direct naar inhoud van 4.4 Ecologie
Plan: Buitengebied, partiële herziening 'Inrichting middenloop Vledder Aa, fase 1'
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1701.BP00013-0002

4.4 Ecologie

In het kader van een nieuw bestemmingsplan dient het plan getoetst te worden aan de vigerende natuurwet en -regelgeving. In Nederland is de natuurbescherming opgesplitst in:

  • de bescherming van gebieden (Natura 2000, Beschermde Natuurmonumenten en
    Ecologische Hoofdstructuur);
  • de bescherming van soorten (Flora- en faunawet).

Voor onderhavige ontwikkeling is daarom een natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage 2). In deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies samengevat.

4.4.1 Beschermde gebieden

Natura 2000

Het plangebied ligt geheel binnen de grenzen van Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld. In dit Natura 2000-gebied zijn voor veertien habitattypen, twee habitatrichtlijnsoorten en negen broedvogelsoorten instandhoudingsdoelen opgesteld.

Negatieve effecten op habitattypen en habitatsoorten met een instandhoudingsdoel worden uitgesloten. In de gebruiksfase is uitbreiding van het oppervlak van beschermde habitats mogelijk door een aangepaste inrichting van het plangebied. Het voornemen heeft in de gebruiksfase een positief effect op zowel de habitattypen en -soorten als de broedvogels.

Gedurende de aanlegfase zijn negatieve effecten op de beschermde broedvogelsoorten niet uit te sluiten. In dit kader is een voortoets uitgevoerd (referentie MP27-4/niel2/031). Verschillende van de vogelsoorten waarvoor een instandhoudingsdoel is opgesteld foerageren en/of broeden in het plangebied: roodborsttapuit, paapje en grauwe klauwier. Een deel van de broedbiotoop van roodborsttapuit en paapje gaat als gevolg van de werkzaamheden tijdelijk verloren. Daarnaast is een tijdelijke verslechtering van het leefgebied van grauwe klauwier niet uit te sluiten. Na de werkzaamheden ontstaat voor roodborsttapuit en paapje nieuw broedbiotoop, dat bovendien in oppervlakte toeneemt. Ook neemt het oppervlak geschikt leefgebied voor grauwe klauwier toe. Omdat in de directe omgeving van de werkzaamheden voor de soorten voldoende alternatieve nestgelegenheden aanwezig zijn en de werkzaamheden zich afspelen gedurende de wintermaanden, zijn de negatieve effecten van het voornemen op deze soorten uit te sluiten. Een vergunning voor de Natuurbeschermingswet voor het optreden van tijdelijke verslechtering van het leefgebied van roodborsttapuit, paapje en grauwe klauwier is niet nodig. De provincie Drenthe heeft dit in een brief van 11 oktober 2012 met referentie 40/VTH/2012006795 schriftelijk bevestigd.

Beschermde natuurmonumenten

Het dichtstbijzijnde Beschermde Natuurmonument Delleburen ligt op ruim 10 km afstand van het plangebied. Er is geen ecologische relatie tussen dit Beschermde Natuurmonument en het plangebied. Als gevolg van de afstand tussen en plangebied en het Beschermde Natuurmonument zijn negatieve effecten op de waarden van dit Beschermde Natuurmonument uitgesloten.

Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied valt binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en bestaat uit algemene beheertypen. De herinrichting heeft een positief effect op de EHS. De wezenlijke kenmerken en waarden van het kruidenrijk grasland en vochtig hooiland worden omgevormd naar de natuurdoeltypen nat schraalland, vochtig hooiland en natte heide. De intrinsieke natuurwaarde en de belevingswaarde van deze natuurdoeltypen zijn dan hoger.

4.4.2 Beschermde soorten

De bescherming van soorten is in Nederland geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. Op grond van de Flora- en faunawet is een groot aantal dier- en plantensoorten aangewezen als beschermde inheemse soort. Voor het in stand houden van de inheemse flora en fauna zijn in de Flora- en faunawet verbodsbepalingen opgenomen. Zo is het onder meer verboden vaste verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te beschadigen, individuen van beschermde diersoorten te doden of verwonden of beschermde plantensoorten te plukken. Daarbij geldt hoe zeldzamer en kwetsbaarder de populaties van bepaalde soorten zijn, des te strenger het beschermingsregime is. Voor soorten, die vallen onder het zwaarste beschermingsregime (tabel 2- en 3-soorten) is bij negatieve effecten altijd een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet noodzakelijk.

In tabel 4.1 zijn de beschermde dier- en plantensoorten opgenomen die voorkomen in het plangebied en zijn de gevolgen inzichtelijk gemaakt.

Tabel 4.1 Overzicht van de mogelijk aanwezige beschermde soorten en de consequenties inzake de Flora- en faunawet

soortgroep   beschermde soorten in het plangebied aanwezig   kans op overtreding verboden Ffwet   gevolgen   ontheffing aanvragen Ffwet?  
vaatplanten   ja, mogelijk komen enkele tabel 1-soorten voor   ja   geen   nee, vrijstelling  
grondgebonden zoogdieren   ja, mogelijk komen enkele tabel 1-soorten voor


ja, deelgebied is onder-deel van het foerageer-gebied van das

ja, een zwervend exemplaar van de otter is aangetroffen in het plangebied  
nee, voor tabel 1-soorten is een vrijstelling voor de Ffwet van kracht
nee, de soort heeft voldoende uitwijkmogelijkheden

ja, indien de soort verstoord raakt als gevolg van de werkzaamheden  
geen




geen




voorkomen dat de soort wordt verstoord door het treffen van mitigerende maatregelen  
nee, vrijstelling




nee




ja, ontheffing aanvragen voor het tijdelijk verstoren van de otter  
vleermuizen   ja, het plangebied is onderdeel van vlieg- routes en foergaeer- gebied voor van mogelijk meerdere zwaarder beschermde vleermuissoorten

ja, in de schietwilg bij de brug over de Vledder Aa zijn mogelijk verblijfplaatsen aanwezig  
nee, mits mitigerende maatregelen in acht worden genomen




ja, indien de wilg wordt gekapt en verblijfplaatsen aanwezig zijn
 
gedurende de werkzaamheden moet het gebruik van kunstmatige verlichting worden vermeden.


indien wilg wordt gekapt is nader onderzoek nodig naar de aanwezig- heid van verblijf- plaatsen  
nee, mitigerende maat- regelen en moment van werkzaamheden voorko- men dat de verbods- bepalingen van de Ffwet overtreden worden.

indien verblijfplaatsen aanwezig zijn in de te kappen wilg, dienen negatieve effecten voorkomen te worden; een onthefffing wordt voor het verstoren van vleermuizen niet ver-leend, het verkrijgen van een positieve afwijzing is nog enige tijd mogelijk  
vogels   ja, in het plangebied zijn mogelijk broedende vogels aanwezig
 
ja



 
de werkzaamheden uitvoeren buiten het broedseizoen   nee, voor broedvogels is het aanvragen van een ontheffing niet mogelijk (zie toelichting onder tabel)  
vissen   ja, in de Vledder Aa is de kleine modderkruiper aanwezig   ja, tenzij mitigerende maatregelen worden getroffen   negatieve effecten zo goed mogelijk voorkomen door het treffen van mitige-rende maatregelen; deze maatregelen dienen te worden opgenomen in een Mitigatieplan   nee, bij het uitvoeren van mitigerende maatregelen wordt overtreding Ffw voorkomen




 
reptielen   ja, hazelworm aanwezig langs de rand van de bosschages (bunga-lowpark) in het westelijk deel van het plangebied




ja, plangebied is onderdeel van het leefgebied/foerageergebied van de ringslang, adder en levendbarende hagedis  
ja, een tijdelijk negatief effect van de werkzaamheden wordt verwacht







ja, een tijdelijk negatief effect van de werkzaamheden treedt op  
gedurende de werk-zaamheden dient te worden gewerkt conform de gedragscode van de Unie van Water- schappen; om negatieve effecten te voorkomen

het leefgebied van de ringslang, adder en levendbarende hagedis wordt tijdelijk verstoord
 
nee, werken conform de gedragscode van de Unie van Waterschappen







ontheffing Ffw aanvragen voor de tijdelijk verstoring van het leefgebied van de ringslang, adder en levendbarende hagedis  
amfibiëen   ja, mogelijk komen enkele tabel 1-soorten voor op alle planlocaties

ja, poelkikker komt voor in het plangebied




ja, mogelijk komt kamsalamander voor in Rijkmanshoeve  
nee, voor tabel 1-soorten is een vrijstelling voor de Ffwet van kracht

ja, de soort is een tabel 3-soort en zodoende beschermd door de Ffw


ja, tenzij gewerkt wordt buiten de periode dat de kamsalamander gebruik maakt van zijn zomerbiotoop (plassen/vennen)  
geen




mitigerende maatregelen treffen ter voorkoming van negatieve effecten

geen, indien wordt gewerkt buiten de zomermaanden  
nee, vrijstelling




ontheffing aanvragen voor tijdelijke verstoring poelkikker



nee, mits gewerkt wordt buiten de zomermaanden

 
dagvlinders en libellen   ja, heideblauwtje, gevlekte witsnuitlibel en noordse winterjuffer hebben marginaal leefgebied in deel- gebied 2   nee, soorten hebben ruim voldoende uitwijkmogelijkheden   geen   nee  
overige ongewervelden   nee   nee   geen   nee  

Vogels

Het aanvragen van ontheffing voor het verstoren van de broedende vogels in het plangebied is in principe niet mogelijk (broedseizoen: globaal 15 maart - 15 juli). Er bestaat immers altijd een alternatief: werken wanneer geen broedende vogels aanwezig zijn. Daarnaast is het verstoren van vogels te voorkomen door de werkzaamheden voor het broedseizoen in te zetten en dan continu door te werken (werkzaamheden niet langer dan enkele dagen stilleggen), zodat vogels niet gaan broeden in het gebied waar gewerkt wordt.

Voor het verwijderen van jaarrond beschermde nesten is het aanvragen van een ontheffing ook niet mogelijk. Om de aanwezigheid van jaarrond beschermde vogels in het plangebied al dan niet te bevestigen wordt aanvullend onderzoek uitgevoerd.