Plan: | Buitengebied 2010, Snelfietsroute Cuijk - Mook |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1684.18BPsnelfietsroute-VA01 |
De aanleiding voor dit project ligt in de wens om de fietsverbinding tussen Cuijk en Nijmegen sterk te verbeteren door het aanleggen van een snelfietsroute. Goede fietsverbindingen en vooral de snelfietsroutes zijn van groot belang bij de individuele mobiliteitskeuze. Snelle doorgaande fietsverbindingen kunnen op de middellange afstand concurreren met de auto. De route krijgt ook een recreatieve betekenis.
Een snelfietsroute is een snelle verbindingsweg voor fietsers, die deels gebruik maakt van bestaande wegen en fietspaden en deels van nieuwe fietspaden. Dit speciale type fietspad is een directe verbinding met weinig obstakels. Fietsers krijgen hier zo veel mogelijk voorrang en hebben weinig hinder van ander verkeer. Verschillende snelfietsroutes samen vormen een netwerk, waarmee (boven)regionaal fietsverkeer wordt gestimuleerd. Snelfietsroutes vergemakkelijken het fietsen van en naar de bestemming en besparen tijd. Daarmee wordt de fiets ook op langere afstanden een goed alternatief voor vervoer per auto of per openbaar vervoer.
De snelfietsroute Cuijk-Nijmegen is een initiatief van de voormalige Stadsregio Arnhem Nijmegen, de provincies Limburg, Noord-Brabant en Gelderland, de gemeenten Cuijk, Mook en Middelaar, Heumen en Nijmegen. Genoemde overheden en het Ministerie van Infrastructuur & Milieu (programma Beter Benutten Vervolg) hebben gezamenlijk de financiering georganiseerd en zijn gekomen tot een tracékeuze. De snelfietsroute wordt voor een groot gedeelte op bestaande (fiets)infrastructuur aangelegd. Tussen Cuijk en Molenhoek wordt een nieuw tracé aangelegd, waaronder een fietsbrug over de Maas. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het nieuwe tracé.
Het plangebied bestaat uit het deel van de snelfietsroute dat in de gemeente Cuijk komt te liggen. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de gemeentegrens met de gemeente Mook en Middelaar en aan de zuidzijde door de Galberg. Op de navolgende afbeelding is met rood de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1: Globale ligging van het plangebied
Het vigerend bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (vastgesteld op 19 september 2011). Op basis van dit bestemmingsplan heeft het plangebied niet overal een verkeersbestemming. Het geldende bestemmingsplan voorziet dan ook niet in de mogelijkheid om alle beoogde werkzaamheden uit te voeren. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk om de aanleg van het gedeelte van de snelfietsroute Cuijk - Nijmegen op het grondgebied van de gemeente Cuijk mogelijk te maken.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de inhoud en het ontwerp van het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond voor wat betreft het (hogere) overheidsbeleid. In hoofdstuk 4 komen de milieuaspecten, water, archeologie, flora en fauna en economische uitvoerbaarheid aan de orde. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen: hierin wordt uiteengezet hoe het in hoofdstuk 2 beschreven plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en regels. Tot slot komen in het zesde en laatste hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.
Op dit moment is er nog geen goede en snelle fietsverbinding tussen Cuijk en Mook/Molenhoek. Fietsers moeten een flink stuk omfietsen. De aan te leggen fietsverbinding tussen Cuijk en Mook is een nieuwe, snelle route voor de fietser tussen beide gemeenten aan weerszijden van de Maas. De snelfietsroute maakt deels gebruik van bestaande wegen en fietspaden en deels van nieuwe fietspaden. De snelfietsroute moet een dermate aantrekkelijke voorziening zijn, dat automobilisten zich laten verleiden tot de overstap naar de fiets. Voor het grootste deel wordt dit bereikt door het snelle karakter van de verbinding: zo kort mogelijk, zo min mogelijk obstakels, zo vlak mogelijk en zo mogelijk overal voorrang. Kortom: zo comfortabel mogelijk voor de fietser ingericht!
Medio 2014 is er een alternatievenstudie uitgevoerd waarbij diverse tracés voor de fietsbrug en het tracé van de snelfietsroute beoordeeld zijn op diverse risico's en kansen. Bij besluit d.d. 9 april 2015 van de gemeenteraad van de gemeente Mook en Middelaar en bij besluit d.d. 15 juni 2015 van de gemeenteraad van de gemeente Cuijk is het definitieve tracé van de snelfietsroute vastgesteld conform figuur 2 van dit plan. Het vastgestelde tracé wordt het tracé 'Oost en Laag' genoemd. Hiermee wordt bedoeld dat het tracé zich aan de oostzijde van de spoorbaan bevindt en het tracé op maaiveldhoogte/gelijkvloers de Mariagaarde kruist.
Voor een snelfietsroute worden andere ontwerpuitgangspunten in acht genomen dan een “normale” fietsroute. De ontwerpuitgangspunten voor de snelfietsroute zijn in hoofdlijnen als volgt:
De genoemde uitgangspunten kunnen bij het inpassen van een snelfietsroute in een bestaande situatie niet allemaal ingevuld kunnen worden. Het streven is wel om maximaal invulling te geven aan deze ontwerpuitgangspunten.
Binnen sommige bestemmingen van het vigerende bestemmingsplan zijn al verkeerswegen mogelijk. Het nu voorliggende bestemmingsplan vervangt alleen op die plekken het vigerende bestemmingsplan waar een snelfietsroute c.q. verkeersbestemming niet is toegestaan. Het ten zuiden hiervan tot het station Cuijk te realiseren gedeelte van de snelfietsroute maakt geen deel uit van de scope van dit project.
De inpassing van het fietspad moet nog worden gerealiseerd op basis van het ontwerp. Het resultaat van deze inpassing is dat er een smallere strook dan nu het bestemmingsplan als verkeer weergeeft ingevuld gaat worden met de verkeersbestemming.
Het projectgebied is grofweg in drieën te verdelen, zie figuur 2:
Figuur 2: ligging projectgebied
1. Ten zuiden van de uiterwaarden van de Maas
Aan Cuijkse zijde bezien vanuit het zuiden van de scope en ten oosten van het spoor sluit het projectgebied, ter hoogte van de Botteliersdreef aan op de Zadelmakersdreef. Het projectgebied begint bij de woningen van de Zadelmakersdreef en Botteliersdreef en kruist de gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom, de Galberg. In noordelijke richting wordt het projectgebied begrensd door een bosschage (Ganzenbos) en een agrarisch gebied met voornamelijk landbouwgrond (met name voor akkerbouw en weilanden). Ten zuiden van de kruising Mariagaarde kruist het gebied een A-watergang. Meer oostelijk ligt het dorp Katwijk. Ten noorden van de kruising met de Mariagaarde loopt het projectgebied strak langs de perceelsgrens van de aldaar gelegen woning Mariagaarde nummer 24. Middels een helling zal aansluiting gezocht worden richting de hoofdwaterkering van de Maas met hierop de, erftoegangsweg Everdineweerd buiten de bebouwde kom. Het tracé ten noorden van deze woning wordt hoofdzakelijk geflankeerd door landbouwgrond (met name weilanden). Achter (buitendijks) de dijk liggen de uiterwaarden en de rivier de Maas.
2. Trajectdeel Maas en uiterwaarden
Ter plaatse van de rivier de Maas en haar uiterwaarden komt een fietsbrug (buitendijks). Omdat de Maas een gestuwde rivier en een hoofdvaarweg is, dient rekening gehouden te worden met de (toekomstige) hoogwaterkeringen. Binnen deze ruimte ligt het zomer- en winterbed van de Maas. De uiterwaarden zijn hoofdzakelijk in agrarisch gebruik, het zomerbed van de Maas is permanent watervoerend.
Het uitgangspunt van de brug is, dat er geen constructieve delen in het zomerbed geplaatst worden (ook geen middenpijler zoals de bestaande spoorbrug) en dat er zo min mogelijk constructieve delen in de uiterwaarden worden gerealiseerd. Daarnaast mag de onderzijde van de brug niet lager zijn dan de onderzijde huidige spoorbrug om het profiel van vrije ruimte voor de scheepvaart te borgen. De nieuwe fietsbrug zal dan ook geen belemmering vormen voor de scheepvaart.
De fietsbrug komt op voldoende afstand van de bestaande spoorbrug om schade aan de fundering van de spoorbrug uit te sluiten.
3. Ten noorden van de uiterwaarden van de Maas
Aan Mookse zijde kruist het plangebied de hoogwaterkering en raakt het de zogenaamde “hoge oever” aan de oostzijde van de Halderweg. Hierna voert het projectgebied richting kruising met de N271 (Rijksweg genaamd) over en naast het bestaande fietspad dat parallel ligt aan het spoor. Ten westen van de Halderweg grenst het projectgebied direct aan het perceel van de woning op Maasdijk 7. Vervolgens gaat het fietspad over de Rijksweg (N271) en daalt het middels een helling naar de gemeentewerf annex brandweerkazerne af. Onder het spoor komt een nieuwe voet- en fietsonderdoorgang en sluit vervolgens aan op de Middelweg. De snelfietsroute vervolgt zijn route via de bestaande wegen (Middelweg).
In dit hoofdstuk wordt het voor het plan relevante ruimtelijke beleid en wetgeving besproken.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Uit de 13 nationale belangen zijn voor provincies Noord-Brabant en Limburg de volgende opgaven van nationaal belang naar voren gekomen:
Het initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. De gewenste ontwikkeling ligt voor een klein deel over de EHS. De ontwikkeling zorgt er voor dat er een nieuwe, snelle route voor de fietsers ontstaat, waarmee de bereikbaarheid vergroot wordt en dat automobilisten moet verleiden tot de overstap naar de fiets. Binnen de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat ontwikkelingen niet mogelijk zijn als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast. Dit tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
De onderzoeklocatie doorsnijdt delen van de Ecologische Hoofdstructuur (tegenwoordig ook Natuurnetwerk Nederland genoemd).
In Noord-Brabant doorsnijdt het tracé van de fietsbrug een deel van de EHS (de Maas zelf). Er worden geen pijlers geplaatst in het stroomvoerend rivierbed de Maas (EHS). Er komen wel pijlers in de uiterwaarden (winterbed). De brug gaat op grote hoogte over het EHS en heeft geen invloed op de EHS. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.
Voor de locatie EHS (Ganzenbosje) aan de Galberg geldt dat de snelfietsroute voor het kruizen van de Galberg een klein deel (maximaal 700 m2) buiten de boomkruinen in de EHS zal worden aangelegd. Dit gedeelte van de EHS heeft het ambitietype 'Droog bos met productie'. Op dit gedeelte bevinden zich geen bomen, er is dus geen sprake van een significante aantasting. De op de aangrenzende grond aanwezige bomen (Ganzenbosje) blijven dus gehandhaafd.
Gezien deze beperkte ingreep in de EHS, worden er geen externe effecten van het fietspad op de resterende EHS verwacht. Enige verstoring op het naastgelegen bos (licht, geluid) is verwaarloosbaar vanwege de naastgelegen spoorlijn. Het plaatselijk versterken van de EHS is niet mogelijk, waardoor een verzoek gedaan is voor een financiële compensatie. Hiervoor is een verzoek gedaan bij de provincie Noord-Brabant voor een herbegrenzing van de EHS.
Doorwerking plangebied
Zodra er een definitief ontwerp is van de fietsbrug en fietsroute (tussen Middelweg Mook en Galberg Cuijk) wordt het ontwerp voorgelegd aan de bevoegd gezagen (provincies Limburg en Noord-Brabant) over het ruimtebeslag en de mogelijke (externe) effecten op de EHS en op de Bronsgroene Landschapszone en de groenblauwe mantel. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zo veel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plangebied
In het Barro zijn regels opgenomen die van belang zijn voor een gedeelte van het plangebied, namelijk het stroomvoerend en waterbergend rivierbed van de Maas en de Maas als Rijksvaarweg. Het uitgangspunt van de brug is dat er geen constructieve delen in het zomerbed geplaatst worden en dat er zo min mogelijk constructieve delen in de uiterwaarden (winterbed) worden gerealiseerd.
Vliegbasis Volkel
Funnel
Het plangebied is niet gelegen binnen de zogenaamde funnel van de vliegbasis Volkel. Dit is een obstakelvrij start- en landingsvlak met zijkanten dat ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid is vastgesteld.
Radarverstoringsgebied
Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen resulteren in een verstoring van het radarbeeld. Het radarverstoringsgebied wordt gevormd door een cirkel met een straal van 15 kilometer gemeten vanaf de positie van de radar en een hoogte van meer dan 45 meter ten opzichte van de hoogte van maaiveld ter plaatse van de radar. Voor het gebied rondom de vliegbasis Volkel ligt het verstoringsgebied boven een hoogte van 110 meter boven NAP. In dit verstoringsgebied moeten objecten worden getoetst op eventuele verstoringseffecten.
Bestaande objecten kunnen aanleiding geven tot verstoring van de radar en resulteren in een onvolledig radarbeeld. Nieuwe bouwplannen in het verstoringsgebied moeten worden getoetst op verstoringseffecten. In het bestemmingsplan kan een afwijkingsbevoegdheid worden opgenomen. Afhankelijk van de mate van verstoring kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor grotere hoogtes dan de toetswaarden. Hiervoor dient vooraf schriftelijk advies te zijn ingewonnen bij het Ministerie van Defensie.
Voorliggend plangebied ligt geheel binnen het radarverstoringsgebied. In de planregels zijn nadere voorwaarden opgenomen, ter voldoening aan deze hoogtebeperking.
Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de luchtvaartverkeerzone (Radarverstoringsgebied) geen belemmeringen bestaan tegen de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Beleidslijn grote rivieren
Het uitgangspunt van de Beleidslijn grote rivieren is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater, onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden, en het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor overheden om te zorgen voor een goede ruimtelijke ordening.
De beleidslijn grote rivieren heeft twee doelstellingen:
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' is opgenomen voor de Maas tot aan de waterkering. Een omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien het belang van de waterbergingscapaciteit hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden vereist. Indien het ontwerp van de te realiseren brug niet kan voldoen aan de gestelde eisen ten behoeve van waterbergingscapaciteit en/of werken en werkzaamheden, dan kan het voorliggende plan (ontwerp) van de fietsbrug geen doorgang vinden. Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend, wordt advies ingewonnen bij de rivierbeheerder (Rijkswaterstaat).
Rijksvaarwegen
Op basis van artikel 2.1.2 'bepaling vrijwaringszones' geldt voor de Maas ter hoogte van het plangebied een vrijwaringszone van 25 meter (CEMT-klasse IV, V of VI). Verder geldt op basis van artikel 2.1.3 'veiligheid scheepvaart op vaarwegen' dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of op een vrijwaringszone en dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan, rekening wordt gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:
In de toelichting en planregels wordt aangegeven hoe hiermee is omgegaan.
Waterkering
De sinds 1 oktober 2012 opgenomen regels, richten zich op het bestemmen van een (water)kering en bijbehorende beschermingszones. Artikel 2.11.2 van het Barro vraagt om gronden waarop een primaire kering ligt of die de functie van primaire kering hebben de (dubbel)bestemming "waterkering" te geven en om de beschermingszones de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone-dijk", of "vrijwaringszone-waterstaatswerk" te geven. In onderhaving bestemmingsplan is zowel de (dubbel)bestemming Waterstaat - Waterkering als de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone-dijk" opgenomen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de "ladder duurzame verstedelijking"). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.
Dit plan maakt een fietsroute mogelijk. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Voor wat betreft de behoefte wordt verwezen naar het provinciale en gemeentelijke beleid.
Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening van de op 1 oktober 2010 vastgestelde Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant (SVRO) vastgesteld. De partiële herziening richt zich alleen op het verwerken van besluitvorming die op landelijk en provinciaal niveau al heeft plaatsgehad. De provincie geeft in de 'Structuurvisie ruimtelijke ordening 2010 – partiële herziening 2014' de hoofdlijnen aan van het provinciaal ruimtelijk beleid tot en met 2025 (met een doorkijk naar 2040). De provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant heeft als hoofddoel: 'zorgvuldiger omgaan met de Brabantse ruimte'. De provincie streeft ernaar om de economische, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten meer met elkaar in balans te brengen, zodat het voor iedereen prettig wonen, werken en recreëren is in Noord-Brabant. Om het hoofddoel te kunnen bereiken, heeft de provincie Noord-Brabant vijf leidende principes geformuleerd voor het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2020:
Conform de Structurenkaart van de SVRO valt het plangebied binnen de structuur 'landelijk gebied' c.q. 'gemengd landelijk gebied'. In gemengd landelijk gebied worden de verschillende functies in evenwicht met elkaar ontwikkeld. Binnen het gemengd landelijk gebied is multifunctioneel gebruik uitgangspunt. Agrarische functies worden met andere functies in de omgeving uitgeoefend. Daarnaast wordt in gemengd landelijk gebied voldaan aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie, toerisme en ondernemen in de groene omgeving. Het toevoegen van een snelfietsroute levert geen beperkingen op voor het naast gelegen agrarisch gebied en draagt ook bij aan het uitgangspunt van multifunctioneel gebruik.
Gebiedspaspoorten
De provincie heeft voor heel Noord-Brabant gebiedspaspoorten opgesteld. Deze zijn opgenomen in de ‘Uitwerking Gebiedspaspoorten, inclusief kaartbijlage’. Dit is een uitwerking van de structuurvisie en daarmee een apart document, waarin de provincie aangeeft welke landschapskenmerken zij bepalend vindt voor de kwaliteit van een gebied of een landschapstype (de kernkwaliteiten van Noord-Brabant). De provincie geeft ook haar ambities weer voor de ontwikkeling van de landschapskwaliteit in die gebieden. Ontwikkelingen kunnen een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van nieuwe en gebiedseigen kwaliteiten.
Het plangebied ligt in de Maasvallei. Kenmerkende landschapselementen voor de Maasvallei zijn de open akkercomplexen met aanliggende buurtschappen en groen, de Maasheggen, de oude geulen en steilranden. De Maasheggen nemen in Noord-Brabant een unieke plek in door de schaal waarop het zich voordoet. Eeuwenoude hagen omzomen kleine landbouwpercelen. Op de Maasterrasrug liggen de meeste voorzieningen, de bovenregionale infrastructuur en grootste kernen, Boxmeer en Cuijk.
De landbouw is een belangrijke drager van het buitengebied. Intensieve vormen van landbouw (tuinbouw, boomteelt, maar ook intensieve veehouderij) zijn kenmerkend voor dit gebied. De contrasten tussen landschappen binnen de Maasvallei moeten worden versterkt en de cultuurhistorische waarden van de vallei dienen in hun samenhang verder ontwikkeld, beschermd en toeristisch-recreatief ontsloten te worden.
Het onderhavige initiatief doet geen afbreuk aan de kernmerken en ambities van de Maasvallei.
Provinciale staten van Noord-Brabant hebben in hun vergaderingen van 7 februari 2014 en 14 maart 2014 de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014, hierna te noemen Verordening ruimte, vastgesteld. Daarnaast hebben Gedeputeerde staten in hun vergadering van 18 maart 2014 besloten de Verordening ruimte op onderdelen te wijzigen. De Verordening ruimte, die op 19 maart 2014 in werking is getreden, stelt eisen aan door de gemeenten in Noord-Brabant op te stellen bestemmingsplannen en andere planologische maatregelen.
Voorliggend bestemmingsplan is binnen de kaders van de Verordening ruimte opgesteld. Vanuit de Verordening zijn navolgende aspecten van belang voor dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 4 van de toelichting, waar de uitgangspunten van het bestemmingsplan weergegeven zijn, is per specifiek onderwerp weergegeven op welke wijze de Verordening ruimte (door)vertaald is. Een aantal meer algemene aspecten is hierna toegelicht.
Bevordering van ruimtelijke kwaliteit (hoofdstuk 3)
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit bevorderen. In het algemeen houdt ruimtelijke kwaliteit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Ruimtelijke kwaliteit kan grijpbaar en bespreekbaar worden gemaakt door een onderscheid te maken tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde.
In de structuurvisie geeft de provincie aan wat de provinciale belangen zijn. Het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit is daarbij benoemd als één van de principes voor ruimtelijke ontwikkeling. Aandachtspunten daarbij zijn:
Het is aan de gemeenten om invulling te geven aan ruimtelijke kwaliteit op lokaal niveau.
De eis dat de ontwikkeling bij dient te dragen aan het behoud of de versterking van de ruimtelijke kwaliteit is vertaald in artikel 3.2 'Kwaliteitsverbetering van het landschap'. Uit dit artikel volgt dat de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording bevat van de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisatie van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling betrekking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling in hoofdlijnen heeft beschreven.
Voor de beleving van het Maasdal zijn het doorgaande karakter van de dijken en het zicht op de rivier van belang. Door het fietspad en de opgangen te leggen tegen, en in en nabij het bestaande talud van de spoordijk, ontstaat een integraal onderdeel verkeer bij de inpassing. De snelfietsroute is geprojecteerd aan de rand van het open agrarisch gebied liggend tegen het spoortalud met op de achtergrond het silhouet van het dorp Katwijk met de monumentale kerk. De ligging van het plangebied heeft geen invloed op het open karakter van het gebied.
Voor de invulling van artikel 3.2 van de Verordening ruimte is gezocht naar aansluiting bij het regionaal beleid “kwaliteitsverbetering” als vermeld in “Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap”. Omdat de kwaliteitsverbetering niet tot stand gebracht kan worden binnen de ontwikkeling, is overlegd met de gemeente Cuijk om de kwaliteitsverbetering op een andere locatie te laten plaatsvinden middels de Cuijkse investeringsregeling voor Groene Projecten verwoord in het Landschapsontwikkelingsplan Cuijk 2011-2021.
Figuur 3: Zoekgebied Snelfietsroute
Voor de realisatie van een fietsroute over een lengte van de Maas tot aan de Galberg in Cuijk is een zoekgebied bepaald waar door de aanleg van een fietspad, een stukje agrarisch gebied, gedeeltelijk gelegen in de groenblauwe mantel, verloren gaat.
De gemeente Cuijk hanteert als uitgangspunt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dat 20% van de waardevermeerdering moet worden aangewend ten behoeve van kwaliteitsverbetering/landschappelijke inpassing.
Van dit zoekgebied zal ongeveer 10.000 m2 de bestemming daadwerkelijk veranderen en maximaal 300 m2 groenblauwe mantel gebied worden aangetast, waarvan de kwaliteitsverbetering op een andere locatie wordt verwezenlijkt. Voor deze kwaliteitsverbetering zal door de initiatiefnemer een bedrag van 11.330 euro gestort worden in het gemeentelijk landschapsfonds voor landschapsontwikkeling.
Op de voornoemde wijze wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.2 van de Verordening ruimte en het gemeentelijke (landschaps)beleid.
Ecologische hoofdstructuur (artikel 5)
De Ecologische hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met natuurwaarden van (inter-)nationaal belang. Het doel van het EHS-beleid is het veiligstellen van ecosystemen en het realiseren van leefgebieden met goede condities voor de biodiversiteit. Deze leefgebieden zijn belangrijk voor dier- en plantensoorten.
Niet alleen het behouden, herstellen en beschermen van de EHS is belangrijk: er moet ook ruimte zijn voor ontwikkelingen. Juist daarmee ontstaan ook kansen voor de realiseren en versterking van de EHS. Hiertoe zijn in het Rijksbeleid instrumenten ontwikkeld. Deze instrumenten zijn vastgelegd in het door Rijk en provincies opgestelde document “Spelregels EHS beleidskader voor compensatiebeginsel, EHS-saldobenadering en herbegrenzen EHS”. Deze spelregels zijn in de Verordening ruimte nader uitgewerkt. Het betreft:
Sluitstuk van de toepassing van de spelregels is dat er compensatie moet plaatsvinden. In deze gevallen is de toepassing van artikel 3.2 (kwaliteitsverbetering van het landschap) niet van toepassing.
Zolang er geen sprake is van een significante aantasting, is er vanwege de EHS geen grond om de activiteit tegen te houden. Indien een activiteit of ontwikkeling plaatsvindt buiten de EHS, kan er nog steeds sprake zijn van aantasting van de EHS. Er is dan bepaald dat de negatieve effecten, waar mogelijk, worden beperkt en als dat niet mogelijk is, worden gecompenseerd.
Binnen het plangebied bevindt zich een tweetal EHS gebieden, te weten de Maas en het zogenaamde Ganzenbosje (nabij de Galberg te Cuijk).
Er worden geen pijlers geplaatst in het stroomvoerend rivierbed de Maas (EHS). Er komen wel pijlers in de uiterwaarden (winterbed), deze hebben geen invloed op de EHS. De brug gaat op grote hoogte over het EHS en heeft geen invloed op de EHS. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid. Deze is met een passende (bescherming)regeling doorvertaald in het bestemmingsplan.
Voor de locatie EHS (Ganzenbosje) aan de Galberg is het uitgangspunt om zo min mogelijk EHS aan te tasten. Hierdoor is het zoekgebied voor de snelfietsroute hier minimaal als verkeersbestemming in de verbeelding opgenomen. Voor de locatie EHS (Ganzenbosje) aan de Galberg geldt dat de snelfietsroute voor het kruizen van de Galberg een klein deel (maximaal 700 m2) buiten de boomkruinen in de EHS zal worden aangelegd. Dit gedeelte van de EHS heeft het ambitietype 'Droog bos met productie'. Op dit gedeelte bevinden zich geen bomen, er is dus geen sprake van een significante aantasting. De op de aangrenzende grond aanwezige bomen (Ganzenbosje) blijven dus gehandhaafd.
Gezien deze beperkte ingreep in de EHS, worden er geen externe effecten van het fietspad op de resterende EHS verwacht. Enige verstoring op het naastgelegen bos (licht, geluid) is verwaarloosbaar vanwege de naastgelegen spoorlijn. Het plaatselijk versterken van de EHS is niet mogelijk, waardoor een verzoek gedaan is voor een financiële compensatie. Hiervoor is een verzoek gedaan bij de provincie Noord-Brabant voor een herbegrenzing van de EHS. Deze financiële compensatie bestaat uit een bedrag gestort in de provinciale compensatievoorziening van de provincie Noord-Brabant.
Figuur 4: Voorstel herbegrenzing EHS gebied (Ganzenbosje)
Op beide figuren is te zien dat het her te begrenzen gebied van de EHS zich beperkt tot een bestaande perceelstoegangsweg en een klein EHS nabij de Galberg.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 12 april 2016 - ingevolge het bepaalde in de artikelen 5.5. en 36.5 van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 - positief besloten over de onderhavige kleinschalige ingreep (met financiële compensatie) in en de noodzakelijke herbegrenzing van de EHS, ter plaatse van het aan het Ganzenbosje grenzende perceelgedeelte.
Figuur 5: Luchtfoto 'Ganzenbosje'
Groenblauwe mantel (artikel 6)
De provincie kiest in de Structuurvisie ruimtelijke verordening voor een vitaal en mooi landelijk gebied in Noord-Brabant. Deze inzet is uitgewerkt in twee robuuste structuren; de structuur 'gemengd landelijk gebied' en 'groenblauwe structuur'. In gemengd landelijk gebied is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen.
In de groenblauwe structuur kiest de provincie voor een koppeling van het water- en natuursysteem van Noord-Brabant. Door meer samenhang in natuur en water worden het landschap en de recreatiemogelijkheden versterkt. De in artikel 5 opgenomen ecologische hoofdstructuur maakt deel uit van de kern van de groenblauwe structuur. Om de robuustheid van het systeem te bevorderen, zijn er binnen de groenblauwe structuur ook gebieden opgenomen als verbinding tussen de ecologische hoofdstructuur en het landelijk gebied: de groenblauwe mantel.
De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel biedt ook ruimte voor de ontwikkeling van andere functies, zoals wegen.
Figuur 6: Natuurwaarden Maas
Binnen het plangebied zijn de uiterwaarden aan de zuidzijde van de Maas begrensd als “groenblauwe mantel”. Zoals vermeldt biedt de groenblauwe mantel ruimte aan het fietspad. Niet het fietspad maar enkel de pijlers raken de groenblauwe mantel. Het maximale beslag van pijlervoeten in de groenblauwe mantel is 3 maal 100 m2 = 300 m2.
Uit onderzoek blijkt dat de voorliggende ontwikkeling fietspad en brugconstructie in de groenblauwe mantel geen invloed heeft op het water en bodemsysteem, noch op de aanwezigheid van bijzondere planten en dieren, of op de aanwezige landschapselementen.
De groenblauwe mantel is met een passende (bescherming)regeling doorvertaald in het bestemmingsplan.
Gemengd landelijk gebied (artikel 7)
In het landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen.
Het plangebied is geheel gelegen in gemengd landelijk gebied en hier passend in. De nadere motivering hiervoor is opgenomen in de paragrafen 3.3.1 en 4.1.1.
Aanduiding rivierbed (artikel 20)
Naast het rivierbed zoals dat is opgenomen in het Barro zijn de beschermregels inzake het rivierbed van overeenkomstige toepassing op de in de Verordening ruimte aangewezen gebieden. Het rivierbed is het gebied vanaf de buitenkruinlijn van een primaire waterkering in de richting van de rivier. Het gaat dus om gebieden (veelal uiterwaarden) langs de grote rivieren.
Ten aanzien van het realiseren van een adequate hoogwaterbescherming en eisen aan buitendijkse bebouwing heeft de provincie een eigen en aanvullend belang en opzichte van de regeling in het Barro. Voor veel ontwikkelingen in het rivierbed is een vergunning op grond van de Waterwet van de rivierbeheerder (Rijkswaterstaat) vereiste. Aan deze vergunning kunnen compensatieverplichtingen worden verbonden. Het Barro geeft aan dat alleen bestemmingen zijn toegestaan die geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier vormen en leiden tot een zo gering mogelijke waterstandverhoging of afname van het bergend vermogen. Uit oogpunt van rivierbelang is in sommige situaties bebouwing niet bezwaarlijk. De provincie vindt echter in aanvulling op het Barro van belang om rekening te houden met de bijzondere situatie dat er in het rivierbed van overheidswege geen bescherming tegen overstroming wordt geboden. In het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 is daarom opgenomen dat in het winterbed (rivierbed) nieuwe kapitaalintensieve bedrijvigheid en permanente verblijfsfuncties niet zijn toegestaan. In dit bestemmingsplan is hier geen sprake van. Ontwikkelingen in het kader van stimulering van natuur en recreatie (geen verblijfsrecreatie) zijn wel toegestaan. Overigens is een groot gedeelte van het rivierbed tevens aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur, zodat ook op grond daarvan al beperkingen gelden ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen.
Op 20 november 2009 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 'Waar water werkt en leeft' vastgesteld. Het provinciaal waterplan bevat het strategische waterbeleid van de provincie voor 2010 -2015. In het waterplan worden de principes van people-planet-profit aangehangen. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen mensen bescherming tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare watervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Deze aspecten zijn met een passende (beschermings)regeling doorvertaald in het bestemmingsplan.
De fiets heeft veel voordelen ten opzichte van andere vervoersmiddelen. Fietsers zijn goedkoper, gezonder en vaak sneller op hun bestemming. Niet alleen voor het individu, ook voor de provincie Noord-Brabant heeft de fiets voordelen: een betere leefomgeving en snellere doorstroming op de weg. Naast deze bijdragen zal de fiets ook een positief effect hebben op de duurzaamheid en op het economische rendement. Het stimuleren van fietsgebruik staat dan ook centraal in verschillende Brabantse beleidsnota's.
Aan de hand van het basisdocument 'Fiets in de versnelling' heeft de provincie Noord-Brabant samen met fietspartners in een aantal bijeenkomsten de kansrijke richtingen voor het stimuleren van de fiets bepaald. Deze zijn verwoord in drie actielijnen. De visie 'Fiets in de versnelling' legt de focus op de uitwerking van deze actielijnen. In die zin vormt het document de basis voor de verdere uitwerking van de visie en ambitie. De drie actielijnen luiden als volgt:
Onderhavig plangebied voorziet in de aanleg van een brug over de Maas ten behoeve van de snelfietsroute Cuijk-Mook-Nijmegen. De aanleg van deze snelfietsroute is in lijn met én een uitvoering van de actielijn 'comfort en gemak verhogen'. De snelfietsroute is een belangrijke impuls voor met name het utilitair fietsverkeer. De provincie ziet de snelfietsroute als een hoogwaardige netwerkaanvulling op het reeds aanwezige utilitaire netwerk. Onderhavig plan is passend in het provinciale fietsbeleid en bijbehorende actieprogramma.
De Stadsregio Arnhem Nijmegen legt in het Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vast voor de regio Arnhem en Nijmegen voor de periode 2005-2020. Dit Regionaal Plan laat zien laat zien hoe de betrokken gemeenten binnen de stadsregio streven naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van het stedelijk netwerk Arnhem Nijmegen als geheel. Er worden vier doelstellingen onderscheiden:
Snelfietsroutes verbinden woon-, werk- en winkellocaties met elkaar. Het zijn snelle, directe, comfortabele en veilige routes, waarbij fietsers zo veel mogelijk voorrang krijgen. Voor de herkenbaarheid worden de snelfietsroutes uitgevoerd in rood asfalt.
Met het realiseren van snelfietsroutes worden forenzen verleidt om vaker te fietsen. Meer fietsers betekent minder verkeer-/autodruk, minder files, minder lawaai en luchtverontreiniging. De snelfietsroutes zorgen voor een betere bereikbaarheid van de regio in een gezondere omgeving.
Het plan voorziet in een snelfietsroute tussen Cuijk en Mook die zal aansluiten op de bestaande snelfietsroute richting Nijmegen. Dit plan past daarmee binnen het beleid uit het Regionaal Plan.
In juni 2011 hebben de gemeenteraden van de gemeenten Sint Anthonis, Boxmeer, Cuijk, Grave en Mill en Sint Hubert tijdens een gezamenlijke conferentie Het Graafs Manifest opgesteld. Hierin zetten de raden in op versterking van de strategische samenwerking en op meer ambtelijke samenwerking van de gemeenten. In de Strategische Visie Land van Cuijk is de koers uitgezet voor samenwerking tussen de gemeenten onderling, met andere overheden en met bedrijven, maatschappelijke organisaties en burgers. Dit vormt de basis voor de concrete uitvoeringsagenda. Visie en uitvoeringsagenda dragen samen bij aan een economisch krachtig en bedrijvig Land van Cuijk dat daarnaast aantrekkelijk is om in te wonen, te leven en te recreëren.
De realisatie van een snelle fietsverbinding draagt bij aan de hiervoor genoemde doelstellingen.
De gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar hebben een strategische regiovisie opgesteld. In deze visie worden de wensen en ambities in zeven programma's geformuleerd. Hiermee willen de gemeenten een kwaliteitsslag bereiken die nodig is om de leefbaarheid te vergroten en de achterstand op het omliggende gebied te verkleinen. De gemeenten onderscheiden een viertal dragende functies waarop de hoofdprogramma's worden ingezet om de kwaliteitssprong te maken. De vier functies zijn:
Om de gezamenlijke missie te realiseren onderscheiden de gemeenten drie basisprogramma's die voorwaardenscheppend zijn voor de vier hoofdprogramma's: het versterken van de oost-west verbindingen en het uitbreiden van de bestaande netwerken, en dan vooral de fiets- en wandelroutes. Het dient ter ondersteuning van de economie en sociaal maatschappelijke samenhang. Tot slot is het van belang dat met het aanleggen van bijvoorbeeld hoogwatergeulen de veiligheid bij hoog water van de Maas worden gegarandeerd.
Om zich tot een excellente regio te kunnen ontwikkelen is een alzijdige ontsluiting nodig. In alle windrichtingen en voor de auto, het openbaar vervoer, fietsers en wandelaars. De noord - zuid - en de oost - west verbindingen moeten als een ladder met sporten de regio toegankelijk maken voor de inwoners van de stedelijke regio's en ervoor zorgen dat de regio zelf een beroep kan blijven doen op de voorzieningen (middelbaar en hoger onderwijs, zorg en werkgelegenheid) aan de andere zijde van de Maas en in Duitsland.
Door de aanleg van de snelfietsroute ontstaat er een vaste oeververbinding tussen Cuijk en Mook. Dit plan past daarmee binnen het uitgangspunt van de strategische regiovisie om nieuwe verbindingen over de Maas toe te voegen.
Strategische visie 2030
De strategische visie 2030 geeft aan hoe de gemeente Cuijk om kan gaan met toekomstige ontwikkelingen en sturing geeft aan haar toekomst. Per thema worden er ontwikkelingsdoelen beschreven, waaronder ook voor het thema: de gemeente Cuijk als toeristische poort naar de regio.
Met de realisering van een vaste oeververbinding tussen Cuijk en Mook wordt voor de recreant de omgeving van de Mookerheide beter bereikbaar.
Archeologisch beleidsplan Cuijk
Het Archeologisch Beleidsplan Cuijk is vastgesteld op 11 mei 2009 en geeft inhoud aan de wijze waarop de gemeente Cuijk met archeologie wil omgaan. Hierbij wordt een kader geschetst waarmee er op het grensvlak tussen ruimtelijke ordening, de bouw en archeologie gewerkt kan worden. Daarnaast biedt de gemeente met dit kader de richtlijnen voor uitwerking van het archeologisch beleidskader in bestemmingsplannen. In paragraaf 4.1.8 is dit voor wat betreft dit plangebied uitgewerkt.
Verkeers- en Vervoerplan gemeente Cuijk
De gemeente Cuijk sluit in haar beleid aan op het rijks- en provinciale verkeer- en vervoerbeleid met als doel om een samenhangend verkeer- en vervoerbeleid te voeren en de bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid binnen haar gemeente tot 2023 te verbeteren.
De gemeente Cuijk zet onder andere in op:
Mobiliteit is een voorwaarde voor economische groei en maatschappelijke ontwikkeling. Een goed functionerend verkeerssysteem voor personen- en goederenvervoer is essentieel. De gemeente zet daarom in op het faciliteren van de verplaatsingsbehoefte van personen en goederen door optimaal beheer en onderhoud van de hoofdwegenstructuur, het oplossen en voorkomen van bereikbaarheidsknelpunten en het realiseren van een compleet fietsnetwerk van voldoende kwaliteit. Een compleet en aantrekkelijk fietsnetwerk draagt bij aan het verminderen van het autogebruik in de gemeente.
Het aandeel fietsgebruik van het totaal aantal verplaatsingen ligt in de gemeente Cuijk met 20% in vergelijking met andere gemeenten relatief laag (Mobiliteits Onderzoek Nederland, Fietsberaad 2010). De gemeente streeft ernaar om dit percentage te verhogen naar 25% in 2020. De afgelopen jaren zijn hiertoe diverse maatregelen getroffen, zoals voorrang voor fietsers op rotondes binnen de bebouwde kom en een doorgaande fietsroute door de Heeswijkse Kampen.
De gemeente Cuijk wil de komende jaren vooral aandacht besteden aan het utilitair fietsnetwerk (fietsnota 2008). De routes dienen voor de fietser aantrekkelijk te zijn. Voor een goed fietsnetwerk gelden de volgende vijf hoofdeisen:
De opgave is om de komende jaren het fietsnetwerk verder te optimaliseren, waarbij nieuwe verbindingen gerealiseerd worden en bestaande verbindingen worden opgewaardeerd waar dit vanuit het oogpunt van de kenmerken van de infrastructuur (fysieke ruimte) mogelijk is, conform de eisen die in de fietsnota 2008 zijn gesteld.
Onderzoek heeft aangetoond dat de komst van een fietsbrug over de Maas ten noorden van Cuijk kan zorgen voor een aantrekkelijke directe verbinding met Nijmegen en kan leiden tot een verwachte toename van 766 personen die extra gebruik maken van de fiets (woon-werk/studie). De komst van de elektrische fiets zorgt er tevens voor dat er een goed alternatief is voor verplaatsingsafstanden boven de 7,5 kilometer.
Naast het fietsnetwerk is ook vanuit de provincie het wensbeeld voor het provinciaal recreatief fietsnetwerk vastgesteld. De gemeente zal in samenwerking met de provincie de mogelijkheden bekijken om dit netwerk verder te optimaliseren. Gedacht kan worden aan een doorgaande route langs de Maas met een verbinding over het toegangskanaal naar het plassengebied en havengebied. Vaak zijn voor dit soort projecten vanuit de regio cofinancieringsmogelijkheden aanwezig.
Op het gebied van maatregelen om het fietsgebruik te promoten onder haar inwoners, zal de gemeente Cuijk vooral meeliften met programma's die vanuit het regionale samenwerkingsverband GGA Noordoost-Brabant worden georganiseerd.
Bij het realiseren van een duurzaam verkeers- en vervoerssysteem besteedt de gemeente Cuijk meer aandacht aan het beperken van schade aan natuur, landschap en milieu en het bevorderen van de kwaliteit van de leefomgeving. Hierbij geldt dat wanneer men zich verplaatst, bij voorkeur gebruik wordt gemaakt van duurzame vormen van mobiliteit (te voet, fiets, openbaar vervoer, carpoolen). Bij ontwikkelingen die effect hebben op de kwaliteit van de leefomgeving is het van belang dat de beleving van bewoners hier bij worden betrokken.
Conclusie
De gemeente Cuijk wil de komende jaren:
Landschapsontwikkelingsplan Cuijk 2011 - 2021
Op 31 oktober 2011 heeft de gemeenraad van Cuijk het Landschapsontwikkelingsplan Cuijk 2011 – 2021 vastgesteld. In dit plan wordt door middel van een integrale visie de gewenste ontwikkeling van het landschap gedurende een periode van 10 jaar verbeeld en beschreven. Hierbij is vanuit verschillende oogpunten, zoals vanuit natuur en water en vanuit bebouwing en beeldkwaliteit, gekeken naar wat belangrijk is voor het Cuijkse landschap. De omgeving van het plangebied kan worden gekenmerkt als Maasdallandschap (jong rivierenlandschap).
Het Maasdallandschap
De Maas met bakenbomen en uiterwaarden vormt de ruggengraat van dit landschap. Naast deze zone zijn het stukje Maasheggenlandschap bij Sint Agatha en het landschap rondom Katwijk en Linden overgebleven relicten. Het Maasheggenlandschap in het plangebied maakt onderdeel uit van een groter geheel. In het Maasheggengebied zijn nog veel heggen terug te vinden en zijn de laatste jaren tevens veel heggen hersteld en aangeplant, onder meer in het kader van Integraal Gebiedsplan (IGP) Maasheggen.
In de Landschapsvisie maakt het plangebied daarnaast deel uit van het deelgebied “Stad en water aan de Maas”. Het beeld van de Maas met bakenbomen (populieren) en het naast gelegen rivierenlandschap vormt de ruggengraat van dit deelgebied. Daarbij is het uitzicht op de overkant, tot aan het bosgebied op de stuwwal bij Nijmegen, zeer waardevol en zijn de heggen van grote cultuurhistorische waarde en natuurwaarde. Dit beeld moet behouden blijven en waar nodig worden hersteld en verder versterkt. De groene ruimte tussen Cuijk en Katwijk is waardevol en wordt behouden door een duurzame groene buffer te ontwikkelen, met de bestaande landschapsstructuren als basis.
In de Landschapsvisie wordt ook melding gemaakt van de te realiseren verbinding over de Maas voor langzaam verkeer. De landschappelijke inpassing van het plangebied is geheel in overeenstemming met het Landschapsontwikkelingsplan Cuijk 2011 – 2021.
De fietsbrug is meer dan een functionele verbinding, maar voegt ook een stuk geschiedenis toe aan de locatie. De Maas met haar uiterwaarden meandert door het heuvelachtige landschap op de grens van Limburg, Noord-Brabant en Gelderland. De spoorbrug en naastgelegen nieuwe fietsbrug kruisen de Maas op een punt waar door een bocht in de Maas ruim zicht is op het water en op de splitsing van de rivier met het Maas-Waalkanaal. Een brug is dan ook niet alleen een verbinding tussen twee oevers, de brug vertelt ook een verhaal over het landschap dat wordt doorkruist en de landschapselementen die overbrugd worden.
De landschappelijke beleving vanaf grotere afstand wordt bepaald door de kenmerken van het landschap. Het fietspad ligt op een bijzondere plek langs een bestaande spoorlijn.
Het Noordlimburgse Maasdal wordt gekenmerkt door een heuvelachtig landschap aan de oostkant (Maasduinen, Mookerhei) en een vlakker landschap in het westen dat zijn voortzetting vindt in de provincie Noord-Brabant.
Ten noorden van de brug splitst het Maas-Waalkanaal af en stroomt de Maas min of meer het vlakke Gelderse en Noordbrabantse rivierenland in. De fietsbrug markeert samen met de spoorbrug de overgang tussen het Noordlimburgse Maasdal en het rivierenland. Bovendien maakt de Maas hier een lange bocht, waardoor verschillende perspectieven op de locatie ontstaan.
Ter hoogte van de brug is het rivierprofiel vrijwel symmetrisch en bestaat uit een hoofdwatergeul met zomerkaden, uiterwaarden en winterdijken (Everdineweerd, Halderweg). De situatie bij de aanlandingen is echter verschillend, omdat aan de oostzijde de teen van de stuwwal van de Mookerhei verkleeft met de rivierdijk (Halderweg).
De snelfietsroute is geprojecteerd aan de rand van het open agrarisch gebied liggend tegen het spoortalud met op de achtergrond het silhouet van het dorp Katwijk met de monumentale kerk.
Geconcludeerd kan worden dat de ligging van het plangebied geen invloed heeft op het open karakter van het gebied. Het is derhalve wenselijk dat in de bermen geen opgaande begroeiing wordt gerealiseerd. Dit is geheel in overeenstemming met de in het Landschapsontwikkelingsplan Cuijk 2011 - 2021 opgenomen landschapsvisie.
Om een goede aansluiting te realiseren tussen het perceel Mariagaarde 24 met hoge begroeiing, en het open karakter van het achterliggende terrein (agrarisch gebied noordzijde) is hier over een lengte van 50 meter een strook groen in het bestemmingsplan opgenomen.
In Noord-Brabant doorsnijdt het tracé van de fietsbrug een deel van de EHS (de Maas zelf). Er worden geen pijlers geplaatst in het stroomvoerend rivierbed de Maas (EHS). Er komen wel pijlers in de uiterwaarden (winterbed). De brug gaat op grote hoogte over het EHS en heeft geen invloed op de EHS.
Voor de locatie EHS (Ganzenbosje) aan de Galberg geldt dat de snelfietsroute voor het kruizen van de Galberg een klein deel (maximaal 700 m2) buiten de boomkruinen in de EHS zal worden aangelegd. Dit gedeelte van de EHS heeft het ambitietype 'Droog bos met productie'. Op dit gedeelte bevinden zich geen bomen, er is dus geen sprake van een significante aantasting. De op de aangrenzende grond bevindende bomen (Ganzenbosje) blijven dus gehandhaafd.
Gezien deze beperkte ingreep in de EHS, worden er geen externe effecten van het fietspad op de resterende EHS verwacht. Enige verstoring op het naastgelegen bos (licht, geluid) is verwaarloosbaar vanwege de naastgelegen spoorlijn.
De ter voldoening aan de in artikel 3.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 'Kwaliteitsverbetering van het landschap' en het gemeentelijke (landschaps)beleid benodigde bijdrage aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit door middel van een bijdrage aan het gemeentelijke landschapsfonds voor landschapsontwikkeling is beschreven in paragraaf 3.3.2, onder het kopje: Bevordering van ruimtelijke kwaliteit (hoofdstuk 3).
De benodigde compensatie wegens de voorziene kleinschalige ingreep in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), is beschreven in paragraaf 3.3.2 onder het kopje: Ecologische hoofdstructuur (artikel 5).
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit bevorderen. In het algemeen houdt ruimtelijke kwaliteit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Ruimtelijke kwaliteit kan grijpbaar en bespreekbaar worden gemaakt door een onderscheid te maken tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde.
In de structuurvisie geeft de provincie aan wat de provinciale belangen zijn. Het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit is daarbij benoemd als één van de principes voor ruimtelijke ontwikkeling. Aandachtspunten daarbij zijn:
Het is aan de gemeenten om invulling te geven aan ruimtelijke kwaliteit op lokaal niveau.
De fietsbrug is meer dan een functionele verbinding, maar voegt ook een stuk geschiedenis toe aan de locatie. De Maas met haar uiterwaarden meandert door het heuvelachtige landschap op de grens van Limburg, Noord-Brabant en Gelderland. De spoorbrug en naastgelegen nieuwe fietsbrug kruisen de Maas op een punt waar door een bocht in de Maas ruim zicht is op het water en op de splitsing van de rivier met het Maas-Waalkanaal. Een brug is dan ook niet alleen een verbinding tussen twee oevers, de brug vertelt ook een verhaal over het landschap dat wordt doorkruist en de landschapselementen die overbrugd worden.
Ruimtelijke kwaliteit gaat om gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het gaat om de beeldende kwaliteiten en culturele kwaliteiten. Hoe wordt omgegaan met cultuurhistorische en landschappelijke gegevenheden van het gebied? Worden nieuwe gebruiksmogelijkheden en nieuwe betekenislagen aan het gebied toegevoegd? Ruimtelijke kwaliteit vraagt om een goed doordacht ontwerp, dat ingaat op alle schaalniveaus van de grote lijn tot en met het detail. Het gaat om een helder concept, maar ook om maakbaarheid en duurzaamheid. Ruimtelijke kwaliteit vraagt om een integrale benadering van ontwerpopgaven, waarbij landschapsontwerp, architectonisch ontwerp en technisch ontwerp elkaar versterken.
De ruimtelijke kwaliteit wordt geborgd door het voldoen aan ruimtelijke eisen die gesteld zijn in het contract met de opdrachtnemer en die als EMVI (meerwaarde op het aspect ruimtelijke kwaliteit) wordt gewogen in de gunningscriteria.
Inleiding
Voordat een bestemmingsplan kan worden vastgesteld, dient te worden aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Op basis van de huidige gegevens is er ter plaatse van het geplande tracé van het fietspad een aantal verdachte deellocaties aanwezig, te weten: het spoortalud en de kruisingen met bestaande wegen. Ter plaatse van deze terreindelen is mogelijk (historische) bodembelasting te verwachten. De te verwachten verontreinigingen zijn voor deze situaties met name zware metalen en PAK (immobiele verontreinigingen). Bij ProRail zijn binnen het onderzoektracé geen ernstige verontreinigingen geregistreerd. De overige bodem (met name agrarische gronden) binnen het geplande tracé kan als onverdacht worden aangemerkt. Er zijn verder geen ophogingen, stortingen of slootdempingen bekend. Bij de aanwezigheid van sterke verontreinigingen in de bodem zullen sanerende maatregelen benodigd zijn (BUS-melding tijdelijke uitname of duurzame afdeklaag).
Er zal een waterbodemonderzoek in de uiterwaarden worden verricht binnen het geplande tracé van het fietspad (waar de pijlers voor de fietsbrug komen te staan). Voor het werken in verontreinigde waterbodem dient bij RWS een melding in het kader van het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi) te worden verricht voor de activiteit: Ontgraven/baggeren binnen een oppervlaktewaterlichaam. In de melding dient een werkplan te worden opgesteld hoe wordt omgegaan met vrijkomende waterbodem.
Conclusie
Op basis van de huidige gegevens kan worden geconcludeerd dat slechts beperkt sprake zal zijn van bodembelasting. Eventueel benodigd nader onderzoek en met name sanerende maatregelen in relatie tot de feitelijke bodemverstoring/ingreep zullen beperkt van aard zijn en de ontwikkeling 'niet evident onuitvoerbaar' maken. In het kader van de bestemmingsplan kan zodoende gesteld worden dat de eventuele verontreinigingen geen bezwaar zullen vormen. Derhalve bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen onoverkomelijke belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging van de onderzoeklocatie.
Inleiding
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Onderzoek
Bij een fietspad is geen sprake van een gevoelige functie. Omdat er geen nieuwe gevoelige functies worden toegestaan is een akoestisch onderzoek volgens de Wgh niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit plan.
Bestaande situatie
De luchtkwaliteit op de spoorbrug wordt bepaald door de hoeveelheid dieseltreinen dat er rijdt en de scheepvaart op de Maas.
Uit gegevens van de Atlas voor Leefomgeving blijkt dat ter plaatse geen overschrijdingen plaatsvinden van de grenswaarden.
Figuur 7: concentraties voor stikstofdioxide
Toetsing aan regelgeving
Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende twee aspecten:
Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitsonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.
Tabel: luchtkwaliteit
norm | ingangsdatum | |
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 |
40 ìg/m3 | 1 januari 2015 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 |
40 ìg/m3 | 1 juni 2011 |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar > 50 ìg/m3 |
1 juni 2011 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM2,5 | 25 ìg/m3 | 1 januari 2015 |
Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:
Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5.
In een bestemmingsplanprocedure zal aangetoond moeten worden dat ten tijde van de realisatie van het plan, eventueel met beschreven en geborgde maatregelen, aan de normen voor luchtkwaliteit voldaan kan worden.
Voor het onderhavige plan is geen specifiek luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd omdat vooralsnog het plan geen nieuwe ontwikkelingen toelaat die een grote verkeersaantrekkende werking hebben. Sterker nog: de nieuwe fietsverbinding stimuleert het fietsgebruik waardoor minder gemotoriseerd vervoer nodig is. Daarmee wordt voor dit aspect voldaan aan de luchtregelgeving.
Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. De snelfietsroute is geen gevoelige bestemming waardoor diepgaand onderzoek niet vereist is.
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. Aan de zuidzijde van de Maas zijn twee risicobronnen te onderscheiden (de Maas zelf en Teeuwissen Coldstore) die invloed hebben op het bestemmingsplangebied. Het bestemmingsplan voorziet in het aanleggen van een snelfietsroute. Deze snelfietsroute is geen kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object zoals dat in het Bevi of Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is gedefinieerd. Verkeersdeelnemers (op de snelfietsroute) worden verder niet betrokken bij de groepsrisicoverantwoording. Het groepsrisico kan alleen toenemen door groepen personen die voor langere tijd in het invloedgebied van een risicobron verblijven (objecten of evenementen). Ook indirect heeft de aanleg van de snelfietsroute geen effect op het risiconiveau in de planomgeving. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de Maas ontstaan geen extra risico's omdat er geen constructieve werken plaatsvinden in het zomerbed. Ook de mogelijkheid tot voorbereiding op een ramp of de bestrijding (art. 7 Bevi) daarvan wordt niet beïnvloed door het plan. Het project is dus neutraal voor wat betreft externe veiligheidsrisico's en derhalve acceptabel.
De watertoets is een proces van vroegtijdig informeren en overleggen, om ervoor te zorgen dat waterbelangen tijdig en expliciet worden meegewogen bij de vaststelling van het bestemmingsplan. De watertoets omvat in ieder geval een wateradvies van de waterbeheerder, dat wordt meegenomen in de waterparagraaf van het bestemmingsplan.
Bij de watertoets let de waterbeheerder op alle wateraspecten. Het voorkomen of beperken van wateroverlast is een van die aspecten.
De watertoets vindt plaats op basis van bestuurlijke afspraken tussen het Rijk, de provincies, de waterschappen en de gemeenten. Deze afspraken zijn vastgelegd in de Startovereenkomst Waterbeheer (WB21) (2001) en daarna opnieuw bevestigd in achtereenvolgens het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003) en het Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel (2008).
In beide bestuursakkoorden hebben de partijen afgesproken dat de watertoets op alle ruimtelijke plannen van toepassing is. Echter slechts enkele onderdelen van de watertoets zijn wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening. Bovendien gelden deze wettelijke verplichtingen alleen voor bestemmingsplannen, inpassingsplannen en projectbesluiten. Alleen de waterparagraaf en het (voor)overleg zijn wettelijk verplicht.
De waterparagraaf maakt deel uit van de toelichting bij het plan of besluit en beschrijft de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Het opstellen van de waterparagraaf is de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer. Om de waterparagraaf op te kunnen stellen, moet de watertoets worden doorlopen. Dit mondt uit in een wateradvies van het waterschap. In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan hoe met dit wateradvies omgegaan wordt.
Bij structuurvisies is de watertoets niet verplicht. Echter daarover zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water afspraken gemaakt. Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet geïntegreerd.
De snelfietsroute gaat via een brug over een van de grote rivieren, de Maas.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale ruimtelijke belangen juridisch vastgelegd. Enerzijds betreft het de belangen die al in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de SVIR. Het besluit is op 30 december 2011, voor wat betreft de eerstgenoemde aspecten, in werking getreden.
Een onderwerp waarvoor het Rijk ruimte vraagt, is de bescherming van de waterveiligheid in en rond de grote rivieren. Ter bescherming van belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven hoe bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Geldende bestemmingsplannen die niet aan het Barro voldoen, moeten binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast.
In 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (van belang is een vrijwaring langs rijksvaarwegen) en waterveiligheid (van belang is de bescherming van primaire waterkeringen).
In 2012 is tevens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Als gevolg van deze wijziging zijn gemeenten en provincies verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de duurzaamheidsladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
In 1997 is de "Beleidslijn ruimte voor de rivier" van kracht geworden. Deze is in 2006 herzien en draagt de naam "Beleidslijn grote rivieren" (2006). Doelstelling van de beleidslijn is om de beschikbare afvoerende bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden, en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.
In december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet voegt een aantal andere wetten samen, waaronder de delen van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken (Wbr). Het op de Wbr gebaseerde Besluit Rijksrivieren is met de wetswijziging opgegaan in het Waterbesluit. Dit betekent dat voor activiteiten en/of werkzaamheden, in plaats van een Wbr-vergunning een integrale watervergunning dient te worden afgegeven. Voor toetsing van het rivierkundig belang wordt vastgehouden aan de criteria zoals neergelegd in de Beleidsregels grote rivieren.
Het grootste gedeelte van het plangebied ligt in de gemeente Cuijk. Voor dit deel zijn het beleid van de provincie Noord-Brabant en het Waterschap Aa en Maas van belang. Een kleiner gedeelte van het plangebied ligt in de gemeente Mook en Middelaar. Voor dat deel van het plangebied zijn het beleid van de Provincie Limburg en het Waterschap Peel en Maasvallei relevant.
Voor de waterhuishouding zijn de volgende documenten van belang:
Omdat het grootste gedeelte van de snelfietsroute in het gebied van het Waterschap Aa en Maas is gelegen, is deze waterparagraaf gebaseerd op de opzet van de standaardwaterparagraaf van dit waterschap.
De beleidsnota Uitwerking uitgangspunten watertoets vormt het vervolg op de beleidsnota watertoets Aa en Maas die in december 2004 is vastgesteld. De nota gaat verder in op de toen vastgestelde uitgangspunten. Ook is naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen sinds 2004 een nieuw uitgangspunt geformuleerd, namelijk wateroverlastvrij bestemmen. Ook wordt een prioritering tussen de verschillende uitgangspunten aangegeven. De uitgangspunten zorgen ervoor dat de watersysteembelangen een plek hebben in de watertoets. Daarnaast is er nog een aantal andere belangen van het waterschap die vanwege directe ruimteclaims ook een plek in de ruimtelijke ordening moeten krijgen. Dat leidt tot de volgende onderwerpen die in de watertoets uitgewerkt moeten worden:
Hydrologisch neutraal ontwikkelen betekent dat een ontwikkeling niet tot een hydrologische achteruitgang in en buiten het plangebied mag leiden en ook geen hydrologisch knelpunt voor huidige en vastgelegde toekomstige landgebruiksfuncties mag vormen. Concreet betekent dit dat:
De drie Noordbrabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hebben hun keuren geharmoniseerd. Als onderdeel van dit harmonisatietraject hanteren de waterschappen sinds 1 maart 2015 dezelfde beleidsuitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt.
Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zo veel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Voor lozingen op een oppervlaktewater eist het waterschap daarom een vervangende berging, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert.
Het waterschap maakt bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Kleine plannen veroorzaken op het niveau van de deelstroomgebieden nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Voor kleine plannen kan worden volstaan met het toepassen van een eenvoudige rekenregel voor het bepalen van de compensatieopgave. Voor grotere plannen volstaat de rekenregel niet voor het bepalen van de compensatieopgave, omdat de impact van dergelijke plannen op het watersysteem (veel) groter is. Voor grote plannen is daarom altijd een waterhuishoudkundig onderzoek door de initiatiefnemer noodzakelijk en dient het waterschap vroegtijdig te worden betrokken.
Wanneer sprake is van een toename van verhard oppervlak tussen de 2.000 m2 en 10.000 m2 mag de rekenregel toegepast worden. Bij toename van meer dan 10.000 m2, of bij het niet voldoen aan de rekenregel, moet de beleidsregel toegepast worden. Verhard oppervlak is al het oppervlak dat er voor zorgt dat hemelwater sneller tot afvoer komt dan in de huidige situatie zonder verharding. Plannen met een toename van verhard oppervlak groter dan 10.000 m2 komen in het vergunningentraject terecht. Samen met het waterschap moet bekeken worden hoe de compensatie gerealiseerd kan worden.
De snelfietsroute heeft een lengte van ongeveer 2.125 meter en een gemiddelde breedte van circa 4 meter. De geschatte toename van verhard oppervlak bedraagt daarmee bijna 8.500 m2, waarvan het grootste deel in het gebied van Waterschap Aa en Maas ligt. Omdat de toename van verhard oppervlak kleiner is dan 10.000 m2 mag de algemene rekenregel toegepast worden.
De vereiste compensatie kan berekend worden door de toename van het verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met een waterschijf van 60 mm (0,06 m) en een gevoeligheidsfactor. De gevoeligheidsfactor is een vermenigvuldigingsfactor in de formule van de rekenregel. Naarmate de gevoeligheid van een gebied of oppervlaktewatersysteem voor de gevolgen van piekafvoeren lager is, is minder compensatie nodig. Uit de volgende formule volgt de omvang van de vereiste compensatie:
Vereiste compensatie (m3) = toename verhard oppervlak (m2) * 0,06 (m) * gevoeligheidsfactor
De snelfietsroute ligt in een gebied waar de gevoeligheidsfactor 1 is. De geschatte toename van verhard oppervlak bedraagt 8.500 m2. De benodigde compensatie wordt daardoor 510 m3. Dit komt overeen met 0,24 m3 per strekkende meter fietspad. Het ontwerp van de voorziening moet voldoen aan de voorschriften van de algemene regels.
Er kunnen verschillende typen compensatievoorzieningen worden toegepast. Voorzieningen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een wadi, een poel, een geïsoleerde greppel, ondergrondse bergingskratjes, doorlatende verharding, infiltratieriolering of gewoon een verlaagd maaiveld.
In het document is beschreven welke onderwerpen in het waterhuishoudkundig plan ten behoeve van de Beleidsregel afvoer door toename en afkoppelen van verhard oppervlak moeten worden uitgewerkt of moeten worden toegelicht. In het kader van de watertoets kunnen dezelfde of aanvullende onderwerpen worden vereist.
Langs de Mariagaarde ligt een A-watergang. Deze raakt de snelfietsroute, gaat verder in zuidelijke richting en kruist de snelfietsroute vervolgens in westelijke richting.
Figuur 8: watergang in de gemeente Cuijk
De volgende figuur toont de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) in het gebied aan de Noordbrabantse zijde van de Maas ten opzichte van maaiveld. De figuur is afkomstig uit de wateratlas van de provincie Noord-Brabant. De grondwaterstanden zijn weergegeven in cm ten opzichte van maaiveld. Uit de figuur blijkt dat de GHG zich in een deel van het plangebied op minder dan 0,40 m beneden maaiveld bevindt. Naar de plaats Cuijk toe bevindt zich de GHG dieper beneden maaiveld.
Figuur 9: GHG in een deel van de gemeente Cuijk
Aan de zuidwestelijke zijde van de Maas is de Everdineweerd de hoogwaterkering. Aan weerszijden van de Everdineweerd liggen waterlopen. Aan de noordoostelijke zijde van de Maas ligt de hoogwaterkering alleen aan de noordwestelijke zijde van de spoorlijn. Aan de noordoostelijke zijde van de spoorlijn kruist de snelfietsroute geen waterkering; hier bevindt zich een zogenaamde “hoge oever”. De volgende figuren tonen de waterkeringen aan beide zijdes van de Maas.
Figuur 10: hoogwaterkering rivierzijde in de gemeente Cuijk
Figuur 11: hoogwaterkering rivierzijde in de gemeente Mook en Middelaar
Het plangebied ligt aan de oostzijde van de spoorlijn van Nijmegen naar Venlo. In de gemeente Cuijk kruist de snelfietsroute drie wegen. Ongeveer 100 meter ten noorden van de spoorwegovergang Galberg kruist een persleiding de snelfietsroute. Deze persleiding dient gehandhaafd te blijven.
Figuur 12: persleiding in de gemeente Cuijk
Langs de Galberg ligt een riool dat het hemelwater van de Galberg in oostelijke richting afvoert. Dit riool is een eindstreng. In de gemeente Mook en Middelaar kruist de snelfietsroute de provinciale weg N-271, waarlangs riolering ligt die water naar het rioolstelsel in het dorp Molenhoek afvoert. Ook in de uiterwaarden ligt riolering. Beide riolen dienen gehandhaafd te blijven.
Ter hoogte van de Middelweg in Molenhoek wordt een onderdoorgang van het spoor gerealiseerd. Aan de westelijke zijde van het spoor liggen in de Lindenlaan en de Middelweg verschillende kabels en leidingen. Riolen liggen daar niet, deze liggen aan de achterzijde van de woningen in de Lindenlaan en sluiten aan op riolering in de Middelweg.
Figuur 13: openbare riolering in Molenhoek
Een archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de archeologische verwachtingswaarde is binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta (1992), is men verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren. Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek dan wel planaanpassing noodzakelijk is.
Archeologische beleidskaart gemeente Cuijk
Sinds 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht (WAMZ). Het doel van deze wet is te voorkomen dat archeologische waarden uit het verleden verloren gaan. In deze wet zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van het bodemarchief binnen hun grondgebied. Voor een goed beheer van dit bodemarchief gebruikt de gemeente een archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart geeft een gemeentebreed overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden. De kaart maakt inzichtelijk waar en bij welke ruimtelijke ingrepen een archeologisch onderzoek verplicht is en wordt als toetsingskader gebruikt voor ruimtelijke procedures. Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Cuijk ligt het deel van het plangebied dat binnen de gemeente Cuijk valt geheel in een gebied met een hoge archeologische verwachting (Waarde archeologie 5) (zie onderstaand figuur). Voor deze archeologische waarde geldt een onderzoekplicht bij verstoringen met een oppervlakte vanaf 2.500 m2.
Figuur 14: Situering van het plangebied binnen de archeologische beleidskaarten
Figuur 15: Legenda behorende bij archeologische beleidskaart
Gespecificeerde archeologische verwachting
Het plangebied ligt op drie verschillende Maasterrassen, deels met rivierduinen afgedekt, en op de flank van een stuwwal. Deze verscheidenheid aan landschappelijke eenheden maakt het plangebied een van oudsher geschikte vestigingslocatie. In het plangebied kunnen archeologische resten uit alle perioden vanaf het Laat Paleolithicum worden verwacht. De verwachtingswaarde varieert per landschapstype van laag tot hoog. De archeologische resten worden voornamelijk dicht aan het maaiveld, maar plaatselijk onder een eerdlaag of Holocene rivierafzettingen verwacht.
Selectieadvies
Voor alle delen van het plangebied waar de natuurlijke bodemopbouw verstoord gaat worden, met uitzondering van het als verstoord bekend zijnde perceel direct ten noorden van de Maas, is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door middel van een verkennend booronderzoek.
Het verkennend booronderzoek heeft de op basis van het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde verwachting aangevuld en getoetst. Tevens zijn hierbij kansrijke zones geselecteerd voor vervolgonderzoek en kansarme zones uitgesloten. Het verkennend booronderzoek is er ook om een betrouwbaar beeld te krijgen van de mate van intactheid van het bodemprofiel.
Op basis van het booronderzoek zal er archeologische begeleiding en/of een proefsleuvenonderzoek plaatsvinden met als doel het kunnen vrijgeven van archeologie voor de werkzaamheden voor de aanleg fietsroute. Alvorens te mogen starten met werkzaamheden zal het bevoegd gezag, gemeente Cuijk, hiervoor een selectiebesluit afgeven.
Econsultancy adviseert om voor alle delen van het plangebied waar de natuurlijke bodemopbouw verstoord gaat worden, met uitzondering van het als verstoord bekend zijnde perceel direct ten noorden van de Maas, een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van een verkennend booronderzoek. Dit om op basis van het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde verwachting aan te vullen en te toetsen. Tevens is het inventariserend veldonderzoek bedoeld om kansrijke zones te selecteren voor vervolgonderzoek en kansarme zones ervan uit te sluiten. Ook dient het verkennend booronderzoek om een betrouwbaar beeld te krijgen van de mate van intactheid van het bodemprofiel. De gemeente zal het desbetreffende advies overnemen.
Plangebied
Daar waar grondverstorende werkzaamheden plaatsvinden zal plaatselijk archeologische begeleiding dan wel een proefsleuvenonderzoek en/of opgraving benodigd zijn. In dat kader wordt, voorafgaand aan de feitelijke verstorende activiteiten, een Programma van Eisen (PvE) opgesteld en ter goedkeuring aan de gemeente Cuijk voorgelegd. Op basis van de te verwachten ingrepen en de archeologisch verwachtingen zullen eventuele in situ of ex situ conserverende maatregelen met betrekking tot archeologie naar verwachting geen bezwaren opleveren voor de realisatie van de fietsbrug. Er zijn geen archeologische monumenten binnen het plangebied gelegen. Het plan is daarom in het kader van de archeologische verwachting 'niet evident onuitvoerbaar'. Er zijn dan ook geen onoverkomelijke belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging voor de snelfietsroute en -brug.
Indien grondverstorende werkzaamheden zullen plaatsvinden dan kan mogelijk plaatselijk archeologische begeleiding dan wel een proefsleuvenonderzoek en/of opgraving benodigd zijn. In dat kader zal voorafgaand aan de feitelijke verstorende activiteiten een Programma van Eisen (PvE) dienen te worden opgesteld en ter goedkeuring aan de gemeente Cuijk te worden voorgelegd. Op basis van de te verwachten ingrepen en de archeologisch verwachtingen zullen eventuele in situ of ex situ conserverende maatregelen met betrekking tot archeologie naar verwachting geen bezwaren opleveren voor de realisatie van de fietsbrug. Er zijn geen archeologische monumenten binnen het plangebied gelegen. Het plan is daarom in het kader van de archeologisch verwachting 'niet evident onuitvoerbaar'. Er zijn dan ook geen onoverkomelijke belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging voor de snelfietsroute en -brug.
Econsultancy heeft een quickscan flora en fauna uitgevoerd op het gehele tracé van een aan te leggen fietspad langs de zuidoostzijde van de bestaande spoorlijn van Cuijk naar Mook. Ter plaatse van de Maas wordt een nieuwe fietsbrug aangelegd naast de bestaande spoorbrug.
Het kappen van bomen en verwijderen van struweel dient plaats te vinden buiten het broedseizoen. Enkele bosjes op het tracé konden niet volledig geïnspecteerd worden op de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van roofvogels, uilen en eekhoorns. Deze locaties worden geïnspecteerd op het moment dat het blad van de bomen is. In 2016 zouden zich nieuwvestigingen van roofvogels of uilen voor kunnen doen op het tracé. Kort voor de aanvang van de daadwerkelijke aanlegwerkzaamheden wordt het gehele tracé opnieuw geïnspecteerd.
In het bosje ten zuidwesten van het woonhuis aan de Everdineweerd 29 is in 2009 een dassenburcht vastgesteld. Dit bosje kon tijdens de quickscan niet onderzocht worden. Tijdens een nader veldonderzoek is vastgesteld dat de burcht nog aanwezig en in gebruik is. Indien de burcht nog in gebruik is bij de aanlegfase van de fietsbrug over de Maas, zal er sprake zijn van tijdelijke verstoring van de burcht en van de das zijn foerageergebied in de uiterwaarden. Het tracé van het fietspad ligt op gronden die deels mogelijk een functie hebben als foerageergebied van dassen van de burcht aan de Everdineweerd 29. De eventuele tijdelijke en permanente effecten van het fietspad op dassen zijn niet groot en zijn door het treffen van relatief eenvoudige maatregelen naar verwachting goed te mitigeren. Hiervoor zal een benodigde ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd gaan worden.
In de oeverzone van de Maas zijn twee licht beschermde vissoorten te verwachten (kleine modderkruiper en rivierdonderpad). Er worden eisen gesteld bij uitvoering om hier te werken conform een gedragscode Flora- en faunawet, zodat er geen ontheffing hoeft aangevraagd te worden en nader onderzoek niet nodig is.
Verspreid over de onderzoeklocatie komen rapunzelklokjes voor, een licht beschermde plantensoort. Ook hier worden eisen gesteld aan het werken conform een gedragscode Flora- en faunawet, waardoor er geen ontheffing aangevraagd hoeft te worden.
Overtredingen van de Flora- en faunawet ten aanzien van beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn wegens het ontbreken van geschikt habitat/verblijfsmogelijkheden, op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezigheid van voldoende alternatieven en/of gezien de aard van de ingreep in dit geval niet aan de orde.
Conclusie
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Verordening ruimte in acht te worden genomen, hetgeen – zie bovenstaande – goed mogelijk is. Het benodigde nader onderzoek en eventuele mitigerende maatregelen zullen beperkt van aard zijn en de ontwikkeling 'niet evident onuitvoerbaar' maken.
Het gebied heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog, in de gevechtslinie gelegen waarbij het front een aantal malen op en neer golfde. Uit die periode zijn grote hoeveelheden Conventionele Explosieven (CE) achtergebleven, die van tijd tot tijd in de bodem worden aangetroffen. Alvorens ingrepen in de bodem plaats kunnen vinden dient onderzoek uitgevoerd te worden naar de aanwezigheid van explosieven. Deze vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
De realisatie van een snelfietsroute tussen Cuijk en Mook zal de ontsluiting voor fietsers aanzienlijk verbeteren. Het fietspad is geheel autoluw. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de planbeschrijving. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
Modernisering van de Monumentenzorg
In het kader van de Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo) zijn het stimuleren en ondersteunen van gebiedsgericht werken, het belang van cultuurhistorie laten meewegen in de ruimtelijke ordening, het formuleren van een visie op erfgoed en het verminderen van de administratieve lastendruk op de agenda komen te staan.
Voor het instrument bestemmingsplan heeft dit tot gevolg dat de cultuurhistorische waarden moeten worden meegewogen bij de totstandkoming hiervan. Dat betekent dat er een analyse moet worden verricht naar cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd moeten worden.
Nota Belvedère
De Nota Belvedère geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige situatie van Nederland kan worden omgegaan. Tevens geeft de nota aan welke maatregelen daartoe moeten worden getroffen. Cultuurhistorie wordt beschouwd als van vitale betekenis voor de samenleving en de individuele burger. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de culturele dimensie van de ruimtelijke inrichting. Bij ruimtelijke planvorming is het verplicht om cultuurhistorie in de plannen te betrekken, waarbij herkenbaar houden van de historisch gegroeide ruimtelijke situatie en het bodemarchief voorop staat.
In het kader van het project Belvedère is een Land dekkend overzicht vervaardigd van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden. Dit overzicht is weergegeven op de Cultuurhistorische Waardenkaart van Nederland.
Plangebied
In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. De bescherming van Rijks- en gemeentelijke monumenten is geregeld in de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening(en). Met monumenten worden alle 'onroerende zaken' bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die ten minste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft.
Het plangebied bevindt zich buiten de historische context van Cuijk, maar wel deels langs de historische context van Katwijk (Mariagaarde). Met name aan de Mariagaarde aan de westzijde van de spoordijk bevindt zich een aantal monumentale woonhuizen, het voormalig gemeentehuis en een molen. Binnen het plangebied zijn geen gemeentelijke en/of Rijksmonumenten aanwezig. Wel zijn er bomen aan de Galberg, Mariagaarde, Everdineweerd die op de gemeentelijke monumentale bomenlijst staan en als zodanig een beschermd karakter hebben. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op bovenstaande monumenten.
Het bestemmingsplan maakt de realisering mogelijk van een nieuwe fietspadverbinding tussen Mook en Cuijk. Voor de gehele snelfietsroute van Cuijk naar Nijmegen is een samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarbij de financiering is vastgelegd. De gehele Snelfietsroute is begroot op € 14.200.000. De kosten zijn gedekt door bijdragen van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (3 mln), provincie Limburg (3 mln), provincie Noord Brabant (3 mln), provincie Gelderland (5 mln), gemeente Nijmegen (0,4 mln) , gemeente Cuijk (0,4 mln), gemeente Heumen (0,2 mln) en gemeente Mook en Middelaar (0,4 mln). Recentelijk heeft een nieuwe raming van het deel fietsbrug Cuijk Mook ertoe geleid dat het budget onvoldoende was en moest worden opgehoogd tot in totaal € 16.700.000. Onlangs is toegezegd dat de hiervoor benodigde extra bijdrage (vanuit het Rijk en de provincies Gelderland en Noord-Brabant) van 2,5 mln euro daadwerkelijk zal worden verstrekt. Alle bedragen zijn exclusief btw.
Het grootste deelproject is het tracé tussen Cuijk en de Middelweg in Molenhoek, zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan. Daarvoor is door genoemde partijen een bedrag van € 11.200.000 exclusief btw beschikbaar gesteld.
De aanleg van de snelfietsroute is geen aangewezen bouwplan op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Er hoeft daarom bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.
De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van de (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.
De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar in wordt gegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan) en de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht)
Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen hebben verleend. Een omgevingsvergunning wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de planregels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de welstandsnota.
De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Onder het kopje algemene regels zijn de regels opgenomen die voor alle bestemmingen
gelden. Hierbij gaat het om de volgende bepalingen:
Overgangsrecht
In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht die aansluit bij het Besluit ruimtelijke ordening.
Slotregels
Als laatste is de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.
Enkelvoudige bestemming (Groen)
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor groen.
Enkelvoudige bestemming (Verkeer - Langzaam Verkeer)
De voor 'Verkeer - Langzaam Verkeer' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie zowel gericht op verblijf als op de afwikkeling van het fietsverkeer met bijbehorende voorzieningen zoals groen-, speelvoorzieningen, bermen, taluds en waterhuiskundige voorzieningen. Bij bestaande kruisingen tussen gemotoriseerd verkeer is een aanduiding op de verbeelding opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'brug' is een brug toegestaan over de Maas.
Dubbelbestemming (Waarde - Archeologie 5)
De gronden zijn bestemd als 'Waarde - Archeologie 5'. Deze bestemming is gekoppeld aan een omgevingsvergunningstelsel om te voorkomen dat er werkzaamheden uitgevoerd worden die schadelijk kunnen zijn voor de eventuele archeologische waarden. Het gaat hierbij om gebieden van zeer hoge archeologische waarde: onderzoek bij bodemverstoring > 2500 m2 en > dan 50 cm beneden maaiveld.
Dubbelbestemming (Leiding - Riool)
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en/of bescherming van een rioolwatertransportleiding. Alleen met een afwijkingsbevoegdheid kan op deze gronden gebouwd ten behoeve van andere bestemmingen. Hiervoor dient vooraf advies te zijn verkregen van de leidingbeheerder.
Dubbelbestemming (Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed)
Om de belangen van de waterstaat veilig te stellen is de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Stroomvoerend rivierbed‘ opgenomen. De aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor riviergebonden activiteiten en voor het waarborgen van een veilige afvoer van en berging van rivierwater onder normale en maatgevende hoogwaterstanden. Voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden binnen deze bestemming is de Waterwet van toepassing. Om overregulering te voorkomen is voor deze werkzaamheden geen omgevingsvergunningsstelsel opgenomen.
Dubbelbestemming (Waterstaat - Waterkering)
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen voor de waterkering langs de Maas. Op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, in afwijking van het bepaalde in de bijbehorende bouwregels, niet worden bebouwd. Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het waterkerend vermogen van de waterkering. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden vereist. Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend, zal advies worden ingewonnen bij de beheerder van de waterkering (Waterschap Aa en Maas). Daarbij zal getoetst worden aan de Keur. De beschermingszone van de waterkering is, conform de bepaling uit het Barro, opgenomen binnen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'. Hierin is dezelfde bescherming opgenomen als voor de waterkering zelf.
Deze gebiedsaanduiding voorkomt een te hoge geluidsbelasting vanwege industrielawaai van het nabijgelegen industrieterrein Cuijk op geluidgevoelige gebouwen en terreinen.
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
Deze aanduiding is opgenomen omdat het plangebied is gelegen in het radarverstoringsgebied behorende bij de radar die staat op de vliegbasis Volkel. Objecten hoger dan 110 meter boven NAP binnen 15 nautische mijl (circa 28 km) van dit radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en kunnen derhalve niet worden toegestaan, tenzij uit onderzoek is gebleken dat de mate van verstoring aanvaardbaar is. Om bovenstaande te borgen is een maximale bouwhoogte van 110 meter boven NAP opgenomen in het bestemmingsplan.
De gronden ter plekke van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg', zijn behalve de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen vaarweg.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn behalve de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van de waterkering.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - ecologische hoofdstructuur' zijn, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het bestemmingsplan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart.
In het voortraject is er ruimschoots gelegenheid geboden voor inspraak en het vervolgtraject biedt de nodige (gebruikelijke) waarborgen voor formele inspraak (zienswijzen) en rechtsmiddelen (beroep en verzoek om voorlopige voorziening).
Onder meer heeft er op 27 januari 2015 in het Merlet-college aan de Robijnlaan te Cuijk een drukbezochte informatieavond over de snelfietsroute plaatsgevonden, op 6 juli 2015 werd in Mook een creatieve sessie georganiseerd, waarin zowel raadsleden als inwoners van beide gemeenten hebben nagedacht over hoe de nieuwe brug over de Maas er uit zou kunnen gaan zien (er zijn ook ideeën door burgers ingediend) en er is op 6 oktober 2015 een openbare informatiebijeenkomst gehouden voor de gemeenteraden van Mook en Middelaar en Cuijk, waarin de laatste stand van zaken over de aanleg van de snelfietsroute en –brug is besproken en waarin ook het aanwezige publiek is uitgenodigd om te reageren. Verder is er diverse malen in de krant en website aandacht besteed aan de snelfietsroute en is er diverse malen gesproken met stakeholders en diverse omwonenden en (direct of indirect) belanghebbenden.
In het kader van het - op basis van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (wettelijk) - verplichte bestuurlijke vooroverleg is het concept ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de betrokken rijks-, provinciale en andere overheidsinstanties en aan andere instanties. In het ontwerpbestemmingsplan zijn de door de diverse instanties voorgestelde wijzigingen verwerkt.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied 2010, Snelfietsroute Cuijk – Mook' en de voorgenomen herbegrenzing EHS hebben gedurende zes weken van 27 januari tot en met 8 maart 2016 ter inzage gelegen en op 2 februari 2016 is een inloopavond georganiseerd.
Gedurende deze termijn is één zienswijze ingediend. In de separate 'Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen in het kader van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010, Snelfietsroute Cuijk – Mook' is deze zienswijze samengevat en van een reactie voorzien.
De conclusie is, dat de zienswijze weliswaar ontvankelijk doch grotendeels ongegrond is. Wel heeft de zienswijze geleid tot de volgende aanpassing in artikel 1. Begrippen van de planregels:
Aan het in artikel 1.45 opgenomen begrip 'langzaam verkeer' is de term 'elektrische fiets' toegevoegd, ter volledigheid aan de begripsbepaling; gelijktijdig is de begripsbepaling uitgebreid zodat gelijkwaardige vervoersmiddelen ook zijn toegestaan.
Daarnaast is een drietal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd in de toelichting.
Ten eerste is paragraaf 3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 van de toelichting onder het kopje Ecologische hoofdstructuur (artikel 6) als volgt aangevuld:
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 12 april 2016 - ingevolge het bepaalde in de artikelen 5.5. en 36.5 van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 - positief besloten over de onderhavige kleinschalige ingreep (met financiële compensatie) in en de noodzakelijke herbegrenzing van de EHS, ter plaatse van het aan het Ganzenbosje grenzende perceelgedeelte.
Daarnaast is paragraaf 4.1.13 Financiële uitvoerbaarheid van de toelichting als volgt aangevuld:
Recentelijk heeft een nieuwe raming van het deel fietsbrug Cuijk Mook ertoe geleid dat het budget onvoldoende was en moest worden opgehoogd tot in totaal € 16,7 miljoen. Onlangs is toegezegd dat de hiervoor benodigde extra bijdrage (vanuit het Rijk en de provincies Gelderland en Noord-Brabant) van € 2,5 miljoen daadwerkelijk zal worden verstrekt.
Tot slot zijn - op verzoek van het Waterschap Aa en Maas - in paragraaf 5.4 Beschrijving per bestemming van de toelichting onder het kopje Dubbelbestemming (Waterstaat –Waterkering) (ambtshalve) de zinnen:
“Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien het belang van de waterbergingscapaciteit hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden vereist. Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend, zal advies worden ingewonnen bij de rivierbeheerder (Rijkswaterstaat). Daarbij zal getoetst worden aan de Beleidslijn grote rivieren”
vervangen door:
“Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het waterkerend vermogen van de waterkering. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden vereist. Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend, zal advies worden ingewonnen bij de beheerder van de waterkering (Waterschap Aa en Maas). Daarbij zal getoetst worden aan de Keur”.