Plan: | Dwingeloo, partiële herziening Brede School |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1701.0000BP000000000568-0003 |
Voorgeschiedenis
Al een aantal jaren zijn er plannen om een Brede School in Dwingeloo te realiseren. De totstandkoming van de Brede School heeft een geschiedenis welke in grote lijnen teruggaat tot 2007, toen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld besloot om een inventarisatie uit te voeren naar de mogelijkheden voor de realisatie van een fysieke brede school in Dwingeloo.
Het project Brede School Dwingeloo is januari 2009 formeel opgestart. Het doel ervan is als volgt omschreven in het projectplan: ‘Het realiseren van een fysieke brede school in Dwingeloo met adequate huisvesting voor meerdere participanten en met een gezamenlijk netwerk van toegankelijke en goede voorzieningen voor kinderen, ouders (en dorp) waarin structureel met elkaar wordt samengewerkt op basis van een gezamenlijke visie en gezamenlijke uitgangspunten.’
De eerste fase van het project werd in juli 2009 afgerond met het vaststellen van het visiedocument de Brede School Dwingeloo en ondertekening van de intentieverklaring door de toen nog 11 participerende instanties.
Na ondertekening werd de tweede fase van het project opgestart; de fase van planvoorbereiding en de locatiekeuze. Deze fase van het project heeft langer geduurd dan was voorzien. Dit is onder andere veroorzaakt door het ‘stil’ leggen van het project in verband met de noodzakelijke bezuinigingsronde en de daarbij behorende projectenafweging. Bij de vaststelling van de Perspectiefnota 2010 heeft de gemeenteraad besloten het project te versmallen en zijn de participanten teruggebracht naar de beide onderwijsinstellingen en kinderopvang/peuterspeelzaal. Met de door de gemeenteraad vastgestelde Sociale Structuurvisie in mei 2012 kreeg het doorontwikkelen van de planvorming voor de Brede School Dwingeloo definitief groen licht.
Voor de realisatie van de Brede School zijn diverse studies uitgevoerd, zoals:
Het locatie-onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt dat de locaties 'tussen woonbebouwing en N855' (in het onderzoek 'locatie 2') en 'voetbalveld / pupillenveld aan de Heuvelenweg / het Westeinde (in het onderzoek 'locatie 4') acceptabele keuzes zijn. De argumentering en de nadere onderbouwing hiervan zijn opgenomen in het onderzoek.
Vervolgens heeft de gemeenteraad in de vergadering van 18 december 2012 de locatie voor de Brede School aangewezen, namelijk het voetbalveld / pupillenveld aan de Heuvelenweg / het Westeinde.
De concrete stukken die in deze raadsvergadering zijn behandeld, zijn in de bijlagen bij deze toelichting opgenomen, namelijk het locatie-onderzoek (in Bijlage 1), het raadsvoorstel (in Bijlage 2), een locatie-studie (in Bijlage 3), het haalbaarheidsonderzoek locatiekeuze (in Bijlage 4) en het onderzoek verkeerskundige maatregelen Bijlage 5).
Met de locatie 'voetbalveld / pupillenveld aan de Heuvelenweg / het Westeinde':
In de verdere uitwerking is gebleken dat het bouwen van een school op precies die plek – op exact dat veld – lastig is, omdat het gebouw dan te dicht bij agrarische ontwikkelingen komt. Milieuwetgeving laat dat niet toe. Wanneer iets breder wordt gekeken op die locatie – naar het pupillenveld én de huidige parkeerplaats – is het wel mogelijk de Brede School te realiseren. De locatie voor de realisatie van de Brede school is daarom uitgebreid met de parkeerplaats.
Voorliggend bestemmingsplan nodig voor realisatie van Brede School
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van de Brede School. Met de Brede School wordt invulling gegeven aan:
Het combineren van deze wensen biedt mogelijkheden voor het clusteren van voorzieningen in de vorm van een brede school.
In verband met de voorgenomen ontwikkeling wordt het bouwperceel van het agrarisch bedrijf op de locatie Westeinde 5 verkleind. Hiervoor zijn afspraken met de betreffende agrariër gemaakt.
De voorgenomen ontwikkelingen zijn in strijd met de geldende bestemmingsplannen. Met het voorliggende bestemmingsplan worden de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Het plangebied ligt aan de westzijde van de kern Dwingeloo aan de Heuvelenweg - Westeinde. De locatie ligt in een gebied met woningbouw, sportvelden, agrarische bedrijvigheid en niet-agrarische bedrijvigheid.
Het plangebied is als volgt begrensd:
Op de volgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Afbeelding: Globale ligging plangebied
Het plangebied valt binnen de bestemmingsplannen 'Dwingeloo 2005' en 'Buitengebied' en voor de delen waarvoor in het bestemmingsplan 'Buitengebied' geen enkelbestemming is opgenomen, valt het binnen het bestemmingsplan dat gold voor 5 juli 2012. Het bestemmingsplan 'Dwingeloo 2005' is op 6 april 2006 door de gemeenteraad vastgesteld en op 18 juli 2006 door Gedeputeerde Staten van de provincie goedgekeurd. Het bestemmingsplan 'Buitengebied' is op 6 augustus 2014 door de gemeenteraad vastgesteld.
De voorgenomen ontwikkelingen passen niet binnen deze bestemmingsplannen. Daarom is vaststelling van voorliggend bestemmingsplan nodig om de voorgenomen ontwikkelingen te kunnen realiseren
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de voorgenomen ontwikkeling mogelijk. Voor het plangebied is een bestemmingsregeling vervaardigd.
Het bestemmingsplan is afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden).
Het bestemmingsplan is allereerst een digitaal bestemmingsplan, maar is daarnaast ook analoog beschikbaar. Het digitale plan heeft wettelijk gezien voorrang boven het analoge plan (bij onderlinge verschillen). De digitaliseringsplicht volgt uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vanaf 1 januari 2010. De plannen zijn hierdoor beter onderling uitwisselbaar en zijn bovenal voor iedereen te raadplegen op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Het bestemmingsplan 'Dwingeloo, partiële herziening Brede School' bestaat uit de volgende stukken:
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.
Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden van het plangebied en de daarbij behorende opstallen. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook wordt hierin onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. De planbeschrijving en de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling zijn opgenomen in hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5. Een beschouwing over de uitvoerbaarheid alsmede de resultaten van de inspraak en het gevoerde overleg, neergelegd in respectievelijk hoofdstuk 6 en 7, sluiten deze toelichting af.
Het Europese, nationale en provinciale beleid voor ruimtelijke ordening is neergelegd in onder meer beleidsnota's, verordeningen en structuurvisies. Het beleid van hogere overheden werkt meestal door in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Westerveld is dit het geval.
Met het beleid van hogere overheden gaan over het algemeen heel andere belangen gepaard en is sprake van een ander schaalniveau dan het niveau van een (kleinschalig) bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt daarom uitsluitend ingegaan op beleid dat voor de ontwikkeling van het plangebied van toepassing is.
Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor het plangebied is het nationale belang 'zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen' van toepassing. Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op deze afweging.
Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Bovendien is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijk ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):
De nieuwbouw ontstaat vanuit een vraag naar clustering van bestaande stedelijke voorzieningen op één locatie. Ingezet wordt op het gebruik van ruimte binnen bestaand bebouwd gebied. De ontwikkeling wordt grotendeels binnen het bestaand bebouwd gebied gerealiseerd en het resterende deel wordt aansluitend aan het bebouwde gebied gerealiseerd. Met de clustering is sprake van meervoudig ruimtegebruik van de verschillende functies op deze locatie.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de structuurvisie.
In het Barro stelt het Rijk regels aan bestemmingsplannen. Het gaat om regels die voorzien in de behartiging van Rijksbelangen. Deze regels zijn hier niet van toepassing.
In de Omgevingsvisie Drenthe (vastgesteld door de Provinciale Staten op 2 juni 2010) zijn de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein geformuleerd. De omgevingsvisie vormt het strategisch kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020 met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna.
De provinciale missie is geformuleerd als 'het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten'.
In de Omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen. De provinciale belangen zijn verdeeld in Drentse kwaliteiten en ontwikkelingen. Binnen de Drentse kwaliteiten staat het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten, de dynamiek van bedrijvigheid, de biodiversiteit en de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal.
In de Provinciale omgevingsverordening Drenthe (geconsolideerde versie, geldend vanaf 6-7-2013) zijn voor de gemeente bindende voorwaarden opgenomen. Bestemmingsplannen van de gemeente moeten aan deze eisen voldoen.
De Omgevingsvisie is gefundeerd op drie onderdelen, namelijk de kernkwaliteiten, zorgvuldig ruimtegebruik (SER-ladder) en de milieu- en leefomgevingskwaliteit.
Ad 1: Kernkwaliteiten
De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart. Op de afbeelding 'Uitsnede Kernkwaliteitenkaart' zijn de kernkwaliteiten voor het plangebied en omgeving weergegeven.
Afbeelding: Uitsnede Kernkwaliteitenkaart (bron: www.provincie.drenthe.nl)
Voor het plangebied geldt de kernkwaliteit 'aardkundige waarden'. Op de volgende afbeelding is een uitsnede opgenomen van kaart 2d Kernkwaliteit aardkundige waarden.
Afbeelding: Kaart 2d Kernkwaliteit aardkundige waarden (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Voor de kernkwaliteit aardkundige waarden geldt voor het plangebied het middel 'regisseren'. Dit betekent dat bij ontwikkelingen de aardkundige kenmerken een randvoorwaarde zijn. Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige en geohydrologische verschijnselen. Vroegtijdig in het planproces moet inzichtelijk worden gemaakt op welke wijze de aardkundige kwaliteiten als (ruimtelijke) onderlegger voor nieuwe plannen worden benut. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek gedaan. Vanuit het aspect bodem zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen in relatie tot de bestemming van het terrein. In hoofdstuk 3 is hier nader op ingegaan.
Ad 2: SER-ladder
Evenals in het nationaal beleid, wordt in het provinciaal beleid voor het inpassen van ruimtevragende functies de SER (Sociaal-Economische Raad)-ladder gehanteerd. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zoveel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied. Met bundeling en intensivering van verstedelijking ontstaat voldoende massa voor hoogwaardige voorzieningen. De verzorgingsfunctie van stedelijke centra wordt daardoor versterkt.
In de omgevingsvisie is de SER-ladder als volgt geformuleerd:
De voorgenomen ontwikkeling betreft een stedelijke voorziening, waarbij bestaande voorzieningen worden geclusterd op één locatie. Het doel van de SER-ladder is dat eerst wordt ingezet op het gebruik van ruimte binnen bestaand bebouwd gebied (bijvoorbeeld door herstructurering, verdichting, inbreiding of functieverandering) of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied. In de voorliggende situatie is dat het geval.
Op de Visiekaart 2020 is de visie voor de provincie voor het jaar 2020 weergegeven. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de visiekaart voor het plangebied weergegeven. Op de Visiekaart ligt het plangebied voornamelijk in een gebied met 'overige functies'. Voor een klein deel ligt het plangebied in een gebied voor 'landbouw'. Dit betreft het deel van het plangebied dat agrarisch wordt gebruikt en ook als zodanig is bestemd.
Afbeelding: Uitsnede Visiekaart 2020 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Een uitsnede van de kaart die bij de Provinciale omgevingsverordening Drenthe behoort, is opgenomen op de volgende afbeelding.
Afbeelding: Kaart Provinciale omgevingsverordening Drenthe (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Bij de SER-ladder wordt er op ingezet om stedelijke voorzieningen binnen bestaand bebouwd gebied of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied te realiseren. Op de kaart van de omgevingsverordening is een deel van het plangebied aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Binnen het bestaand stedelijk gebied ligt de verantwoordelijkheid voor kernkwaliteiten bij de gemeente. Het resterende deel is gesitueerd aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied.
Ook in de gemeentelijke structuurvisie (zie paragraaf 2.4.2) is deze locatie aangewezen als locatie voor de brede school. De nog niet bebouwde gebieden in het bestaand stedelijk gebied aan de noordoostrand van de kern, zijn in de structuurvisie aangemerkt voor bedrijvigheid en woningbouw.
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de ruimte die al beschikbaar is gesteld voor stedelijke functies. De brede school wordt binnen en aansluitend aan bestaand stedelijk gebied gerealiseerd.
Tevens wordt door het meervoudig ruimtegebruik van de verschillende functies op deze locatie de ruimteproductiviteit verhoogd.
De voorgenomen ontwikkeling van de brede school past binnen de SER-ladder.
Ad 3: Milieu- en leefomgevingskwaliteit
De milieubelasting in Drenthe is relatief gering en neemt, met uitzondering van ammoniak, steeds verder af. De gewenste kwaliteit wordt echter nog niet overal bereikt. Het doel is dat in Drenthe minimaal aan de wettelijke milieunormen wordt voldaan en er wordt gestreefd naar behoud en waar mogelijk verbetering van de huidige milieu- en leefomgevingskwaliteit.
De uitvoering van het milieubeleid in Drenthe wordt in sterke mate gestuurd door Europese en landelijke wet- en regelgeving. Het provinciaal milieubeleid richt zich in hoofdlijnen op het vroegtijdig aanhaken bij processen in de ruimtelijke ordening, het opnemen van eisen in omgevingsvergunningen milieu (milieuvergunningen), het saneren van situaties die niet aan de milieunorm voldoen, het concentreren en zoneren van milieuhinderlijke bedrijven en het verlenen van subsidies.
Met het voorliggende plan vindt een koppeling plaats tussen het milieubeleid en het proces van de ruimtelijke ordening. In Hoofdstuk 3 is nader ingegaan op de milieutechnische randvoorwaarden bij de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan betreft de realisatie van een brede school. De ontwikkelingen doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het plangebied. De brede school wordt gerealiseerd binnen en aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied van de kern Dwingeloo. Bij de ontwikkeling is sprake van meervoudig ruimtegebruik. Hiermee wordt aangesloten bij het provinciaal beleid, waarin is aangegeven dat economische activiteiten en stedelijke voorzieningen dienen te worden geconcentreerd binnen, of aansluitend aan, het bestaand stedelijk gebied. Het deel dat is aangemerkt als 'landbouw' blijft agrarisch in gebruik. Met het voorliggende plan wordt aangesloten op het provinciaal beleid voor milieu en leefomgeving.
De Sociale Structuurvisie (vastgesteld 1 mei 2012, gewijzigd op 26 juni 2012) geeft de visie weer over hoe de gemeente een kwalitatief goed en passend voorzieningenniveau wil realiseren en behouden. De visie heeft als doel de vitaliteit van de dorpen voor de inwoners te waarborgen. Het college ziet een positieve ontwikkeling ontstaan, waarbij inwoners en verenigingen volop ideeën inbrengen en uitwisselen met elkaar over voorzieningen en over hoe door dorpskracht voorzieningen in stand kunnen worden gehouden.
In de sociale structuurvisie is aangegeven dat de gemeente verantwoordelijk is voor het faciliteren van huisvesting voor basisonderwijs. In een gebouw kunnen meerdere scholen worden gehuisvest. De schoolgebouwen kunnen mede worden gebruikt voor andere functies.
De verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling en instandhouding van voorzieningen voor kinderopvang en peuterspeelzaal is meer en meer een commercieel gebeuren, en dus niet meer van de gemeente. Door marktwerking zullen de betere voorzieningen komen bovendrijven; de gemeente neemt hierin een bescheiden rol, hooguit in het faciliteren en aangeven van mogelijkheden van vestiging van een kinderdagopvang binnen de gemeente. Er zijn al meerdere kinderdagopvangen ingetrokken bij basisscholen en daar zijn goede ervaringen mee opgedaan. Ook in de toekomst wordt hier verder op ingezet.
In de structuurvisie wordt ook aandacht besteed aan de mogelijkheden voor een Brede School in Dwingeloo. Hierbij wordt aangegeven dat op dat moment de locatiekeuze nog niet bekend is en dat daar aanvullend onderzoek naar wordt verricht. Inmiddels is de locatie voor de Brede School bekend. De gemeenteraad heeft in de vergadering van 18 december 2012 de locatie voor de Brede School aangewezen, namelijk het pupillenveld aan de Heuvelenweg / het Westeinde.
Conclusie
In voorliggend bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de structuurvisie. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt ingezet op een clustering van scholen op één locatie. Hiermee ontstaat een kwalitatief goed en passend voorzieningenniveau.
Voor de gemeente Westerveld is een gemeentebrede (ruimtelijke) structuurvisie opgesteld (vastgesteld 26 november 2013). De structuurvisie geeft richting aan de ruimtelijke ontwikkelingen.
De basis voor het kader vormen de kernkwaliteiten van de gemeente (sociaal, landschappelijk en cultuurhistorisch). In deze structuurvisie worden uitspraken op hoofdlijnen gedaan over thema’s als de ruimtelijke structuur, woonaanbod en -omgeving, welzijn en voorzieningen, economie en werkgelegenheid en mobiliteit.
De gemeente Westerveld is bewust van haar verantwoordelijkheden, maar zeker ook van haar beperkingen als plattelandsgemeente gelegen te midden van Steenwijk, Meppel, Hoogeveen en Beilen. Algemene trends die nu ook al in Westerveld spelen zoals ontgroening, schaalvergroting en vergrijzing kunnen nu eenmaal niet door de gemeente gekeerd worden. Wel kan de gemeente anticiperen en meebewegen op te verwachten ontwikkelingen en reageren wanneer er zich daadwerkelijk veranderingen voordoen die binnen de invloedssfeer vallen. Daarnaast kan de gemeente initiatieven van derden faciliteren die de kernkwaliteiten van de gemeente in acht nemen of zelfs versterken, waardoor de effecten van de verschillende trends enigszins worden verzacht.
In de structuurvisie wordt ook aandacht besteed aan sociaal-maatschappelijke voorzieningen, zoals onderwijs- en onderwijsgerelateerde voorzieningen. Een belangrijk speerpunt is het behouden van (jonge) gezinnen en starters. Daarbij wil de gemeente een kindvriendelijke gemeente zijn, waar kinderen zich veilig en optimaal kunnen ontwikkelen en waar ouders mogelijkheden hebben om hun werk en zorgtaken te combineren. Goed onderwijs is een factor voor gezinnen om hier te blijven wonen of zich hier te vestigen. De kwaliteit is daarbij belangrijker dan de afstand. Gestreefd wordt dan ook naar het realiseren van een Brede School in Dwingeloo. Hierin is aangegeven dat de Brede School hoogstwaarschijnlijk gerealiseerd zal worden bij de sportaccommodatie aan het Westeinde / de Heuvelenweg in Dwingeloo en bestaan uit een combinatie van basisscholen en een kinderopvang/peuterspeelzaal. Op de bij de structuurvisie behorende kaart is het plangebied aangeduid als 'locatie Brede School'. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in deze ontwikkeling.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling geeft een invulling aan de opgave voor een Brede School op de betreffende locatie in Dwingeloo.
In 2008 heeft de gemeente Westerveld de herziening van de welstandsnota vastgesteld. Deze welstandsnota wil duidelijk maken welk welstandsniveau in de verschillende gebieden in de gemeente wordt gevoerd en welke criteria er gelden bij het beoordelen van de bouwplannen door de welstandscommissie. De Woningwet noemt een gemeentelijke welstandsnota een voorwaarde om bouwplannen op redelijke eisen van welstand te laten toetsen.
Conclusie
De nota biedt het inhoudelijke kader voor het overleg met de betrokkenen en de uiteindelijke advisering.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
Om tot een gedegen planontwikkeling te komen, zijn diverse noodzakelijke onderzoeken uitgevoerd die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied.
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de relevante aspecten en een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Onderzoek
Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (EcoReest, Projectnummer 130870, van 6 december 2013). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er in de bovengrond en het grondwater overschrijdingen van de achtergrondwaarden (grond) en streefwaarden (grondwater) uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De tussenwaarden nader onderzoek zijn niet overschreden.
De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, wordt gelet op de licht-verhoogde concentraties in de bovengrond en het grondwater formeel verworpen.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming (brede school) van het terrein, is geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn.
De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek.
Conclusie
Vanuit het aspect bodem zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen in relatie tot de bestemming van het terrein.
Op 1 januari 2012 zijn de Wet en het Besluit tot modernisering van de monumentenzorg in werking getreden. Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Archeologie
In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die in 2007 van kracht is geworden. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:
De gemeente Westerveld heeft een gemeentelijke verwachtings- en beleidsadvieskaart. Een uitsnede van de kaart is weergegeven op de afbeelding 'Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart'.
Voor het plangebied geldt een 'hoge of middelhoge verwachting' en een 'onbekende verwachting (bebouwing)'.
Onderzoek
Middelste deel plangebied (huidig grasveld / voetbalveld)
Voor een deel van het plangebied is in 2010 een archeologisch onderzoek uitgevoerd (De Steekproef, Dwingeloo, Heuvelenweg Gemeente Westerveld (Dr.), van juli 2010). Dit onderzoek betreft het gebied waarop het voorgenomen parkeerterrein en een deel van de voorgenomen school zijn gesitueerd. Het gebied is nu in gebruik als grasveld / voetbalveld. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 7. De resultaten uit dit onderzoek zijn hierna weergegeven.
Het plangebied ligt ten zuidwesten van de historische kern van Dwingeloo. Dwingeloo ligt op een zandrug met in het noorden en westen het beekdalsysteem van de Dwingeler Stroom. Uit het plangebied zijn geen vondstmeldingen in ARCHIS bekend. In de omgeving van het onderzochte terrein zijn onder andere vondsten gedaan uit de late bronstijd (urnenveld) en uit de middeleeuwen/nieuwe tijd (bouwmateriaal van havezaten en gebruiksvoorwerpen). Op grotere afstand van het plangebied zijn vondsten bekend die dateren uit de ijzertijd (maalsteen) en de steentijd (vuursteen afslagen).
Het perceel ligt op de grens van de dekzandrug met de aanliggende vlakte. Tijdens het booronderzoek is gebleken dat het terrein een eslaag bevat en dat er geen sporen van een podzolering in de C-horizont eronder te zien zijn. Het is waarschijnlijk dat de oorspronkelijke podzolbodem door bodembewerking vermengd is geraakt met de bouwvoor/eslaag dan wel is afgetopt om de bodem geschikt te maken voor landbouw. Het gebruik van het land in de daarop volgende eeuwen als akker en het opbrengen van potstalmest heeft geresulteerd in de eslaag. Deze is voor de aanleg van het voetbalveld in de 20e eeuw uitgevlakt. Zowel in de bovenkant van het dekzand als in de eslaag zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Het is mogelijk dat er nog onderkanten van diepe grondsporen in de C-horizont aanwezig zijn. Voor de aanwezigheid van archeologische waarden in deze laag zijn tijdens het veldwerk echter geen aanwijzingen gevonden.
Op basis van de hiervoor genoemde resultaten is geconcludeerd dat de kans op onverstoorde archeologische resten in het plangebied zeer klein is. Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Beperkende of beschermende maatregelen zijn voor het onderzochte terrein aan de Heuvelenweg te Dwingeloo niet wetenschappelijk te verdedigen. Daarom is geadviseerd dat archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
Indien er bij de uitvoering onverhoopt toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dienen deze conform de Monumentenwet 1988 artikel 53 & 54 direct te worden gemeld bij zowel de gemeente Westerveld als de provinciaal archeoloog.
Noordelijk deel plangebied (huidige parkeerterrein)
Voor de locatie van het huidige parkeerterrein is onderzoek uitgevoerd (Bureau voor Archeologie, Rapport 2013.30, van 11 oktober 2013). Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 8.
Voor het onderzoek zijn in het noordelijke deel van het plangebied vier boringen geplaatst. Een extra boring is in het centrale deel geplaatst om de boorgegevens van de twee onderzoeken met elkaar in verband te kunnen brengen.
Uit het booronderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied is omgewerkt, waardoor waardevolle archeologische waarden zeer waarschijnlijk ontbreken.
Geadviseerd wordt om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Ondanks dat dit onderzoek met de grootst mogelijke zorgvuldigheid is uitgevoerd, is het echter nooit uit te sluiten dat toch archeologische resten worden aangetroffen bij de graafwerkzaamheden. Indien er bij de uitvoering onverhoopt toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dienen deze conform de Monumentenwet 1988 artikel 53 & 54 direct te worden gemeld bij zowel de gemeente Westerveld als de provinciaal archeoloog.
Zuidelijk deel plangebied (agrarische gronden)
Het zuidelijk deel van het plangebied betreft agrarische gronden. Deze gronden vallen onder het agrarisch bouwperceel van het agrarisch bedrijf op de locatie Westeinde 5. In verband met de voorgenomen ontwikkeling van de Brede School wordt het bouwperceel verkleind. Hiervoor zijn afspraken met de betreffende agrariër gemaakt. Voor de betreffende gronden die vallen binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan, wordt de agrarische bedrijfskavel verwijderd. Hiermee ontstaan er geen nieuwe mogelijkheden voor bebouwing of andere bodemingrepen die de ondergrond verstoren. Om die reden is voor dit deel van het plangebied archeologisch onderzoek achterwege gebleven.
Omdat voor dit deel archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en gezien de archeologische verwachtingswaarde, is voor dit deel wel een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Dit is conform het geldende bestemmingsplan.
Historische (steden)bouwkundige waarden
In het plangebied bevindt zich geen bebouwing. Daarmee zijn er binnen het plangebied ook geen (steden)bouwkundige waarden, zoals bouwkundige monumenten.
Nabij het plangebied, op de locatie Westeinde 1, ligt een rijksmonument. Bij de voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met dit pand. Dit pand is zichtbaar vanuit de zuidoostelijke richting. De school wordt zover mogelijk in noordoostelijke richting van dit pand gesitueerd, waardoor het zicht op dit pand zoveel mogelijk wordt behouden.
Historische geografie
De kern Dwingeloo ligt nabij uitgestrekte bosgebieden (Dwingelderveld), heideterreinen (Dwingeloosche Heide) en agrarisch cultuurgebied. Het dorp ligt op een overgangsgebied van hoog naar laag nabij de Dwingelderstroom. De eerste bewoners van het dorp waren boeren die zich in kleine groepen vestigden in het overgangsgebied van hoog naar laag.
Het dorp Dwingeloo is een esdorp of een brinkdorp. Es- of brinkdorpen zijn waarschijnlijk ontstaan voor het jaar 700 na Christus. Alle vier essentiële elementen die de basis van zo'n nederzetting vormen, zijn bij Dwingeloo herkenbaar aanwezig, namelijk de madegronden (stroomdal van de Oude Vaart), de es, het bos (grotendeels in de 20e eeuw aangeplant) en de heide (Dwingeloosche Heide). Dwingeloo onderscheidt zich van de andere op het zandplateau voorkomende esdorpen door een brink van uitzonderlijk grote afmetingen.
Het dorp ligt op de helling van een kleine heuvelrug aan de beekdalzijde. De essen liggen op de heuvelrug. Het verschil in terreingesteldheid, grondsoort en hoogteligging heeft de vorm en grootte van de esgronden en de daarmee samenhangende vorm van het dorp beïnvloed. De bebouwing van het dorp heeft zich met name langs de randen van de essen ontwikkeld. Het huidige wegenpatroon van het dorp is ontstaan uit de vroegere onderlinge verbindingen tussen de boerderijgroepen. De uitbouw van het dorp heeft in latere jaren plaatsgevonden langs de wegen (driften) naar de essen. Door latere dorpsuitbreidingen is in Dwingeloo de directe relatie van de oude dorpsbebouwing met de essen, net als in veel andere dorpen, grotendeels verloren gegaan. Ten zuiden van de kern ligt de Dwingelder-es en ten westen de Brug-es. Twee open, onbebouwde terreintjes achter de bebouwing van de brink (zuidzijde) zijn overblijfselen van de Zuid-Lheederes. Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van de essen.
De bebouwingsstructuur van het dorpscentrum is in de loop der jaren vrijwel hetzelfde gebleven. Wel is er in de loop der jaren (onder meer door een dorpsbrand in 1923) een deel van de oorspronkelijke opstallen verloren gegaan. Niettemin is een aantal historische en karakteristieke panden van goede kwaliteit bewaard gebleven. Deze panden bepalen mede de ruimtelijke structuur van het dorp. Structuurbepalend voor het dorp is daarnaast de (boom)beplanting die op de brink en in de rest van het oude dorpsgedeelte staat.
Een deel van de kern van Dwingeloo is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Dit betreft de brink en de nabije omgeving van de brink. Het plangebied ligt op circa 400 meter afstand van dit beschermd dorpsgezicht. Gezien deze ruime afstand zijn er geen belemmeringen in verband met het beschermd dorpsgezicht.
Van veel overige gebouwen is het gebruik in de loop van de jaren sterk veranderd. Nog maar een enkele boerderij is als agrarisch bedrijf in gebruik. Doordat een flink aantal boerderijen, ondanks hun veranderende functie, hun oude uiterlijk hebben behouden, blijft het beeld van een oud esdorp gehandhaafd.
Buiten het centrum bestaat het overgrote deel van het plangebied uit woongebied. Het betreft hier voornamelijk woongebieden die vrij recent zijn ontwikkeld. Qua karakter bestaan er per woonwijk duidelijke verschillen die met name worden veroorzaakt door verschillen in de woningtypes.
Voor een esdorp is de relatie bebouwing en esgronden cultuurhistorisch gezien van belang. Ook dienen de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht te worden behouden. Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van de essen en het beschermd dorpsgezicht. Het plangebied ligt aan een uitvalsweg van de kern Dwingeloo. De locatie is omgeven door verschillende functies. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de cultuurhistorisch belangrijke elementen van Dwingeloo.
Conclusie
Vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
Waterrelevant beleid
De belangrijkste beleidsdocumenten waarin de waterhuishoudkundige doelstellingen zijn beschreven zijn 4e Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), Beleidslijn Grote Rivieren en de Nota Ruimte.
Waterschap Reest & Wieden heeft dit beleid onder andere vertaald naar het Waterbeheerplan 2010-2015. Hierin is met betrekking tot de waterhuishoudkundige infrastructuur een aantal richtlijnen aangegeven waar bij ruimtelijke ontwikkelingen van uit wordt gegaan. Naast de richtlijnen van het waterschap worden voor de watertoets de thema's van de 'Handreiking watertoetsproces 3' (2009) grotendeels gevolgd. In het voorjaar van 2003 is de definitieve aanpak van de watertoets (Model Watertoets Reest en Wieden) ontwikkeld met de bestuurlijke keuze op welke thema's en aspecten de ruimtelijke plannen beoordeeld worden. Het waterschap hanteert bij nieuwbouwplannen zoals deze, de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Dat betekent dat er hemel- en grondwater neutraal gebouwd moet worden. Concreet betekent dat het ophogen in plaats van drainage en hemelwater in het gebied verwerken in bijvoorbeeld wadi's of te realiseren oppervlaktewater. Daarbij wordt de inspanningsverplichting van 36 mm gesteld. Dat wil zeggen dat het hemelwater tot een bui die eens per 10 jaar voorkomt (T=10) moet in het gebied worden verwerkt. Daarboven mag het geloosd worden op oppervlaktewater. Tot die hoeveelheid mag er niet meer dan de landelijke afvoer van 1,5 l/s/ha worden afgevoerd. Hemelwater dat versneld tot afvoer komt door een toename van verhard oppervlak dient gefaseerd te worden geloosd.
Waterparagraaf
De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Voor het voorliggende bestemmingsplan is de watertoets ingevuld op www.dewatertoets.nl. De samenvatting en resultaten hiervan zijn weergegeven in Bijlage 9. Naar aanleiding hiervan dient de normale procedure te worden doorlopen.
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel. Het hemelwater wordt geïnfiltreerd.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.
Een planologische ontwikkeling mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied.
Soortenbescherming
Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Om te beoordelen of dit bestemmingsplan uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.
Onderzoek
Voor het plangebied is een quickscan natuurtoets uitgevoerd (Ecogroen Advies, Quickscan natuurtoets Brede School, Dwingeloo, van 30 september 2013). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 10. Hierbij is een onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Op basis van de aard van de ruimtelijke ingrepen en de afstand tot beschermde natuurgebieden wordt ingeschat dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten, Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of belangrijke natuurwaarden buiten de EHS. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Dwingelderveld, gelegen op een afstand van circa 1.300 meter. De dichtstbijzijnde EHS ligt op 1.100 meter afstand van het plangebied.
Soortenbescherming
Voor aangetroffen en te verwachten soorten geldt het volgende:
Wat betreft effectbeoordeling en mitigerende maatregelen:
Conclusie
Gelet op het hiervoor genoemde, zijn er geen belemmeringen vanwege het aspect ecologie.
Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet bij nieuwe ontwikkelingen worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de 'omgekeerde werking').
In dat kader worden in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' richtafstanden gegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Op de aangegeven richtafstanden kan een correctie worden toegepast, afhankelijk van de vraag of het gaat om rustige dan wel minder rustige woongebieden, een zogenaamd 'gemengd gebied'.
De afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Het plangebied betreft een 'gemengd gebied'. Nabij het plangebied zijn onder andere voetbalvelden, een tennisveld, een sporthal en bedrijvigheid aanwezig. Omdat het plangebied in een 'gemengd gebied' ligt, kan voor het voorliggende bestemmingsplan worden uitgegaan van een correctiefactor van één categorie naar beneden. De aan te houden richtafstand is dus één stap kleiner.
Van omgeving naar plangebied
Onderwijsgebouwen en kinderdagverblijven zijn milieugevoelige functies. In de omgeving van het plangebied zijn milieubelastende activiteiten aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden bij de voorgenomen ontwikkeling. De milieubelastende activiteiten betreffen de tennisbaan en het veldsportcomplex en het agrarisch bedrijf op de locatie Westeinde 5.
Tennisbaan en veldsportcomplex
Voor een tennisbaan (met verlichting) en een veldsportcomplex (met verlichting) geldt een maximale richtafstand van 50 meter ten opzichte van het schoolgebouw in verband met het aspect geluid. Echter, aangezien het plangebied in een 'gemengd gebied' ligt, is sprake van een richtafstand van 30 meter. De tennisbaan ligt op meer dan 30 meter van het gebouw. Voor het sportcomplex kan worden afgeweken van de richtafstand, aangezien het sportcomplex wordt gebruikt op momenten (weekenden en avonden) dat kinderen niet naar school gaan. Tevens betreft het een relatief kleinschalige sportcomplex. Tussen het sportcomplex en het plangebied is afschermend groen aanwezig. Het sportcomplex vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Garage en tankstation
Op de locatie Heuvelenweg 20 was een garagebedrijf aanwezig dat onlangs is verhuisd naar Dieverbrug. Op de locatie is juridisch-planologisch nog een garagebedrijf mogelijk. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor een garagebedrijf een richtafstand van 30 meter.
Op de locatie is een tankstation aanwezig, maar deze is niet meer in gebruik. Er werd hier ook lpg getankt, maar de installatie daarvan is inmiddels gesaneerd. De vergunning voor de LPG is ingetrokken. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor een tankstation zonder lpg een richtafstand van 30 meter tot een milieugevoelig object.
De school ligt op een afstand van meer dan 30 meter van het garagebedrijf en het tankstation. Hierdoor vormt de locatie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Agrarisch bedrijf
In verband met agrarisch bedrijven dient rekening te worden gehouden met de de Geurgebiedsvisie ten behoeve van de verordening geurhinder en veehouderij voor de gemeente Westerveld.
De Brede School is op grond van de geurverordening gelegen in een woonkern met een stedelijk karakter. In dit gebied gelden de volgende afstandseisen tot een geurgevoelig object:
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt het bouwperceel van het nabijgelegen agrarisch bedrijf op de locatie Westeinde 5 verkleind. Dit wordt ook geregeld in het voorliggende bestemmingsplan. Hiermee komt het bouwperceel op een afstand van meer dan 100 meter vanaf de Brede School te liggen. Het agrarisch bedrijf is daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Van plangebied naar omgeving
Volgens de VNG-publicatie geldt voor een basisschool en een kinderopvang in een 'rustig woongebied' een maximale richtafstand van 30 meter tot een nabijgelegen milieugevoelige functie, in verband met het aspect geluid. Gelet op de voorgaande subparagrafen, kan het gebied ook worden getypeerd als 'gemengde gebied' waarbij dan een richtafstand geldt van 10 meter.
Voor een goede toets is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een akoestisch onderzoek uitgevoerd in verband met de directe en indirecte geluidhinder (Vobru, Rapport 98/19.07.2013v1, van 30 januari 2014). Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 11.
Uit het onderzoek blijkt het volgende:
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de optredende geluidsbelasting lager is dan of gelijk is aan de richtwaarden die gelden voor een rustig woongebied, zodat gesteld kan worden dat geen sprake is van een verhoogde kans op hinder bij de woningen van derden.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering leidt niet tot belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Onderwijsgebouwen en kinderdagverblijven vallen onder geluidgevoelige objecten. Aangezien er geluidgevoelige objecten in het plangebied worden gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn in dit geval niet aan de orde omdat het plangebied niet nabij een gezoneerd industrieterrein of een spoorweg ligt.
Onderzoek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai (Vobru, Rapport 98/19.07.2013, van 30 januari 2014). In Bijlage 12 is het onderzoek weergegeven.
In het akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting vanwege wegverkeer op de Heuvelenweg ter plaatse van de gevels van de bestaande woningen in de directe omgeving van het plangebied berekend. Daarnaast is de geluidsbelasting vanwege de planvorming (brede school) inzichtelijk gemaakt. De geluidscontour Lden 48 dB is in figuur 4 en 5 van het onderzoek weergegeven op basis van een etmaalintensiteit van 1.000 en 1.500 motorvoertuigen. De contouren liggen op een afstand van respectievelijk 20 meter en 24 meter uit de as van de Heuvelenweg.
Uit de resultaten van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd. Op de Heuvelenweg ter hoogte van het plangebied is het wegvak met een wettelijke snelheid van 30 km/uur maatgevend voor de geluidbelasting. Verkeerswegen met een 30 km/uur regiem vallen buiten het wettelijk kader van de Wet geluidhinder. In het kader van een goed woon- en leefklimaat is het onderzoek relevant voor het bestemmingsplan. De informatie van het akoestisch onderzoek kan vervolgens worden gebruikt bij de omgevingsvergunningaanvraag. Als de gevelbelasting te hoog is, kan worden berekend welke (isolerende) maatregelen er aan de gevel moeten worden gedaan om de 'binnenwaarde' conform het Bouwbesluit te kunnen halen (maximaal 33 dB in verblijfsruimten).
Ook is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het geluid als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Zie hiervoor paragraaf 3.5, waar wordt ingegaan op directe en indirecte hinder in verband met de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Indien aan het bovenstaande wordt voldaan, zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geluid.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening gehouden worden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Tevens zal per saldo de luchtkwaliteit niet in betekende mate verslechteren omdat er verschillende functies worden geconcentreerd op één locatie, terwijl in de voorgaande situatie hiervoor meerdere locaties in gebruik waren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Inrichting
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (hierna: Bevi) regels gesteld.
Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Buisleiding
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen
In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het voorliggende plan biedt mogelijkheden voor de realisatie van de Brede School. In verband met deze ontwikkeling dient het bouwperceel van het agrarisch bedrijf op de locatie Westeinde 5 te worden verkleind.
Het plangebied bestaat ligt aan de Heuvelenweg / het Westeinde. In de bestaande situatie is het plangebied in gebruik als parkeerterrein met een voetbalveld / pupillenveld en als agrarische gronden.
Parkeerterrein met voetbalveld / pupillenveld
De gronden maken deel uit van het bestaande sportpark 'De Hulsebosch' welke is gesitueerd aan Westeinde aan de rand van de (woon)bebouwing.
Het deel waarop de Brede School wordt gerealiseerd, is op dit moment gebruik als parkeerterrein met een voetbalveld / pupillenveld. Langs de west- en zuidzijde van deze gronden veld staan enkele bomen.
Het voetbalveld wordt nu door de voetbalvereniging Dwingeloo voor de jongste jeugd gebruikt. Dit is voor de vereniging een extra voorziening waar met inachtneming van de normering van de KNVB (Koninklijke Nederlandse Voetbalbond) geen recht op bestaat. De huidige accommodatie is vooralsnog voldoende.
Agrarische gronden
Het zuidelijk deel van het plangebied betreft agrarische gronden. Deze gronden vallen binnen het bouwperceel van het agrarisch bedrijf op de locatie Westeinde 5. Op deze gronden (de gronden die behoren bij het voorliggende plangebied) is geen bebouwing aanwezig.
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld voor de realisatie van de Brede School.
In verband met deze ontwikkeling wordt het bouwperceel van het agrarisch bedrijf op de locatie Westeinde 5 verkleind.
Brede School
De Brede School biedt ruimte voor de huisvesting van de twee basisscholen en een kinderopvang.
De doelstelling van de Brede School is het realiseren van een goed schoolgebouw voor de christelijke basisschool De Fontein en de openbare basisschool Burgemeester W.A. Storkschool. Dit zal gebeuren binnen de kaders van de huisvestingsverordening. Ingezet wordt op een eigentijds vooruitstrevend onderwijs. De scholen werken samen op basis van een gezamenlijke visie en uitgangspunten. Ook zijn samenhangende vormen van voor- en naschoolse opvang mogelijk.
Met de Brede School wordt ingezet op:
Voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de scholen is aansluiting gezocht bij de uitgangspunten zoals genoemd in de Wet op het primair onderwijs en de bepalingen zoals uitgewerkt in de Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs van de gemeente Westerveld. Bij de bepaling van de toekomstige ruimtebehoefte voor de scholen is de leerlingenprognose een belangrijk instrument.
Op basis van bovengenoemde gegevens is het aantal te realiseren m2 bruto vloeroppervlakte (BVO) voor de beide scholen bepaald. De lange termijn prognoses voor beide basisscholen laten over de gehele periode (> 10 jaar) een significante daling zien. In overleg met de participanten en de gemeente is besloten om - op basis van de lange termijn leerlingenprognoses, de totale ruimtebehoefte van de beide scholen voor het schooljaar 2020 als uitgangspunt te nemen voor de realisatie van de Brede School.
De ruimtebehoefte is nader uitgewerkt in het Ruimtelijk en functioneel Programma van Eisen Brede School Dwingeloo (van 29 mei 2013).
Op de volgende afbeelding zijn de gevelaanzichten van het gebouw.
Afbeelding: Gevelaanzichten (definitief ontwerp)
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. In de regels is met een voorwaardelijke verplichting de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing geregeld.
Verkleining agrarisch bouwperceel
In verband met de ontwikkeling van de Brede School wordt het bouwperceel van het agrarisch bedrijf op de locatie Westeinde 5 verkleind. Hiervoor zijn afspraken met de betreffende agrariër gemaakt. Het deel waarvoor het bouwperceel wordt verkleind, is meegenomen binnen het plangebied. Dit wordt bestemd als 'Agrarisch - 2' zonder bouwvlak.
De verkeerstoename door de Brede School is berekend op circa 580 motorvoertuigen per etmaal. De gemeente heeft een telling laten uitvoeren waaruit blijkt dat de verkeersintensiteit in de huidige situatie 1.225 motorvoertuigen op een gemiddelde werkdag bedraagt. Het totaal voor de toekomstige situatie komt daarmee op circa 1.800 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etm) op een gemiddelde werkdag. De 580 extra ritten zullen zich in de praktijk verdelen over twee benaderingsrichtingen (van/naar oostelijke en van/naar zuidwestelijke richting), waarbij het meeste verkeer van/naar oostelijke richting zal zijn. Het aantal mvt/etm blijft ruim onder de 2.500 mvt/etm dat als richtcijfer voor een woonstraat wordt beschouwd. Tot zo'n 6.000 mvt/etm voldoet een inrichting als 30 km/h-gebied. De Heuvelenweg kan de hoeveelheid extra verkeer prima verwerken. Enkele momenten per dag (bij begin- en eindtijd van de school) is het wat drukker, maar ook dat is normaal bij scholen. Op andere momenten zal het niet drukker worden dan in de huidige situatie het geval is. Uit oogpunt van verkeersveiligheid zijn scholen langs woonstraten de beste keuze.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling van de Brede School is onderzoek gedaan naar de verkeerskundige maatregelen (Goudappel Coffeng, kenmerk WSV002/Twj/0007, van 12 november 2012). Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 13.
Uit het onderzoek blijkt dat met aanvullende maatregelen bij de Brede School een acceptabele veiligheid gerealiseerd kan worden.
De hiernavolgende maatregelen zijn daarvoor nodig:
In Bijlage 14 is een onderbouwing gegeven op het parkeren. Hieruit blijkt dat in de huidige situatie op het bestaande parkeerterrein circa 75 'echte' parkeerplaatsen zijn. Daarnaast is er nog ruimte in de 'berm' (groenstrook langs toegang naar tennisbaan) waar geparkeerd kan worden, hoewel dat in eerste instantie niet de bedoeling is omdat dit niet verhard is. Parkeren op de rijbaan (Heuvelenweg) is toegestaan.
Volgens het 'Ruimtelijk en functioneel programma van eisen brede school Dwingeloo' (d.d. 29 mei 2013) heeft de Brede School 52 parkeerplaatsen nodig. Hiervoor kunnen dus ook de parkeerplaatsen ten behoeve van de sportactiviteiten gebruikt worden, omdat de Brede School met name doordeweeks en overdag gebruikt wordt en de sportfaciliteiten met name in het weekend en 's avonds. Daarom zullen deze functies onderling geen groot probleem opleveren. Daar kan sprake zijn van dubbelgebruik. Wel moet er voor gezorgd worden dat het totaal aantal parkeerplaatsen ten behoeve van de sportterreinen in ieder geval niet afneemt ten opzichte van het huidige aantal.
In de huidige situatie zijn dus 75 'echte' parkeerplaatsen aanwezig. Vervolgens is gekeken hoeveel parkeerplaatsen er nog binnen het plangebied kunnen worden aangelegd. In overleg met de gemeente is geconcludeerd dat binnen het plangebied circa 90-100 'vaste' parkeerplaatsen aanwezig kunnen zijn. De parkeerplaatsen worden landschappelijk ingepast op basis van een landschappelijk inpassingsplan. P.M. Daarnaast zal er nog een kiss & ride strook worden gerealiseerd. Hiermee zal sprake zijn van voldoende parkeermogelijkheden.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen', kortweg SVBP.
De planregels
De planregels geven inhoud aan de gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkings- en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.
De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen wordt de voorkeur gegeven om deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.
Hierna volgend zijn - voor zover nodig - de planregels artikelsgewijs van een nadere toelichting voorzien.
Bestemming 'Maatschappelijk'
Voor de Brede School is de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. Hier is ruimte voor de basisscholen en kinderopvang. Het bouwvlak is aangepast op de milieuzones van omliggende activiteiten. De bebouwing is toegestaan binnen het bouwvlak. De bebouwingslijnen zijn zodanig ruim rond de bebouwing aangegeven (uiteraard indien ruimtelijk gezien verantwoord) dat enige uitbreiding 'bij recht' mogelijk is. De maximale bouwhoogte is weergegeven op de verbeelding. Ook is het mogelijk om bebouwing met een beperkt oppervlak en een beperkte hoogte (zoals een berging) buiten het bouwvlak te realiseren.
Bestemming 'Verkeer - Parkeerterrein'
De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor een parkeerterrein met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld lantaarnpalen) en groenvoorzieningen.
Bestemming 'Verkeer'
De voor 'Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor infrastructurele voorzieningen met een functie hoofdzakelijk voor ontsluiting van de aanliggende erven. Hieraan ondergeschikt zijn ook parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en speelvoorzieningen.
Bestemming 'Agrarisch - 2'
De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch - 2 hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie. Met de bestemming is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied' van 5 juli 2012. In dat bestemmingsplan zijn de agrarische gebieden onderscheiden in 'Agrarisch - 1' en 'Agrarisch - 2'. Het belangrijkste onderscheid tussen deze gebiedsbestemmingen wordt bepaald door het landschap: het 'Agrarisch - 1'-gebied kan in het algemeen worden omschreven als grootschalig open, terwijl 'Agrarisch - 2' meer besloten is. In de gebieden worden mogelijkheden geboden voor de voortzetting van de landbouwfunctie op bedrijfseconomische grondslag.
Voor een aantal werkzaamheden is een omgevingsvergunningsstelsel opgenomen om structurele veranderingen van het landschap te voorkomen dan wel structurele ingrepen in het landschap af te kunnen wegen. Structuurbepalende landschappelijke elementen die niet zijn aangeduid, kunnen, wanneer daar een landbouwkundige noodzaak voor is, worden verwijderd, maar criterium daarbij is wel dat de structuur van het landschap niet wordt aangetast. Dit kan betekenen dat het element elders gecompenseerd moet worden.
In het plangebied is binnen de bestemming 'Agrarisch - 2' geen bedrijfskavel met gebouwen toegestaan. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling van de Brede School is namelijk de agrarische bedrijfskavel verkleind ten opzichte van het geldende bestemmingsplan, waardoor er vanuit het agrarisch bedrijf geen beperkingen op het gebied van milieu gelden voor de voorgenomen ontwikkeling.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'
Voor het deel van het plangebied waar geen archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden (namelijk het zuidelijke deel met agrarische gronden) is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Voor deze gronden geldt een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde. De werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is staan genoemd in de regels. In het kader hiervan moet archeologisch onderzoek plaatsvinden.
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.
De kosten voor de realisatie van de Brede School worden gedekt uit een door de gemeente beschikbaar gesteld krediet. Het betreffende raadsbesluit is opgenomen in Bijlage 15.
De gronden zijn in eigendom van de gemeente. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente. Er dienen geen kosten te worden verhaald op derden.
In verband met de verkleining van het agrarisch bouwperceel op de locatie Westeinde 5, sluit de gemeente sluit een anterieure overeenkomst af met de agrariër.
Gezien het vorenstaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig.
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Dwingeloo, partiële herziening Brede School' heeft op basis van de gemeentelijke inspraakverordening (onder toepassing van afdeling 3.4 Awb) gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen.
De resultaten van deze inspraakprocedure zijn in Bijlage 16 opgenomen. Tevens is vermeld of de inspraakreacties aanleiding hebben gegeven om het voorliggende bestemmingsplan aan te passen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Dwingeloo, partiële herziening Brede School' is aan de daartoe aangewezen instanties toegezonden.
De overlegreactie en de beantwoording zijn in Bijlage 16 opgenomen. Tevens is vermeld of de overlegreactie aanleiding heeft gegeven om het voorliggende bestemmingsplan aan te passen.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Dwingeloo, partiële herziening Brede School' heeft conform de Wet ruimtelijke ordening met ingang van 7 augustus 2014 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. De resultaten van de voorbereidingsprocedure zijn in het vaststellingsbesluit verwerkt.
november 2014.