direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuwbouw Vaartweg noordzijde Wilhelminaoord (vijverbosje)
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1701.560WPVaartweg5erWD-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Maatschappij van Weldadigheid is eigenaar van het bosje aan de Vaartweg in Wilhelminaoord. De Maatschappij is van plan om het nu verwaarloosde bosje op te knappen en aan de Vaartweg zes woningen te bouwen. In het bestemmingsplan is de bouw van deze woningen voorzien met een wijzigingsbevoegdheid.

Het gebied aansluitend aan het plangebied wordt gezamenlijk aangepakt en herontwikkeld. De Maatschappij van Weldadigheid, gemeente Westerveld, dorpsbestuur Frederiksoord-Wilhelminaoord, Vitaal Westerveld, de vrijwilligers van het vijverbosje, enkele betrokken (oud-)inwoners en de nieuwe uitbater van het Family-restaurant hebben een schetsplan ontwikkeld voor het gebied. De herontwikkeling buiten het wijzigingsplangebied is niet onderdeel van het wijzigingsplan.

Voorliggend wijzigingsplan vormt de juridische en planologische onderbouwing voor het herzien van het huidige bestemmingsplan middels de wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Situering plangebied

Het plangebied ligt in Wilhelminaoord aan de Vaartweg. Het plangebied maakt onderdeel uit van het beschermd dorpsgezicht Frederiksoord – Wilhelminaoord (zie Bijlage 1 voor het aanwijzingsbesluit). In 2021 zijn de Koloniën van Weldadigheid officieel Werelderfgoed geworden.

Globaal wordt het plangebied begrensd door de Vaartweg aan de zuidoostzijde, woningen aan de westzijde en een bos- en parkgebied aan de noord- en oostkant. De ligging van het plangebied is globaal weergegeven op navolgende foto. Hierop is het te herontwikkelen gebied aangegeven in rood, waarbij de ontwikkeling van de woningen (wijzigingsplangebied) globaal is aangegeven in groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.560WPVaartweg5erWD-0002_0001.png"

Afbeelding 1.1: Globale ligging plangebied (bron: PDOK)

1.3 Planologisch kader

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord' (vastgesteld op 25 januari 2011). Hierin heeft het de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen', met een bouwvlak, maatvoering maximum bouw- en goothoogte van 10 en 3 meter en functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - nieuwbouwlocatie';
  • 'Tuin';
  • 'Groen - Park';
  • 'Waarde - Cultuurhistorie';
  • gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2'.

Met het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Beschermd Dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord' (vastgesteld op 31 maart 2015) is de bestemming 'Groen - Park' in het plangebied vervallen en zijn een aantal regels herzien.

Hieronder is een uitsnede van de huidige twee bestemmingsplannen opgenomen, waarbij het plangebied oplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.560WPVaartweg5erWD-0002_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.560WPVaartweg5erWD-0002_0003.png"

Afbeelding 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Correctieve herziening Beschermd Dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het bouwplan is niet passend, omdat op basis van de bouwregels één woning per bouwvlak mag worden gebouwd. In het plangebied geldt één lang bouwvlak.

Om het aantal woningen te vermeerderen, is een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied heeft de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2', waar de volgende bevoegdheid geldt:

Artikel 36 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in die zin dat:

(...)

b. ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' de bestemming wordt gewijzigd in die zin dat de bestemming wonen kan worden uitgebreid en het bouwvlak wordt gewijzigd, met dien verstande dat:

1. wat betreft de bouwregels de regels zoals neergelegd in de bestemming Wonen van overeenkomstige toepassing zijn;
2. indien gebruikgemaakt wordt van deze wijzigingsbevoegdheid het aantal woningen niet meer mag bedragen dan vijf vrijstaande woningen, dan wel niet meer drie twee-aaneengebouwde woningen;
3. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid nadere regels worden gesteld omtrent de situering van de woningen.

Aan de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan. Er worden in totaal drie twee-aaneengebouwde woningen gebouwd. De bouwregels van de woonbestemming worden van toepassing verklaard.

Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie', op grond waarvan de gronden mede bestemd zijn voor de opbouw, het behoud en het herstel van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. De herinrichting is vergunningplichtig op basis van de dubbelbestemming, omdat de grond wordt geroerd. Het aspect cultuurhistorie wordt getoetst in paragraaf 4.2.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is een beschrijving van de huidige en de toekomstige situatie van het plangebied opgenomen. Hoofdstuk 3 gaat in op het ter zake doende beleid op rijksniveau, provinciaal niveau en gemeentelijke niveau. Hoofdstuk 4 beschrijft de ruimtelijk relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 betreft de juridische vormgeving. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De omgeving van de Vaartweg bestaat uit een bosgebied aan de noordzijde, met aangrenzend een parkachtig gebied met vijver. Aan de zuidzijde grenst de Vaartweg aan de woningen van het dorp Wilhelminaoord, die met hun achtertuinen aan de weg liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.560WPVaartweg5erWD-0002_0004.jpg"

Figuur 2.1: Impressie omgeving plangebied met bos en vijver

De Westerbeeksloot is de ruimtelijke drager van het gebied. De watergang is een van de dragers vande oorspronkelijke koloniën Frederiksoord en Wilhelminaoord en aangewezen als een van de waarden van het UNESCO Werelderfgoed.

Voor het hele gebied ten noorden van de Vaartweg is een schetsplan ontwikkeld dat zich richt op het herstel en de ontwikkeling van het gebied. Onderdeel van deze ontwikkeling is de bouw van zes woningen, waar dit wijzigingsplan op toeziet.

Navolgend is een luchtfoto opgenomen. Hierop is het te herontwikkelen gebied aangegeven in rood, waarbij de ontwikkeling van de woningen (wijzigingsplangebied) globaal is aangegeven in groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.560WPVaartweg5erWD-0002_0005.png"

Figuur 2.2: Luchtofoto plangebied (bron: PDOK)

2.2 Toekomstige situatie

Grotere herontwikkeling gebied

Het wijzigingsplan ziet toe op de bouw van zes woningen. Deze nieuw te bouwen woningen zijn onderdeel van een grotere herontwikkeling van het omliggende gebied. Het bosgebied en het naastgelegen parkgebied vragen om een opwaardering. Aan de Koningin Wilhelminalaan ligt een Family-restaurant waar de nieuwe eigenaar een kwaliteitsslag wil maken en het restaurant ruimtelijk gezien meer wil verbinden met het omliggende gebied. Daarnaast zoekt Vitaal Wilhelminaoord in het gebied naar mogelijkheden om buiten sporten te stimuleren.


Al deze ontwikkelingen zo dicht bij elkaar vragen om een gezamenlijke aanpak en onderlinge afstemming. Daarom hebben de Maatschappij van Weldadigheid, gemeente Westerveld, dorpsbestuur Frederiksoord-Wilhelminaoord, Vitaal Westerveld, de vrijwilligers van het vijverbosje, enkele betrokken (oud-)inwoners en de nieuwe uitbater van het Family-restaurant gezamenlijk een schetsplan ontwikkeld voor het gebied.

Bij de ontwikkeling van het gebied is ervoor gekozen om de historie en de ecologie waar mogelijk de basis te laten zijn voor de nieuwe invulling van het gebied. De historie is van belang, omdat het gebied onderdeel is van de bufferzone van het Werelderfgoedgebied. De ecologische waarden van het gebied zijn evident. De ontwikkelingen rond het bosgebied hebben gevolgen voor de bestaande ecologische waarden, maar bieden ook veel kansen om nieuwe natuurwaarden toe te voegen.

Hoofdopzet

De basis van het plan wordt gevormd door het terugbrengen van de oude laanstructuur dwars door het bosgebied. Deze laan is de drager van het gebied en zorgt voor een hernieuwde opdeling van het bosgebied in een noordelijk en een zuidelijk deel. De laan krijgt een belangrijke ecologische functie. Bloeiende en besdragende heesters aan weerszijden van het pad begeleiden de laan.

Het noordelijk deel rond de vijver sluit aan op het bosgebied. Hier ligt het accent ook op het behoud van de natuurwaarden ter plekke.

Het zuidelijk deel van het bosgebied grenst aan de nieuw te bouwen woningen aan de Vaartweg en sluit aan op het terrein rond het recent geopende Family-restaurant. In dit deel ligt het accent op de recreatieve beleving.

Woningen

De Maatschappij van Weldadigheid is van plan aan de Vaartweg zes woningen te bouwen. Het worden zes starterswoningen, die per twee geschakeld zijn. Het wijzigingsplan ziet specifiek op het mogelijk maken van deze zes woningen. In hun uitstraling en opzet refereren de woningen aan de typische koloniewoning. Door de postionering en de ritmiek ontstaat zo een eigentijdse verwijzing naar de historie van het gebied. Aan de achterzijde van de percelen komt een greppel als logische, natuurlijke overgang naar het bosgebied. Voor de woningen en de bezoekers wordt halverwege een parkeerkoffer aangelegd. Deze parkeerkoffer ligt in dezelfde lijn als de woningen. Vanaf de parkeerkoffer zijn de woningen met een voetpad bereikbaar.

De voor wonen bestemde strook in het vigerende bestemmingsplan laat ruimte voor vier extra woningen in dezelfde opzet en stijl als de zes woningen die met dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt. Mogelijk worden deze woningen op termijn gerealiseerd. In dat geval zal voor die vier woningen te zijner tijd een aparte ruimtelijke procedure worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.560WPVaartweg5erWD-0002_0006.png"

Figuur 2.3: Impressie woningen (bron: B+O architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.560WPVaartweg5erWD-0002_0007.png" Figuur 2.4: Situatietekening woningen (bron: B+O architecten)

Bosgebied

De bestaande naaldbomen in het bosgebied worden verwijderd. Voor de versterking van de biodiversiteit worden nieuwe bomen aangeplant. Gezonde bomen en bomen die van belang zijn voor de dieren die hun leefgebied hebben in het bos blijven staan. Nieuwe bomen en planten versterken de natuurwaarden van het bosgebied.

Het noordelijk deel van het gebied wordt nieuw aangeplant. Dit deel wordt niet toegankelijk, zodat de natuur hier in alle rust de ruimte krijgt.

Poelen

In het noordelijk deel van het bosgebied komen twee poelen voor amfibieën en reptielen. Deze poelen staan op zichzelf en zijn niet verbonden met ander water. De grootste poel ligt aan de achterzijde van de woningen aan de M.A. van Naamen van Eemneslaan. Hier wordt het bos mede daarom ook opener. Dat geeft zicht vanuit het bos naar de landbouwgronden ten noorden ervan en beperkt eventuele overlast en schaduw op de huidige erven.

Verbindingen

Door het bosgebied wordt een nieuw pad aangelegd dat voor het grootste deel de ecologische laan volgt. Het pad sluit aan op de te realiseren parkeerplaats.


De toegangen tot het bosgebied liggen aan de Vaartweg. De meest oostelijke toegang sluit aan op de parkeerkoffer die bij de te bouwen woningen wordt aangelegd. De andere toegang sluit aan op de Vaartweg en kan op termijn, als de andere vier woningen ook worden gerealiseerd, ook worden verbonden met de dan ook aan te leggen tweede parkeerkoffer.

Rond de vijver

Bij de zuidzijde van de vijver staat de recreatieve beleving centraal. Door goede zichtlijnen te maken wordt de vijver visueel verbonden met de omgeving van het nieuwe Family restaurant. Om de recreatieve beleving te vergroten is er ruimte voor een invalidensteiger en een kleine fontein aan de vijver.

Aan de overzijde van de vijver is er ruimte voor eventuele toestellen die sport en bewegen stimuleren.

Bloemenweide

Aan de rand van het gebied, ten noorden van het restaurant, kan een kruiden- en bloemenmengsel meer kleur en meer aantrekkingskracht geven aan het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.560WPVaartweg5erWD-0002_0008.jpg"

Figuur 2.5: Schetsplan inrichting omgeving Vaartweg (bron: BügelHajema Adviseurs)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt getoetst of het plan past binnen het vigerende planologisch kader en binnen het ruimtelijk beleid van de verschillende overheidslagen.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland. Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.


De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?


Ad. 1: Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het geval van wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ‘Ladderplichtig’ is, waarbij tevens geldt dat het een nieuwe ontwikkeling betreft.


Gezien het feit dat het voornemen betrekking heeft op het realiseren van zes woningen, welke zijn voorzien met een wijzigingbevoegdheid, mag er redelijkheidshalve van worden uitgegaan dat het hier geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft en dat een ladderonderbouwing niet van toepassing is.


Geconcludeerd kan worden dat het project voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wanneer er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijn de overige vragen van de Ladder niet meer van toepassing. Ondanks dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling wel worden aangetoond. In paragraaf 3.3.2 is hier nader op ingegaan.

3.1.3 Rijksbeschermd dorpsgezicht

Frederiksoord - Wilhelminaoord is een rijksbeschermd dorpsgezicht. De waarde van het plangebied wordt al geruime tijd onderkent. De kernen Frederiksoord en Wilhelminaoord en een gebied rondom zijn in 2009 aangewezen als ‘beschermd dorpsgezicht’ in het kader van de Monumentenwet 1988.

Het beschermd dorpsgezicht van Frederiksoord-Wilhelminaoord is van buitengewoon belang vanwege de culturele en sociaal-economische ontwikkelingen van het gebied als gevolg van de economische ontwikkelingen van de Maatschappij van Weldadigheid. De achterliggende gedachte van de Maatschappij om werkgelegenheid te combineren met scholing en huisvesting in een kolonie, maakt het gebied uniek. Delegaties uit verschillende landen bezoeken de Maatschappij vanwege de methode van armoedebestrijding, die in 19e eeuws Europees verband wordt gezien als een van de meest toonaangevende. In de zuidelijke Nederlanden, nu België, wordt zelfs een zustermaatschappij opgericht. Daarnaast loopt de Maatschappij in die tijd ook voorop op het gebied van ziekenfonds en de leerplicht.

De inrichting van het gebied is een nog grotendeels onverstoorbare ruimtelijke weerslag van de werkwijze van de Maatschappij van Weldadigheid die op systematische wijze de woeste gronden heeft ontgonnen. Deze werkwijze heeft geresulteerd in een voor dit gebied karakteristieke ruimtelijke structuur die in beginsel gekenmerkt wordt door een rechtlijnig wegenpatroon en gelijkvormige woningen, die op een regelmatige afstand van elkaar staan.

In de tweede helft van de 19e eeuw treedt er schaalvergroting op, waarbij een aantal grote landbouwbedrijven over de oude structuur van koloniehoeven heen wordt gelegd. Hoewel de infrastructuur als de bebouwingsstructuur in de loop van de tijd zijn aangepast, geeft de huidige ruimtelijke structuur een karakteristiek en herkenbaar beeld van de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied.

De toelichting van het besluit tot aanwijzing van het beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord is als bijlage opgenomen in dit bestemmingsplan.

In paragraaf 4.2 wordt inhoudelijk ingegaan op de toets aan de waarden van het beschermd dorpsgezicht en de wijze waarop de waarden zijn meegenomen in de planvorming.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Deze visie is in 2018 nogmaals geactualiseerd en vastgesteld op 3 oktober 2018. De Omgevingsvisie Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De volgende missie is geformuleerd: "het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is." De kernkwaliteiten dragen bij aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van deze kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Kaarten en doelstellingen

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het projectgebied als volgt aangeduid:

Landschap

De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. Landschap is één van de zes kernkwaliteiten van Drenthe. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen.

Het plangebied is onderdeel van het landschap van de Koloniën van Weldadigheid. De Koloniën van Weldadigheid zijn uniek voor Nederland en verdienen bijzondere aandacht. Hoewel elk van de gebieden zijn eigen karakter en sfeer heeft, hebben de koloniën ook een aantal gemeenschappelijke kenmerken. De hoofdstructuur wordt bepaald door orthogonale (‘haakse’) lijnen. De (hoofd)ontsluitingswegen worden begeleid door beplanting (lanen) en soms door kanalen of waterlossingen. Langs deze wegen bevindt zich karakteristieke bebouwing, in een ijle of dichtere concentratie. De orthogonale structuur resulteert in karakteristieke boscomplexen en open ruimten met bijbehorend een grootschalige of kleinschalige (veelal blokachtige) verkaveling.

Het landelijke gebied dringt door in de nederzetting. Vanaf de hoofdontsluitingen is het landelijk gebied waarneembaar. Het karakter is blokvormig en regelmatig. Vanwege het parkachtige karakter is er geen sprake van een uitgesproken dorpssilhouet. De dorpsstructuur kenmerkt zich door het wegen- en kanalenpatroon. De oorspronkelijke bebouwing is uniek en typisch. Ze staat in één rooilijn en is afgestemd op de functie. Dominerend is de langgerekte wegenstructuur met laanbeplanting.

Van provinciaal belang is:

  • de rechtlijnige, structuurbepalende (hoofd)ontsluitingswegen, met daarlangs laanbeplanting;
  • het orthogonale ingenieurslandschap met een blokachtige verkavelingsstructuur waarin bos en open ruimten elkaar afwisselen;
  • de structuur van lintbebouwing en de hiërarchie in de architectuur van de aanliggende bebouwing (veelal haaks op de ontginningsas), met een regelmatige onderlinge afstand.

De woningbouw aan de Vaartweg doet geen afbreuk aan deze structuren en de opzet van de Kolonie. Bovendien zijn bij het vaststellen van het bestemmingsplan beschermd dorpsgezicht Frederiksoord - Wilhelminaoord de locaties voor nieuwe woningen/koloniewoningen in samenspraak met de gemeente Westerveld en de provincie Drenthe tot stand gekomen.


Cultuurhistorie

Ons huidige landschap is het resultaat van de natuurlijke ondergrond en het menselijk handelen. Dat heeft geleid tot Drenthe met vele verschillen en een sterke eigen identiteit. Een identiteit waar vele inwoners zich mee verbonden voelen.

Om deze identiteit te borgen, heeft de provincie Drenthe het Cultuurhistorisch Kompas opgesteld. In dit kompas heeft de provincie vastgelegd wat zij vanuit cultuurhistorisch perspectief van waarde vindt en hoe ontwikkelingen daar op kunnen inspelen.

Cultuurhistorisch Kompas - deelgebied Drentse Hoofdvaart

Het plangebied maakt in het Cultuurhistorisch Kompas deel uit van deelgebied 5 ' Drentse Hoofdvaart'. Kenmerkend voor de kolonie Frederiksoord is de orthogonale opbouw met een vast matenstramien waarbinnen lijnen, bebouwing en beplanting een sterke onderlinge relatie hebben. Deze hierarische opbouw is van provinciaal belang, met in het bijzonder de elementen uit de landbouwkolonie van Frederiksoord: koloniehoeves en het oudere landgoed Westerbeek.

De provincie Drenthe heeft het gebied gecategoriseerd als gebied voor 'eisen stellen'. In deze gebieden wil de provincie de ontwikkelingen in de vanuit cultuurhistorie gewenste richting kunnen (bij)sturen. Van de initiatiefnemer verwacht zij dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen voort op de bestaande cultuurhistorische samenhang. De provincie zal daarbij vanaf het begin een plek bedingen in het planvormingsproces. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met de cultuurhistorische samenhang vormen het vertrekpunt van de inzet.

UNESCO-Werelderfgoed

De provincie Drenthe is als siteholder ook verantwoordelijk voor het sturen op de Outstandig Unique Values (OUV's) die in de UNESCO-benoeming zijn vastgelegd als drager van de Kolonie. De Kolonie wordt gezien als een 'levend landschap' dat zich ontwikkelt binnen en in lijn met de OUV's. De OUV's uiten zich in de landschappelijke basistypologie, de structuur, en in representatieve bebouwing en beplanting.

Het plangebied ligt in de bufferzone rond het UNESCO-werelderfgoed. Ontwikkelingen in de bufferzone mogen geen afbreuk doen aan de waarden van het werelderfgoed. In paragraaf 4.2 wordt daar nader op ingegaan.

Conclusie

Het initiatief is in lijn met de cultuurhistorische waarden. Dit wordt nader onderbouwd in paragraaf 4.2.

Archeologie

Het provinciaal beleid voor de Drentse archeologie is gericht op instandhouding, bescherming, beleven en benutten. Het archeologisch erfgoed behoort tot het ruimtelijk erfgoed en is een belangrijke bouwsteen van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Drenthe (kernkwaliteit archeologie).

Het plangebied heeft het beschermingsniveau '1: Generiek'. Het beschermingsniveau Generiek richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.

Het plangebied heeft een archeologische waarde, maar deze wordt niet aangetast. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 4.1.

Aardkundige waarden

Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog wordt gewaardeerd. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het perceel heeft een generiek beschermingsniveau. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwacht van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt.

De aardkundige waarden worden niet aangetast. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 4.1.

Overige waarden

Het perceel heeft tot slot nog een specifieke waarde ten aanzien van de milieukwaliteit (externe veiligheid en luchtkwaliteit) en het watersysteem. Deze thema's komen in Hoofdstuk 4 nader en gespecificeerd aan de orde.

3.2.2 Omgevingsverordening Drenthe

In de Provinciale Omgevingsverordening (POV) vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar concrete regels. Op 3 oktober 2018 is de geactualiseerde versie door Provinciale Staten vastgesteld.

In de Omgevingsverordening is in artikel 2.6 opgenomen dat in een ruimtelijk plan uiteen wordt gezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. Het plan maakt daarbij geen activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten. In de vorige paragraaf 3.2.1 is het plan hieraan getoetst.

Artikel 2.17 van de POV stelt dat een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw, mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied. De gemeentelijke woonvisie ten aanzien van de woningvoorraad:

  • draagt bij aan balans tussen vraag en aanbod in de gehele Drentse woningvoorraad op de lange termijn en is hiertoe afgestemd binnen de woningmarktregio's;
  • benoemt tenminste de kwaliteit, kwantiteit, doelgroepen, duurzaamheid en kernenstructuur.
  • schetst de opgaven in de bestaande woningvoorraad;
  • geeft aan op welke wijze balans op lange termijn wordt gerealiseerd.


Het plangebied is aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Het plan wordt in paragraaf 3.3.2 getoetst aan het gemeentelijke woonbeleid.


Daarnaast geeft artikel 9.5 van de POV regels met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht voor het gebied binnen de bebouwde kom van een gemeente. Voor een ruimtelijk plan dat is bestemd voor de doeleinden bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen geldt een gemiddelde overstromingskans van eens in de 100 jaar. Het aspect water komt nader aan bod in paragraaf 4.3.


Tot slot volgt uit artikel 4.5 van de POV dat het verboden is een Temperatuur Opslag-systeem voor middelhoge of hoge temperatuur te hebben of te installeren op een zodanige wijze dat de warmte wordt toegevoegd op een diepte die is gelegen boven de zone ‘Formatie van Breda’ zoals deze is aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart C3. Het plan voorziet hier niet in.


De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor het perceel en de gewenste ontwikkeling. Het initiatief is in lijn met de POV.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Westerveld

De gemeente Westerveld heeft in februari 2022 haar Omgevingsvisie vastgesteld. De Omgevingsvisie bestaat uit een toekomstbeeld tot 2040 en vijf gemeentebrede ambities. In het toekomstbeeld geeft de gemeente aan:

  • een vitale gemeente te willen zijn;
  • een excellente woongemeente te willen zijn;
  • een sterke economische, recreatieve en agrarische gemeente;
  • een dynamische, innovatieve gemeente.

Het toekomstbeeld is vertaald in vijf ambities:

  • 1. Een bereikbaar en veilig Westerveld:
  • 2. Een bedrijvig en gastvrij Westerveld;
  • 3. Een leefbaar en inclusief Westerveld;
  • 4. Een gezond en groen Westerveld;
  • 5. Een herkenbaar en toekomstgericht Westerveld.


De gemeentebrede ambities zijn geconcretiseerd in gebieden. In de Omgevingsvisie zijn de Koloniën van Weldadigheid als apart gebied benoemd. De gemeente geeft in de Omgevingsvisie aan dat in dit gebied het accent ligt op het duurzaam behouden van de cultuurhistorische waarden van het gebied en tegelijkertijd inzetten op goede recreatieve voorzieningen. Het overbrengen van het unieke verhaal van de Kolonie; ook voor de generaties na ons. Dit alles onder het overkoepelende thema: ‘behoud door ontwikkeling’.

Dit heeft geleid tot een aantal specifieke keuzes:

  • Belangrijkste opgave in dit gebied is het behouden van het unieke en historische koloniegebied voor de toekomst. Bij ontwikkelingen is aandacht voor het herstellen van de herkenbaarheid in landschap en bebouwing. Bestaande waarden en kwaliteiten vormen het toetsingskader bij nieuwe ontwikkelingen. De Unesco-status biedt daarvoor een stevig fundament.
  • Vanuit het streven naar behoud door ontwikkeling, bieden we in dit gebied ruimte voor innovatie en pionieren. In het bijzonder Frederiksoord; het ontwikkelen van Frederiksoord als een Proeftuin van Weldadigheid; een inspiratieplek op het gebied van samen leven en zorgen voor elkaar, gezond leven en zelfredzaam en duurzaam wonen. Vanuit het streven naar behoud door ontwikkeling, bieden we in dit gebied dan ook ruimte voor innovatie en pionieren.
  • We geven ruimte aan sociaal en duurzaam ondernemerschap met behoud van het cultureel erfgoed.
  • In het gebied bevindt zich nog een aantal actieve agrarische bedrijven. Waar mogelijk bieden we deze agrariërs ruimte voor ontwikkeling.

Wilhelminaoord is een dynamisch dorp. Dynamische dorpen liggen qua omvang tussen de woondorpen en de voorzieningendorpen in. Naast de woonfunctie zijn er nog een paar voorzieningen aanwezig zoals een (door de gemeente ondersteund) dorpshuis of een basisschool. Of ze hebben een strategische ligging ten opzichte van bepaalde dynamische locaties. Voor voorzieningen zoals hoger onderwijs of grotere winkels moeten de inwoners het dorp uit.

De bouw van starterswoningen sluit aan bij de behoefte van het dorp om een woonplek te kunnen bieden voor jong en oud. De woningen geven de ruimte om starters in het dorp te huisvesten en daarmee ook naar de toekomst toe een basis te houden voor de nog aanwezige voorzieningen in het dorp.

3.3.2 Woonvisie

Op 17 december 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Westerveld vastgesteld. Met de Woonvisie kijkt de gemeente vooruit naar 2025. Op 25 oktober 2022 is het Addendum op de Woonvisie 2019-2025 vastgesteld. Hierin is de te verwachten kwantitatieve woningbehoefte tot 2030 (aantallen per kern/dorp) toegevoegd, evenals een meer specifiekere duiding van de kwalitatieve woningbehoefte (percentages sociale huur, betaalbare koop, wonen en zorg per project/kern/regio).

Wensbeeld

De gemeente schetst een wensbeeld van het wonen in Westerveld anno 2025.

Westerveld gewaardeerd als duurzame, hechte en groene gemeente

In 2025 is het nog altijd prettig wonen in de gemeente Westerveld. Inwoners roemen de gemeente vanwege de fijne woonomgeving. Het landelijk wonen, het dorpsgevoel en de groene omgeving dragen daaraan bij. De gemeente is een verzameling van dorpen en kleine buurtschappen met ieder een eigen karakter.

Jonge gezinnen uit de regio opgevangen

Dat het fijn wonen is in de gemeente Westerveld is in de regio niet onopgemerkt gebleven. Mede doordat de gemeente hier als gemeente actief promotie voor hebben gemaakt zijn er de afgelopen jaren vanuit de steden steeds meer jonge gezinnen met kinderen afgekomen op de dorpse, groene en ruime woonomgeving.

Bestaande woningvoorraad toekomstbestendiger gemaakt

Ook op het gebied van duurzaamheid, zorg, welzijn en leefbaarheid is er werk aan de winkel. De dreigende krimp en vergrijzende bevolking heeft in de gemeente een omslag in het denken teweeggebracht. Waar voorheen vooral werd gekeken naar nieuwbouw, is de afgelopen jaren meer evenwicht gezocht tussen nieuwbouw en zorg voor de bestaande woningvoorraad.

Bijzondere woonvormen gerealiseerd

Naast meer levensloopbestendige woningen zijn er ook bijzondere woonvormen bijgekomen zoals patiowoningen, hofjes voor ouderen en duurzame woonvormen zoals natuur wonen (perma cultuur). Met het oog op de groei van het aantal kleine huishoudens en de mogelijkheden voor starters, is ook de bouw van ‘tiny-houses’ een ontwikkeling waar we trots op zijn. De gemeente heeft dergelijke initiatieven gefaciliteerd.

In alle dorpen kunnen ouderen makkelijk zelfstandig blijven wonen

De gemeente heeft vooral ingezet op het mogelijk maken dat de oudere inwoners zo lang mogelijk zelfstandig thuis kunnen wonen.

Voorzieningen geconcentreerd in de voorzieningendorpen

Niet ieder dorp in de gemeente beschikt over een volledig pakket aan voorzieningen. Echter heeft de gemeente in voorzieningendorpen de voorzieningen goed op peil kunnen houden. In de kleinere kernen is dit niet altijd mogelijk gebleken. Hierdoor zijn voorzieningen niet meer voor alle inwoners nabij. Maar door de spreiding over de verschillende voorzieningendorpen en het stimuleren van vervoersdiensten zijn deze nog altijd goed toegankelijk en bereikbaar.

Laag of startersinkomen is geen belemmering om in Westerveld te wonen

Voor mensen met een laag inkomen zijn voldoende woningen beschikbaar in Westerveld. Wel zijn deze woningen meer dan voorheen te vinden in onze grotere dorpen. Dit sluit goed aan op de wensen van de doelgroep, namelijk in de nabijheid van voorzieningen en openbaar vervoerverbindingen.

Verdieping van de visie

De gemeente wil het toekomstbeeld realiseren aan de hand van vijf hoofdthema’s, waarbij ze een antwoord geven op de gestelde vragen.

  • 1. Profileren als woongemeente: Hoe kunnen we de aantrekkelijkheid van Westerveld versterken en ons beter positioneren als woongemeente?
  • 2. Beschikbaarheid en betaalbaarheid sociale huur: Welke opgaven liggen op het dossier Sociale Volkshuisvesting (betaal baarheid, beschikbaarheid, investeringsopgave, passend toewijzen)?
  • 3. Bestaande voorraad en verduurzaming: Hoe gaan we werken aan de verduurzaming en toekomstbestendigheid van de bestaande woningvoorraad?. Naast de beleidsaandacht van de gemeente en haar partners zijn er ook tal van burgerinitiatieven om woningen en omgeving te verduurzamen.
  • 4. Wonen met zorg: De extramuralisering en de decentralisaties in het sociale domein vragen volop aandacht. Hoe zich dit precies ontwikkelt in de voorkeuren van mensen is nog onduidelijk; in welke mate hechten mensen aan een beschutte omgeving? Ook gaan we in op de rol die de gemeente en de corporatie kan of moet spelen in de huisvesting van speciale doelgroepen, en de begeleiding van zorgbehoevenden bij het langer zelfstandig wonen?
  • 5. Woningmarktopgave (nieuwbouw, transformatie): Hoe groot is de behoefte aan aanvullende woningbouw in onze kernen? We gaan in op nieuwbouw, verkoop en liberalisatie van huurwoningen, en op mogelijkheden voor nieuwbouw voor de koopsector.

Aangaande de woningmarktopgave stelt de gemeente dat het van belang is om jongeren en starters aan de gemeente te binden, nieuwe gezinnen een aantrekkelijk woonmilieu te bieden en ontwikkeling te houden in de dorpen. Daarom willen ze ruimte blijven bieden aan nieuwe ontwikkelingen. Hierbij wordt prioriteit gegeven aan ontwikkelingen die naast het bedienen van de vraag van starters en (jonge) gezinnen ook een ruimtelijke kwaliteitstoevoeging zijn voor de dorpskernen.

Het accent zal de komende jaren liggen op het toevoegen van betaalbare huur- en koopwoningen. Door kwalitatieve toevoegingen in de kernen wordt een aantrekkelijk woonmilieu geboden voor huidige inwoners en nieuwkomers. Het gaat dan om aansprekende, kleinschalige ontwikkelingen, aansluitend bij de schaal van het dorp.

In de Woonvisie wordt dan ook gefocust op een kwalitatieve woningvraag met een gedifferentieerd nieuwbouwprogramma. Het merendeel van de nieuwbouw wordt in of nabij voorzieningendorpen gerealiseerd. De gemeente biedt ook ruimte aan transformatie-initiatieven.

Uit het addendum bij de Woonvisie blijkt dat de woningbouwopgave 2022-2030 voor Vledder en omliggende dorpen (waaronder Wilhelminaoord) circa 120-150 woningen bedraagt. Het gewenst percentage nieuwbouw sociale huur en betaalbare koop in omliggende dorpen bedraagt 50/50 procent. Voor het voorzieningendorp Vledder en de omliggende dorpen zijn tot 2030 voldoende woningbouwplannen voorradig om in de behoefte te kunnen voorzien.

Onderhavig plan, voorzien met een wijzigingsbevoegdheid, is hier onderdeel van. Met voorliggend plan worden zes energiezuinige woningen in Wilhelminaoord ontwikkeld. Deze grondgebonden starterswoningen in de koopsector sluiten aan bij de ambitie die in de Woonvisie is vastgelegd om met maatwerk kwaliteitstoevoegingen in de dorpen te doen. Het plan sluit aan bij de schaal van het dorp en biedt een ruimtelijke kwaliteitsslag, zeker in combinatie met de herontwikkeling van het naastgelegen bos- en parkgebied. Zie voor de toelichting op de kwaliteitsslag paragraaf 2.2. Het plan is om deze redenen in lijn met de Woonvisie van de gemeente.

3.3.3 Maatschappij van Weldadigheid

De Maatschappij van Weldadigheid heeft samen met de gemeente Westerveld en de provincie Drenthe in 2016 het Kolonieplan vastgesteld. Het doel van het Kolonieplan is de versterking van de economische, maatschappelijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarde van het gebied door een nieuwe toekomstgerichte invulling te geven aan het materiële en immateriële gedachtegoed van Johannes van den Bosch (stichter van de Maatschappij van Weldadigheid) en de regio vitaler te maken. Om dat doel te bereiken zijn zes kernprojecten gedefinieerd:

  • 1. Gebiedsontwikkeling Hart van Frederiksoord;
  • 2. Ontwikkeling en inrichting Koloniecentrum;
  • 3. Zichtbaarheid cultuurlandschap;
  • 4. Ondernemen in groen en food;
  • 5. Vrijetijdseconomie/toerisme;
  • 6. Sociaal maatschappelijke innovaties.

Relatie met voorliggend inititiatief

De woningbouw in Wilhelminaoord is onderdeel van een grotere herontwikkeling van het gebied. Het opknappen van het bosgebied, waarbij het cultuurlandschap een van de dragers is voor de nieuwe inrichting, draagt bij aan kernproject 3 'zichtbaarheid cultuurlandschap'. Het verbeteren van de recreatieve mogelijkheden van het gebied kan gekoppeld worden aan project 5 'vrijetijdseconomie/toerisme'.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op de omgeving. Anderzijds kan ook de omgeving van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van het voornemen. In dit hoofdstuk worden de omgevingsfactoren beschreven en wordt per omgevingsfactor beoordeeld wat de invloed op het plan kan zijn.

4.1 Archeologie

Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.2. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

Onderzoek

In het huidige bestemmingsplan 'Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord' en de 'Correctieve herziening Beschermd Dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord' kent het plangebied geen archeologische dubbelbestemming. Op de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente heeft het plangebied een lage verwachtingswaarde, op basis waarvan onderzoek niet nodig is. Op navolgende afbeelding is het plangebied globaal aangeduid met het blauwe kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.560WPVaartweg5erWD-0002_0009.png"

Figuur 4.1: Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart (bron: gemeente Westerveld)

Conclusie

Ten aanzien van het aspect archeologie treden er geen belemmeringen op.

4.2 Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.

De gemeente Westerveld heeft de cultuurhistorische waarden van de gemeente laten vaststellen door een gespecialiseerd bureau. In het rapport 'Tussen Havelterberg en Lheebroek: een cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Westerveld' (RAAP-RAPPORT 2493, 2012) worden de kenmerken van de landschapstypen van de gemeente Westerveld nader omschreven. Daarnaast is een groot aantal cultuurhistorisch waardevolle elementen in beeld gebracht, variërend van historische wegen en waterlopen tot strubbenbossen, monumentale gebouwen, structuren die verband houden met de Drentse Hoofdvaart, markegrenzen en sporen van de Tweede Wereldoorlog.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het beschermd dorpsgezicht Frederiksoord - Wilhelminaoord. Frederiksoord - Wilhelminaoord is aangewezen als beschermd gezicht, omdat het sociaal-historisch en ruimtelijk gezien van belang is vanwege de systematische ontginning van de woeste gronden, die in een voor dit gebied karakteristieke ruimtelijke structuur heeft geresulteerd. Deze wordt in beginsel gekenmerkt door een rechtlijnig wegenpatroon en gelijkvormige woningen, die op een regelmatige afstand van elkaar staan.


Afstemming UNESCO Werelderfgoed

In het nominatiedossier voor de aanwijzing tot werelderfgoed is van alle Koloniën in beeld gebracht wat hun unieke, eigen waarden zijn. Dit zijn de zogenoemde Outstandig Universal Values (OUV) van de Koloniën. Wilhelminaoord sluit aan bij de oudste kolonie in het gebied, Frederiksoord.

In het plangebied zelf liggen geen aangewezen waarden. In de directe omgeving van het gebied zijn deze waarden wel te vinden. Zoals:

  • De Rustoorden I en II;
  • De koloniewoningen langs de Koningin Wilhelminalaan en de M.A. van Naamen van Eemneslaan;
  • De Mandenmakerij;
  • Het Schooltje;
  • De Pastorie en het Koloniekerkje;
  • Het Dorpshuis;
  • Een aantal herkenbare verkavelingsstructuren en waterstructuren, vooral aan de oostzijde van de Koningin Wilhelminalaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.560WPVaartweg5erWD-0002_0010.jpg"

Figuur 4.2: Overzichtskaart van alle elementen en structuren die bijdragen aan de unieke waarde van Wilhelminaoord (bron: bijlage nominatiedossier)

Het plangebied ligt, net als de dorpskern van Wilhelminaoord, in de UNESCO-bufferzone, dus niet binnen het aangewezen beschermde werelderfgoed. Voor het plangebied houdt dat in dat ontwikkelingen in deze zone geen afbreuk mogen doen aan de waarden van het werelderfgoed. Daarvan is geen sprake met voorliggend initiatief. Ook de aanwezige OUV's blijven onaangetast.

Afstemming beschermd dorpsgezicht

Wilhelminaoord is samen met Frederiksoord aangewezen als rijksbeschermd dorpsgezicht. In het aanwijzingsbesluit is aangegeven dat het gebied van buitengewoon belang is vanwege:

  • De culturele en sociaal-economische ontwikkelingen van het gebied als gevolg van de activiteiten van de Maatschappij van Weldadigheid;
  • De unieke en met de ontwikkelingen samenhangende landschappelijke structuur met een rechtlijnig wegen- en verkavelingspatroon, voorzieningen en werkplaatsen op kruisingen en de ritmiek van koloniewoningen en boerderijen;
  • De manier waarop landgoed Westerbeeksloot de ruimtelijke ontwikkeling heeft gestuurd en in de opzet van het gebied is verweven;
  • Het zeldzame karakter van de Kolonie; het gebied is uniek voor Europa en daarbuiten.

De woningbouw aan de Vaartweg doet geen inbreuk op deze waarden. De opzet en inpassing van de woningen moet uiteraard recht doen aan de bijzondere cultuurhistorische waarden van Wilhelminaoord. De herontwikkeling van het hele gebied is gebaseerd op deze cultuurhistorische waarden en verrijkt met de ecologische potenties van het gebied.

Analyse en waardenstelling van het gebied als basis voor ontwikkeling

Het plangebied heeft zicht ontwikkeld van woeste gronden naar een bosgebied, dat op de kaarten aan het begin van de 20e eeuw voor het eerst zichtbaar is. Kenmerkend is een as door het gebied, die in de loop van de decennia verdwijnt. Het bosgebied is aanvankelijk klein. Pas in de laatste 30-40 jaar is het bosgebied gegroeid tot aan de Koningin Wilhelminalaan. Ook is dan pas voor het eerst water zichtbaar op de kaartbeelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.560WPVaartweg5erWD-0002_0011.jpg"

Figuur 4.3: De ontwikkeling van het plangebied door de decennia (bron: topotijdreis.nl)

Wat opvalt in de ontwikkeling van het gebied is dat het plangebied steeds beboster is geraakt. Het gebied is hierdoor ruimtelijk verweven met de achterliggende bosgebieden die onderdeel zijn van het terrein van ‘Den Haag’. In diezelfde ontwikkeling is ook de oorspronkelijk rechtlijnige hoofdopzet van het bosgebied en de opdeling in verschillende ‘compartimenten’ verdwenen.


Het dorp Wilhelminaoord heeft een duidelijk groene rand en ligt met de achterkant naar het plangebied. De Westerbeeksloot loopt rond het dorp en langs de Vaartweg. Het water versterkt de omkadering van het dorp en is een belangrijke ruimtelijke drager.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.560WPVaartweg5erWD-0002_0012.jpg"

Figuur 4.4: Analysekaart plangebied

De oude as in het bos is als een van de dragers van de nieuwe hoofdopzet van het bosgebied opgenomen. Ook is de groei van het bosgebied, in stappen, aanleiding geweest om in de nieuwe opzet van het gebied ook verschillende accenten te leggen.

De te bouwen woningen zijn in hun vormentaal geinspireerd op het verhaal van de Kolonie. Omdat het een nieuw te bebouwen locatie betreft (geen locatie van voormalige koloniewoningen zoals op veel andere plekken in Wilhelminaoord), hebben de woningen een eigen stijl gekregen die aansluit bij de huidige tijdsgeest en plek.

Conclusie

De cultuurhistorische waarden zijn goed in beeld en mede de basis geweest voor de ontwikkeling van het gebied. Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie treden er geen belemmeringen op.

4.3 Bodem

Wettelijk kader

Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Onderzoek

Het initiatief heeft betrekking op het realiseren van bebouwing, waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (langer dan twee uur per dag) zullen verblijven. Het initiatief gaat namelijk uit van het realiseren van woningen. Daarom is een (verkennend) bodemonderzoek noodzakelijk. Het bodemonderzoek is opgenomen als Bijlage 2. Navolgend worden de resultaten besproken.

De belangrijkste bevindingen luiden als volgt:

  • tijdens het veldonderzoek zijn geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen;
  • de zandige boven- en ondergrond (tot 2,0 m -mv) is niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters;
  • in het grondwater is een sterk verhoogde concentratie met barium aangetoond (natuurlijke herkomst).

Als uitgangspunt voor het onderzoek is de hypothese ‘onverdachte locatie’ overeenkomstig de NEN 5740 gehanteerd. De hypothese ‘onverdacht’ dient voor het plangebied formeel te worden verworpen. Het grondwater is sterk verontreinigd met barium (natuurlijke herkomst). De grond is niet verontreinigd.

Als uitgangspunt voor het onderzoek is de hypothese ‘onverdachte locatie’ overeenkomstig de NEN 5740 gehanteerd. De hypothese ‘onverdacht’ is voor het plangebied juist gebleken. In de grond en het grondwater is geen verontreiniging aangetoond.


De milieuhygiënische kwaliteit van de grond is voldoende inzichtelijk geworden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er vanuit milieuhygiënisch oogpunten geen belemmeringen voor de voorgenomen verkoop en ontwikkeling van de locatie.

Bij eventueel grondverzet kan vrijkomende grond niet zonder meer elders worden toegepast/hergebruikt. Hiervoor zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Dit geldt ook indien in het onderzoek geen bodemverontreiniging is aangetoond.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect bodem treden er geen belemmeringen op.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Onderdeel van de Wet natuurbescherming (Wnb) is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (artikel 3.1-3.4 Wnb);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5-3.9 Wnb);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (artikel 3.10-3.11 Wnb).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 Wnb). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in artikel 3.10 eerste lid van de Wnb.

Ook de bescherming van specifieke natuurgebieden is in de Wnb geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

Weide- en akkervogelleefgebied

Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van weide- en akkervogelleefgebied. Hiertoe zijn specifieke gebieden aangewezen.

4.4.2 Ecologische inventarisatie

Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen voor het aspect ecologie een ecologische quick scan uitgevoerd. De rapportage is opgenomen als Bijlage 3. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Soortenbescherming

Negatieve effecten op vleermuisverblijfplaatsen en jaarrond beschermde nesten van vogels kunnen worden uitgesloten.


Het plangebied is geschikt als leefgebied voor hazelworm en ringslang en als landbiotoop voor kamsalamander en poelkikker. In overleg met de provincie kan worden bepaald of een ontheffing van de Wnb kan worden aangevraagd zonder eerst nader onderzoek te doen.


Het plangebied zal naar verwachting niet volledig ongeschikt worden voor de te verwachten vleermuissoorten die regelmatig in bebost gebied foerageren. Bij uitvoering van het plan wordt het plangebied naar verwachting minder geschikt als foerageergebied voor buizerd of sperwer, waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Verder is het plangebied geschikt als foerageergebied voor das en steenmarter. Door de plannen gaat echter geen belangrijk foerageergebied van verloren, want het plangebied vormt hooguit een zeer klein en marginaal onderdeel van het foerageergebied van buizerd, sperwer, steenmarter, das en vleermuizen. In de directe omgeving is in ruime mate alternatief en hoogwaardiger foerageergebied voor deze soorten aanwezig. Een negatief effect op vogels met jaarrond beschermde nesten, grondgebonden zoogdiersoorten of vleermuizen door verlies van foerageergebied is niet aan de orde.


Doordat de bomenrij langs de Vaartweg behouden blijft, zal de doorgaande structuur van opgaande beplanting niet onderbroken worden. Daarom is een negatief effect op een essentiële vliegroute van vleermuizen niet aan de orde.


Als gevolg van de kap van de opgaande beplanting in het plangebied gaat hooguit een klein gedeelte van het leef- en foerageergebied van eekhoorn verloren. In het bos ten noorden van het plangebied is in ruime mate en hoogwaardiger alternatief foerageergebied aanwezig.


Negatieve effecten op een eventuele vliegroute van vleermuizen en op het eekhoornnest ten oosten van het park door lichtuitstraling moeten worden voorkomen door tijdens de bouw- en gebruiksfase directe lichtuitstraling op de bomenrij langs de Vaartweg en het eekhoornnest te vermijden. Door buiten de kwetsbare periode van eekhoorn te werken, namelijk buiten de periode december tot en met februari en mei – juni, worden geen negatieve effecten op eekhoorn verwacht.

Voor de overige vogelsoorten, zonder jaarrond beschermd nest, geldt dat, indien werkzaamheden aan vegetatie tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van vogels kunnen worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Om vernietiging van in gebruik zijnde nestplaatsen te voorkomen, dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden daarom voldoende rekening te worden gehouden met het broedseizoen of dient voorafgaand aan de werkzaamheden te worden vastgesteld dat geen bezette nesten aanwezig zijn. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.


Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Drenthe. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Ontheffing en Activiteitenplan

Uit de ecologische inventarisatie komt naar voren dat het plangebied geschikt is als leefgebied voor hazelworm en ringslang en als landbiotoop voor kamsalamander en poelkikker. Met de provincie is afgesproken om geen nader onderzoek te doen, maar op voorhand uit te gaan van de aanwezigheid van deze soorten in het gebied. Met de herinrichting van het hele bosgebied is er de mogelijkheid om passende mitigerende en compenserende maatregelen op te nemen voor deze dieren. De provincie Drenthe heeft op basis van het daarvoor opgestelde Activiteitenplan een ontheffing in het kader van de Wnb verleend, deze is opgenomen in Bijlage 5.

Voor de ontheffingsaanvraag is een Activiteitenplan opgsteld. Deze is opgenomen als Bijlage 4. Er worden maatregelen genomen om de functionaliteit van het leefgebied van onderstaande soorten en de gunstige staat van instandhouding te waarborgen en er worden maatregelen genomen om aan de zorgplicht te voldoen.

  • poelkikker;
  • kamsalamander;
  • boomkikker;
  • hazelworm;
  • ringslang;
  • eekhoorn.

Door het treffen van deze soortspecifieke maatregelen, zoals in het hoofdstuk Beschermingsmaatregelen uit het Activiteitenplan opgenomen, worden zowel tijdens als na de werkzaamheden geen negatieve effecten verwacht, evenals niet op de lokale staat van instandhouding van de bovengenoemde soorten. Door het aanbieden van vervangend leefgebied, zal het aanbod aan leefgebied voor de betreffende populaties beschermde soorten zelfs toenemen. Om die reden zijn niet alleen maatregelen beschreven die effecten verminderen of voorkomen, maar ook maatregelen om de situatie voor deze soorten te verbeteren. Door de aanleg van nieuw leefgebied wordt op de langere termijn hooguit een positief effect op de lokale staat van instandhouding verwacht. Voor de uitwerking van de beschermingsmaatregelingen wordt verwezen naar Bijlage 4.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld. Hierdoor zijn in potentie alleen effecten door externe werking mogelijk. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.


Er kan echter in potentie wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000- gebieden tijdens de gebruiksfase. Daarom moet een AERIUS-berekening worden gemaakt waaruit blijkt of tijdens de gebruiksfase sprake is van stikstofdepositie boven 0.00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden. Dit komt in navolgende subparagraaf aan de orde.


Gezien de afstand tot NNN en de aard van het plan kunnen effecten op het NNN worden uitgesloten.

4.4.3 Stikstofdepositie

De depositie van stikstof in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van de ontwikkeling, alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met het programmapakket AERIUS (13 april 2023). In Bijlage 6 is de AERIUS-rapportage opgenomen. De berekening met AERIUS genereert een resultaat waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar.

Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wnb beschermde Natura2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig. Na terinzagelegging van het ontwerp-plan wordt de berekening nogmaals uitgevoerd naar nieuwste update van het AERIUS-programma.

4.4.4 Conclusie

Naar aanleiding van het ecologische onderzoek bleek een ontheffing in het kader van de Wnb nodig. De ontheffing is door de provincie Drenthe verleend.

Voor wat betreft stikstofdepositie kan worden gesteld dat er geen stikstofdepositie in Natura 2000-gebied plaats zal vinden.

Negatieve effecten op een eventuele vliegroute van vleermuizen en het nest van eekhoorn door lichtuitstraling moeten voorkomen worden door tijdens de bouw- en gebruiksfase directe lichtuitstraling op de bomenrij langs de Vaartweg en het nest van eekhoorn te vermijden. Daarnaast moet buiten de kwetsbare periode van eekhoorn worden gewerkt, namelijk buiten de periode december tot en met februari en mei - juni.


Verder moet bij de werkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Dit betekent dat er bij voorkeur buiten het broedseizoen wordt gewerkt, dus buiten de periode half maart tot half juli.


Het is ook mogelijk om voor het broedseizoen te starten met de werkzaamheden en continu door te werken. Dan is het waarschijnlijk dat vogels niet in het plangebied gaan broeden vanwege de continue verstoring.


Is de wens om de werkzaamheden in het broedseizoen te starten, dan is het nodig om het plangebied voorafgaand aan de start te (laten) inventariseren op broedgevallen. Zijn er op dat moment vogels aan het broeden, dan kunnen de werkzaamheden pas starten als de jongen zijn uitgevlogen.

4.5 Geluid

Wettelijk kader

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.

De Wgh is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.

Onderzoek

Het initiatief voorziet in het oprichten van geluidgevoelige bebouwing in de zin van de Wgh. In de Wgh is een limitatieve lijst van objecten opgenomen die bescherming tegen geluidhinder krijgen, waaronder woningen. Daarom is akoestisch onderzoek verricht. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 7. Navolgend worden de resultaten besproken.

Het plangebied ligt binnen de wettelijke zone van de Wilhelminalaan (ten oosten van plangebied). De Wilhelminalaan is voorzien van een asfalt wegdekverharding en de maximale toegestane snelheid bedraagt er 60 km/uur. Op grond van de Wgh moet in een dergelijke situatie onderzoek plaatsvinden naar de geluidbelasting op het plan vanwege de genoemde weg.


Voor goede ruimtelijke ordening zijn ook de 30 km/uur wegen binnen het plangebied, De Vaartweg, beoordeeld. Het bouwvlak ligt op 8,36 meter ten noorden van de rand van de Vaartweg. De Vaartweg is een éénrichtingsweg waarop de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur bedraagt. De wegdekverharding van de Vaartweg is asfalt.


De gehanteerde verkeersgegevens zijn afkomstig van de gemeente Westerveld en zijn gecorrigeerd voor het maatgevende jaar, 2033, met een verkeersgroei van 1% per jaar. Berekend zijn de geluidbelastingen ten gevolge van wegverkeer op de randen van het bouwvlak. Binnen het bouwvlak kunnen woningen worden gebouwd.


Uit de berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeer op zowel de Koningin Wilhelminalaan als de Vaartweg op de randen van het bouwvlak wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Omdat, voor beide wegen, wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde is het niet noodzakelijk de geluidwering van de nieuw te bouwen woningen te beoordelen. Er hoeft ook geen hogere waarde te worden aangevraagd. Geluid vormt geen obstakel voor het bouwen van woningen binnen het bouwvlak van het plan Vaartweg te Wilhelminaoord.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect geluid treden er geen belemmeringen op.

4.6 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (nibm) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.


In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Plan

CROW heeft voor verschillende variabelen kencijfers. Er is gebruikgemaakt van CROW publicatie 381 - Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018. Dit gebied is geclassificeerd als niet-stedelijk en ligt in de rest bebouwde kom. De maximale bandbreedte wordt aangehouden, omdat het autobezit in de gemeente hoog ligt. De zes woningen leiden tot een verkeersgeneratie van 49,2 verkeersbewegingen per dag.

Onderzoek nibm-tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool kan de toename van de stoffen NO2 en PM10 worden bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.560WPVaartweg5erWD-0002_0013.png"

Figuur 4.5. Nibm-tool (bron: InfoMil)

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.

Onderzoek achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2020, welke in maart 2020 zijn gepubliceerd. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilo-metervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

Luchtconcentratie     Norm  
NO2   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
PM2.5   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m3  
PM10   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat de achtergrondniveaus ter plaatse ruim onder de wettelijke normen blijven.


Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het besluitgebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.7 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Onderzoek

Volgens de risicokaart (risicokaart.nl) ligt het projectgebied niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, spoor-, water- en wegtransportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. In navolgende afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Het plangebied is globaal blauw omkaderd.

Op circa 1,1 kilometer loopt ten westen, noorden en oosten een aardgasleiding NEN (3650-leiding). Op circa 1,3 kilometer ligt ten zuidoosten een LPG-tankstation.

Alle risicovolle functies, transportroutes en leidingen zijn op voldoende afstand gelegen. Ook maakt het project geen nieuwe risicobronnen en transport van gevaarlijke stoffen mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.560WPVaartweg5erWD-0002_0014.png"

Figuur 4.6: Uitsnede risicokaart; plangebied globaal blauw omkaderd (bron: risicokaart.nl)

Conclusie

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid treden er geen belemmeringen op. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.8 M.E.R.-beoordeling

Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie situaties. Ten eerste zijn activiteiten benoemd waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is en waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht). In bijlage C van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-plicht geldt.

Ten tweede zijn activiteiten benoemd waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure wel of niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Hierbij zijn per type activiteiten drempelwaarden opgenomen.

Ten derde moet voor ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven zoals genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r, wel beoordeeld worden of de geplande activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Voor deze motivering/toets wordt een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling geschreven. Uit de aanmeldingsnotitie kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure worden gevolgd. Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit.

Voor activiteiten die niet zijn opgenomen in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r geldt geen vorm van een m.e.r. verplichting.

Onderzoek

In onderdeel D 11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r zijn de drempelwaarden voor een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. De drempelwaarden bij D 11.2 luiden als volgt:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat; of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

In onderhavig plan gaat het om de nieuwbouw van zes woningen. Het plan is daarmee dusdanig kleinschalig van aard en omvang dat het ruimschoots onder de drempelwaarden voor ontwikkelingen blijft, zoals die zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het planvoornemen geen significant effecten op de omgeving heeft. Gezien de afwezigheid van die effecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig. Dit blijkt tevens uit de aanmeldnotitie die als Bijlage 8 aan dit wijzigingsplan is toegevoegd.

Conclusie

De conclusie is dat geen vormvrije m.e.r.-beoordeling hoeft plaats te vinden.

4.9 Milieuzonering

Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het project mogelijk is.


Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden.


In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk.


Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2 et cetera).


Onderzoek

Het plan voorziet in de realisatie van woningen. Woningen leiden van zichzelf niet tot milieuhinder voor omliggende functies, maar zijn andersom als woonfunctie wel gevoelig voor milieuhinder van omliggende bedrijven. Woningen kunnen ook een belemmering vormen voor deze bedrijven.


De geldende bestemmingsplannen in het plangebied en omgeving vormen het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die zijn toegelaten. Op basis van deze plannen kan in planologisch-juridische zin ook worden nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid is toegelaten.


Vanwege het woningbouwplan dient hinder van bedrijven en voorzieningen rondom het plangebied te worden bestudeerd. Hiervoor wordt uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de VNG-publicatie ‘Bedrijven- en milieuzonering’ gehanteerd.


In de directe omgeving van het plangebied zijn veelal woningen en maatschappelijke functies aanwezig. Ook liggen enkele agrarische bedrijven in de omgeving.

Functie   Categorie   Grootste afstand categorie o.b.v. VNG-uitgave   Daadwerkelijke afstand t.o.v. plangebied (circa)  
Verzorgingstehuis   2   30 m   135 m  
Kerk   2   30 m   230 m  
Basisschool   2   30 m   360 m  

Aan alle richtafstanden wordt voldaan. Alle functies liggen op voldoende afstand. Bovendien geldt voor de hierboven genoemde functies dat op kortere afstand van deze functies al andere woningen staan. Kortom, de woningen belemmeren niet de functies in de omgeving. Andersom belemmeren de functies niet de woningen.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.10 Water

Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.

Waterschappen hebben op grond van de Waterwet een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer. In een waterbeheerplan geven zij functies aan het water waarbij afstemming wordt gezocht met het ruimtelijk beleid. Als leidende principes voor een duurzaam waterbeheer geldt een tweetal ‘tritsen’:

  • waterkwantiteit: vasthouden, bergen en afvoeren;
  • waterkwaliteit: schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Drents Overijsselse Delta. Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in ‘Water Raakt!’. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Onderzoek

Via de Digitale Watertoets is het waterschap Drents Overijsselse Delta van onderhavig initiatief op de hoogte gebracht. Op 16 mei 2023 is de Digitale Watertoets doorlopen. Het watertoetsdocument is als Bijlage 9 opgenomen. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de normale procedure wordt doorlopen. Het waterschap heeft (op 9 juli 2021) de definitieve uitgangspuntennotitie opgesteld. Deze uitgangspuntennotitie is als Bijlage 10 opgenomen. Onderstaand worden de uitgangspunten kort besproken.

1. Bestaande waterhuishouding

Het plan ligt in het stroomgebied Vledder en Wapserveensche Aa. In de buurt van het plangebied ligt een A-watergangen W2450 die WDODelta beheert. Het peilgebied heeft een maximumpeil van 2,10m/1,90m NAP. Dit peil is de instelhoogte bij een peilscheidend kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil, afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.

  • De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op ongeveer NAP 4,60m – 3,70m.
  • De bodem (deklaag) bestaat is uit Podzolgronden. Voor een analyse van diepere grondlagen kan gebruik worden gemaakt van Dinoloket.
  • De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) is ligt op 20-40cm onder maaiveld.
  • Bij extreme neerslag wordt er geen wateroverlast in of bij het plangebied verwacht (zie Klimaatatlas WDODelta).

2. Watersysteem

Aan- en afvoer van voldoende water en waarborgen van de kwaliteit en ruimte voor water.

2.1 Watergangen

Binnen het plangebied ligt (een beschermingszone van) een A-watergang en/of B-watergang van WDODelta. Het is noodzakelijk dat de functie van deze watergang(en) altijd is gegarandeerd, rekening houdend met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven en gevisualiseerd in de Legger. Voor deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor activiteiten in of nabij een watergang of binnen de beschermingszone van een watergang wordt afhankelijk van de activiteit een melding of een aanvraag voor een watervergunning bij WDODelta gedaan.


2.2 Criteria watergangen

Het waterschap is verantwoordelijk voor de waterkwaliteit bij alle typen watergangen.

  • A-watergangen (>25 L/s afvoer gedurende gemiddeld 1 tot 2 dagen per jaar). Dit zijn watergangen waar het waterschap verantwoordelijk is voor de inrichting en het beheer en onderhoud.
  • B-watergangen (>10 L/s afvoer en <25 L/s gedurende gemiddeld 1 tot 2 dagen per jaar): Het waterschap is verantwoordelijk voor de inrichting en het beheer, maar de aanliggende eigenaar van de watergang is verantwoordelijk voor het onderhoud (onderhoudsplichtig). In de B-watergangen is een bepaalde vorm van toezicht door het waterschap (schouw).
  • C-watergangen (<10 L/s afvoer gedurende gemiddeld 1 tot 2 dagen per jaar): De aanliggend eigenaar is verantwoordelijk voor het onderhoud. Er geldt geen onderhoudsverplichting en het waterschap houdt geen toezicht of het onderhoud goed wordt uitgevoerd. Behalve als de C-watergang in beheer is van WDODelta en met de omgeving onderhoudsafspraken zijn gemaakt.

Het gebied ligt in een beschermingszone van een A-watergang waarop de Keur van toepassing is. Het voorgenomen initiatief heeft geen invloed op deze watergang. De functie van de overigens ook cultuurhistorisch waardevolle watergang (Westerbeeksloot) blijft gegarandeerd.


2.3 Wijzigingen aan het watersysteem

Voor het graven of dempen van watergangen (ook die niet in beheer zijn bij WDODelta) zijn regels. Voor de activiteit kan een melding of vergunning nodig zijn.

3. Wateroverlast

Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt, worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast.


Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:

  • Vasthouden-bergen-afvoeren;
  • Benutten, lokaal verwerken of vertraagd afvoer van hemelwater op percelen en in de openbare ruimte;
  • Gescheiden houden van hemelwater en rioolwater;
  • Capaciteitseisen voor de afvoer van hemelwater;
  • Eisen die aan woningen, andere kwetsbare functies en openbare ruimte worden gesteld ter voorkoming van wateroverlast.


3.1 Compensatie nieuwbouw grote plannen en uitbreidingslocaties (stedelijk gebied & landelijk gebied > 500 m2)

Voor grote plannen en uitbreidingslocaties geldt als regel, dat voor het realiseren van verhard oppervlak een berging, ter compensatie voor de versnelde afvoer, van het afstromende hemelwater benodigd is. Compensatie volgt de volgende trap: vasthouden-bergen-afvoeren. In het plan wordt een verhard oppervlak van circa 1.500 m2 gerealiseerd (woningen, erven en parkeerkoffer). Dit houdt in dat een waterbergend oppervlak van 1.500 m2 * 0.08m = 120 m3 [kuub] wordt aangelegd. Het onderstaande uitgangspunt geldt:

  • Open water heeft een toegestane stijging tot aan de debietbegrenzer (watergangen, vijvers, etc.). De berging beslaat het deel tussen gehanteerd max. waterpeil en insteek/overstorthoogte Een groot deel van het open water draagt bij aan berging van bestaand gebied. De projectontwikkelaar/gemeente toont aan dat er 80 mm berging per m2 beschikbaar is voor de nieuwe ontwikkeling(en), waarbij rekening is gehouden met de berging voor bestaand gebied.
  • Water in bergingsvoorzieningen, zoals wadi’s: Hierbij rekent het waterschap de bergings-/infiltratiecapaciteiten in de bodem (inclusief grondverbetering) niet mee. De hoogte van de berging is berekend vanaf de bodem wadi tot aan slokop/noodoverlaat. Aanvullend hierop: een berging onder de grond - in de vorm van kratten of Rockflow - telt wel meemet de berging, mits deze niet gevuld zijn door infiltratie door hoge grondwaterstanden (GHG moet niet hoger zijn dan onder de onderkant van de kratten of Rockflow).
  • Berging in de bestaande gemengde riolering valt hier niet onder.

Let op: dat het oppervlak van de bovengrondse berging (bijvoorbeeld wadi of bergingsvijver) zelf ook meetelt bij het ‘afstromend oppervlak’ voor bepalen mm berging.

Aan de achterzijde van de kavels wordt een watervoerende greppel aangelegd, ook als afscherming van de erven ten opzichte van het achterliggende bos. Deze greppel is zo'n 80 meter lang, 1,50 meter breed maken en 1 meter diep. Hiermee wordt de benodigde compensatie gerealiseerd.

3.2 Toetsbui voor extreme neerslagsituatie

Het waterschap toetst het watersysteem op basis van een hoeveelheid neerslag die eens in de 100 jaar wordt overschreden. Het waterschap houdt rekening met een bui van 111 mm in 48 uur. De toegestane afvoer in deze neerslagsituatie is 1,6 L/s/ha. Het is belangrijk dat bij deze buien geen regenwater in woningen komen en belangrijke ontsluitingswegen blijven vrij van water. Onderstaande tabel toont aan dat STOWA statistieken op basis van deze uitgangspunten leiden tot een bergingsopgave van 80 mm.

3.3 Extreme neerslag (boven normatieve situatie)

Verder adviseert het waterschap een stress-test uit te voeren met een bui die boven de genoemde normen uitgaat. Deze hoosbui kan lokaal tot veel wateroverlast leiden. Het is belangrijk dat u de gevolgen hiervan in beeld brengt. Het gaat in deze situatie vooral om de afstroming van het hemelwater over het maaiveld. De initiatiefnemer kiest welke boven normatieve situatie hij of zij bekijkt. Te denken valt aan een range van 60 mm tot 150 mm in een uur. Dat zijn zeer grote hoeveelheden, maar deze kunnen zeker met de verandering van klimaat voorkomen. De gemeente kan ook ervaring hebben met extreme gebeurtenissen en van daaruit een referentiekader hebben.

4. Waterkwaliteit

Het watersysteem en de waterketen wordt zo ontworpen dat het geen risico’s voor de volksgezondheid veroorzaakt en zorgt dat het voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.


Voor de borging van waterkwaliteit zijn maatregelen geldend. Voor bepaalde stoffen zijn Europese normen vastgesteld, bijvoorbeeld voor gevaarlijke stoffen zoals lood, cadmium, oplosmiddelen en bestrijdingsmiddelen. Het waterschap meet deze stoffen en zorgt ervoor dat ze binnen de normen blijven.


4.1 Afvoer hemelwater

Kwaliteit afvoer hemelwater:

  • Schoon hemelwater mag worden afgevoerd naar oppervlaktewater (dakoppervlakken).
  • Voor overige afvoer en verwerking van hemelwater (vanaf verharding) is het gewenst om dit via een bodempassage te lozen op het oppervlaktewater.
  • In alle situaties geldt een voorkeur voor bovengronds afvoeren (zichtbaar). Anders is het noodzakelijke voorzieningen te treffen om eventuele foutieve ondergrondse aansluitingen te kunnen vaststellen. Idealiter houden wij hemelwater vast en alvorens een vertraagde afvoer.


De ideale situatie bij hemelwater volgt deze reeks:

  • 1. benutten van hemelwater;
  • 2. infiltreren van hemelwater;
  • 3. vasthouden en vertraagd afvoeren van hemelwater.


Het waterschap adviseert om in het ontwerp geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken en duurzaam gebruik te maken van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afstromende hemelwater te garanderen.


Verversing oppervlaktewater:

Geïsoleerde vijverpartijen of watergangen vermijden. Het is nodig dat het watersysteem zo ontworpen wordt dat er aandacht is voor verversing en wateraanvoer. Stilstaand water - zeker bij opwarming en droogte – is kwetsbaar (met als gevolg bijvoorbeeld vissterfte).


Peilbeheersing:

Het waterschap kan sturen in de waterkwaliteit door bijvoorbeeld water in te laten of juist af te voeren. In gebieden waar sloten droogvallen en wij geen water kunnen aanvoeren, is dit niet mogelijk. We adviseren om bij droogvallende watergangen een minimale waterdiepte te geven van 100 cm om te voorkomen dat ze droogvallen.


4.2 Verontreiniging

Bij het voorkomen van vervuiling van het oppervlaktewater gelden een aantal belangrijke punten:

  • Vanwege microverontreiniging adviseert het waterschap om gebruik van de volgende toepassingen te beperken:
    • 1. Uitloogbare materialen (zoals bijvoorbeeld koper, lood of zink) die een verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen veroorzaken;
    • 2. Chemische onkruidbestrijdingsmiddelen;
    • 3. Verduurzaamd hout als oeverbeschoeiing.
  • Stoffen en waterkwaliteit: Stoffen, bijv. schoonmaakmiddelen, (ook milieuvriendelijke) mogen niet zonder meer rechtstreeks in oppervlaktewater komen. Daar is een vergunning op basis van Art. 6.2 lid 1 van de Waterwet (het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam) voor nodig, welke kan worden aangevraagd bij het waterschap. Het waterschap verleent geen watervergunning wanneer een riolering in de buurt aanwezig is. Let op: dit kan ook bij andere afvalwaterstromen en stoffen gelden.


De voorkeursvolgorde voor afvalwaterstromen is als volgt:

  • 1. Voorkomen of beperken van het ontstaan van afvalwater en verontreiniging.
  • 2. Indien aanwezig (de afvalstroom van huishoudelijk afvalwater): de afvalwaterstoom op de riolering lozen;
  • 3. Het opvangen van het afvalwater en de afvoer per as naar een riolering afvoeren;
  • 4. Lozing op het oppervlaktewater en/of infiltratie in de bodem via een bodempassage, dit gaat met een vergunning op basis van artikel 6.2 lid 1 van de Waterwet..
  • 5. Voor verwerking van ander afvalwater dan huishoudelijk afvalwater is H.10 van de Wet Milieubeheer een verdere uiteenzetting gemaakt.

5. Riolering

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te beschermen door onder andere een doelmatige werking van de rioolwaterzuivering na te streven en de vuillast vanuit riolering naar oppervlaktewater te beperken. Hiervoor is een goede afstemming over aanvoer naar de rioolwaterzuivering en een juiste werking van de riolering noodzakelijk. afvoer vanuit riolering. Dit willen we bereiken door aandacht te hebben voor de volgende onderwerpen.


5.1 Beleid en regelgeving

  • Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat bij nieuwe ontwikkelingen het afstromend hemelwater niet naar de rioolwaterzuivering gaat, maar ter plaatse in het milieu komt. Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater.
  • Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater bij nieuwe ontwikkelingen: Het waterschap adviseert om, daar waar mogelijk, het hemelwater bovengronds af te voeren en te infiltreren in de bodem. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie met bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Het is noodzakelijk dat de ontwikkelaar de keuze van waterafvoer aan ons voorlegt.
  • Lozing afvalwater: Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich ontdoet) op oppervlaktewater vanuit een woning of een inrichting gelden de diverse wetten, besluiten en regels waaronder:
    • 1. Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het “Besluit lozing afvalwater huishoudens” (Blah). Uitgangspunt is dat u het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel loost. Indien dit niet mogelijk is, is het nodig om een voorziening te treffen, die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt.
    • 2. Voor lozingen van afvalwater vanuit een inrichting geldt onder andere de Waterwet en het “Activiteitenbesluit.
    • 3. Voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het “Besluit lozen buiten inrichtingen” (Blbi).
  • Gemeentelijk rioleringsbeleid: de gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan houdt initiaitefnemer rekening met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater wordt op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Eventueel geldt er een bergingseis (zie wateroverlast).


5.2 Rioolcapaciteit

De capaciteit van het huidige rioolstelsel kan een aandachtspunt vormen. Bij uitbreiding van het rioolstelsel wordt rekening gehouden met de capaciteit van het bestaande stelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

6. Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. Het is nodig dat de inrichting van het gebied zo is, dat het efficiënt en effectief beheer en onderhoud van het watersysteem mogelijk is. Bij nieuw aan te leggen water vindt overleg met ons plaats.


Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor activiteiten binnen de aangegeven zones van WDODelta, is een vergunning op grond van de Waterwet of algemene regels bij de Keur en straks de waterschap verordening noodzakelijk. De eisen voor stedelijk water zijn bij ons op te vragen. Hieronder zijn de belangrijkste punten samengevat:

  • Rijdend onderhoud vanaf de kant: Bij onderhoud vanaf de kant geldt een obstakelvrije zone van 5 m vanaf de boven insteek van de watergang
  • Varend onderhoud: Varend onderhoud is mogelijk bij een doorvaarbare watergang. In principe wordt rekening gehouden met een minimale totale oeverlengte van 300 m of een totale oppervlakte van 1.500 m2. Er wordt rekening gehouden met een minimale doorvaarhoogte van 1,25 m ten opzichte van het maximale waterpeil. De doorvaarbreedte is minimaal 2,50 m. Voor varend onderhoud geldt bovendien een minimale diepte van 1,10 m met een aanleg- en onderhoudsdiepte van 1,30 m. Elk onderhoudswater heeft een goed bereikbare inlaadplaats voor de boot en minimaal 1 losplaats voor het maaisel per 100 m oeverlengte.
  • Beheer en onderhoudsafspraken nieuwe watergangen: Voor nieuwe watergangen is het nodig om afspraken over beheer en onderhoud met ons vaste te leggen. Het waterschap neemt nieuwe primaire A-watergangen, inclusief de peil regulerende kunstwerken in beheer en onderhoud, nadat is vastgesteld dat deze watergangen voldoen aan de daarvoor geldende criteria (zie hoofdstuk watersysteem). Een uitzondering hierop zijn de kunstwerken voor het vaarwegbeheer. Deze komen niet in bij hen in beheer en onderhoud.
  • Nieuwe bomen langs een watergang zijn vergunning plichtig of melding plichtig. Zie de Keur.
  • Toegankelijkheid van water: Het is noodzakelijk dat alle wateren die een functie hebben in de waterhuishouding (afvoer, aanvoer of berging) voor ons toegankelijk zijn.

Conclusie

In overleg met het waterschap is het aspect water nader uitgewerkt. Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.11 Verkeersaspecten

Wettelijk kader

Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. Er bestaat behoefte aan inzicht te verkrijgen in de verkeersgeneratie, verkeersafwikkeling en parkeerbehoefte ten gevolge van deze ontwikkeling.

Onderzoek

Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat, hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Voor de berekening van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de gemeentelijke parkeerkencijfers uit het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP). De gemeente onderscheidt geen aparte categorie starters-koopwoningen. Voor de berekening van het parkeren kiezen we ervoor om een parkeernorm te nemen van 2,0, tussen de parkeernormen van koop, hoekwoning en koop, twee-onder-een kap. Voor de berekening is uitgegaan van een ligging in centrum-dorps gebied.

Het gaat om de bouw van zes woningen, steeds per twee aaneengeschakeld, categorie starterskoop. Voor zes woningen komt dit neer op een parkeerbehoefte van 12 parkeerplaatsen. Voor het parkeren wordt een parkeerkoffer aangelegd van 14 parkeerplaatsen. Daarmee is er voldoende ruimte voor de bewoners en bezoekers om te kunnen parkeren. De woningen zelf worden alleen via een voetpad ontsloten.

Voor de verkeersgeneratie wordt de CROW publicatie 381 - Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018 gebruikt. De stedelijkheidsgraad van gemeente Westerveld is niet-stedelijk. De maximale bandbreedte wordt aangehouden, omdat het autobezit in de gemeente hoog ligt. De zes woningen leiden tot een verkeersgeneratie van 49,2 verkeersbewegingen per dag. De weg waarop het plangebied is ontsloten, de Vaartweg en nabij de N353, heeft voldoende capaciteit om deze extra verkeerstoename aan te kunnen.

Conclusie

Het planvoornemen leidt niet tot een verslechtering van de verkeerssituatie in het plangebied en de parkeerbehoefte wordt opgelost. Wat betreft verkeerseffecten wordt het planvoornemen dan ook uitvoerbaar geacht. Ten aanzien van het aspect verkeer en parkeren treden er geen belemmeringen op. Het project is op dit punt uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit wijzigingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het wijzigingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het wijzigingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt en wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het wijzigingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het wijzigingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.2 Planregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'wijzigingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingen. Deze worden hieronder besproken.

Tuin

De voor 'Tuin' (Artikel 3) aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Een uitzondering geldt voor de locatie ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Hier zijn bijgebouwen toegestaan tot een oppervlakte van 15 m² per bijgebouw en met een maximale bouwhoogte van 3 meter. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn ook toegestaan. De bouwhoogte bedraagt maximaal 1 meter.

Wonen

De voor 'Wonen' (Artikel 4) aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. Onder voorwaarden is een aan huis verbonden beroep toegestaan. Voor het bouwen van het hoofdgebouw (de woning), bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn voorwaarden opgenomen. Zo moet de woning binnen het bouwvlak worden gebouwd. De bouw- en goothoogte van de woningen bedragen respectievelijk 10 en 3 meter. Er mogen maximaal zes twee-aaneengebouwde woningen worden gebouwd (aldus drie sets aan tweekappers). Van een tweetal bouwregels kan per binnenplanse omgevingsvergunning onder voorwaarden worden afgeweken. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' worden parkeerplaatsen gerealiseerd.

Waarde - Cultuurhistorie

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' (Artikel 5) aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de opbouw, het behoud en het herstel van de aan de gronden eigen landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals mede verwoord in het aanwijzingsbesluit tot beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord, alsmede voor de opbouw, het behoud en herstel van de aan de gronden eigen natuurlijke waarden en cultuurhistorische waarden.

Er geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden. Daarnaast gelden vereisten voor het materiaalgebruik en de gevelindeling van de gebouwen die binnen het beschermd dorpsgezicht liggen.

5.2.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.

Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 6) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan/wijzigingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels (Artikel 7) is het bouwen van kleinschalige windturbines en het plaatsen van zonnepanelen in een grondopstelling verboden.


Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels (Artikel 8) is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig en níét strijdig zijn met de bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels (Artikel 9) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

Overige regels

In de overige regels (Artikel 10) is de regeling voor parkeergelgenheid en los- en laadmogelijkheden opgenomen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen in Artikel 11 en Artikel 12.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit wijzigingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe wijzigingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

In de slotregel van het wijzigingsplan wordt aangegeven onder welke titel het wijzigingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Met initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst aangegaan waarin het kostenverhaal is geregeld. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd. De economische uitvoerbaarheid van dit project is hiermee voldoende gewaarborgd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg / participatie

Bij de ontwikkeling van de plannen aan de Vaartweg zijn verschillende partijen betrokken geweest. De werkgroep bestond uit:

  • Dorpsbelangen Wilhelminaoord
  • Vitaal Wilhelminaoord
  • Vrijwilligers vijverbosje
  • (Beoogd) uitbater snackbar
  • Gemeente Westerveld
  • Maatschappij van Weldadigheid.

Deze partijen zijn allemaal belanghebbend bij de ontwikkeling van het gebied en daarom vanaf het begin betrokken. Het voorliggend schetsplan (inclusief de bouw van woningen) is door al deze partijen in gezamenlijkheid ontwikkeld en wordt ook door alle partijen ondersteund.

Bij de totstandkoming van de plannen is ook tussentijds overleg geweest met de erfgoedpartners in het gebied, te weten het Oversticht, de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en de provincie Drenthe. Zij waren positief over de voorgenomen ontwikkelingen.

Op 23 februari 2023 zijn in eerste instantie de direct omwonenden van het plangebied geïnformeerd. Tijdens een informatie- en discussieavond hebben ze hun reacties en opmerkingen gedeeld. Vanuit de omwonenden was zorg over het verkeer en parkeren aan de Vaartweg. Dat heeft er toe geleid dat in voorliggend plan specifiek een plek voor parkeren in het plan is opgenomen binnen de Woonbestemming op de verbeelding en in de planregels.

Zoals vastgelegd in het bestemmingsplan Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord is het voorliggend wijzigingsplan voorgelegd aan de gemeentelijke Monumentencommissie. Zij hebben positief geadviseerd op het plan.

7.2 Wettelijk vooroverleg

Het wijzigingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Bro) voorgelegd aan de provincie, het waterschap en andere vooroverleginstanties. Geen van deze partijen heeft negatief geadviseerd op het plan. De door de gemeente gevraagde verduidelijkingen op de AERIUS-berekening zijn verwerkt in de laatste update van de berekening.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp-wijzigingsplan heeft tussen 6 december 2023 en 31 januari 2024 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn konden zienswijzen kenbaar gemaakt worden. Er zijn drie zienswijzen ingediend. De nota van zienswijzen is als Bijlage 11 bij de toelichting gevoegd.