Molenstraat (N602) (bron: Google)

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0016.png"

Afbeeldingen 2.5: enkele bedrijfspercelen aan de Molenveld op het bedrijventerrein (bron: Google)

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0017.png"

Afbeelding 2.6: een bestaande bedrijfswoning op het bedrijventerrein (bron: Google)

Verkeersstructuur

Het bedrijventerrein wordt ontsloten op de Peelstraat op twee aansluitingspunten, te weten via het Molenveld aan de westzijde van het bedrijventerrein en aan de noordwestzijde via de Molenstraat (parallelweg). Deze aan de noordzijde van het bedrijventerrein aangelegde parallelweg sluit in het noorden ter hoogte van het bedrijfsperceel van RH Revise op de N602 (Molenstraat). Zie de afbeeldingen 2.4 en 2.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0018.png"

Afbeelding 2.7: verkeerssituatie met externe ontsluiting op het bedrijventerrein Molenveld (bron: Rho viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0019.png"

Afbeelding 2.8: aangelegde cul-de-sac verkeersontsluiting aan het Lampersveldpad op het bedrijventerrein Molenveld (bron: Google)

Een aantal wegen rond het plangebied (Peelstraat en Molenstraat) wordt ook gebruikt voor fietsverkeer: utilitair fietsverkeer (woon-werk, school) en recreatief. De belangrijke fietsroute loopt over de Molenstraat (N601), met ter weerszijden van de rijweg vrijliggende fietspaden.

Openbaar vervoer

De Molenstraat N601 maakt deel uit van buslijn verbinding met een opstelplaats aan de Molen tegenover het bedrijventerrein Molenveld.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0020.png"

Afbeelding 2.9: opstapplaats bus (locatie Molen aan de Molenstraat N601 (bron: Google)

Parkeergelegenheid

In het plangebied zijn geen parkeervoorzieningen gesitueerd in of aan de bestaande erfontsluitingswegen in het plangebied. Het parkeren voor medewerkers werknemers en bezoekers van de verschillende bedrijven vindt plaats op eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0021.png"

Afbeelding 2.10: parkeervoorzieningen op eigen terrein op het bedrijventerrein Molenveld (bron: Google)

Bereikbaarheid voor hulpdiensten

In de huidige situatie gebruiken de hulpdiensten het bestaande wegennet om in het plangebied te komen. Er zijn geen knelpunten bekend. De dichtstbijzijnde brandweerposten zijn gesitueerd aan de Peelstraat 2c (brandweerkazerne Wanroij) in de directe nabijheid van het bedrijventerrein, aan de Breestraat 1a te Sint Anthonis (circa 5,3 km) en aan de Jochemsweg 2 te Mill (circa 5,1 km).

Het dichtstbijzijnde ziekenhuis (Maasziekenhuis Pantein) is gesitueerd in Beugen (gemeente Boxmeer) op circa 9,9 km).

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0022.png"

Afbeelding 2.11: brandweerpost te Wanroij aan de Peelstraat 2c (bron: Google)

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Cleanergy

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0023.png"

Afbeelding 2.12: foto van het de huidige bedrijfssituatie van Cleanergy aan de Straatscheveld 2 op het bedrijventerrein Molenveld

Sedert 2005 heeft Cleanergy B.V. zich gevestigd op de planlocatie. Op 8 maart 2005 is namelijk een bouwvergunning voor de bouw van een bedrijfsgebouw en bouwwerken, geen gebouwen afgegeven op basis van een vrijstelling van het bestemmingsplan (oud), verleend door burgemeester en wethouders van de gemeente Sint Anthonis. Dit is mogelijk gemaakt middels een (oude) artikel 19, eerste lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO)procedure. Hiervoor is een verklaring van geen bezwaar afgegeven door de provincie Noord-Brabant op 25 januari 2005.

Op 1 juni 2015 heeft de gemeente Sint Anthonis voor de inrichting een omgevingsvergunning voor onder meer bouwen, handel in strijd met regels ruimtelijke ordening verleend in het kader van de Wabo. De beschikking heeft betrekking op realiseren van een schoorsteenpijp (afwijken en bouwen). De vergunning is onherroepelijk en in werking getreden.

Op 19 februari 2016 heeft de gemeente Sint Anthonis bovendien voor de inrichting een omgevingsvergunning (bouwen, handel in strijd met regels ruimtelijke ordening) verleend in het kader van de Wabo. De beschikking heeft onder meer betrekking op het plaatsen van vier silo's en een trafohuisje. De vergunning is onherroepelijk en in werking getreden.

Voor de bouwwerken zijn derhalve onherroepelijke bouwvergunningen verleend.

Voor het in werking zijn van de inrichting c.q. de toegestane bedrijfsactiviteit(en) op de planlocatie zijn ook vergunningen verleend. Deze zijn ook onherroepelijk en in werking:

  • Op 8 maart 2005 is een vrijstelling van het bestemmingsplan (oud) verleend door burgemeester en wethouders van de gemeente Sint Anthonis voor de bedrijfsactiviteit mestverwerkingsbedrijf met een co-vergistingsinstallatie. Dit is mogelijk gemaakt middels een (oude) artikel 19, eerste lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO)procedure. Hiervoor is een verklaring van geen bezwaar afgegeven door de provincie Noord-Brabant op 25 januari 2005, waarbij voor de mestverwerkingsinstallatie een maximale mestverwerkingscapaciteit van 36.000 ton biomassa per jaar is vergund.
  • Op 6 maart 2012 is voor de inrichting een oprichtingsvergunning verleend in het kader van de Wet milieubeheer (Wm), voor de capaciteit van maximaal 50.000 ton dierlijke mest en eo-substraten per jaar. Tevens is met de beschikking van 4 februari 2013 een gedeelte van deze vergunde mestverwerkingscapaciteit ingetrokken, de resterende doorzet capaciteit van de mestverwerkingsinstallatie met co-vergister is 36.000 ton dierlijke mest en eo-substraten.
  • Op 11 december 2014 heeft de gemeente Sint Anthonis voor de inrichting een omgevingsvergunning (veranderen) verleend in het kader van de Wabo. De aanvraag heeft betrekking op het wijzigen van het gebruik van de affakkelinstallatie. De vergunning is onherroepelijk en in werking getreden.
  • Op 1 juni 2015 heeft de gemeente Sint Anthonis voor de inrichting een omgevingsvergunning (milieuneutraal veranderen) verleend in het kader van de Wabo. De beschikking heeft betrekking op het vervangen van een wkk (milieuneutraal veranderen). De vergunning is onherroepelijk en in werking getreden.
  • Op 19 februari 2016 heeft de gemeente Sint Anthonis voor de inrichting een omgevingsvergunning voor onder meer milieuneutraal veranderen en ambtshalve wijzigen voorschriften verleend in het kader van de Wabo. De beschikking heeft betrekking op het plaatsen van een biofilter en het milieuneutraal veranderen van de inrichting. De vergunning is onherroepelijk en in werking getreden.

Dit betekent dat de inrichting over omgevingsvergunningen beschikt, conform artikel 1.2, eerste lid van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Op 13 mei 2016 heeft Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant (het bevoegd gezag) een aanvraag om een tijdelijke omgevingsvergunning voor een periode van 5 jaar, als bedoeld in de Wabo ontvangen van Cleanergy B.V., voor de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten op de planlocatie. De betreffende aanvraag heeft betrekking op de volgende veranderingen van de inrichting:

  • de verwerkingscapaciteit van de bestaande mestbe- en verwerkingsinstallatie met bij behorende co-vergisters (tijdelijk) te verhogen van 36.000 ton drijfmest en eo-substraten per jaar naar 75.000 ton drijfmest en co-substraten per jaar. Daarnaast wordt de mogelijkheid aangevraagd om nog 25.000 ton mest te hygiëniseren voor export. Het betreft hier mest van derden die binnen de inrichting wordt verwerkt.
  • de plaatsing van een extra drooginstallatie, om de dikke digestaatfractie verder in te drogen.

De aanvraag betrof een tijdelijke vergunning voor de volgende in de Wabo omschreven activiteiten:

  • bouwen van een bouwwerk (artikel 2.11 lid 1 onder a);
  • het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.11 lid 1 onder c);
  • het veranderen, of het veranderen van de werking, en het in werking hebben van een inrichting, artikel 2.1, lid 1 onder e, sub 2 en 3 en artikel 2.6 (revisievergunning).

De gemeenteraad van Sint Anthonis heeft, op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, zich uitgesproken over de gewenste uitbreiding van Cleanergy (uitbreiding van de vergistingscapaciteit van 36.000 ton naar 75.000 ton op jaarbasis op het bedrijventerrein) op 1 februari 2018. Mede naar aanleiding van het negatief advies van de GGD heeft de gemeenteraad aangegeven dat zij geen medewerking wenst te verlenen aan de uitbreiding van Cleanergy en daarop volgend een negatief advies heeft afgegeven aan Gedeputeerde Staten van Noord Brabant ten aanzien van de omgevingsvergunningsaanvraag.

Op 2 juli 2018 heeft Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant als volgt besloten:

  • de tijdelijke vergunning te weigeren voor de volgende activiteit: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, lid 1 onder c);
  • de tijdelijke vergunning niet verder te beoordelen voor de volgende activiteiten:
  • het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, lid 1 onder a);
  • het veranderen, of het veranderen van de werking, en het in werking hebben van een inrichting, (artikel 2.1, lid 1 onder e sub 2 en 3 en artikel 2.6 (revisie)).

Daarbij zijn de volgende overwegingen van belang:

Het project voldoet niet aan het toetsingskader dat betrekking heeft op het tijdelijk gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, de activiteit 'planologisch strijdig gebruik'. Het project voldoet niet aan een goede ruimtelijke ordening, omdat er geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en omdat er sprake is van onomkeerbare gevolgen. Het bedrijventerrein Molenveid is immers niet geschikt als een bedrijventerrein voor mestverwerking van een dergelijke capaciteit. De aanvrager heeft niet verzocht om op grond van artikel 2.21 van de Wabo de omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteiten waarvoor zij niet behoeft te worden geweigerd, daarom hebben wij de overwegingen inzake bouwen en milieu niet in dit besluit opgenomen.

Bij besluit van 20 februari 2019 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant de omgevingsvergunningaanvraag van 13 mei 2016 afgewezen. Op 10 oktober 2019 is vervolgens het beroep tegen de weigering om een tijdelijke vergunning te verlenen voor het gebruik van grond of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan ten behoeve van het vergroten van de mestbewerkingscapaciteit bij een bestaand mestverwerkingsbedrijf en groene leverancier met co-vergistingsinstallatie op de locatie Straatscheveld 2 te Wanroij (zaak nummer SHE/19/1009) ongegrond verklaard. Tenslotte heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 juni 2020 het hoger beroep van Cleanergy tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 oktober 2019 niet ontvankelijk verklaard ( (kenmerk: 201908398/1/R4). Hiermee is het besluit om geen vergunning te verlenen aan Cleanergy onherroepelijk geworden.

Het vorenstaande betekent, dat de gemeente uitsluitend de bestaande situatie van het bedrijf Cleanergy B.V. wenst te formaliseren. Het betreft een bestaand mestverwerkingsbedrijf en groene energie leverancier met een co-vergistinginstallatie met een maximale (vergunde) verwerkingscapaciteit van 36.000 ton biomassa per jaar. Uitbreiding van de bestaande bedrijfsactiviteiten wordt ter plaatse niet meer wenselijk geacht. De gemeente acht het bedrijventerrein Molenveld niet geschikt als een bedrijventerrein voor grotere mestverwerkingscapaciteit, vanuit kwalitatieve overwegingen (soort bedrijventerrein dat nodig is gelet op de ervaringen) en vanwege te verwachten milieuhinder waardoor er geen sprake zal zijn van een goede ruimtelijke ordening (c.q. een gewaarborgd goed woon- en leefklimaat in de omgeving).

De inrichting waarvoor vergunning is verleend betreft een installatie waarin een mengsel van dierlijke mest en co-substraten wordt vergist. Het bij het vergistingsproces ontstane biogas wordt verbrand in een warmtekrachtkoppelingsinstallatie (hierna: WKK) voor de opwekking van elektriciteit en warmte. De aangevoerde mest, afkomstig van rundvee en varkens, wordt inpandig gelost in silo's. Daar gaat de mest het vergistingsproces in. In drie stappen wordt de substantie, in verhouding twee derde mest en een derde coproduct, door middel van bacteriën vergist. Het vrijkomende gas wordt via een warmtekrachtkoppeling omgezet in warmte en stroom. Het restproduct, oftewel digestaat, wordt gehygiëniseerd en geëxporteerd.

De inrichting wordt volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), ECLI:NL:RVS:2017:3247 d.d. 29-11-2017), aangemerkt als een mestverwerkingsbedrijf (cat. 3.2-bedrijf) volgens de VNG-brocure 'Bedrijven en milieuzonering'.

Het betreft andere vormen van mestverwerking, zoals covergisting van mest niet zijnde mestwerverwerking in de vorm van een korrelfabriek (categorie 5 bedrijf), dat gelet op aard en omvang (vergunde) bedrijfsactiviteiten niet kan worden aangemerkt als een milieucategorie 3.2 bedrijf en eerder als een milieucategorie 4.2 bedrijf. Gelet hierop is de gemeente voornemens de bestaande bedrijfssituatie van Cleanergy B.V. specifiek te bestemmen in onderhavig bestemmingsplan.

Inmiddels is de situatie gewijzigd en zal Cleanergy haar bedrijfsactiviteiten ter plaatse op het bedrijventerrein gaan beëindigen. Cleanergy heeft de bedrijfsgronden verkocht aan Wouters Wanroij B.V., die ter plaatse nieuwe bedrijfsactiviteiten op het bedrijfsperceel wil gaan ontplooien. Zie hiervoor paragraaf 2.2.2.

2.2.2 Wouters Recycling

De mestvergistingsfabriek Cleanergy op bedrijventerrein Molenveld in het Brabantse Wanroij verdwijnt (zie hiervoor paragraaf 2.2.1). De bedrijfsgronden met installatie zijn overgenomen door de onderneming Wouters Wanroij B.V., gevestigd op het bedrijventerrein Molenveld met een bedrijf grenzend aan Cleanergy. Het betreft een een biomassa-installatie. De restwarmte uit de biomassa-installatie wordt ingezet voor Molenveld en mogelijk deel Wanroij. De vergistingsinstallatie van Cleanergy ter plaatse zal worden gesloopt en het totale beschikbare bedrijfsterrein zal heringedeeld worden om te gebruiken voor de bedrijfsactiviteiten van Wouters Wanroij B.V.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0024.png"

Afbeelding 2.13: foto van Wouters Wanroij B.V. op het bedrijventerrein Molenveld te Wanroij (bron: Google)

Bij besluit van 9 oktober 2019 is aan de Limaas Energie B.V. vergunning verleend voor het realiseren van een bedrijfshal op het terrein waarvoor voorheen aan Cobemi, Lactariaweg 20 in Stevensbeek, bij besluit van 8 maart 2005 onder nummer BR20030114 vrijstelling op grond van artikel 19, lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en gelijktijdig bouwvergunning (nu omgevingsvergunning) was verleend voor het oprichten en gebruiken van een co-vergistingsinstallatie op de locatie Straatscheveld 4 in Wanroij. De bouw van deze mestverwerkingsinstallatie is echter niet gerealiseerd, waarop op 4 april 2013 de milieuvergunning voor deze inrichting ambtshalve is ingetrokken.

Limaas Energie BV is een dochter van Wouters Odiliapeel Holding BV. Dit bedrijf is gevestigd aan de Reigerweg 7 in Odiliapeel (gemeente Uden) en gelieerd aan Wouters Wanroij B.V.

Limaas Energie B.V. wil op deze locatie een stadsverwarming realiseren die het bedrijventerrein van warmte gaat voorzien. Het produceren van warmte en stroom middels biomassa is een relatief nieuwe vorm van stadsverwarming. Deze bedrijfsactiviteiten van Limaas Energie B.V. worden gerangschikt onder milieucategorie 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0025.png"

Afbeelding 2.14: de vergunde bedrijfshal op deelgebied 4 ten behoeve van de warmtecentrale

Beoogd wordt op de bestaande locatie en de voormalige locatie van Cleanergy en Cobemi de gezamenlijke (beoogde) bedrijfsactiviteiten van Wouter Recycling te huisvesten, bestaande uit:

  • de houtverwerkingsactiviteiten, de opslag van materiaal en werkplaats;
  • de puin- en bouwstof recycling (op het voormalige Cleanergy perceel);
  • de warmtecentrale (op een deel van het voormalige Cobemi perceel).

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0026.png"

Afbeelding 2.15: de nieuwe bedrijfslocatie van Wouters Recycling

Tevens wordt in dit plan geanticipeerd op een eventuele verdere bedrijfsuitbreiding van Wouters Recycling. Het bedrijf heeft namelijk de wens uitgesproken om in de toekomst de gronden waarop de huidige gemeentewerf is gevestigd te kopen. Op deze gronden alsmede de thans openbare weg Straatscheveld is daarom een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om te kunnen voorzien in een actueel planologisch regime passend bij de bedrijfsactiviteiten van Wouters Recycling.

2.2.3 Reema Equipment Service

Op 24 oktober 2019 is er een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen alsmede het afwijken van het vigerend bestemmingsplan op het perceel Lampersveld 9. Het betreft een afwijking ten behoeve van de bedrijfsvestiging van Reema Equipment Service met inbegrip van de bouw van een bedrijfspand en de aanleg van een twaalf parkeerplaatsen op eigen terrein. De omgevingsvergunning is inmiddels onherroepelijk en de ontwikkeling is in onderhavig bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0027.png"

Afbeelding 2.16: de planontwikkeling van Reema Equipment Service op het perceel Lampersveldpad 9 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

2.2.4 Oostelijke uitbreiding van bedrijventerrein Molenveld

Aan de oostzijde van het bedrijventerrein is een planologische uitbreiding van het bedrijventerrein Molenveld beoogd. In onderhavig plan worden uitsluitend de al in gebruik genomen bedrijfsgronden planologisch bestemd (zie deelgebied A op afbeelding 2.17).

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0028.png"

Afbeelding 2.17: de uitbreiding van bedrijventerrein Molenveld aan de oostzijde

Naar de toekomst toe wenst de gemeente het bedrijventerrein verder aan de oostzijde uit te breiden (zie deelgebied B op afbeelding 2.17). Enerzijds om de gewenste uitbreiding van bestaande bedrijven te kunnen faciliteren, anderzijds om met name lokale ondernemers ruimte te bieden voor nieuwvestiging.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor het plan-/projectgebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en vertaald in de verbeelding en in de regels.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) vastgesteld. In deze structuurvisie worden ambities voor Nederland gesteld voor de periode tot in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

De Structuurvisie gaat in grote mate uit van decentralisatie van verantwoordelijkheden. In vergelijking tot de 33 nationale belangen uit de bij de Nota Ruimte behorende Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid is het aantal Rijksbelangen sterk in omvang teruggebracht. Het Rijk legt hiermee op het vlak van de ruimtelijke ordening meer verantwoordelijkheid bij de provincies en gemeenten.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Deze doelen betreffen nadere uitwerkingen van een aantal Rijksbelangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk beleid.

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hier onder vallen onderwerpen als het bereiken van een excellent vestigingsklimaat in de stedelijke regio's, ruimte maken voor duurzame energievoorziening en ruimte maken voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hier onder vallen onderwerken als verbeteren van het hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen en een betere benutting van de capaciteit daarvan.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Hiertoe dient onder andere de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) te worden verbeterd, dienen mensen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's te worden beschermd. Ook is ruimte nodig voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor een goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Afweging

Het plangebied maakt geen deel uit van gebieden waar Rijksbelangen op het gebied van ruimte en mobiliteit direct doorwerken. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen directe raakvlakken met het rijksbeleid en is daarmee dan ook niet in strijd..

Wel is het nationale belang op het plangebied van toepassing rond een zorgvuldige belangenafweging en een transparante besluitvorming (ladder duurzame verstedelijking). Gezien de voorbereidingen van onderhavig plan, gevolgd door de wettelijke bestemmingsplanprocedure kan gesteld worden dat voldaan wordt aan dit nationale belang.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Algemeen

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.

Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijks(vaar)wegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten en EHS-gebieden, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de EHS vormen worden bij provinciale verordening aangewezen als Natuurnetwerk Brabant. Daarmee is de EHS een provinciaal belang geworden.

Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen (zie hierna paragraaf 3.1.4).

Beoordeling

Op het bestemmingsplan voor het bedrijventerein Molenveld geldt alleen het belang ten aanzien van de 'duurzame verstedelijking'. Hier wordt later in het plan nader op ingegaan in paragraaf 3.1.4.

3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Algemeen

De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en EHS-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In het Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Beoordeling

Radarverstoringsgebied

Verspreid over Nederland staat een aantal militaire- en burgerradarstations. Deze dienen voor de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige afhandeling van het militaire en het civiele luchtverkeer. Objecten hoger dan 65 meter boven NAP binnen 15 nautische mijl (= 27,8 km) van dit radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en kunnen derhalve niet worden toegestaan, tenzij uit onderzoek is gebleken dat de mate van verstoring aanvaardbaar is. Hiervoor dient door TNO een radarhinderonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek beoordeelt Defensie de aanvaardbaarheid van de verstoring. Op grond van het bestemmingsplan is het niet mogelijk objecten op te richten die hoger rijken dan 65 meter boven NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0029.png"

Afbeelding 3.1: radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel

Het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel beslaat ook de gemeente Sint Anthonis en het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Aangezien op grond van het bestemmingsplan het niet mogelijk is objecten op te richten die hoger rijken dan 65 meter boven NAP, vormt de voorgenomen planontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan géén belemmering voor het radarverstoringsgebied.

Het plangebied is ook niet gelegen in of in de nabijheid van een reserveringsgebied voor uitbreiding van hoofdwegen of delen daarvan.

De beoogde planontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan is derhalve niet in strijd met de regels van het Rarro.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut.

De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder was dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij was of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien.

In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip 'actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte' en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd waarmee het mogelijk wordt een dubbele Laddertoets bij flexibele planvorming te voorkomen. Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk.

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd en dat eerst als dat niet mogelijk is wordt gemotiveerd waarom die ontwikkeling niet in bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Dit betekent dat alleen bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een nadrukkelijke motivering nodig is. De verwachting is dat de Ladder daarmee beter hanteerbaar zal zijn en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

Ladder onderbouwing

De eerste vraag die -ook onder de werking van de nieuwe ladder- aan de orde is, is -op basis van planvergelijking- of het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij is van belang wat het voorgaande bestemmingsplan reeds aan ruimtelijke mogelijkheden bood en in hoeverre het nieuwe bestemmingsplan hierop een toevoeging of wijziging mogelijk maakt.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit (o.a. een bestemmingsplan) de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt (artikel 3.1.6, lid 2 Bro).

In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

Als een bestemmingsplan voorziet in functiewijziging en nieuwbouw van een zekere omvang dan is in beginsel sprake van een “stedelijke ontwikkeling” als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen “sec” die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeert men niet als een stedelijke ontwikkeling. In dat geval hoeft de Ladder niet te worden toegepast.

Beoordeling

Voor wat betreft de motiveringsverplichting die voortvloeit uit het Besluit ruimtelijke ordening (ladder duurzame verstedelijking) kan worden gesteld, dat onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen qua ruimtebeslag mogelijk maakt, anders dan:

  • al planologisch (functioneel-)ruimtelijk voorzien in stedelijk gebied (beschikbare nog uitgeefbare bedrijfspercelen);
  • feitelijk al gerealiseerde bedrijfsactiviteiten in stedelijk gebied en in beperkte mate al gerealiseerde uitbreiding van bestaande bedrijven buiten stedelijk gebied (in beperkte mate aan de oostzijde) planologisch vastleggen;
  • een beoogde bedrijfsmatige functieverandering en uitbreiding op bestaande bedrijfspercelen faciliteren.

Dit houdt in dat voor deze nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen er behoefte is, de ontwikkelingen overwegend in stedelijk gebied plaatsvinden en bovendien aansluiten op de bestaande infrastructuur in het kader van de bereikbaarheid en bovendien optimaal ingepast worden.

3.1.5 Wet milieubeheer

In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren

tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D

genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.

Beoordeling

De afweging met betrekking tot de m.e.r.-(beoordelings)plichtigheid van dit bestemmingsplan, is opgenomen in paragraaf 4.2.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden (hierna: Structuurvisie). Deze Structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De Structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.

Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0030.png"

Afbeelding 3.2: Structuurvisiekaart provincie Noord-Brabant

Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.

2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.

Beoordeling

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0031.png"

Afbeelding 3.3: de structurenkaart - 'Structuurvisie 2010- Partiële herziening 2014' t.a.v. het bedrijven- terrein Molenveld

Het overgrote deel van het bedrijventerrein Molenveld ligt binnen de stedelijke structuur (lichtbruine arcering op afbeelding 3.3). Slechts een klein deel aan de oostzijde van het huidige bedrijventerrein Molenveld is gesitueerd in het 'Landelijk gebied' met de aanduiding 'accentgebied agrarische ontwikkeling' en ligt tegen de rand van de stedelijke structuur (gele lijnarcering op afbeelding 3.3). In het landelijk gebied is het beleid naast de agrarische functie, mede gericht op de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie. In het landelijk gebied zijn gebieden nader aangeduid voor een specifieke ontwikkelingsrichting (accentgebied agrarische ontwikkeling).

De Structuurvisie geeft de hoofdlijnen voor het provinciaal ruimtelijk beleid, waaronder de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven. De concretisering van de ontwikkelingsmogelijkheden voor bedrijven vindt plaats in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant van de provincie (zie hierna paragraaf 3.2.3).

3.2.2 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant'

De Omgevingswet, die in 2021 in werking treedt, bundelt de regels voor de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie opgesteld. De Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' is vastgesteld op 14 december 2018. De visie spreekt over een 'diepe' manier van kijken, een 'ronde' manier van kijken en een 'brede' manier van kijken, om zodoende aan de voorkant alle belangen te betrekken om uiteindelijk meer snelheid en kwaliteit te leveren.

De visie geeft ook expliciet aan dat de verantwoordelijkheid voor het fysieke domein veel meer verschuift naar de gemeenten. De provincie stuurt alleen nog op hoofdlijnen, stimuleert beweging en maakt (wenselijke) ontwikkelingen mogelijk. Er is één basisopgave (werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit) met als één van de vier hoofdopgaven voor 2050: "Brabant heeft een goede leefomgevingskwaliteit doordat wij op alle aspecten beter presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald. Brabant staat met zijn TOP-landschap van oude en nieuwe landschappen in de top 5 van Europa. De biodiversiteit binnen en buiten natuurgebieden is op orde, de lucht- en waterkwaliteit voldoet en de bodem is vitaal". Ook wil de provincie in 2050 energieneutraal zijn, en klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.

De provincie wil tevens dat het stedelijk netwerk van Brabant in 2050 functioneert als één samenhangend duurzaam en concurrerend netwerk van steden en dorpen als onderdeel van de Noord-West Europese metropool. Tot slot is één van de vier hoofdopgaven dat Brabant in 2050 top kennis- en innovatieregio in Europa is.

Visie op werklocaties

De provincie Noord-Brabant zet in op het toekomstbestendig maken van de werklocaties in Brabant. Het (kwalitatief) 'up-to-date' houden van de bestaande werklocaties is van vitaal belang voor een concurrerende economie, innovatie, werkgelegenheid, zorgvuldig ruimtegebruik en realisatie van vergroenings- en duurzaamheidsambities. Op bedrijventerreinen liggen grote opgaven en kansen in het kader van klimaatadaptatie, energietransitie (zoals het gebruik van restwarmte, energieopwekking) en slimme mobiliteit. Uitbreiding van het areaal bedrijventerreinen wordt vraaggericht opgepakt, vanuit een kwalitatieve insteek. De ruimtevraag is vooral gekoppeld aan de groei van (zeer) grootschalige logistiek. Gezien de schaal en de impact van deze ontwikkelingen op het landschap, en mogelijke tijdelijkheid van de ruimtebehoefte van deze doelgroep, hechten de provincie aan een integrale aanpak waarbij de opgaven voor klimaat, energietransitie, bereikbaarheid, circulaire verstedelijking en de kwaliteit van het landschap vanaf het begin van het planproces worden meegenomen.

De ontwikkelingen op bedrijventerrein Molenveld worden vraaggericht opgepakt. Het plan sluit aan op de uitbreiding van het (ruimtelijke) areaal bedrijventerreinen en de kwalitatieve vraag, die verder is toegelicht in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 3.1.4).

Visie op duurzame energie

De provincie koppelt haar beleid aan het Rijksbeleid en nationale doelen. Nederland heeft voor 2030 een tussendoel gesteld van 49% CO2-reductie. In Noord-Brabant is deze ambitie voor 2030 overgenomen als nieuwe, minimaal te realiseren ambitie van 50%. Dit uitgangspunt is vertaald naar een eigen ambitie voor duurzame energieopwekking, besparing en beperking van CO2-uitstoot. Het doel voor 2060 is om 100% duurzame energie te gebruiken, grotendeels afkomstig uit Noord-Brabant.

De doelstelling is een grote uitdaging die vraagt om een actief en gericht tweesporenbeleid van de provincie:

  • verminderen van energieverbruik in de gebouwde omgeving, industrie en mobiliteit en;
  • verduurzaming van energie, door grootschalig gebruik van energie via wind, zon, water en duurzame warmte.

Een duurzame energieproductie biedt kansen voor de economische motor, sociale samenhang en het maatschappelijk rendement. Nieuwe digitale toepassingen helpen om energieopwekking en -gebruik zo efficiënt mogelijk te doen. De provincie sluit aan op de vijf nationale transitiepaden: elektriciteit, industrie, gebouwde omgeving, mobiliteit, landbouw en landgebruik.

Elektriciteit

Voor de periode tot 2030 zet de provincie vol in op het mogelijk maken van zoveel mogelijk zon- en breed gedragen windprojecten, binnen de spelregels die in de Verordening Ruimte een plek hebben gekregen. Draagvlak en sociale randvoorwaarden zijn daarbij belangrijk. Uitgangspunt is om de elektriciteitsvraag zoveel mogelijk binnen de omgeving op te wekken. Binnen het Natuurnetwerk Brabant is geen plek voor (grootschalige) zonneparken of windturbines, tenzij deze geen afbreuk doen aan de aanwezige natuurwaarden. Bedrijventerrein Molenveld is niet gelegen op gronden die zijn aangemerkt als Natuurnetwerk Brabant.

Industrie

Industriële bedrijven hebben veelal een hoge temperatuurvraag. De oplossing ligt in het elektrificeren van de processen en gelijktijdig gebruik maken van duurzaam opgewekte stroom. Daarnaast liggen kansen in het bewaren van een overschot aan elektriciteit.

Gebouwde omgeving

De provincie zet zich in voor een energieneutrale gebouwde omgeving. De provincie zet zich in voor de transitie van onze woningvoorraad en andere gebouwen naar energie-neutraal, te beginnen met energiebesparing.

Mobiliteit

Het terugdringen van onnodig energieverbruik bij het vervoer van personen en goederen is een vereiste om energiegebruik terug te brengen. Slimmer, efficiënter en schoner personen- en goederenvervoer (op maat), maar ook een andere inrichting van de omgeving om vervoersbewegingen slimmer en efficiënter te kunnen laten plaatsvinden, dragen hieraan bij.

Beoordeling

Het bestemmingsplan 'Molenveld- 2020' kan een bijdrage leveren aan de doelstelling van de visie van de provincie Noord-Brabant.

3.2.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Algemeen

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de 'Interim omgevingsverordening Noord-Brabant' vastgesteld. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant voegt bestaande regels uit 6 verordeningen samen. Het betreft de regels van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De regels zijn eenvoudiger opgeschreven en omgezet naar een nieuw digitaal systeem, met een meer gebruiksvriendelijke opbouw.

Met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zet de provincie ook een 1e stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De interim omgevingsverordening Noord-Brabant is relatief beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In principe zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau.  

De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale omgevingsvisie en structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. Onderwerpen die daarbij aan de orde komen zijn: omgevingskwaliteit, stedelijke ontwikkelingen, duurzame energie, natuurgebieden en andere gebieden met waarden, agrarische ontwikkelingen en overige ontwikkelingen in het buitengebied.

De Omgevingsverordening zal bestaan uit omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels die de provinciale belangen veilig stellen) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het opstellen van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en projectbesluiten). Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.

Beoordeling

Het grootste deel van het plangebied voor het bedrijventerrein Molenveld wordt binnen de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant aangemerkt als 'Stedelijk gebied' binnen een landelijke kern. De overige bestaande bedrijvenpercelen aan de oostelijke zijde van het bedrijventerrein liggen in de zone 'Verstedelijking - afweegbaar'. Zie afbeelding 3.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0032.png"

Afbeelding 3.4: Kaart 3 behorende bij de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant - Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed

Uitgangspunt van zorgvuldig ruimtegebruik is dat de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk wordt benut. Als er toch nieuw ruimtebeslag nodig is dan kan dit in afwijking van het verbod op nieuwvestiging alleen in de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling of - onder specifieke voorwaarden - in de gebieden integratie stad-land. De zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling zijn gebieden waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen.

Ontwikkeling van bedrijventerreinen

De provincie vindt het belangrijk dat een substantieel deel van de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen wordt gerealiseerd door verouderde locaties te herstructureren en de ruimte op bestaande locaties beter te benutten. In de Interimomgevingsverordening ruimte zijn algemene regels opgenomen over de waarop gemeenten hierover verantwoording afleggen.

De provincie vraagt expliciet aandacht voor zorgvuldig ruimtegebruik. Oneigenlijk gebruik van bedrijventerreinen door functies als wonen of detailhandel dienen te worden beperkt.

Voor wat betreft bestaande bedrijventerreinen legt de provincie sterk de nadruk op een duurzamere inrichting van deze terreinen en locaties. Onder duurzaamheid wordt verstaan:

  • zuinig ruimtegebruik;
  • inrichting die bijdraagt aan provinciale milieudoelstellingen;
  • bijzondere aandacht voor aanzien (beeldkwaliteit);
  • optimale economische kwaliteit van het terrein.

Deze aspecten dienen uitdrukkelijk aan bod te komen bij de herziening van een bestemmingsplan ten behoeve van de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen.

In de Interim omgevingsverordening is regelgeving opgenomen. het betreft de instructieregels in artikel 3.42 (voor duurzame stedelijke ontwikkeling in het 'Stedelijk gebied') en artikel 3.43 (voor het gebied 'Verstedelijking - afweegbaar').

Voor zover de ontwikkelingslocatie voor werken liggen in het 'Stedelijk gebied' dient het bestemmingsplan aan te geven dat de ontwikkelingen passen binnen bestaande regionale afspraken en het een duurzame stedelijke ontwikkeling is. Een dergelijke duurzame stedelijke ontwikkeling voor werken bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving, bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden, geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie, houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water, geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit en draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen op een bedrijventerrein, dient het bestemmingsplan regels te bevatten over een bij de aard van het bedrijventerrein en de toe te laten functies passende kavelomvang alsmede regels die een effectief gebruik van het bedrijventerrein kunnen beperken, zoals onder meer:

  • bedrijfswoningen;
  • bedrijven die doelmatig gevestigd kunnen worden in gemengde gebieden tenzij deze bedrijven concept-versterkend werken en geclusterd worden;
  • voorzieningen die gelet op hun publieksaantrekkende werking thuishoren in centrumgebieden tenzij deze concept-versterkend werken en geclusterd worden.

Voor zover ontwikkelingslocaties voor werken liggen in het gebied voor 'Verstedelijking afweegbaar' dient er bij nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling voor werken sprake te zijn van:

  • onvoldoende feitelijke beschikbare ruimte binnen het 'Stedelijk Gebied' of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte;
  • transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;
  • de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken;
  • de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.

Voor de verantwoording van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt verwezen naar paragraaf 3.1.4 van dit plan.

Conclusie

Uit de rechtstreeks werkende regels voor activiteiten (hoofdstuk 2) en de instructieregels aan gemeenten (hoofdstuk 3) en waterschappen (hoofdstuk 4), die gelden vanwege de van toepassing zijnde structuur en aanduidingen, blijkt niet dat de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant belemmeringen oplevert. De strekking van de bepalingen verzetten zich niet tegen de opgenomen planontwikkelingen (zie paragraaf 2.2) voor het bedrijventerrein Molenveld.

Er zijn géén provinciale belangen die een belemmering opleveren ten aanzien van de voorgestane planontwikkelingen in onderhavig bestemmingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Kernen

De gemeente heeft een 'Structuurvisie Kernen' op 9 februari 2017 vastgesteld. In de 'Structuurvisie Kernen' is een visie ontwikkeld op de toekomst van de gemeente, worden strategische keuzes gemaakt en nieuwe kansen gesignaleerd.

In 2025 is Sint Anthonis een rustige, doch dynamische plattelandsgemeente, waar het prettig wonen, werken, leven en recreëren is. De agrarische sector is als vanouds de economische motor die ook toeleverende bedrijven werk biedt. Daarnaast is er werk bij het MKB, in onderwijs, zorg, recreatie en toerisme.

Sint Anthonis omarmt de initiatieven die haar inwoners op vele fronten ondernemen. Zij zorgen er grotendeels voor dat de dorpen leefbaar en levendig blijven. De dorpskernen zijn daardoor voor jong en oud aantrekkelijk om te bewonen of te bezoeken.'

Bij deze Structuurvisie Kernen zijn per dorp kaartbeelden opgesteld, hierop zijn alle projectlocaties aangegeven. Zo ook voor de kern Wanroij.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0033.png"

Afbeelding 3.5:  De structuurvisiekaart voor Wanroij, inclusief alle projecten (bron: Structuurvisie Kernen)

Thematisch is van belang de gemeentelijke visie op de ruimtelijk-economische ontwikkeling en specifiek de uitwerking voor Wanroij. In haar visie geeft de gemeente aan dat aan lokale ondernemers de ruimte wordt geboden.

Een deel van de ondernemers in Sint Anthonis is op een bedrijventerrein gevestigd. De gemeente zet zich in om hen zo goed mogelijk te faciliteren. Bij een wens tot uitbreiding kijkt de gemeente eerst naar mogelijkheden op de bestaande locatie. Als dit niet mogelijk blijkt te zijn, dan wordt gezocht binnen de gemeente naar een andere geschikte locatie.

Voor nieuwe kleinschalige bedrijvigheid zijn in Sint Anthonis en Wanroij locaties beschikbaar. Op het bedrijventerrein Molenveld in Wanroij, de enige grotere bedrijfslocatie in de gemeente, is nog een beperkt aantal kavels beschikbaar aan de zuidzijde van het bedrijventerrein (fase II) met ruimte voor grotere lokale bedrijven. De bedrijven die zich hier willen vestigen c.q. uitbreiden zijn milieucategorie 2 t/m 3.2 en incidenteel milieucategorie 4 bedrijven. Daarnaast wordt het bedrijventerrein in de toekomst uitgebreid aan de oostzijde (fase III). De bedrijven die zich hier willen vestigen c.q. uitbreiden (onder meer het bedrijf Kronenburg) zijn milieucategorie 2 t/m 3.2 en bedrijven, en passen als zodanig binnen de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Een groenstrook zal worden aangeplant aan de rand van deze uitbreiding, als overgang naar het agrarisch gebied.

3.3.2 Welstand Sint Anthonis

De gemeenteraad van Sint Anthonis heeft op 18 juni 2015 besloten tot het intrekken van de 'Welstandsnota 2013'. Door de intrekking van deze Welstandsnota vervallen de eerder vastgestelde welstandscriteria. Dit betekent dat bouwplannen niet meer preventief worden getoetst aan redelijke eisen van welstand en dat omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen niet kunnen worden geweigerd op welstandsaspecten. Dit besluit is met ingang van 19 juni 2015 in werking getreden.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient te worden onderbouwd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.2 M.e.r.-beoordeling

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.

De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • kolom 1: de activiteit zelf;
  • kolom 2: drempelwaarden activiteit;
  • kolom 3: de kader stellende plannen (zoals een bestemmingsplan);
  • kolom 4: de besluiten.

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

In dit kader is met name 11.3 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein.

Met de uitbreiding van het bedrijventerrein worden er bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt die mogelijk MER (beoordelings)plichtig zijn. Onderhavig plan komt voor onder de activiteiten zoals genoemd in het Besluit m.e.r.: 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein' (categorie 11.3, van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.).

Ondanks dat het onderhavige plan (de planologische uitbreiding van al bestaand bedrijventerrein) ver onder de drempelwaarde van 75 hectare blijft voor deze activiteit, moet wel onderzocht worden of het plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben.

Van belang of een m.e.r. noodzakelijk is derhalve de vraag of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn ten gevolge van een planvoornemen. Bepalend daarbij is dus of uitgesloten kan worden of de betrokken ontwikkeling aanzienlijke negatieve gevolgen heeft voor het milieu.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat vanaf 16 mei 2017 een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldingsnotitie (of m.e.r.-beoordelingsnotitie). Dit is een extra stap in de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het nut van deze notitie is dat al in een vroeg stadium beoordeeld wordt of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. De beslissing van het bevoegd gezag of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld, vindt plaats op basis van deze notitie en voordat gestart kan worden met een omgevingsvergunningaanvraag of ruimtelijke procedure.

Een aanmeldingsnotitie is vormvrij, maar heeft wel een aantal inhoudelijke voorwaarden. De aanmeldingsnotitie moet in ieder geval informatie bevatten over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van de activiteit. Het bevoegd gezag beslist op basis van deze aanmeldingsnotitie of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.

Tegen een besluit om af te zien van een milieueffectrapport staat in dit geval geen bezwaar en beroep open. De Raad van State heeft eerder bepaald dat hier sprake is van een zogenaamde beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit. Volgens artikel 6.3. van de Algemene wet bestuursrecht is een dergelijke beslissing niet vatbaar voor bezwaar en beroep, tenzij ze de belanghebbende –los van het voor te bereiden besluit tot vergunningverlening– rechtstreeks in zijn belang treft. In eerdere uitspraken heeft de Raad van State bepaald dat omwonenden en bijvoorbeeld milieuverenigingen niet als direct belanghebbenden worden gezien.

Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te worden beoordeeld of de activiteit inderdaad geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben:

  • de kenmerken van de activiteit (aard, omvang, cumulatie met andere ontwikkelingen);
  • de locatie van de activiteit (kenmerken van het plangebied en de kwetsbaarheid van de omgeving);
  • de mogelijke gevolgen van de activiteit.

Beoordeling

Het juridisch-planologisch realiseren/mogelijk maken van de bedrijfsmatige activiteiten is getoetst aan activiteiten uit de Bijlage bij het Besluit m.e.r.

De voorgestane planontwikkeling is qua aard en omvang niet te vergelijken met de projecten die in lijst C 'Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage verplicht is' zijn opgesomd en ligt ver onder de opgenomen (indicatieve) drempelwaarden van kolom D.

Gelet op de aard van de bebouwing, omvang van functie in relatie tot een gevoelig gebied en jurisprudentie, kan het planvoornemen gezien de planologisch-juridisch bestaande situatie aangemerkt worden als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' in de zin van het Besluit m.e.r.

Procedureel is voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure een bondige m.e.r.-beoordelingsnotitie ingediend (een separate bijlage los van het bestemmingsplan). Uit deze notitie blijkt dat uit de beschouwing van de verschillende milieueffecten bij de uitvoering van de voorgestane projectontwikkeling, gezien de plaats, omvang en overige kenmerken alsmede de potentiële effecten van het project, er geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.

Op basis van deze notitie kunnen burgemeester en wethouders een besluit nemen dat de omstandigheden waaronder de voorgenomen activiteiten (planontwikkeling - de uitbreiding bedrijventerrein Molenveld) worden ondernomen, niet tot zodanige nadelige milieugevolgen leidt dat het opstellen van een milieueffectrapport noodzakelijk is.

De beschreven milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk onderbouwen de conclusie dat gelet op aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot het plangebied en de (directe) omgeving er geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten waardoor een milieueffectrapportage niet noodzakelijk is.

De beschreven aspecten tonen aan dat de bestaande bedrijfsfuncties voldoen aan de wettelijke eisen en er sprake is van een verantwoorde situatie vanuit milieuoogpunt.

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste conclusies beschreven.

Het college van burgemeester en wethouders heeft een besluit op de aanmeldnotitie in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling genomen voordat een herziening van het bestemmingsplan formeel is opgestart.

Conclusie

Gelet op de aard van de bebouwing, omvang van functies in relatie tot een gevoelig gebied en jurisprudentie, kunnen de planontwikkelingen op het bedrijventerrein Molenveld die in onderhavig bestemmingsplan zijn verwerkt niet aangemerkt worden als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r.

De in onderhavig bestemmingsplan opgenomen planontwikkelingen (zie paragraaf 2.2) ) betreffen al gerealiseerde bedrijfsontwikklingen danwel planologisch al eerder toegestane ruimtelijke ontwikkelingen (invulling nog uitgeefbare bedrijfspercelen) alsmede een bedrijfsfunctieverandering, die minder milieu belastend zal zijn dan de bestaande situatie. Gezien de aard en omvang van deze bedrijfsfunctieverandering kan gesteld worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in het kader van het Besluit m.e.r. (zie tevens uitspraak van de AbRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414).

Op grond van het voorgaande komt het bevoegd gezag tot de conclusie dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn, waardoor een nadere m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.

4.3 Milieuzonering

4.3.1 Algemeen

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In de brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen dan andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.

4.3.2 Staat van bedrijfsactiviteiten

Het betreft een lijst van bedrijfsactiviteiten opgesteld aan de hand van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het SBI-systeem geeft een vrijwel volledig beeld van de verschillende typen 'gemiddelde' bedrijven zoals die in Nederland voorkomen. Omdat bedrijven kunnen bestaan uit verschillende bedrijfsactiviteiten en deze afzonderlijk hinder kunnen veroorzaken moeten de bedrijfsactiviteiten afzonderlijk worden beoordeeld. De lijst is echter wel zodanig samengesteld dat rekening is gehouden met de meest voorkomende activiteiten die bij een bedrijf horen, zoals opslag en het gebruik van installaties etc. Het komt echter ook voor dat bedrijven opslagen of installaties hebben, die anders dan 'normaal' zijn voor die bedrijven.

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

Milieubelastingscomponenten

Per type activiteit wordt in deze lijst voor de ruimtelijk relevante milieubelastingscomponenten (geur, stof, geluid, gevaar) een indicatie gegeven van de afstanden, die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Als uitgangspunt gelden: 'gemiddelde' nieuwe bedrijven en woningen in een rustige woonwijk met weinig verkeer. De aspecten verkeersaantrekkende werking en visuele hinder zijn weergegeven met een index. De index loopt uiteen van 1 t/m 3, met de volgende betekenis:

1: potentieel geen of geringe emissie of hinder;

2: potentieel aanzienlijke emissie of hinder;

3: potentieel zeer ernstige emissie of hinder.

Daarnaast is aangegeven met een B: bodemverontreiniging, D: divers en L: luchtverontreiniging. De letter B is opgenomen indien een gemiddeld bedrijfstype een verhoogde kans op bodemverontreiniging geeft. Een D is opgenomen bij bedrijfstypen waarbinnen de bedrijven zeer divers zijn wat tot uitdrukking komt in de afstanden. Een L is opgenomen indien een bedrijfsactiviteit schadelijke stoffen naar de lucht uitstoot.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

De afstanden in de klasse-indeling zijn bedoeld als indicatie en niet als absolute norm.

Bij dit bestemmingsplan is als bijlage 1 bij de regels een 'Staat van bedrijfsactiviteiten' opgenomen aangezien in het plangebied bedrijfsactiviteiten worden toegestaan.

4.3.3 Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing op milieuhygiënische aspecten is een milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen wonen en bedrijfsmatige functies/activiteiten. Om milieuzonering hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie paragraaf 4.3.2).

Het is mogelijk dat de aard en omvang van een bestaand bedrijf afwijkt van het ‘gemiddelde’ uit de afstandentabel. Dit kan aanleiding zijn de afstandentabel bij te stellen, bijvoorbeeld door specifieke bedrijven toe te laten of juist uit te sluiten. De bedrijven worden in eerste instantie beoordeeld op grond van hun feitelijke emissies op grond van de milieuvergunningen en/of meldingen. Op deze wijze krijgt men inzicht in eventuele knelpunten in de bestaande milieusituatie.

De afstandentabel is voor de bedrijven in het plangebied van belang in de volgende gevallen:

  • bij het toelaten van nieuwe bedrijfsactiviteiten;
  • bij het kunnen meewerken aan uitbreiding of verplaatsing van bestaande bedrijfsactiviteiten.

De bedrijven in het plangebied bevinden zich in de milieucategorie 2, 3.1 en 3.2. De aanwezige bedrijven passen qua aard en omvang bij het karakter van de terreinen en bij de schaal van de kern Wanroij. De bestaande milieuzonering is uitgangspunt geweest bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan. Dit houdt in dat op het bedrijventerrein bedrijven in milieucategorie 2, 3.1 en 3.2 zich mogen vestigen.

Uitzonderingen gelden voor een tweetal situaties, zijnde:

  • een bedrijfsperceel aan de Peelstraat 9 (garagebedrijf MZ Auto’s), waar een milieucategorie van maximaal 2 toegestaan is in verband met de aanwezigheid op korte afstand van burgerwoningen;
  • een bedrijfsperceel aan de Straatscheveld 2. Het betreft het terreingedeelte waar thans de firma Cleanergy B.V. is gehuisvest. Dit bedrijfsperceel zal na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten door Cleanergy heringericht en gebruikt gaan worden door de firma Wouters Wanroij B.V voor een bedrijf en/of bedrijfsactiviteiten gericht op opslag en (voorbereiding tot) recycling, bewerking, droging en opwaardering van puin, bouwstoffen, zand, grond, slib, groen en biomassa, waarvan de omvang en activiteiten behoren tot maximaal milieucategorie 4.2 volgens de Staat van bedrijfsactiviteiten met een in acht te nemen richtafstand van 225 meter tot bestaande burgerwoningen in de omgeving (burgerwoningen aan de Peelstraat). De restwarmte uit de biomassa-installatie wordt ingezet voor Molenveld en mogelijk deel Wanroij.

Conclusie

In het kader van onderhavige ontwikkeling is geen nader specifiek onderzoek nodig. Het aspect leefomgeving en bedrijvigheid vormt géén belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

4.4 Geluid

4.4.1 Algemeen

Voor het aspect geluid is binnen het plangebied de Wet geluidhinder van toepassing. De Wet geluidhinder kent voor weg- en railverkeer alsmede voor gezoneerde industrieterreinen voorkeursgrenswaarden op nieuwe bestemmingen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor)wegen en zones bij industrieterreinen die aandachtsgebieden voor mogelijke geluidhinder begrenzen. Volgens de Wet geluidhinder gelden voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen dan woningen en andere geluidsgevoelige objecten binnen de zone van een weg geluidswaarden die niet overschreden mogen worden.

4.4.2 Wegverkeerslawaai

Het plan leidt niet tot de oprichting van een nieuw geluidsgevoelig object. Een nader akoestisch onderzoek verkeerslawaai is derhalve niet noodzakelijk.

4.4.3 Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet binnen de wettelijke zone van spoorbaantrajecten. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

4.4.4 Industrielawaai

Ingevolge het provinciaal beleid, worden op de planlocatie alleen lichte en middelzware ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven mogelijk gemaakt (categorie 2, 3.1 en 3.2-bedrijven) en op een specifiek locatie aan de Straatscheveld 2, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1' een bedrijf- of bedrijfsmatige activiteiten behorende tot milieucategorie 4.1.

De vestiging van zogenaamde "grote lawaaimakers" wordt uitgesloten (bedrijven als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50) en artikel 40 van de Wet geluidhinder (Stb. 1979, Stb. 99).

In verband hiermee wordt het bedrijventerrein niet aangemerkt als een zoneplichtig bedrijventerrein in de zin van artikel 40 van de Wet geluidhinder en vormt industrielawaai geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

De toegestane geluidsbelasting als gevolg van de bedrijfsactiviteiten (inclusief verkeer) wordt geregeld binnen de bestaande milieuvergunning. In het ruimtelijk spoor wordt daarbij uitgegaan van de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening. In het kader van het ruimtelijk spoor wordt door de gemeente een normering gehanteerd van 50-45-40 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

4.4.5 Luchtverkeerslawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer van een luchtvaartterrein. De 50dB contouren van vliegbasis Volkel en van vliegbasis De Peel liggen niet tot over het plangebied.

De geluidscontour (Ke contour Volkel en De Peel) voor het luchtvaartverkeer van vliegbasis Volkel en de Peel strekt zich niet uit over het grondgebied van de gemeente Sint Anthonis.

Conclusie

Er zijn vanuit het aspect geluid géén belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (onderdeel van de Wet milieubeheer) beschermt mensen tegen lucht- verontreiniging. Hierin zijn onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) vastgesteld.

De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke projecten die ‘in betekenende mate’ (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit of ‘gevoelige bestemmingen’ binnen onderzoekszones van provinciale- en rijkswegen. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het project (uitbreiding van het bedrijventerrein aan de oostzijde) op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

4.5.2 Toetsing aan NIBM

Het onderhavige plan betreft een aantal planontwikkelingen op het bestaande bedrijventerrein Molenveld (invulling van uitgeefbare bedrijfspercelen, het vastleggen van bestaande bedrijfsontwikkelingen alsmede een bedrijfsfunctieverandering). De ministeriële regeling NIBM kwantificeert de (N)IBM-grens niet voor deze ontwikkelingen. Dit betekent dat op een andere manier aannemelijk gemaakt moet worden dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. De planontwikkelingen in onderhavig bestemmingsplan leveren geen noemenswaardige extra verkeersbewegingen op die aanleiding kunnen geven tot een significante toename van de concentraties stikstofdioxide en fijn stof ten opzichte van de huidige situatie.

Hierdoor kan gesteld worden dat het plan ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een toetsing aan de grenswaarden is op basis van de Wet milieubeheer niet noodzakelijk, aangezien het plan NIBM is.

4.5.3 Toetsing aan goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzichtelijk gemaakt of er sprake is van een dreigende grenswaarde overschrijding. Hiervoor is de NSL-kaart gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0034.png"

Afbeelding 4.1: NSL-kaart

Uit de weergegeven rekenresultaten van luchtverontreinigde stoffen op de Papenvoortsedijk en De Quayweg voor 2020 blijkt dat de concentraties fijn stof (PM10 en PM2.5) en stikstofdioxide (NO2) langs deze ontsluitingswegen ver onder de grenswaarden liggen. Deze grenswaarden zijn op Europees niveau vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0035.png"

Afbeelding 4.2: NSL-kaart - met rekenresultaten in de nabijheid van de Sint Anthonisweg

Tevens geven de uitkomsten aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen voor peiljaar 2030 op deze wegen verder zal afnemen.

De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit géén belemmering vormt voor de opgenomen planontwikkelingen op het bedrijventerrein Molenveld volgens onderhavig bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient zorg gedragen te worden dat er een scheiding in acht genomen wordt tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risico veroorzakende bedrijven en/of transportassen.

4.6.2 Toetsing aan externe veiligheid

Het uitbreidingplandeel van het bedrijventerrein Molenveld is volgens de risicokaart niet gelegen binnen de invloedsfeer van objecten waarvoor een extern veiligheidsrisico geldt (zoals industrie vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen BEVI).

Volgens de Risicokaart liggen enkele propaantanks in de nabijheid van het plangebied en op het bedrijventerrein liggen de bedrijven Plastisol en Cleanergy.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0036.png"

Afbeelding 4.3: risicokaart.nl

Deze bedrijven Plastisol en Cleanergy op het bedrijventerrein Molenveld zijn echter niet aangewezen als BEVI bedrijf en mogen in het kader van het BEVI en REVI voor externe veiligheid als niet relevant worden beschouwd. De activiteiten van de inrichtingen vormen daarom in het kader van externe veiligheid)geen belemmeringen om kwetsbare of beperkte kwetsbare objecten in het plangebied op te richten.

Dit laat onverlet dat een incident bij één van de bedrijven tot schadelijke effecten in het plangebied kunnen leiden. Daarom is voor beide inrichtingen een risicocontour vastgesteld die op de Risicokaart is weergegeven.

De gemeenten van het Land van Cuijk hebben aanvullend ook de Beleidsvisie Externe Veiligheid 2012 opgesteld om het beleidsthema externe veiligheid verder in te vullen en te verduidelijken.

De beleidsvisie richt zich op het beheersen van externe veiligheidsrisico’s in de gemeenten Boxmeer, Cuijk, Grave, Mill en Sint Hubert en Sint Anthonis. De gemeenten hebben gekozen voor een gezamenlijke aanpak bij het opstellen van deze beleidsvisie omdat externe veiligheid veelal grensoverschrijdend is. Daarnaast levert samenwerking efficiëntievoordeel op en versterkt het de opbouw en de uitwisseling van kennis tussen de gemeenten.

Beide bedrijven worden ook expliciet als risicovolle functie genoemd in de Beleidsvisie Externe Veiligheid Land van Cuijk. Om deze reden en om het bevoegde gezag inzicht te geven in de risico’s behorend bij dit ruimtelijk besluit, worden de risico’s van beide bedrijven toch beschouwd alsof zij als een BEVI bedrijf waren aangewezen.

Het bedrijf Cleanergy betreft een co-vergistingsinstallatie met een PR 10-6/jr contour van 30 meter en het invloedsgebied bedraagt 125 meter. Het bedrijf Cleanergy zal echter haar bedrijfsactiviteiten gaan beëindigen. Zie hiervoor paragraaf 2.2.

Het bedrijf Plastisol betreft een gespecialiseerd bedrijf dat van door glasvezel versterkte polyester constructiedelen produceert die met name zijn bedoeld voor brandweer- en andere hulpverleningsvoertuigen. De PR 10-6 contour van Plastisol bedraagt 65 meter, het invloedsgebied bedraagt 265 meter.

De risicocontouren van beide bedrijven liggen binnen het plangebied, waarmee rekening gehouden dient te worden bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving (risicogebied) van beide bedrijven is operationeel beleid van toepassing. Het is voor deze situatie niet nodig om het groepsrisico te berekenen. De verantwoording van het groepsrisico bestaat uit een beschrijving van de mogelijke effecten en wat er binnen het plan mogelijk is om de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid te verbeteren.

Conclusie

In bovenstaande alinea's zijn de diverse risicobronnen binnen of in de nabijheid van het plangebied in beeld gebracht. Daarbij is geconcludeerd dat de planlocatie waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft uitsluitend ligt binnen de invloedsfeer van de risicovolle inrichting Cleanergy en Plastisol.

Ten aanzien van deze risicobronnen kan volstaan worden met het treffen van maatregelen, gericht op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid van personen in risicogebied bij een eventueel incident.

Het gaat dan om maatregelen, zoals:

  • personen die in het gebied wonen en verblijven zodanig informeren hoe zij moeten handelen indien een alarm afgaat in het geval van een calamiteit;
  • mechanische ventilatiesystemen snel kunnen afsluiten. De zelfredzaamheid bij een toxisch scenario bestaat uit het zo snel mogelijk naar binnen gaan van de panden en het sluiten van ramen en deuren in combinatie met het stopzetten van het aanwezige mechanisch ventilatiesysteem door middel van een noodschakelaar op een gemakkelijk te bereiken plaats;
  • de bouwwerken binnen het plangebied, waarin verblijf plaatsvindt, voldoende luchtdicht uit te voeren zodat toxische stoffen moeizaam het binnenklimaat kunnen bereiken.

Voor het bestrijden van incidenten binnen het plangebied worden bluswatervoorzieningen aangelegd.

Een verdere uitwerking van de veiligheidsparagraaf is dan ook niet noodzakelijk.

4.7 Natuur

4.7.1 Algemeen

Het natuurbeschermingsbeleid en de wet- en regelgeving op het gebied van flora en fauna kennen twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) van kracht alsmede in werking getreden het bijbehorende Besluit natuurbescherming (hierna: Bnb) en de Regeling natuurbescherming (hierna: Rnb). Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.

Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die op niet al te lange termijn in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot voormelde actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden.

De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffings- procedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeschermings- beleid.

Gelijktijdig met de in werking treding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde soorten. Zo zijn een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.

Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.

Door de integratie van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet in de nieuwe Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd gezag.

De Wnb gaat uit van vijf gebiedssoorten te weten: Natura 2000-gebieden, het Natuur Netwerk Nederland (NNN), bijzondere nationale natuurgebieden, nationale parken, bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. De Wnb verplicht tot het tot stand brengen van het Natuur Netwerk Nederland en tot het aanwijzen van Natura 2000-gebieden, die beide van cruciaal belang zijn voor het nakomen van de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn.

De provincies kunnen voor de bescherming van het Natuur Netwerk Nederland, de bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen zorg dragen door die gebieden op te nemen in de provinciale ruimtelijke verordeningen door daarin te bepalen dat die in de door de gemeente vast te stellen bestemmingsplannen dienen te worden beschermd. Voor de Natura 2000-gebieden en bijzondere nationale natuurgebieden voorziet de Wnb zelf in verschillende beschermingsregimes, waaronder een vergunningenregime, een toetsingsregime voor (bestemmings)plannen aan de zorgplicht, het programma en het beheerplan. Het aanwijzen van andere soorten natuurgebieden is op grond van deze Wnb niet uitgesloten.

In Nederland waren 64 gebieden aangewezen tot 'beschermd natuurmonument' als bedoeld in de NBW1998. Die status is komen te vervallen door de inwerkintreding van de Wnb per 1 januari 2016. Op grond van de Wnb is het ook niet meer mogelijk om gebieden aan te wijzen teneinde te voldoen aan internationale verplichtingen en komt de beschermde status ook van die gebieden te vervallen. In Nederland betreft dit 49 gebieden (wetlands) die tevens de status van Natura 2000-gebieden bezitten. Daarom blijft de wettelijke bescherming hiervan gewaarborgd. De bevoegdheid om gebieden aan te wijzen teneinde te voldoen aan internationale verplichtingen, mits die hun grondslag vinden in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn, blijft nog wel mogelijk.

Artikel 1.12, lid 2 Wnb ziet op het tot stand brengen en het in stand houden van het Natuur Netwerk Nederland. Dit netwerk stond voorheen bekend onder de benaming 'Ecologische hoofdstructuur (EHS)'. Het Natuur Netwerk Nederland is zowel voor de soortenbescherming als voor de gebiedsbescherming van belang. In het Natuurpact zijn de afspraken vastgelegd tussen de rijksoverheid en de provincies over de omvang van het netwerk. De gebieden die tot dit netwerk behoren zijn inmiddels door de provincies als zodanig aangewezen. Deze gebieden gelden op grond van het overgangsrecht, (artikel 9.11 Wnb) als gebieden die behoren tot het natuurnetwerk Nederland.

Zowel de Wnb als het Barro bevatten bepalingen die gericht zijn op de aanwijzing en de bescherming van het Natuur Netwerk Nederland. Opgemerkt moet worden dat deze regelingen niet eenduidig zijn als het gaat om het bestuursorgaan dat bevoegd is om tot aanwijzing te besluiten.

Uitgangspunt voor bestemmingsplannen waarin gebieden zijn begrepen die behoren tot het Natuur Netwerk Nederland is dat deze geen mogelijkheden mogen bieden voor ruimtelijke ontwikkelingen die (per saldo) een significante aantasting tot gevolg hebben van de wezenlijke waarden en/of kenmerken en/of een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden en/of van de samenhang tussen die gebieden. Alleen als sprake is van een groot openbaar belang én er geen reële alternatieven zijn én mits de negatieve effecten worden gecompenseerd kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.

Provincies en gemeenten zijn voorts bevoegd om het beschermingsregime verder te laten reiken dan de gebieden die behoren tot dit netwerk. Het gaat dan om ingrepen die weliswaar buiten die gebieden plaatsvinden maar die wel gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke waarden en kenmerken ervan. Ook al is een dergelijk aanvullend beschermingsregime niet van kracht dan nog dient een ruimtelijke ingreep die plaatsvindt buiten de begrenzing van het natuurnetwerk beoordeelt te worden of die zich al dan niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening.

In de navolgende paragrafen zal de toetsing van het voornemen plaatsvinden aan enerzijds de gebiedsbescherming. en anderzijds de soortenbescherming.

4.7.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

De Wet natuurbescherming heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Om negatieve effecten op de gebieden te voorkomen is in de wet een vergunningplicht opgenomen. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.

De Wet natuurbescherming vereist dat er bij mogelijke milieueffecten een voortoets (met stikstofdepositieberekening) wordt uitgevoerd om te bepalen of de beoogde ontwikkeling een negatieve invloed kan hebben op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. De provincie Noord-Brabant is het bevoegd gezag om te bepalen of een voortoets naar de milieueffecten daadwerkelijk noodzakelijk is.

Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting.

Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toenamen van geluid, licht of depositie van stikstof.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0037.png"

Afbeelding 4.4: ligging Natura 2000-gebied Oeffelter Meent ten opzichte van plangebied (bron: Synbiosys Alterra)

Beoordeling

Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is het gebied Oeffelter Meent. Dit gebied ligt op een afstand van meer dan 9 kilometer, ten noordoosten van het plangebied. De Oeffelter Meent is gelegen op een grofzandige oeverwal van een vroegere rivierloop in de uiterwaard van de Maas. Het gebied wordt doorsneden door een gekanaliseerde beek, de Oeffeltsche Raam, die ter plaatse in de Maas uitmondt. Het omvat een aantal hobbelige graslandpercelen. Het ontstane microreliëf en de overgangen naar meer kleihoudende bodems naar de randen toe hebben een gevarieerde vegetatie doen ontstaan. Op de zomerdijken komt een aan kalkarme bodem gebonden vorm van stroomdalgrasland voor, die in ons land slechts een beperkte verspreiding heeft. Op voedselrijkere en mogelijk iets vaker overstroomde delen komen glanshaverhooilanden voor. Op de laagste delen en op de voormalige puinstortplaats zijn overstromingsgraslanden en ruigtevegetaties aanwezig.

Voor het beschrijven van de effecten van het project is middels onderstaande tabel gebruik gemaakt van de effectenindicator op de site www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/effectenindicator.aspx

Mogelijke effecten van het project voor de gebieden, en op de natuurwaarden (soorten, habitats, enzovoorts) binnen het gebied zijn nihil. Er zullen geen schades of verslechteringen plaatsvinden, danwel significant verstorende effecten optreden. Reden hiervoor is dat het plan enkel ziet op activiteiten die niet leiden tot extra emissie, depositie of andere schadelijke effecten op de natuurwaarden.

1.   Oppervlakteverlies   Geen, het plangebied ligt buiten het gebied  
2.   Versnippering   Geen, het plangebied ligt buiten het gebied  
3.   Verzuring   Geen, geen toename van depositie  
4.   Vermesting   Geen, geen toename van depositie  
5.   Verzoeting   Geen, niet van toepassing bij exploitatie bedrijf  
6.   Verzilting   Geen, niet van toepassing bij exploitatie bedrijf  
7.   Verontreiniging   Geen, het plangebied ligt ver van het gebied (> 6 km)  
8.   Verdroging   Geen, het plangebied ligt ver van het gebied  
9.   Vernatting   Geen, het plangebied ligt ver van het gebied  
10.   Verandering stroomsnelheid   Geen, niet van toepassing bij exploitatie bedrijf  
11.   Verandering overstromingsfrequentie   Geen, niet van toepassing bij exploitatie bedrijf  
12.   Verandering dynamiek substraat   Geen, niet van toepassing bij exploitatie bedrijf  
13.   Verstoring door geluid   Geen, het plangebied ligt ver van het gebied  
14.   Verstoring door licht   Geen, het plangebied ligt ver van het gebied  
15.   Verstoring door trilling   Geen, het plangebied ligt ver van het gebied  
16.   Optische verstoring   Geen, het plangebied ligt ver van het gebied  
17.   Verstoring door mechanische effecten   Geen, het plangebied ligt ver van het gebied  
18.   Verandering in populatiedynamiek   Geen, het plangebied ligt ver van het gebied  
19.   Bewuste verandering soortensamenstelling   Geen, het plangebied ligt ver van het gebied  

Er is slechts beperkte informatie beschikbaar over relevante emissiefactoren (voor NOx en NH3) voor industriële en bedrijfsmatige bronnen. Zeker als het om de onderverdeling naar bedrijf of milieucategorie gaat. Dat is niet geheel onverklaarbaar, daar geen enkel bedrijf dezelfde emissies heeft. Per bedrijfssector is wel informatie beschikbaar in de databank van het CBS (statline.cbs.nl). Om te komen tot voor het onderzoek enigszins bruikbare emissiekentallen per milieucategorie is uitgegaan van de totale emissie NOx in Nederland in een jaar minus de emissies van huishoudens. Vervolgens is een emissie-aandeel per milieucategorie bepaald. Bedrijven uit de milieucategorie 5-6 emitteren immers meer (lucht)verontreinigende stoffen dan bedrijven uit de categorie 1-2. Ook is bekend wat het totale oppervlakte aan bedrijventerreinen is in Nederland (CBS). Hiervan is bepaald welk percentage

wordt ingenomen per milieucategorie.

Door deze laatste gegevens te combineren met de emissie-aandelen per milieucategorie wordt aldus per stof en per milieucategorie een emissiekental, uitgedrukt in kg per hectare per jaar verkregen. De volgende tabel geeft hiervan een overzicht.

Tabel 1: emissiekentallen per milieucategorie

Milieucatgorie   Emissiekental bedrijventerreinen (kg/ha/jaar)  
  NOx   NH3  
categorie 1-2   98   0  
categorie 3   131   5  
categorie 4   1.031   21  
categorie 5   1.605   90  
categorie 6   2.272   111  

Om negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden uit te sluiten is een stikstofonderzoek met inbegrip van een Aerius-berekening uitgevoerd. Alle invoergegevens zijn weergegeven in de AERIUS-pfd. De berekening is uitgevoerd ten aanzien van de gebruiksfunctie van het nog uit te geven bedrijfsperceel (0,72 hectare ten behoeve van maximaal milieucategorie maximaal 3.1 met daarbij behorend emissiekental uit tabel 1) met de daarbij behorende verkeersgeneratie (maximaal 10 lichte verkeersbewegingen en maximaal 10 middelzware verkeersbewegingen per etmaal). Zie hiervoor paragraaf 2.2.

Uit de berekening blijkt dat er geen depositieresultaten ontstaan boven 0,00 mol/ha/jr (zie bijlage 1).

Voor de bedrijfsfunctieverandering in de zuidoosthoek van het bedrijventerrein (bedrijfsactiviteiten van Wouters Recycling) met daarbij behorende verkeersgeneratie is geen berekening uitgevoerd, aangezien deze milieubelastende activiteiten minder stikstootuitstoot veroorzaken dan in de bestaande bedrijfssituatie.

Conclusie

Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen worden uitgesloten.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of Natuurnetwerk Nederland (NNN), is een wettelijk voorgeschreven samenhangend netwerk van bestaande en toekomstige natuurgebieden in Nederland. Het vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. Streven is de ernstig bedreigde biodiversiteit in Nederland te stabiliseren. Vanaf 2014 zijn de provincies hiervoor verantwoordelijk, de rijksoverheid heeft de taken met betrekking tot de verdere ontwikkeling van het netwerk aan hen overgedragen. De Ecologische Hoofdstructuur is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones en heeft een planologische bescherming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0038.png"

Afbeelding 4.5: ligging Natuurnetwerk Brabant (bron: themakaart Natuur en landschap van de Verordening ruimte Noord-Brabant)

Gezien de planontwikkeling in combinatie met de afstand, zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland niet worden aangetast. Onderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het plan betreft het vastleggen van enkele al gerealiseerde ontwikkelingen danwel nog te borgen planologische ontwikkelingen (invulling van nog uitgeefbare bedrijfskavels en een bedrijfsfunctie- verandering). Beschermde gebieden in het kader van Natura 2000-gebieden of het Natuurnetwerk Brabant zijn in de directe omgeving niet aanwezig. In de directe omgeving worden geen natuurwaarden aangetroffen in de vorm van grote aaneengesloten bos- of natuurgebieden. Op kleinere schaal komen wel kleinere landschapselementen voor, zoals houtsingels en kleine bosjes.

Significante externe effecten, zoals relevante deposities (stikstof) of overige effecten, ten gevolge van de voorgenomen plannen op de planlocatie (bedrijventerreinontwikkeling met verkeersaantrekkende werking) zijn, gezien de afstand (> 9 km) tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied (Oeffelter Meent) en het Natuurnetwerk Brabant, in combinatie met de aard van de plannen niet te verwachten.

4.7.3 Soortenbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Naast de gebiedsbescherming kent de Wet natuurbescherming ook bescherming van soorten.

Als gevolg hiervan zijn veel soorten niet meer beschermd. Echter een aantal andere vlinder- en libellesoorten en florasoorten zijn nu wel beschermd. Tevens blijft de algemene zorgplicht gelden. Daarnaast geldt in bepaalde provincies voor een aantal van de Tabel 1-soorten uit de Flora- en faunawet wet geen vrijstelling meer.

Voor de strikt beschermde soorten in de nieuwe Wet Natuurbescherming, namelijk de soorten die zijn beschermd in de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn, geldt dat deze in de Flora- en faunawet gelijkwaardige bescherming genieten. De conclusies ten aanzien van deze soorten veranderen met het van kracht worden van de nieuwe wet niet.

Een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Wet natuurbescherming is altijd van toepassing :

  • 1. in het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half juli) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen niet worden verwijderd. Werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren.
  • 2. op basis van de zorgplicht volgens artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving.

Per 22 februari 2005 is een nieuwe AmvB in werking getreden die heeft geleid tot aanpassing van het ontheffingsregime dat op basis van de Wet natuurbescherming geldt. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in drie beschermingsniveaus:

  • beschermingsniveau 1: een algemene vrijstelling voor algemeen voorkomende soorten. Bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig;
  • beschermingsniveau 2: een algemene vrijstelling met gedragscode voor een aantal beschermde soorten volgens tabel 2 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en alle in het wild voorkomende vogelsoorten;
  • beschermingsniveau 3: de streng beschermde soorten waarvoor geen algemene vrijstelling kan worden gegeven en waarvoor een ontheffingsaanvraag noodzakelijk is.

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied.

Toetsing

De planontwikkeling leidt tot diverse handelingen en werkzaamheden die mogelijk consequenties kunnen hebben voor beschermde soorten. Dit betreft: het realiseren bedrijfsbebouwing, het aanleggen van verhardingen en eventuele ondergrondse leidingen. In het kader van de Wet natuurbescherming dient inzicht gegeven te worden in de te verwachten effecten van deze ingrepen op beschermde soorten.

De planontwikkelingen in onderhavig bestemmingsplan bestaan uit al gerealiseerde ontwikkelingen die planologisch vastgelegd worden alsmede een bedrijfsfunctieverandering en het planologisch vastleggen van nog uitgeefbaar (onbebouwd) braakliggende bedrijfspercelen. Het gaat dan om cultuurgrond die intensief bewerkt is en waarbij boombeplanting niet aanwezig is. Verwacht mag worden dat buiten de algemene voorkomende natuurwaarden het gebied geen specifieke ecologische betekenis heeft.

De aanleg- en bouwwerkzaamheden kunnen leiden tot verstoring van (mogelijke) rust- en verblijfplaatsen van algemeen voorkomende soorten. In verband met de bescherming van vleermuizen geldt dat er geen bomen met holtes aanwezig zijn die gekapt worden.

De planontwikkelingen hebben mogelijk effecten op vogels. Alle vogelsoorten zijn beschermd volgens de Europese Vogelrichtlijn en de Wet natuurbescherming. Voor alle vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. Niet uitgesloten is dat deels vaste of tijdelijke verblijfplaatsen en/of foerageergebieden verdwijnen van vogelsoorten. Aangenomen mag worden dat er voor deze soorten in de omgeving van het plangebied ruim voldoende alternatief leefgebied aanwezig is. Hierdoor zal de eventuele vernietiging van leefgebied binnen het plangebied geen negatief effect hebben op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten op lokaal, regionaal, provinciaal of landelijk niveau. Compenserende of mitigerende maatregelen worden dan ook niet noodzakelijk geacht.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Wet natuurbescherming in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken met een ontheffing of een vrijstelling. Er geldt een algemene vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming. Wel geldt in het algemeen de zorgplicht op grond van de Wet natuurbescherming. .

Ten aanzien van vogelsoorten geldt dat indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden (half maart tot half juli), geen overtreding plaats zal vinden van de wetgeving ten opzichte van vogels. Dit betekent dat in het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half juli) de eventuele vegetatie, bosjes en opstallen in het plangebied niet worden verwijderd. Werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Wet natuurbescherming voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren.

Conclusie

Op basis van de zorgplicht volgens de Wet natuurbescherming dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Het aanvragen van een ontheffing is dan niet aan de orde. Bij in achtneming van de hierboven genoemde voorwaarden kan voorkomen worden dat er overtreding van de Wet natuurbescherming zal plaatsvinden. Verder kan aangenomen worden dat alle in het plangebied voorkomende vogelsoorten buiten het broedseizoen voldoende mobiel zijn om zich te verplaatsen naar geschikt leefgebied in de omgeving.

Ten aanzien de soortenbescherming kan gesteld worden dat met inachtneming van de benoemde (voorzorgs)maatregelen het aspect flora en fauna geen belemmeringen oplevert ten aanzien van de planontwikkeling op de projectlocatie.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Algemeen

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is door vertaald.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) per 1 september 2007 is de gemeente verantwoordelijk voor het archeologiebeleid en heeft de provincie zich hiervan teruggetrokken.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:

  • de archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
  • er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect archeologie.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en vervangt 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. De belangrijkste verandering voor archeologen is de vervanging van de opgravingsvergunning door een wettelijk geregelde certificering. Dit moet garanderen dat opgravingen volgens professionele kwaliteitsnormen worden uitgevoerd.

Een aantal onderdelen van de Monumentenwet 1988 gaat in 2019 over naar de Omgevingswet. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze onderdelen van kracht binnen het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Voor archeologie gaat het onder meer om:

  • het meewegen van het archeologische belang bij het opstellen van bestemmingsplannen;
  • de mogelijkheid om voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning ter bescherming van archeologie;
  • de mogelijkheid van de Minister van OCW om bij (dreigende) schade aan archeologische monumenten na een toeval vondst voorschriften te stellen aan de uitvoering de werkzaamheden of die stil te leggen;
  • de mogelijkheid van het bevoegd gezag of de Minister van OCW om toegang tot een terrein af te dwingen om archeologisch onderzoek te kunnen doen.

De meldingsplicht voor vondsten op grond van de Erfgoedwet is eveneens van kracht.

4.8.2 Archeologie

De gemeente Sint Anthonis beschikt over een Nota Archeologie gemeente Sint Anthonis. Hierin is het gemeentelijke archeologiebeleid vastgelegd. Onderdeel van het beleid is de archeologische beleidskaart waarin het archeologiebeleid is vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0039.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0040.png"

Afbeelding 4.6: uitsnede uit Archeologische beleidskaart Sint Anthonis

Het plangebied ligt op basis van de vastgestelde gemeentelijke Archeologische beleidskaart in een gebied van en met een hoge verwachtingswaarde. De beleidslijn voor dergelijke gebieden is om het archeologisch erfgoed 'in situ' te bewaren. Als dit niet mogelijk is, wordt geadviseerd om vroegtijdig in de planvorming een archeologisch onderzoek in de vorm van een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) te laten uitvoeren.

Volgens de Archeologische beleidsadvieskaart bevindt het plangebied zich in een gebied van hoge (categorie 3) en met een hoge (categorie 4) archeologische verwachtingswaarde. Voor iedere archeologische verwachtingswaarde is aangegeven wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In deze gebieden geldt een beschermende regime met een onderzoeksplicht bij afgravingen boven de 250 m2 en dieper dan 50 centimeter.

Archeologisch verkennen onderzoek

In het uitbreidingsplandeel van bedrijventerrein Molenveld aan de oostzijde van plangebied is reeds een verkennend archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit is uitgevoerd ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijventerrein Molenveld in 2014. Onderhavige planlocatie in het plangebied maakte deel uit van het onderzoeksgebied. In het archeologisch bureau onderzoek (RAAP, notitie 4721, 18 februari 2014) worden de volgende aanbevelingen gedaan.

Uit het onderzoek blijkt dat (zie figuur 4.7 - groene arcering) dat het esdek in deze zone minstens 60 centimeter dik is en voor deze zone de archeologische verwachting bijgesteld dient te worden .naar een middelhoge verwachtingswaarde (categorie 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0041.png" Afbeelding 4.7: archeologische advieskaart (RAAP 2014)

Deze aangepaste archeologische verwachting moet ook worden vertaald naar de gemeentelijke beleidskaart en onderhavig bestemmingsplan. Gezien de specifieke archeologische verwachting die voor de verwachtingszones geldt, dient er ook een aangepast vervolgonderzoek plaats te vinden. Voor dit deel van het plangebied geldt een beschermende regime met een onderzoeksplicht bij afgravingen boven de 2.500 m2 en dieper dan 50 centimeter.

Conclusie

Er zijn vanuit het aspect archeologie géén belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Nader archeologisch onderzoek is op dit moment niet noodzakelijk aangezien er dubbelstemmingen 'Waarde - Archeologie' in het plangebied opgenomen zijn. Daardoor dient, afhankelijk van aard en omvang van bepaalde werkzaamheden c.q. bouwactiviteiten op de bedrijfspercelen, nader archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden alvorens er een omgevingsvergunning verleend kan worden.

4.8.3 Cultuurhistorie

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0042.png"

Afbeelding 4.8: uitsnede uit Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant (CHW, herziening 2016)

Uit de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie blijkt dat de locatie een bijzondere cultuurhistorische waarde heeft als archeologisch landschap. De Peelrand bestaat uit een ring van middeleeuwse dorpen op enige afstand van het voormalige veengebied van De Peel. Deze oude dorpen worden gekenmerkt door akkercomplexen, schaarse groenlanden en voormalige heidevelden. De heidevelden zijn in de negentiende en twintigste eeuw ontgonnen en grotendeels omgezet in landbouwgrond, waardoor er een waardevol mozaïek is ontstaan van oude en jonge ontginningen.

Het duurzaam en in samenhang behouden van het bodemarchief (o.a. door afstemming van het gemeentelijk archeologiebeleid) van de archeologische landschappen dient gewaarborgd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0043.png"

Afbeelding 4.9: uitsnede uit themakaart Cultuurhistorie (bron: Verordening ruimte Noord-Brabant)

Binnen het plangebied of in de directe nabijheid van de planlocatie zijn geen relevante cultuurhistorisch objecten gesitueerd.

Ten noorden van het bedrijventerrein Molenveld is aan de Molenstraat 23, wel de Hamse Molen gesitueerd (een rijksmonument). Het plangebied is binnen de invloedssfeer van deze molen (molenbiotoop) gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0044.png"

Afbeelding 4.10: de Hamse Molen, Molenstraat 23 te Wanroij (bron: 'Structuurvisie Kernen' van de gemeente Sint Anthonis)

Ter bescherming van deze molen is een regeling opgenomen inzake de toegestane bouwhoogte door middel van een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. De bedrijfsbebouwing op het oostelijk uitbreidingsdeel van Molenveld dient rekening te houden met deze vrijwaringszone. De bouwhoogte van de bedrijfsbebouwing zal moeten voldoen aan de maximaal toegestane bouwhoogte van 4,65 meter binnen de 100-150 meter contour en 5,65 meter van de 150-200 meter contour. Deze hoogtes zullen bij de concrete bouwplannen gerespecteerd worden. Zie tevens paragraaf 5.4.3.

Conclusie

Met inachtneming van de 'vrijwaringszone - molenbiotoop' in de planregeling wordt het aspect cultuurhistorie in onderhavig bestemmingsplan gewaarborgd.

4.9 Verkeer en parkeren

4.9.1 Verkeer

Het verkeersbeeld als gevolg van de planontwikkelingen in onderhavig bestemmingsplan zal niet veranderen. In de huidige en toekomstige situatie wordt het terrein bezocht door vrachtwagens en kleine busjes van toeleveranciers en afnemers. De toename van de verkeersintensiteiten met vrachtwagens, busjes/personenauto's per dag per bij nieuwvestiging van bedrijven en bedrijfsactiviteiten is inpasbaar binnen het lokale verkeersbeeld, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande ontsluitingsroutes.

De afwikkeling van het verkeer van en naar het bedrijventerrein Molenveld vindt grotendeels plaats via de provinciale wegen naar de A73 bij Haps/Boxmeer of A50 bij Uden.

Er mag worden aangenomen dat er in een redelijke mate gebruik zal worden gemaakt van de fiets als vervoersmiddel. Dit vanwege het feit dat het terrein gelegen is nabij de kern Wanroij. Bovendien is het bedrijventerrein vooral bedoeld voor bedrijven en werknemers uit deze gemeente.

Bij de 2° fase van de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Molenveld aan de zuidzijde is aangesloten op de reeds aanwezige infrastructuur. Deze infrastructuur is reeds gerealiseerd en is aangetakt op de bestaande infrastructuur op Molenveld. Vanaf de weg Molenveld is naast Molenveld nr. 23 een aftakking in zuidelijke richting doorgetrokken, het Lampersveldpad. Deze wordt beëindigd in de vorm van een cul-de-sac. Tevens is ten zuiden van de huidige locatie van de gemeentewerf de weg doorgetrokken in zuidelijke richting. Het Straatscheveld buigt af in oostelijke richting ten behoeve van de ontsluiting van de toekomstige 3° fase (uitbreiding oostelijk plandeel).

Bij een eventuele uitbreiding van het bedrijventerrein in meer oostelijke richting zal er een nieuwe aansluiting op de hoofdinfrastructuur moeten worden aangelegd.

Conclusie

Gesteld kan worden dat het planontwikkeling inpasbaar is binnen het lokale verkeersbeeld. Er behoeven geen structurele aanpassingen van infrastructuur plaats te vinden in de bestaande situatie.

4.9.2 Parkeren

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om het parkeren en het laden en lossen op het bedrijventerrein op eigen terrein plaats te laten vinden. Hiervoor is een bestemmingsregeling opgenomen in artikel 12.3.

De mogelijkheid om gebruik te maken van elkaars parkeerplaatsen kan leiden tot een efficiënter gebruik van parkeerplaatsen.

In het openbaar gebied gelden voor vrachtwagens parkeerregelingen op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente.

Conclusie

Op het bedrijventerrein Molenveld zal in voldoende mate in parkeergelegenheid worden voorzien.

4.10 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

De omgeving is aangesloten op gangbare technische infrastructuur zoals nutsvoorzieningen (drukriolering, water, gas en elektra). De uitbreiding van het bedrijventerrein aan de oostzijde van plangebied wordt aangesloten op de bestaande infrastructuur. Hiervoor zullen structurele aanpassingen plaatsvinden.

In de omgeving van het plangebied zijn géén zakelijke rechtstroken aanwezig in verband met de aanwezigheid van ondergrondse leidingen die planologische bescherming behoeven.

Bij bouwaanvragen zal een KLIC- melding worden gedaan.

Conclusie

Er zijn op of in de directe omgeving van plangebied geen kabels of leidingen gelegen die een zodanige bescherming behoeven, dat zij voorzien dienen te zijn van een bestemmingsplanplichtige beschermingszone.

4.11 Bodem en grondwater

4.11.1 Algemeen

De bodem- en grondwaterkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen. Eventuele verontreinigingen dienen milieutechnisch gesaneerd te worden.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient beoordeeld te worden of de bodem- en grondwaterkwaliteit op de planlocatie geschikt is voor de beoogde functies. Uitgangspunt is dat er minimaal historisch onderzoek dient plaats te vinden bij nieuwe ontwikkelingen. Indien er sprake is van een verdachte locatie moet het historisch onderzoek worden aangevuld met een verkennend bodemonderzoek conform de geldende norm. Op het moment van schrijven geldt daarvoor de NEN 5740.

Bodemonderzoek geeft de kwaliteit van de bodem op een bepaald moment weer. Een bodemonderzoek heeft standaard een geldigheidsduur van 5 jaar, zolang er geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden op de locatie. Een bodemonderzoek jonger dan twee jaar is zonder meer geldig. Bij een ouderdom tussen de twee en vijf jaar, moet door middel van een historisch onderzoek worden onderzocht of er activiteiten hebben plaatsgevonden die de kwaliteit van de bodem nadelig beïnvloed kunnen hebben. Is dit het geval, dan dient minimaal dat deel van het terrein opnieuw onderzocht te worden. Is het bodemonderzoek ouder dan vijf jaar, dan is nieuw verkennend onderzoek vereist.

Vooraf dient nagegaan te worden of er aanwijzingen zijn voor de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging op de planlocatie. Een indicatie hiervoor kan gevonden worden via de gegevens van het Bodemloket. Hieruit blijkt dat voor de relevante planontwikkelingen in onderhavig bestemmingsplan geen bodemonderzoeken zijn uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0045.png"

Afbeelding 4.11: uitsnede uit bodeminformatiekaart (bron: bodemloket.nl)

Conclusie

Op basis van de thans beschikbare gegevens kan gesteld worden dat er geen aanwijzingen zijn dat er bodemverontreiningen aanwezig zijn en de bodemkwaliteit dientengevolge geschikt is voor de beoogde planontwikkelingen in onderhavig bestemmingsplan. Derhalve is in het kader van onderhavig bestemmingsplan geen bodemonderzoek noodzakelijk.

Bij perceel specifieke ontwikkelingen binnen het plangebied, kan er echter een betere indicatie worden gegeven van de te verwachten kwaliteit. Dit betekent dat bij nieuwbouw op deze perceellocaties een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN 5740 benodigd is en overgelegd dient te worden.

4.12 Waterhuishouding

4.12.1 Rijksbeleid

Vanuit het Europese beleid vormen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), het Europees Milieu- en natuurbeleid en het Verdrag van Malta de belangrijkste beleidsstukken. Op Rijksniveau zijn dit met name de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) en het Waterbeleid 21e eeuw: Anders omgaan met water (WB21).

Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding beschrijft de hoofdlijnen van het rijksbeleid voor de waterhuishouding. Hoofddoelstelling van beleid is 'het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd'. Voor de verschillende watersystemen is specifiek beleid ontwikkeld.

Naar aanleiding van de wateroverlast in het afgelopen decennium heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw een advies geschreven over de toekomstige inrichting van het watersysteem in Nederland, inclusief de relatie met de ruimtelijke inrichting. Op basis van de principes: 'anders omgaan met waterbeheer', 'ruimte voor water' en 'meervoudig ruimtegebruik' heeft de commissie een aantal aanbevelingen gedaan, waarvan de belangrijkste zijn:

  • introductie van de trits 'vasthouden-bergen-(gedoseerd) afvoeren;
  • watertoets;
  • stroomgebiedsbenadering.

Waterwet

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (Watervergunning).

Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.

4.12.2 Provinciaal beleid

Vanuit het Provinciale beleid zijn provincie brede uitgangspunten ten aanzien van het Waterbeheer opgenomen en wordt ingegaan op de rol en taak van de regionale waterbeheerders.

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.

Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Sint Anthonis valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Noord Brabant (ODNB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

4.12.3 Beleid waterschap

Waterbeheersplan Waterschap Aa en Maas

Het plangebied valt onder het beheersgebied van het Waterschap Aa en Maas. Het beleid van het waterschap is gericht op duurzaam omgaan met water. Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hanteert het waterschap de volgende acht beleidsuitgangspunten om te komen tot het duurzaam omgaan met water:

  • scheiding van vuil water en schoon hemelwater;
  • doorlopen van afwegingsstappen 'hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer';
  • hydrologisch neutraal ontwikkelen;
  • water als kans;
  • meervoudig ruimtegebruik;
  • voorkomen vervuiling;
  • wateroverlastvrij bestemmen;
  • waterschapsbelangen.

Centraal in het waterbeleid is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De waterhuishouding legt daarmee een ruimteclaim waaraan voldaan moet worden. Daarbij zijn de volgende strategieën leidend:

  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit)..

Keur Waterschap Aa en Maas 2015

De Keur bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap Aa en maas. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels van toepassing voor onder meer waterkering, waterkwantiteit en grondwater. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze wordt omgegaan met vergunningverlening.

Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

Tevens dienen voor alle waterhuishoudkundige werken waarvoor op grond van de Keur ontheffing noodzakelijk is, aanvragen ingediend te worden bij het waterschap.

De uitbreiding van het bedrijventerrein dient te gebeuren binnen de kaders van het duurzaam omgaan met water en de beleidsuitgangspunten van het waterschap. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening.

De waterschapsbelangen in het plangebied hebben betrekking op het planologisch regelen van de beschermingszone van de leggerwatergang aan de zuid- en oostzijde van het plangebied. Verder heeft dit betrekking op het adequaat vertalen van de beleidsregels uit de Keur naar dit bestemmingsplan. In overleg met het Waterschap wordt hier invulling aan gegeven.

4.12.4 Gemeentelijk beleid

Verbreed gemeentelijk Rioleringsplan (2015 - 2019)

Het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Sint Anthonis de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht op het gebied van het afval- en oppervlakte- en grondwater. Het GRP bevat de geplande activiteiten gericht op het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.

4.12.5 Watertoets

Algemeen

Het plangebied valt in het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. Het Waterschap heeft als beleid dat op een duurzame wijze moet worden omgegaan met water. Hierbij hanteert zij bij nieuwe ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

1. Wateroverlastvrij bestemmen

Bij de locatiekeuze voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet gezocht worden naar een plek die hoog en droog genoeg is. Mocht dit niet mogelijk of wenselijk zijn, dan moet worden gecompenseerd. Daarbij moeten maatregelen genomen worden om het gebied voldoende tegen wateroverlast te beschermen.

2. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater

Het vuile afvalwater dient te worden afgevoerd via de riolering. Het schone hemelwater dient binnen het plangebied verwerkt te worden. Afhankelijk van de situatie kan een compromis gesloten worden waarbij de minimale inzet is om het vuile en het schone water gescheiden aan te bieden op het reeds aanwezige gemengde rioolstelsel.

3. De afwegingsstappen: hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer

Hergebruik van hemelwater wordt voornamelijk overwogen bij grootschalige voorzieningen als scholen, kantoorgebouwen e.d. De tweede stap is dat

bekeken moet worden of infiltratie mogelijk is. Dit is afhankelijk van het gebied, namelijk de grondwaterstand en de doorlatendheid van de bodem.

Buffering, de volgende stap, geschiedt door de aanleg van een retentievoorziening. Pas in laatste instantie mag worden afgevoerd naar het oppervlaktewatersysteem van het Waterschap.

4. Hydrologisch neutraal ontwikkelen

Hydrologisch of waterneutraal ontwikkelen houdt in dat de toekomstige hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie, niet mag leiden tot versnelde of verhoogde afvoer van regenwater in pieksituaties, hetzij direct naar het oppervlaktewater, hetzij indirect via de rioolwaterzuivering en geen verlaging tot gevolg mag hebben van de gemiddeld hoogste grondwaterstand. Het water dat binnen het plangebied valt, moet daar ook opgevangen en/of verwerkt worden.

5. Water als kans

Water moet bij planvorming niet als probleem (“er moet ook ruimte voor water gecreëerd worden, en m2 zijn duur”), maar als kans worden benaderd. Water kan een meerwaarde geven aan het plan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de belevingswaarde van water.

6. Meervoudig ruimtegebruik

Zoals hiervoor al aangegeven, is ruimte (voor water) duur. Door bij de inrichting van een plangebied de beschikbare ruimte naast voor water ook voor één of meer andere doeleinden te gebruiken, is het “verlies” van vierkante meters als gevolg van de toegenomen ruimtevraag vanuit water te beperken. Zo is het in bepaalde gevallen mogelijk om het flauwe talud ook te gebruiken als onderhoudsstrook. Flauwe taluds geven veel ruimte voor buffering van water, maar zijn ook te gebruiken voor recreatieve doeleinden (een fietspad dat af en toe niet te gebruiken is).

7. Voorkomen van vervuiling

Bij de inrichting, bouw en beheer van gebieden wordt het milieu belast. Het Waterschap streeft er naar om nieuwe bronnen van verontreiniging zo veel mogelijk te voorkomen (bronaanpak zoals verwoord in het emissiebeheersplan). Daarom moet het toepassen van uitlogende of uitspoelbare materialen worden vermeden.

8. Waterschapsbelangen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen kunnen verschillende waterschapsbelangen spelen:

  • a. ruimteclaims voor waterberging;
  • b. ruimteclaims voor de aanleg van natte ecologische verbindingszones en beekherstel;
  • c. aanwezigheid en ligging watersysteem;
  • d. aanwezigheid en ligging waterkeringen;
  • e. aanwezigheid en ligging van infrastructuur en ruimteclaims ten behoeve van de afvalwaterketen in beheer bij het waterschap.

Wanneer deze belangen een rol spelen in een bestemmingsplan dan moet dit benoemd worden in de planregels, verbeelding en toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0046.png"

Afbeelding 4.12: afbeelding uit leggerkaart van het waterschap

Toets

Het bestaande bedrijventerrein Molenveld is uitgerust met een verbeterd gescheiden rioolstelsel. Dit stelsel bestaat uit een hemelwaterstelsel en een vuilwaterstelsel. Beide stelsels eindigen ieder bij een gemaal. Deze gemalen pompen de twee waterstromen in het gemengde stelsel van de kern Wanroij. Dit water komt uiteindelijk bij de rioolwaterzuivering in Haps terecht. Bij zware neerslag kan het hemelwatergemaal het aanbod van hemelwater niet verwerken, wat resulteert in het vollopen van het hemelwaterstelsel. Wanneer het stelsel is volgelopen, vindt overstort plaats op de bergings- en infiltratievoorziening ten zuiden van het gebied Molenveld. Wanneer ook deze voorziening verzadigd is,

wordt overgestort op het naastliggende oppervlaktewater.

Bovengenoemd systeem pomt het vuilwater en licht vervuilde deel van het hemelwater (de eerste flush) naar de rioolwaterzuivering, terwijl het schone deel (de tweede flush) wordt geïnfiltreerd in de ondergrond. Het is daarom met name geschikt voor industrieterreinen, waar afvoerende oppervlakken vervuild kunnen raken.

De thans opgenomen ontwikkelingen in onderhavig bestemmingsplan betekenen niet een hydrologische achteruitgang ten opzichte van de huidige situatie. Concreet betekent dit, dat:

  • 1. er geen hydrologische knelpunten worden gecreëerd voor de te handhaven en de vastgelegde toekomstige gebruiksfuncties in het plangebied en het beïnvloedingsgebied;
  • 2. de omvang van grondwateraanvulling in het plangebied neemt niet af;
  • 3. de grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving verslechteren niet voor de huidige en toekomstige landgebruiksfuncties.
  • 4. de (grond)waterstanden in het plangebied sluiten aan op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied zelf;
  • 5. het plangebied is c.q. wordt zodanig ingericht, dat de gevolgen van toekomstige ontwikkelingen in de omgeving, die van invloed (kunnen) zijn op de (grond)waterstanden, niet leiden tot knelpunten in het plangebied;
  • 6. er worden geen wijzigingen in het waterhuishoudkundige systeem aangebracht.

Aan de zuidzijde en op enige afstand aan de oostzijde van het bedrijventerrein zijn A-watergangen gesitueerd (zie afbeelding 4.12). Deze watergangen worden gerespecteerd en de planontwikkelingen in onderhavig bestemmingsplan werken niet belemmerend voor het functioneren van deze watergangen.

Conclusie

Er zijn vanuit waterhuishoudkundig oogpunt géén belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

Overleg

Bij schrijven van 23 april 2020 heeft Waterschap Aa en Maas een reactie gegeven op het concept bestemmingsplan. Deze reactie is in dit hoofdstuk van het bestemmingsplan verwerkt.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Algemeen

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord.

Het bestemmingsplan "Molenveld - 2020' bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. In de regels zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de op de verbeelding vermelde bestemmingen opgenomen.

Bij het bestemmingsplan is ook een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

Het bestemmingsplan bevat tevens een bijlage bij de regels (Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten).

Het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012 en er is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

5.2 Planmethodiek

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere eisenregeling.

5.3 Verbeelding

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0047.png"

Afbeelding 5.1: verbeelding behorende bij het bestemmingsplan 'Molenveld - 2020'

5.4 Planregels

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • a. inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • b. bestemmingsregels;
  • c. algemene regels (onder andere afwijkingen);
  • d. overgangs- en slotregels.
5.4.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • a. Artikel 1: Begrippen
    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • b. Artikel 2: Wijze van meten
    Dit artikel geeft onder meer bepalingen hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
5.4.2 Bestemmingsregels
5.4.2.1 Algemeen

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder andere:

  • Bestemmingsomschrijving: in de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden “met daaraan ondergeschikt”. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.
  • Bouwregels: in de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals hoogtes en oppervlakten.
  • Afwijken van de bouwregels: door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd doordat mogelijkheden worden geboden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze afwijkingen zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan afwijking wordt verleend, de maximale afwijking die met de afwijking kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder afwijking wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor de specifieke bestemming. Indien afwijkingsbevoegdheden een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (algemene regels).
  • Afwijken van de gebruiksregels: door middel van een afwijking van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van gebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel afwijking kan worden verleend ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via afwijking geen “nieuwe” functies kunnen worden toegestaan. De afwijking dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of bestemmingsplanherziening.
  • Verboden gebruik: in de Wet ruimtelijke ordening is het verboden gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. In specifieke gebruiksregels kunnen bepaalde functies nog concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik of toegelaten gebruik. Het gebruiksverbod is na inwerkintreding van de Wabo, in de Wabo geregeld. Het is dus niet noodzakelijk om dit door middel van het bestemmingsplan te regelen.

Hieronder worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor deze bestemming is gekozen.

5.4.2.2 Bestemmingen

Artikel 3 - 'Bedrijventerrein'

Binnen de bestemming zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de bij de regels behorende "Staat van Bedrijfsactiviteiten". Deze Staat is gebaseerd op de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009. In deze publicatie worden bedrijfsactiviteiten gegroepeerd en, op grond van mogelijk optredende hinder, per groep of categorie aangegeven welke afstand indicatief tot "rustige woonwijk" in acht genomen zou moeten worden. Deze indicatieve afstanden worden aangehouden om een aanvaardbaar woonmilieu te kunnen garanderen. Hoe groter de onderlinge afstand tussen het gevoelige object, de woning, en de bron, het bedrijf, des te zwaarder mag de bedrijfsactiviteit zijn.

Bij de samenstelling van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' zijn alleen “bedrijven in enge zin opgenomen”. Van de lijst zijn dus uitgezonderd activiteiten zoals detailhandel, horeca, kantoren, sport-/recreatie-inrichtingen, zoals sportschool, zwembad etc., onderwijs- en andere maatschappelijke instellingen, alsmede dienstverlenende instellingen/beroepen, zoals kapsalons, artsenpraktijken en advocatenkantoren etc. De reden hiervan is dat dergelijke bestemmingen in bestemmingsplannen anders dan met “bedrijfsactiviteiten” worden aangegeven. Verder zijn uitgezonderd bedrijven die gelet op het bestaande karakter van dit bedrijventerrein niet in het plangebied zijn gewenst. Vervolgens is een selectie gemaakt van de bedrijven behorende tot de voor het plangebied al dan niet met vrijstelling toegelaten milieucategorie. Met deze selecties is een lijst van bedrijfsactiviteiten op maat samengesteld.

Voor het bedrijventerrein Molenveld (algemeen en specifiek voor dit plandeel) is voorzien in de mogelijkheid tot de vestiging van bedrijven in de categorie 2 tot maximaal 3.2. Via een afwijking kan onder voorwaarden bedrijven of bedrijfsactiviteiten behorende tot een hogere categorie worden toegestaan, danwel bedrijven of bedrijfsactiviteiten die genoemd zijn in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 bij de regels). Bij de daarbij te maken afweging wordt voornoemde VNG brochure gebruikt, de op dat moment geldende relevante milieuwet- en regelgeving en het lokale milieubeleid.

Binnen het plangebied zijn drie locaties specifiek aangeduid, het betreft:

  • een bedrijfsperceel aan de Peelstraat 9 (garagebedrijf MZ Auto’s), waar een milieucategorie van maximaal 2 toegestaan is in verband met de aanwezigheid op korte afstand van burgerwoningen aan de Peelstraat;
  • een bedrijfsperceel aan de Straatscheveld 2 alsmede de naastgelegen bedrijfsgronden van Cleanergy en het naastliggende braakliggende perceel als 'specifieke vorm van bedrijf - 1'. Deze gronden worden na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten door Cleanergy heringericht en zullen in zijn totaliteit in gebruik genomen gaan worden door de firma Wouters Wanroij B.V voor een bedrijf en/of bedrijfsactiviteiten gericht op opslag en (voorbereiding tot) recycling, bewerking, droging en opwaardering van puin, bouwstoffen, zand, grond, slib, groen en biomassa, die qua aard en omvang behoren tot maximaal milieucategorie 4.2;
  • een bedrijfsperceel aan de Molenstraat (Parallelweg) ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum' waar een tuincentrum is gevestigd.

Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bestaande bedrijfswoningen). Nieuwvestiging van bedrijfswoningen op het bedrijventerrein is niet toegestaan.

Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bebouwings- percentage en mogen een goot- en bouwhoogte hebben van maximaal de op de verbeelding aangegeven maten. De inhoud van een bedrijfswoning mag maximaal 600 m3 bedragen. Voor aan-, uitbouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen is een regeling opgenomen.

In het plan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gronden waarop thans de gemeentelijk gemeentewerf is gesitueerd te wijzigen, door de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1' op te nemen, ten behoeve van de uitbreiding van het naastliggende bedrijf en/of nieuwvestiging van bedrijfsactiviteiten gericht op opslag en (voorbereiding tot) recycling, bewerking, droging en opwaardering van puin, bouwstoffen, zand, grond, slib, groen en biomassa, waarvan de omvang en activiteiten behoren tot maximaal milieucategorie 4.2 volgens de Staat van bedrijfsactiviteiten.

Artikel 4 - 'Groen'

De gronden aan de zuidzijde en oostzijde van het plangebied zijn bestemd als 'Groen', voor groenvoorzieningen en beplantingen (mede) ten behoeve van een landschappelijke inpassing alsmede voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen oevers en bermen. Binnen de bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan.

Artikel 5 - 'Verkeer '

De bestemming Verkeer is toegekend aan de openbaar toegankelijke wegen binnen het plangebied. Binnen deze bestemming zijn ook wandel- en fietspaden, parkeer, groen- en speelvoorzieningen toegestaan, evenals waterhuishoudkundige voorzieningen. Gebouwen zijn toegestaan als het gebouwtjes zijn voor openbaar nut alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor onder meer wegaanduiding, geleiding, beveiliging, regeling van het verkeer en verlichting.

Artikel 6 - 'Water'

Bestaande watergangen zijn bestemd tot “Water”. Het toegelaten gebruik betreft water, waterhuishoud- kundige doeleinden, waterberging en waterlopen met de daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 7 - 'Waarde - Archeologie 2' en artikel 8 - 'Waarde - Archeologie 3' (dubbelbestemmingen)

De dubbelbestemmingen ten aanzien van archeologie zijn opgenomen ter verwezenlijking van de instandhouding en bescherming van archeologische (verwachtings)waarden. Daarmee wordt gestreefd naar het voor de toekomst behouden van de archeologische waarden in de grond (in situ). Daar waar dit niet mogelijk is ten gevolge van noodzakelijke bouwactiviteiten binnen het kader van de onderliggende bestemming, zullen binnen archeologisch potentieel waardevolle terreinen, zoals weergegeven op de archeologische beleidskaart van de gemeente Sint Anthonis voorafgaand aan bouwactiviteiten of grondverzet de archeologische waarden door middel van onderzoek veilig gesteld moeten worden. Elke dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie' correspondeert met een op de archeologische beleidskaart aangeduid gebied en de daaraan gekoppelde ondergrenzen voor oppervlakte en diepte, waarboven sprake is van een onderzoeksplicht.

Artikel 9 - 'Waterstaat - Beschermingszone waterlopen' (dubbelbestemming)

Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de waterloop en/of voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers.

5.4.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

artikel 10 - 'Antidubbeltelbepaling'
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 11 - 'Algemene bouwregels'

Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten

In dit artikel is aangegeven hoe met bestaande maten wordt omgegaan.

Algemene regels m.b.t. ondergeschikte bouwdelen

In dit artikel is beschreven wat onder ondergeschikte bouwdelen wordt verstaan.

Algemene regels m.b.t. ondergronds bouwen

In dit artikel is beschreven wat onder ondergronds bouwen wordt verstaan.

Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • een gebruik van gronden en bouwwerken voor permanente of tijdelijke bewoning .

Algemene aanduidingsregels

Ter bescherming van de windvang van de Hamse Molen is een regeling opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0048.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01_0049.png"

Afbeelding 5.2: Molenbiotoop, artikel 10.1.2 BP Buitengebied (bron: Gemeente Sint Anthonis)

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.

Algemene wijzigingsregels

Op deze algemene wijzigingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen van bestemmingsgrenzen alsmede het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij wordt verwezen naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

'Algemene procedureregels'

In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij het stellen van nadere eisen en de voorbereiding van een besluit tot toepassen van een wijzigingsbevoegdheid alsmede het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden. Hierbij wordt verwezen naar procedures die zijn opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 12 - 'Overige regels'

In deze regels zijn de voorrangsbepalingen voor (dubbel)bestemmingen opgenomen en wordt duidelijk gemaakt hoe overige wettelijke regelingen in relatie staan tot de regels in dit bestemmingsplan.

In dit artikel is tevens voorzien in een regeling ten aanzien van parkeren, om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Iedere ruimtelijke ontwikkeling zal getoetst moet worden of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Dit aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde gemeentelijke beleid c.q. beleidsregels. Afwijken is bij omgevingsvergunning mogelijk en toestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie. Daarbij kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden stellen aan de ruimtelijke inpassing van de voorzieningen en aan de wijze waarop de benodigde parkeercapaciteit en/of laad- en losvoorzieningen gewaarborgd is en blijft.

5.4.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotregels.

Artikel 13 - Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 14 - Slotbepaling

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

5.5 Handhaving

5.5.1 Gemeentelijk beleid

De gemeente Sint Anthonis acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteiten binnen het plangebied te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaving zijn:

  • 1. De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners mogen verwachten dat de regels gehandhaafd worden;
  • 2. Handhaving gaat oneigenlijk gebruik en daarmee achteruitgang van de kwaliteit van de woonomgeving tegen; een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit in stand te houden en te verbeteren;
  • 3. Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid aan; het in het bestemmingsplan vastgestelde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis heeft opnieuw voor vier jaar handhavingsbeleid vastgesteld. Het ‘Beleidsplan Integraal Toezicht en Handhaving Omgevingsrecht is op 15 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Met het handhavingsbeleid willen men de komende periode vijf doelen bereiken:

  • 1. bevorderen van een veilige leefomgeving;
  • 2. bevorderen van een gezonde leefomgeving;
  • 3. bevorderen van de leefbaarheid van dorpen en buitengebied;
  • 4. verbeteren van de dienstverlening;
  • 5. bevorderen duurzaamheid.

Dit zijn algemene doelen. die verder uitgewerkt zijn in de volgende specifieke en meetbare speerpunten:

  • bevorderen van een veilige leefomgeving;
  • het bewaken van de constructieve veiligheid bij bouw en verbouw;
  • het vergroten van de brandveilige omgeving;
  • het bevorderen van een gezonde leefomgeving;
  • het terugbrengen van milieuovertredingen bij veehouderijen;
  • het terugbrengen van overtredingen bij asbestsaneringen;
  • het bevorderen van de leefbaarheid van dorpen en buitengebied;
  • het tegengaan van illegale bedrijvigheid;
  • het tegengaan van illegale bewoning;
  • het bevorderen van landschapsversterkende maatregelen (bijv. het aanbrengen van groen rondom een agrarisch bedrijfsgebouw);
  • het verbeteren van de dienstverlening;
  • transparant en oplossingsgericht handhaven;
  • het bevorderen van duurzaamheid;
  • het bevorderen van duurzaam en energiezuinig bouwen;
  • het bevorderen van energiebesparing door bedrijven.;

Het uitvoeren van controles en opleggen van sancties is geen doel op zich. Het bereiken van de doelen wordt beoogd door een strategische benadering. Deze benadering uit zicht in de volgende keuzes:

  • toezicht vindt risicogericht plaats: daar waar de grootste risico’s worden gelopen, wordt toezicht gehouden;
  • zoveel mogelijk integrale uitvoering van het toezicht (d.w.z. tijdens één controle zoveel mogelijk zaken controleren);
  • het uitbreiden van communicatie als preventief toezicht- en handhavinginstrument (bijv. via de gemeentelijke informatiepagina, de website en een folder).
  • inzet van sancties om voornoemde doelen met speerpunten te bereiken en te realiseren;
  • het verder ontwikkelen van programmatisch handhaven om te komen tot een effectieve handhaving (d.w.z. handhaven op basis van vooraf vastgestelde doelen en prioriteiten).

Bij de handhaafbaarheid van bestemmingsplannen spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. De basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf;
  • de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het vrijstellingenbeleid, binnenplanse afwijkingsbeleid en de binnenplanse wijzigings- bevoegdheden.
5.5.2 Uitvoerimg handhaving

Om op een professionele wijze inhoud te kunnen geven aan de uitvoering van de diverse handhavingstaken, is het noodzakelijk over een integraal handhavingsbeleid te beschikken. In dit beleid wordt aandacht besteed aan een gemeentelijke visie op handhaven en de uitgangspunten die daaraan ten grondslag liggen, de huidige situatie, een prioriteitenstelling, de strategie en werkwijze en de monitoring en evaluatie. Dit beleid voorziet in een eenduidige en transparante wijze waarop de gemeente Sint Anthonis inhoud geeft aan haar handhavingstaken.

De gemeente stelt jaarlijks een 'Uitvoeringsprogramma voor toezicht en handhaving' vast. In dit handhavingsprogramma wordt aangegeven op welke wijze uitvoering aan toezicht en handhaving wordt gegeven en voor de veiligheid en leefbaarheid binnen de gemeente Sint Anthonis. Bij de uitvoering van de handhaving wordt gewerkt volgens de Landelijke handhavingstrategie.

Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Sint Anthonis te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Een vereiste om goed te kunnen handhaven zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het bedrijventerrein van Sint Anthonis is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van de gemeente vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd.

Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Inleiding

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Bro minimaal inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wro de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Dit betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan dient vast te stellen.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering of locatie-eisen.

Planontwikkeling

Onderhavig bestemmingsplan 'Molenveld - 2020' heeft betrekking op een deel van het bedrijven- terrein waar al ruimtelijk-functionele ontwikkelingen hebben plaatsgevonden die in financiële zin geen consequenties hebben voor de gemeente. Hiervoor zijn reeds in het verleden (anterieure) overeen- komsten gesloten zodat het kostenverhaal op deze locaties is verzekerd.

Daarnaast kunnen er, qua omvang, beperkte ontwikkelingen plaatsvinden, die buiten de reikwijdte van de grondexploitatiewet vallen.

Het is daarom niet nodig dat de raad bij dit bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt.

Conclusie

Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Belanghebbenden en belangstellenden zullen via de bestemmingsplanprocedure, die (mede) voor onderhavige planontwikkeling zal worden doorlopen, worden geïnformeerd en zullen daarbij de mogelijkheid krijgen om hun zienswijzen over het plan kenbaar te maken. Zie hierna hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

7.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Volgens de gemeentelijke inspraakverordening hoeft er geen inspraak te worden verleend ten aanzien van beleidsvoornemens of voorzieningen van ondergeschikte aard of ondergeschikte herzieningen of wijzigingen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen.

Onderhavig bestemmingsplan legt de bestaande (planologische) situatie vast van een aantal ruimtelijk-functionele ontwikkelingen die in de loop der tijd hebben plaatsgevonden op het huidige bedrijventerrein. Het doorlopen van een inspraakprocedure is dientengevolge achterwege gelaten.

7.3 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

Artikel 3.1.1. van het besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd.

In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft de provincie Noord-Brabant schriftelijk gereageerd (zie Bijlage 2 bij de toelichting).

De provincie stelt dat voor planontwikkeling binnen 'Verstedelijking afweegbaar' kwaliteitsverbetering van het landschap vereist is. Aangezien het plan het planologisch vastleggen betreft van bestaande bedrijven die in het verleden met omgevingsvergunningen zijn gerealiseerd, wordt verzocht aan te geven hoe bij deze locaties invulling is gegeven aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

Ten aanzien van de in het verleden plaatsgevonden ruimtelijke ontwikkelingen zijn op basis van anterieure overeenkomsten financiële afspraken gemaakt met de betreffende partijen met betrekking tot de kwaliteitsverbetering van het landschap. De feitelijke uitvoering daarvan heeft c.q. zal in samenspraak met het waterschap plaatsvinden door de inrichting van een groenzone aan de zuidzijde en oostzijde van het bedrijventerein Molenveld in de nabijheid van bestaande watergangen.

7.4 Vaststellingsprocedure

De procedure voor een bestemmingsplan staat beschreven in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke procedure start met de kennisgeving ex artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De volledige bestemmingsplanprocedure vanaf ontwerpbestemmingsplan ziet er als volgt uit:

  • openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan door het plaatsen van een publicatie in een gemeentelijk blad en de Staatscourant;
  • terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en digitaal raadpleegbaar op de gemeentelijke website en www.ruimtelijkeplannen.nl, alsmede toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
  • gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door eenieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
  • vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken;
  • algemene bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan geschiedt binnen twee weken na de vaststelling danwel na 6 weken indien door als zienswijze is ingediend, danwel indien het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld ten opzichte va het ontwerp bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders plaatsen de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan tevens in de Staatscourant en voorts geschiedt deze langs elektronische weg. Gelijktijdig verzenden zij de kennisgeving, zoals bedoeld in de vorige volzin, langs elektronische weg aan de diensten en bestuursorganen als bedoeld in artikel 3.8, lid 1 sub b Wro, en stellen zij het besluit met de hierbij behorende stukken langs elektronische weg beschikbaar;
  • mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden;
  • inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 25 augustus 2020 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Er is één zienswijze ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan “Molenveld 2020”. Naar aanleiding van deze zienswijze is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Sint Anthonis op 10 december 2020.

De nota van zienswijzen en wijzigingen behorende bij het raadsvoorstel tot vaststelling van het bestemmingsplan “Molenveld 2020” is als Bijlage 3 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.