direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan 'Molenveld - 2020'
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1702.2BPMolenveld2020-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Molenveld - 2020' met identificatienummer NL.IMRO.1702.BPmolenveld2020-VA01 van de gemeente Sint Anthonis.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 afwijking

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening.

1.6 archeologische deskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie.

1.7 archeologische verwachtingswaarde

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met het voorkomen van archeologische relicten.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het vervaardigen, bewerken en/of verwerken van producten zoals genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten, niet zijnde detailhandel, kantoor, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en horeca.

1.11 bedrijfsgebonden kantoor

een deel van een ter plaatse gevestigd bedrijf waarbinnen administratieve en daarmee vergelijkbare activiteiten ten behoeve van het bedrijf worden uitgeoefend.

1.12 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.13 bestaand
  • bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan.
1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijgebouw

een op zich zelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.17 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.18 bodemingreep

grondwerkzaamheden, waartoe onder meer worden gerekend:

  • a. het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van grond;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  • c. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  • d. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  • e. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bouwvolume wordt afgevoerd, waaronder boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  • i. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • j. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 meter bedraagt;
  • k. het slopen van gebouwen en verwijderingen van funderingen, waarbij grondroering plaats vindt;
  • l. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
  • m. het aanleggen van drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.26 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.27 evenementen

alle voor publiek toegankelijke verrichtingen van vermaak, waaronder herdenkingsplechtigheden, braderieën, optochten op de weg, feesten, muziekvoorstellingen of wedstrijden op of aan de weg en kleine evenementen waaronder straatfeesten of buurtbarbecues op één dag begrepen.

1.28 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.30 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.

1.31 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, niet zijnde openbare dienstverlening, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.32 maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.

1.33 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.34 overige bouwwerken

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.35 overkappingen

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats. Daarbij geld dat, indien vóór dan wel achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw wordt gebouwd, het volgende:

  • vóór: het moet een open constructie zijn;
  • achter: maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
1.36 productiegebonden detailhandel

qua oppervlakte beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van overwegend (streek)eigen goederen/producten vanuit een bedrijf dat die goederen/producten vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.37 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.38 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.39 staat van Bedrijfsactiviteiten

een als bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten bij deze planregels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen en bedrijfsactiviteiten.

1.40 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.41 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, gemalen, inlaten, bergings- en infiltratievoorzieningen.

1.42 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, sub a van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Wijze van meten c.q. berekenen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

het oppervlak aan gebouwen gedeeld door het oppervlak van het bouwvlak, tenzij dat in de regels anders is bepaald. In dat laatste geval telt de wijze van meten zoals die dan is gegeven.

2.2 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken de dakkapellen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.8 diepte

vanaf het peil tot aan het diepste punt van de ingreep.

2.9 ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.10 ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.11 peil
  • ter plaatse van een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • indien in het water wordt gewerkt: de hoogte van de waterbodem;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' bedrijven of bedrijfsmatige activiteiten behorende tot milieucategorie 2, 3.1 of 3.2, zoals vermeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' bedrijven of bedrijfsmatige activiteiten behorende tot milieucategorie 2, zoals vermeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten.

alsmede tevens voor:

  • c. ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum' een tuincentrum;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1' een bedrijf en/of bedrijfsactiviteiten gericht op opslag en (voorbereiding tot) recycling, bewerking, droging en opwaardering van puin, bouwstoffen, zand, grond, slib, groen en biomassa, waarvan de omvang en activiteiten behoren tot maximaal milieucategorie 4.2 volgens de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • e. ter plaats van de aanduiding 'bedrijfswoning' ten hoogste één bedrijfswoning;
  • f. bedrijfsgebonden kantoren;
  • g. productiegebonden detailhandel;
  • h. wegen en paden;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. voorzieningen van algemeen nut;
  • l. water;
  • m. waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratie- voorzieningen;
  • n. collectieve energievoorzieningen, warmte-/koude-opslagvoorzieningen alsmede overige duurzaamheidsvoorzieningen;
  • o. tuinen en (onbebouwde) erven;

met de daarbij behorende:

  • p. gebouwen;
  • q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • r. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  • s. overige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het aangeduide bouwvlak;
  • b. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven;
  • c. een bedrijfsperceel mag niet kleiner zijn dan 1.500 m2;
  • d. een bedrijfsperceel mag niet groter zijn dan 5.000 m2, met uitzondering voor het gebied zoals aangeduid met 'specifieke vorm van bedrijf - 1'.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen, niet zijnde een voorziening van algemeen nut, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven.

3.2.3 Bedrijfswoning (hoofdgebouw)

Voor bedrijfswoningen (hoofdgebouw), gelden de volgende bepalingen;

  • a. de 'bedrijfswoning' mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
  • b. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 600 m3;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen 5 meter;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen 9 meter.

3.2.4 Bedrijfswoning (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen)

Indien de aanduiding 'bedrijfswoning' is opgenomen mogen bij een bedrijfswoning, aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwwerken mogen niet inpandig in een bedrijfsgebouw worden gebouwd;
  • c. het toegestane oppervlak bedraagt maximaal 100 m²;
  • d. de goothoogte mag maximaal 3 meter bedragen, met dien verstande dat bij het uitbouwen van/aanbouwen aan een hoofdgebouw de goothoogte in elk geval ook net zo hoog mag zijn als de hoogte van de eerste bouwlaag + 25 centimeter;
  • e. de bouwhoogte mag maximaal 5,5 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. tot 1 meter uit de perceelsgrens de maximale bouwhoogte maximaal 3,5 meter mag bedragen, en;
    • 2. tot 2 meter uit de perceelsgrens de maximale bouwhoogte maximaal 4,5 meter mag bedragen;
  • f. de bouwwerken dienen minimaal 2 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met dien verstande dat aanbouwen (zoals erkers) tot (het verlengde van) van de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits de:
    • 1. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
    • 2. de horizontale diepte maximaal 1,5 meter bedraagt;
  • g. aanbouwen in de vorm van een erker ook voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd als ook buiten het bouwvlak mits:
    • 1. de ligging vóór de voorgevel maximaal 1,5 meter bedraagt;
    • 2. de ligging uit de voorste perceelsgrens minimaal 2 meter bedraagt;
    • 3. de breedte niet groter is dan 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw;
    • 4. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
  • h. overkappingen (zoals carports) tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt.

3.2.5 Voorzieningen van algemeen nut

Voor het bouwen van voorzieningen van algemeen nut gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte van voorzieningen van algemeen nut mag niet meer dan 15 m² bedragen.

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt bij:

  • a. erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 meter;
  • b. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 meter;
  • c. kranen, silo's en schoorstenen binnen het bouwvlak maximaal 15 meter;
  • d. keerwanden binnen het bouwvlak maximaal 8 meter;
  • e. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 meter en erachter maximaal 6 meter.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en/of afmetingen van bouwwerken;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • c. de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.

3.3.2 Afwegingskader

De toepassing van nadere eisen als bedoeld in artikel 3.3.1, sub a t/m c door burgemeester en wethouders zal gericht zijn op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. de gebruiksmogelijkheden (op eigen terrein en op aangrenzende gronden);
  • 3. de milieusituatie;
  • 4. de verkeersveiligheid;
  • 5. de parkeerruimte op eigen terrein;
  • 6. de sociale veiligheid;
  • 7. de brandveiligheid.
3.4 Afwijken van bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.2.1, sub c voor een kleiner bouwperceel tot minimaal 1.000 m², voor de nieuwvestiging van een bedrijf, mits:
    • 1. in voldoende mate kan worden aangetoond dat dit vanwege bedrijfseconomische redenen noodzakelijk is;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
  • b. artikel 3.2.2, sub a en b voor een hogere goot- en bouwhoogte tot maximaal 15 meter, mits:
    • 1. in voldoende mate kan worden aangetoond dat dit vanwege bedrijfseconomische redenen noodzakelijk is;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. de milieusituatie niet onevenredig wordt geschaad;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in elk geval gerekend het gebruik van/voor:

  • a. risicovolle bedrijven zoals bedrijven die vallen onder het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bedrijven;
  • b. geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder;
  • c. inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • d. bedrijven of de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten anders dan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 is toegestaan;
  • e. de opslag en verkoop van vuurwerk;
  • f. buitenopslag:
    • 1. (buitenopslag) aan die zijde van het bedrijfsperceel die grenst aan de openbare weg, tenzij de buitenopslag plaatsvindt achter een gebouwde erf- of terreinafscheiding dan wel achter de naar de openbare weg gekeerde gevel van een bedrijfsgebouw en het verlengde daarvan;
    • 2. buiten het bouwvlak;
    • 3. ten behoeve van een ander dan het eigen bedrijf;
    • 4. binnen het bouwvlak met een grotere hoogte dan 10 meter, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1';
    • 5. binnen de overige bouwvlakken, anders dan onder 4, met een grotere hoogte dan 4 meter;
  • g. detailhandel, met uitzondering van detailhandel als bedoeld in artikel 3.1, sub c en sub g;
  • h. horeca, met uitzondering van een kantine behorende bij een bedrijf;
  • i. zelfstandige kantoren;
  • j. opslag van goederen en materialen voor de gevellijn.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.5 voor het toestaan van een ander bedrijf of bedrijfsmatige activiteiten dan ter plaatse is toegestaan dan wel een bedrijf of bedrijfsmatige activiteiten die niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten, mits het betrokken bedrijf naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven die zijn genoemd in artikel 3.1 sub a of artikel 3.1, mits het niet betreft bedrijven of bedrijfsmatige activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.1, sub a t/m c.

3.6.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 3.6.1 kan slechts mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad waarbij het milieueffect van het beoogde bedrijf nadrukkelijk wordt meegewogen en waarbij de Staat van bedrijfsactiviteiten mede betrokken wordt;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivering of onderbouwing.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' te wijzigen door de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1' op te nemen ten behoeve van de uitbreiding van het naastliggende bedrijf en/of nieuwvestiging van bedrijfsactiviteiten gericht op opslag en (voorbereiding tot) recycling, bewerking, droging en opwaardering van puin, bouwstoffen, zand, grond, slib, groen en biomassa, waarvan de omvang en activiteiten behoren tot maximaal milieucategorie 4.2 volgens de Staat van bedrijfsactiviteiten.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. beplanting ten behoeve van de landschappelijk inpassing;
  • c. oevers en bermen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Er zijn géén gebouwen toegestaan.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen aan het volgende te voldoen:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • b. overkappingen zijn niet toegestaan.
4.3 Strijdig gebruik

Onder verboden gebruik wordt in dit artikel in ieder geval begrepen het gebruik of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het bedrijfsmatig gebruiken van de gronden;
  • c. parkeerdoeleinden.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de afwikkeling van het verkeer met bijhorende verblijfsruimte;
  • b. wandel- en fietspaden, parkeer-, groen-, speelvoorzieningen en ontmoetingsvoorzieningen voor specifieke groepen mensen zoals jongeren, evenementen en straatmeubilair;
  • c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeer- voorzieningen (zie hiertoe mede artikel 12.3), straatmeubilair, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven een en ander met bijbehorende voorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • d. toegestaan zijn uitsluitend gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen tot maximaal 50 m²;
  • e. de bouwhoogte mag maximaal 4 meter bedragen.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 meter voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer alsmede verlichting;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 meter voor overige bouwwerken.
5.3 Strijdig gebruik

Onder verboden gebruik wordt in dit artikel in ieder geval begrepen het gebruik of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het bedrijfsmatig gebruiken van de gronden.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterberging;
  • b. waterhuishouding;
  • c. waterlopen en waterpartijen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. oevers en bermen;
  • f. duikers;
  • g. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;

een en ander met bijbehorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen géén gebouwen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
6.3 Strijdig gebruik

Onder verboden gebruik wordt in dit artikel in ieder geval begrepen het gebruik of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het bedrijfsmatig gebruiken van de gronden.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de vastgestelde en verwachte hoge archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen binnen deze bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd:

  • a. ter vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, met dien verstande dat nieuwe kelders niet zijn toegestaan; of
  • b. binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk; of
  • c. die een bodemverstoring veroorzaken van minder dan 5% van het totale oppervlak van de bodemingreep; of
  • d. die niet groter zijn dan 250 m² en dieper dan 0,5 meter; of
  • e. ten behoeve van archeologisch onderzoek, waarbij de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
  • f. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • g. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn die behouden en beschermd moeten worden, waarbij de nadere eisen erop zijn gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mits:

  • a. dit in overeenstemming is met de andere daar voorkomende bestemming; en
  • b. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

7.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 7.4.1 kan slechts, mits:

  • a. de aanvrager een rapport heeft overlegd van een deskundige waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:
    • 1. naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; of
    • 2. is aangetoond dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan de Laatmiddeleeuwse en moderne bouwvoor (akkerdek);
    • 3. genoegzaam blijk dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 4. genoegzaam blijkt dat de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    • 5. genoegzaam blijkt dat de verstoringsdiepte minder diep reikt dan het akkerdek; met dien verstande dat:
    • 6. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
    • 7. het bevoegd gezag schriftelijk advies kan inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door de bouwactiviteiten geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren,:

  • a. als bedoeld in artikel 1.18 sub h, l en m;
  • b. voor bodemingrepen groter dan 250 m² en dieper dan 0,5 meter

7.5.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in artikel 7.5.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk als bedoeld in artikel 7.2;
  • b. worden uitgevoerd binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. het normale onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. het normale agrarisch gebruik betreffen, waaronder grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik, mits de bodem tot niet dieper dan 0,5 meter wordt geroerd;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • g. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • h. een bodemverstoring veroorzaken van minder dan 5% van het totale oppervlak van de bodemingreep;
  • i. vooraf zijn gemeld bij het bevoegd gezag, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de diepte van het akkerdek, en voorzien van een verklaring dat in het geval van een bodemingreep als bedoeld in artikel 1.18, sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld;
  • j. vooraf zijn gemeld bij het bevoegd gezag, voorzien van schriftelijk bewijs dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van een bodemingreep als bedoeld in artikel 1.18, sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld.

7.5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.5.1 kan slechts mits:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport overlegt waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

7.5.4 Advies archeologisch deskundige

Het bevoegd gezag kan bij de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.5.1 schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door de werkzaamheden of werken geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, dan wel te vergroten en/of te veranderen, indien dit op basis van nader verkregen archeologische kennis, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, noodzakelijk en/of mogelijk is;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de oppervlaktes en/of dieptes als genoemd in artikel 7.2 te veranderen en/of hier desgewenst een extra bestemming voor op te nemen indien dat op basis van nader archeologische kennis, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, noodzakelijk en/of mogelijk is.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 3

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de vastgestelde en verwachte middelhoge archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen binnen deze bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd:

  • a. ter vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering met dien verstande dat nieuwe kelders niet zijn toegestaan; of
  • b. binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk; of
  • c. die een bodemverstoring veroorzaken van minder dan 5% van het totale oppervlak van de bodemingreep; of
  • d. die niet groter zijn dan 2.500 m2 en dieper dan 0,5 meter; of
  • e. ten behoeve van archeologisch onderzoek, waarbij de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
  • f. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • g. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn die behouden en beschermd moeten worden, waarbij de nadere eisen erop zijn gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mits:

  • a. dit in overeenstemming is met de andere daar voorkomende bestemming; en
  • b. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

8.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 8.4.1 kan slechts, mits:

  • a. de aanvrager een rapport heeft overlegd van een deskundige waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:
    • 1. naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; of
    • 2. is aangetoond dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan de Laatmiddeleeuwse en moderne bouwvoor (akkerdek);
  • b. genoegzaam blijk dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • c. genoegzaam blijkt dat de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
  • d. genoegzaam blijkt dat de verstoringsdiepte minder diep reikt dan het akkerdek; met dien verstande dat:
    • 1. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
    • 2. het bevoegd gezag schriftelijk advies kan inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door de bouwactiviteiten geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. als bedoeld in artikel 1.18, sub h, l en m;
  • b. voor bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,5 meter.

8.5.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 8.5.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk als bedoeld in artikel 8.2;
  • b. worden uitgevoerd binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. het normale onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. het normale agrarisch gebruik betreffen, waaronder grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik, mits de bodem tot niet dieper dan 0,5 meter wordt geroerd;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • g. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • h. een bodemverstoring veroorzaken van minder dan 5% van het totale oppervlak van de bodemingreep;
  • i. vooraf zijn gemeld bij het bevoegd gezag, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de diepte van het akkerdek, en voorzien van een verklaring dat in het geval van een bodemingreep als bedoeld in artikel 1.18, sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld;
  • j. vooraf zijn gemeld bij het bevoegd gezag, voorzien van schriftelijk bewijs dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van een bodemingreep als bedoeld in artikel 1.18, sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld.

8.5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.5.1 moet een rapport overleggen waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.5.1 indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

8.5.4 Advies archeologisch deskundige

Het bevoegd gezag kan bij de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.5.1 schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door de werkzaamheden of werken geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

8.6 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, dan wel te vergroten en/of te veranderen, indien dit op basis van nader verkregen archeologische kennis, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, noodzakelijk en/of mogelijk is;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de oppervlaktes en/of dieptes als genoemd in artikel 8.2 te veranderen en/of hier desgewenst een extra bestemming voor op te nemen indien dat op basis van nader archeologische kennis, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, noodzakelijk en / of mogelijk is.

Artikel 9 Waterstaat - Beschermingszone waterlopen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Beschermingszone waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de waterloop en/of voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers.

9.2 Bouwregels

Op de voor 'Waterstaat - Beschermingszone waterlopen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming worden opgericht.

9.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone waterlopen' van de verbeelding verwijderen indien uit overleg met de waterbeheerder blijkt dat de bescherming overbodig is geworden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelbepaling

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
11.1.1 Bestaande maatvoering - meer

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

11.1.2 Bestaande maatvoering - minder

In die gevallen dat afstanden tot, en bouw- en/of goothoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

11.1.3 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in artikel 11.1.1 en artikel 11.1.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

11.2 Algemene regels m.b.t. ondergeschikte bouwdelen

In afwijking, dan wel aanvulling van het bepaalde in Hoofdstuk 2 geldt dat, maximale oppervlaktematen en bebouwingspercentages mogen worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, zonnepanelen en -collectoren, gevel- en kroonlijsten, luifels, aan-/uitbouwen zoals erkers/serres, balkons en overstekende daken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 3 meter vanuit de gevel van het gebouw.

11.3 Algemene regels m.b.t. ondergronds bouwen
11.3.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

11.3.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan onder een bedrijfsgebouw;
  • b. de ondergrondse bouwdiepte bedraagt ten hoogste 5 meter onder peil.

11.3.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 11.3.2 is niet van toepassing voor voorzieningen ten behoeve van energieopslag, koude- en warmte-opslag en warmtepompen.

11.3.4 Afwijken van ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.3.2, sub b voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  • 1. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
11.4 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor permanente of tijdelijke bewoning .
11.5 Algemene aanduidingsregels
11.5.1 vrijwaringszone - molenbiotoop

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden tevens bestemd voor het beschermen van:

  • a. de functie als werktuig van de gesloten standerdmolen 'De Hamse Molen';
  • b. de waarde van de onder a genoemde molen als landschapsbepalend element.

11.5.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden de volgende regels:

  • a. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, mag geen bebouwing worden opgericht, hoger dan het onderste punt van de verticale staande wiek van de molen;
  • b. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, mag geen bebouwing worden opgericht met een grotere hoogte dan 1/30 van de afstand, gemeten tussen de bebouwing en het onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen.

11.5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 11.5.2, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de molen over de vraag of het bouwplan ter plaatse aanvaardbaar is in verband met de belangen van de molen.

11.5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Verbod: Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren, hoger dan 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen:
    • 1. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
    • 2. het ophogen van gronden;
    • 3. het planten van bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
  • b. Uitzondering: Het bepaalde onder a is niet van toepassing op:
    • 1. normale onderhoudswerkzaamheden;
    • 2. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning mogen worden uitgevoerd.
  • c. Afwegingskader: Een vergunning als bedoeld onder a. wordt slechts verleend, mits:
    • 1. daardoor de functie van de molen als werktuig en de waarde als landschapsbepalend element niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de molen over de vraag of verlening van de omgevingsvergunning aanvaardbaar is in verband met de belangen van de molen.
11.6 Algemene afwijkingsregels
11.6.1 Algemene afwijkingsbepalingen

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige breuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden, het woon- en leefklimaat, de stedenbouwkundige kwaliteit, de beeldkwaliteit, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de brandveiligheid en rampenbestrijding van de aangrenzende gronden en bouwwerken, afwijken van de bestemmingsbepalingen voor:

  • a. het afwijken van de voorgeschreven maximum maten, afmetingen, percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
  • d. toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers en lichtkappen, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    • 2. de hoogte maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.

11.6.2 Voorzieningen van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, afval- en glascontainers en dergelijke, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud maximaal 50 m3 mag bedragen;
  • b. de hoogte maximaal 3 meter mag bedragen.
11.7 Algemene wijzigingsregels
11.7.1 Wettelijke regelingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij wordt verwezen naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

11.7.2 Geringe veranderingen bestemmings- en /of bouwgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en/of bouwgrenzen, met dien verstande dat:

  • a. dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken;
  • b. dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  • c. de overschrijding niet meer bedraagt dan 3 meter;
  • d. de overschrijding noodzakelijk is in het kader van de optimalisering van de bedrijfsvoering en niet het gevolg is van een beoogde schaalvergroting.

11.7.3 Geringe veranderingen beloop wegen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de ligging van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

11.7.4 Uitvoerbaarheid van wijzigingsplan

De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan als bedoel in artikel 11.7.2 en artikel 11.7.3 moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is.

11.7.5 Wijziging van Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het wijzigen van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven.

11.7.6 Wijziging gebiedsaanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het te wijzigen ten behoeve van het wijzigen op of verwijderen van de verbeelding van gebiedsaanduidingen als bedoeld in artikel 11.5.1, indien het belang dat de gebiedsaanduiding beoogt te beschermen, niet meer aanwezig is, danwel indien wijziging van zoneringen daartoe aanleiding geeft.

11.8 Algemene procedureregels
11.8.1 Toepassen algemene wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van de algemene wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

11.8.2 Toepassen nadere eisen regeling

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

11.8.3 Procedure omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), van toepassing.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

12.2 Voorrangsregels
12.2.1 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

12.2.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemmingen:

12.3 Parkeren
12.3.1 Parkeernorrmen

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hiervoor gelden de volgende regels:

  • a. in het geval van de oprichting, uitbreiding of wijziging van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeerkencijfers van het CROW, zoals opgenomen in de ASVV of een andere CROW-publicatie zoals geldend ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning. Hierbij wordt de norm berekend over het nieuw te bouwen of te wijzigen gedeelte;
  • b. de parkeervoorzieningen als bedoeld onder a dienen in stand te worden gehouden.
  • c. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a en toestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

12.3.2 Maatvoering parkeergelegenheid

De in artikel 12.3.1 bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

  • a. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,5 x 5 meter in geval van kops parkeren en 2 x 6 meter bij langsparkeren bedragen;
  • b. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst – ten minste 3, 5 x 6 meter bedragen.

12.3.3 Laden en lossen

Indien het gebruik of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, overeenkomstig de publicatie 720 "ASVV - Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" (CROW, 2004) opgenomen normen.

12.3.4 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in artikel 12.3.1 en artikel 12.3.3 indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel , straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijk-functionele structuur te waarborgen;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen als bedoeld in artikel 12.3.3 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder artikel 13.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen bij een omgevingsvergunning afwijken van dat overgangsrecht.

Artikel 14 Slotregel

De regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Molenveld - 2020'.