direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Loods Camping De Brem
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00384BpwRE959198-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel wijzigingsplan

Camping de Brem is voornemens een loods voor de huishoudelijke en technische dienst te realiseren. Hiervoor is een locatie gevonden binnen het huidige terrein van de camping. De beoogde locatie van de loods wordt nu gebruikt als standplaats voor een aantal stacaravans en deels als opslagruimte. De eigenaren van de stacaravans krijgen de mogelijkheid hun stacaravan te verplaatsen binnen het terrein van de camping. Daarbij worden de RECRON-voorwaarden toegepast. Hiervoor is elders op het terrein ruimte beschikbaar. Het aantal stacaravans wijzigt hierdoor niet. Door de bouw van de loods kunnen bedrijfsprocessen en de service en dienstverlening aan de gasten worden geoptimaliseerd. Ook wordt de animatiefunctie verplaatst naar een locatie elders op de camping.

In de regels van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de beoogde bestemmingswijziging mogelijk gemaakt kan worden. De gemeente is bereid planologische medewerking te verlenen aan het verzoek en hiervoor de wijzigingsbevoegdheid toe te passen. In dit wijzigingsplan wordt de ontwikkeling getoetst aan de regels van de wijzigingsbevoegdheid uit bestemmingsplan 'Kop van Schouwen' en aan een goede ruimtelijke ordening. Verplaatsing van de animatiefunctie past in het geldende bestemmingsplan en wordt verder in dit wijzigingsplan buiten beschouwing gelaten.

1.2 Plangebied

Het plangebied van het wijzigingsplan is gelegen op het terrein van Camping De Brem, ten westen van Renesse. Camping De Brem bevindt zich aan de Hoogenboomlaan. In figuur 1.1 zijn de ligging en de globale begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00384BpwRE959198-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied, in het blauwe kader Camping De Brem aangegeven en met een zwart kader is de loods aangegeven (Bron: Google Maps, bewerking Rho adviseurs)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het op 27 juni 2013 vastgestelde bestemmingsplan 'Kop van Schouwen'.

In het geldende bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Recreatie - Kampeerterrein'. Ook zijn de maatvoeringaanduidingen 'maximum aantal permanente standplaatsen: 300', 'maximum aantal winterstalling: 113' en 'maximum totaal aantal standplaatsen: 525' van toepassing. Verder geldt voor camping De Brem de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 6'. In figuur 1.2 is een uitsnede van het bestemmingsplan 'Kop van Schouwen' weergegeven met daarin het plangebied omkaderd.

Gronden met de bestemming 'Recreatie - Kampeerterrein' zijn bestemd voor recreatie in kampeermiddelen en gebouwen welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverbijf door personen die hun hoofdverblijf elders hebben. Daarnaast zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, sanitairvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en (ontsluitings)wegen, spel-, sport- en speelvoorzieningen en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen, voorzieningen voor beheer en onderhoud en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming, zoals verblijven voor de tijdelijke huisvesting van het op het bedrijf werkzaam zijnde recreatiepersoneel en seizoenwerkers toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00384BpwRE959198-VA01_0002.png" Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Kop van Schouwen' met rood omkaderd Camping de Brem en blauw omkaderd het plangebied (Bron: Ruimtelijke Plannen, bewerking Rho adviseurs)

In artikel 15.7.2 van het bestemmingsplan Kop van Schouwen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op basis waarvan het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om het plan te wijzigen door aan de voor Recreatie - Kampeerterrein aangewezen gronden de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - dienstverlening en beheer' toe te voegen en het bouwvlak voor gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - dienstverlening en beheer' te vergroten, dan wel te verplaatsen, met inachtneming van de wijzigingsvoorwaarden.

Om de bevoegdheid voor de bestemmingswijziging te kunnen toepassen, zal ten minste aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan moeten worden voldaan (zie paragraaf 2.3). Daarnaast is toetsing nodig aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening, waaronder nieuw planologisch beleid en nieuwe wet- of regelgeving. Dit zal per geval moeten worden beoordeeld. In hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.

1.4 Leeswijzer

De opbouw van de toelichting bij het wijzigingsplan is als volgt:

  • hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en de beoogde situatie van het plangebied;
  • hoofdstuk 3 bevat de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het beleidskader;
  • in hoofdstuk 4 worden de milieu- en planologische aspecten getoetst;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de juridische planbeschrijving;
  • in hoofdstuk 6 is ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Huidige situatie plangebied

Camping De Brem is gelegen aan de Hoogenboomlaan te Renesse. De camping heeft een oppervlakte van circa 11,5 hectare. Ook wordt de camping ontsloten door de Hoogenboomlaan, aan deze weg is ook de camping gevestigd. Over het terrein heen is een verdeling van jaarplaatsen (permanente standplaatsen) en camper/kampeerplaatsen (niet-permanente standplaatsen) met bijbehorende voorzieningen zoals sanitairgebouwen. Het terrein is groen omzoomd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00384BpwRE959198-VA01_0003.png"

Figuur 2.1 Huidige situatie, plangebied groen omkaderd (Bron: Camping de Brem)

2.2 Beoogde ontwikkeling

Camping De Brem wil op het terrein voorzieningen aanbrengen die bij de gewenste toekomstige bedrijfsvoering passen.

Loods voor de huishoudelijke en technische dienst

Ten behoeve van de professionalisering van de camping wordt een loods voor de huishoudelijke- en technische dienst gerealiseerd. Deze toekomstige loods wordt aan de noordzijde van de camping gerealiseerd (zie figuur 2.1). De loods zal dienen als opslag van materialen of machines en als wasserette ten behoeve van de camping. De loods is 30 meter breed en 20 meter diep, het totale grondoppervlak bedraagt circa 400 m2. Daarnaast worden er 6 parkeerplaatsen aangelegd.

De loods zal conform de BENG-eisen gerealiseerd worden. Aanvullend zullen zonnepanelen geplaatst worden en warmtepompen aangelegd worden. De stroomproductie die hieruit voortvloeit zal de vraag van de loods overstijgen en daarom zal er ook weer terug geleverd worden aan het stroomnetwerk van de camping. Daarnaast worden er warmtepompen aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00384BpwRE959198-VA01_0004.png" Figuur 2.2 Indicatie doorsnedes en aanzichten beoogde loods (Bron: vbussel)

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00384BpwRE959198-VA01_0005.png"

Figuur 2.3 Indicatie plattegrond beoogde loods (Bron: vbussel)

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00384BpwRE959198-VA01_0006.png"

Figuur 2.4 Plangebied met daarin de beoogde loods (Bron: vbussel)

Stacaravans

Ten behoeve van de realisatie van de loods moet een aantal stacaravanplaatsen worden verplaatst. De houders van deze standplaatsen krijgen conform de RECRON voorwaarden een leegstaande jaarplaats elders op de camping aangeboden. Het aantal stacaravans op de camping zal niet wijzigen. Ook zal de realisatie van de loods niet leiden tot een verkleining van de andere standplaatsen op het terrein.

Het verplaatsen van de stacaravans en het realiseren van de nieuwe loods zorgen voor een kwaliteitsverbetering op de locatie.

2.3 Toetsing aan wijzigingsbevoegdheid

De wijzigingsvoorwaarden zijn vastgelegd in artikel 15.7.2 van de regels van het bestemmingsplan 'Kop van Schouwen'. Daarin is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om het bestemmingsplan te wijzigen door aan de voor 'Recreatie - Kampeerterrein' aangewezen gronden de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - dienstverlening en beheer' toe te voegen. In tabel 2.1 zijn deze voorwaarden vermeld en is aan de betreffende bepalingen getoetst.

Wijzigingsvoorwaarden   Toetsing  
a. de wijziging is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering, kwaliteitsverbetering of productdifferentiatie;   De realisatie van deze facilitaire loods is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering. Met de nieuwe loods wordt alle inventaris ten behoeve van de exploitatie van de verhuuraccommodaties op het terrein waaronder met name de CampingHotel Lodges (bedlinnen, handdoeken e.d.) centraal op het park opgeslagen. Dit houdt in dat er minder tijd en intensieve fysieke arbeid nodig is om alles van A naar B en terug te krijgen. Ook betekent dit dat de huishouding niet meer op de hoofdweg van de camping hoeft te parkeren om te laden en lossen. Hierdoor zullen de gasten niet meer gehinderd worden door bevoorrading.  
b. de gemiddelde netto-oppervlakte van de standplaatsen voor kampeermiddelen wordt niet verkleind;   De gemiddelde netto-oppervlakte van de standplaatsen wordt niet verkleind. Het aantal standplaatsen wordt namelijk niet vergroot. Ten behoeve van de ontwikkeling worden wel een aantal standplaatsen verplaatst naar een locatie elders op het terrein. Dit heeft geen invloed op het gemiddelde netto-oppervlakte.  
c. het bebouwingspercentage wordt met ten hoogste 50% vergroot met dien verstande dat de maximaal toegestane bebouwing als bedoeld in lid 15.2 niet wordt overschreden;   De oppervlakte van de beoogde loods bedraagt 400 m2. Echter zorgt de toename aan bebouwing er niet voor dat het bebouwingspercentage met meer dan 50% wordt overschreden.  
d. de lichtuitstraling naar de omgeving dient te worden beperkt zoveel als technisch mogelijk, hiertoe wordt een door het bevoegd gezag goedgekeurd lichtplan overlegd;   De loods zorgt niet voor noemenswaardige lichtuitstraling. Er wordt gebruik gemaakt van zogenaamde led-oriëntatie-verlichting met aanwezigheidsdetectoren. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 4.9.  
e. rondom het kampeerterrein wordt voorzien in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter of van ten minste 5 meter plus een met streekeigen beplanting beplante aarden wal van ten minste 2 meter hoog, gemeten vanaf het maaiveld;   De ontwikkeling vindt plaats op het eigen terrein van camping de Brem, binnen de kaders van de bestaande landschappelijke inpassing. De ontwikkeling heeft geen invloed op de landschappelijke inpassing. Zie hiervoor bijlage 1. De camping is rondom omgeven door beplantingsstroken met opgaand, inheems groen. Die stroken zijn grotendeels ook voorzien van de bestemming 'Groen-Landschappelijk' en gedeeltelijk van de bestemming Groen. Een brede beplantingsstrook aan de noordzijde van de camping, ter hoogte van het voormalige GAK-park is niet voorzien van een dergelijke bestemming. Zie voor de bestemming van de beplantingsstroken figuur 1.2. Met de aanwezige beplanting is sprake van een goede landschappelijke inpassing in de omgeving, die voldoet aan het gemeentelijk beleid.
 
f. wanneer het totale bebouwingspercentage op het kampeerterrein 15% of meer bedraagt, dient zorg gedragen te worden voor ruimtelijke kwaliteitswinst of er dient sprake te zijn van ruimtelijke kwaliteitwinst;   Op basis van de uitgevoerde berekening door de camping bedraagt het bebouwingspercentage op het kampeerterrein na realisatie van de loods circa 10%. Hierdoor hoeft er geen sprake te zijn van ruimtelijke kwaliteitwinst.  
g. wijziging vindt slechts plaats als:
1. voor de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst zijn verzekerd.  
1. Ten behoeve van de ontwikkeling is een groenbeheerplan opgesteld. Zie hiervoor bijlage 1.
2. Door het opstellen van groenbeheerplan zijn beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst verzekerd.
 

Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het beoogde plan past binnen de gestelde wijzigingsvoorwaarden.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan beleid

3.1 Inleiding

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3 Tot slot wordt in paragraaf 3.4 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050?

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeemverantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.

Toetsing

Het planvoornemen is op nationaal niveau dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de nationale belangen. Dit wijzigingsplan bevat geen strijdigheden met de uitgangspunten van de NOVI.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in de SVIR (voorganger NOVI). Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de NOVI wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainport-ontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.

Toetsing

Het Barro kent geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's die op voorliggend plangebied van toepassing zijn.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Aangetoond moet worden dat er behoefte is aan de betreffende ontwikkeling en, indien de ontwikkeling plaatsvindt buiten bestaand stedelijk gebied, waarom de betreffende locatie het meest geschikt is.

Toetsing

Gezien de beperkte toename (minder dan 500 m2 per type voorziening) maakt dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat voor deze voorziening geen toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking benodigd is.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Zeeuwse Omgevingsvisie

De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.

De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier Zeeuwse Ambities voor 2050:

  • 1. Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland;
  • 2. Balans in de grote wateren en het landelijk gebied;
  • 3. Een duurzame en innovatieve economie;
  • 4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland;

Verblijfsrecreatieve functie

Recreatie en toerisme zijn zeer belangrijk voor Zeeland, als pijlers voor de economie, werkgelegenheid en leefbaarheid.

Een grote impact op het toerisme aan de Zeeuwse kust is de verwachte toename tot 2030 van het aantal bezoekers. De vraag is hoe Zeeland wil omgaan met deze ambitie. Een dergelijke prognose heeft immers ruimtelijk en sociaal grote effecten. Inspelen op een dergelijke prognose is belangrijk willen we de huidige kwaliteit van onze leefomgeving behouden en de ingezette koers tot versterking van Zeeuwse Kustkwaliteit bereiken. De huidige economische crisis als gevolg van de coronamaatregelen onderschrijft het belang van een toekomstbestendige en robuuste sector, maar ook het belang van meer inzicht in onze gasten en de impact van bezoekersstromen op natuur/landschap, economie en leefbaarheid. Hierdoor kunnen we immers bepalen of de bestemming Zeeland in balans is en welke toekomstige ontwikkelopgaven er zijn. Er is sprake van een turbulente markt, die sterk onder invloed staat van externe factoren.

Toetsing

De transformatie bestaat uit het realiseren van een loods en het verplaatsen van de animatiefunctie ten behoeve van de verblijfsrecreatieve functie. Er wordt een kwalitatief hoogwaardige accommodatie voor de huishoudelijke- en technische dienst gerealiseerd. Bovendien wordt rekening gehouden met duurzaamheid en energiezuinigheid, er worden namelijk diverse maatregelen getroffen. Hiermee wordt ingespeeld op de door de provincie gestimuleerde kwaliteitsslag en draagt de ontwikkeling bij aan een kwalitatief hoogwaardige verblijfsrecreatieve functie.

Conclusie

De ontwikkeling waarop dit wijzigingsplan ziet, past binnen de uitgangspunten van de Zeeuwse Omgevingsvisie.

3.3.2 Omgevingsverordening Zeeland 2018

In de Omgevingsverordening van de provincie Zeeland zijn regels opgenomen ten aanzien van de fysieke leefomgeving van de provincie Zeeland. Hierbij zijn de uitgangspunten opgenomen die zijn vastgelegd in het provinciaal Omgevingsplan.

Toetsing

Camping De Brem ligt zoals aangegeven in paragraaf 3.3.1 buiten de door de provincie aangewezen badplaatsen, maar wel binnen de zogenaamde kustzone. In artikel 2.10 zijn de regels voor verblijfsrecreatie binnen de kustzone benoemd. Artikel 2.10 is alleen van toepassing bij realisatie van een nieuw verblijfsrecreatieterrein of uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein. Aangezien er geen uitbreiding van het aantal standplaatsen plaatsvindt en de camping in oppervlakte niet toeneemt is artikel 2.10 dan ook niet van toepassing.

Verder is het plangebied niet gelegen in een aangewezen aandachtsgebied of onderdeel van de Groene Zeeuwse Topkwaliteit. Ook is het geen onderdeel van agrarisch gebied van ecologische betekenis en/of bestaande en nieuwe natuur.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling voldoet aan de regels uit de Omgevingsverordening.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie 'Tij van de Toekomst 2011-2040'

De gemeenteraad heeft op 3 oktober 2011 de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst' vastgesteld. In de visie is opgenomen hoe de gemeente Schouwen-Duiveland er in 2040 uit zou moeten zien. In de strategische visie staat de volgende ambitie centraal: 'In 2040 kent vakantie-eiland Schouwen-Duiveland een toonaangevende watereconomie die de duurzame verbinding vormt tussen wonen, werken, zorgen en genieten'. In de visie zijn de drie strategische doelen 'werken', 'wonen' en 'verblijven' uitgewerkt. Voor het onderliggende plan zijn met name de strategische doelen voor ‘werken’ en ‘verblijven’ relevant. Hierna zijn deze strategische doelen met bijbehorende ambities voor 2040 beschreven.

Strategische doelen: werken

  • De economie van Schouwen-Duiveland is sterk watergerelateerd.
  • Landbouw en aquacultuur zijn geïnnoveerd en verweven met andere functies.
  • Kleinschalige bedrijvigheid floreert, optimaal gestimuleerd en gefaciliteerd.
  • Vraag en aanbod van de arbeidsmarkt zijn in balans.
  • Schouwen-Duiveland is krachtig gepositioneerd als toonaangevend in water en veelzijdig vakantie-eiland.

Strategische doelen: verblijven

  • De bijzondere kwaliteiten (water, natuur, cultuur) maken Schouwen-Duiveland tot een aantrekkelijk vakantie-eiland.
  • Het eiland Schouwen-Duiveland heeft een krachtig en duidelijk herkenbare toeristische hoofdstructuur. We benutten de daaraan verbonden potenties.
  • De kwaliteit en diversiteit van de toeristische sector is groot. We maken gebruik van de unieke mogelijkheden die het water biedt.
  • Schouwen-Duiveland is een aantrekkelijk vakantie-eiland door de bloeiende watersport en de vele watergerelateerde activiteiten en evenementen.

Toetsing en conclusie

Bij realisatie van de loods en het verplaatsen van de animatiefunctie naar een andere locatie op de camping, wordt gebruik gemaakt wordt van de kwaliteiten die aanwezig zijn op de locatie, sluit aan op deze strategische doelen.

Door het opstellen van groenbeheerplan zijn beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing is ruimtelijke kwaliteitswinst verzekerd.

3.4.2 Agenda Toerisme 2018-2026

In de 'Agenda toerisme 2018-2026' heeft de gemeente aangegeven waar ze de komende jaren aan wil werken om het toeristische product op topniveau te houden. De agenda laat zien welke doelen de gemeente wil bereiken, welke keuzes ze daarvoor wil maken en waarom.

Toetsing en conclusie

Het uitvoeringsprogramma 'Agenda Toerisme 2018-2026' is van toepassing bij realisatie van een nieuw verblijfsrecreatieterrein of uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein waarbij een toename plaatsvindt in het aantal eenheden. Aangezien dit niet het geval is, is het uitvoeringsprogramma 'Agenda Toerisme 2018-2026' niet van toepassing.

3.4.3 Nota Kamperen 2013

Op 30 juni 2011 heeft de raad de (gewijzigde) Nota Kamperen vastgesteld. Het lange termijn doel van de Nota luidt: 'Schouwen-Duiveland heeft in 2018 kwalitatief hoogwaardige, innoverende en gezonde kampeerbedrijven, waar gasten zoveel mogelijk jaarrond veilig en vraaggericht in een gedifferentieerd kwaliteitsproduct kunnen recreëren'.

Om deze doelstelling in de praktijk gestalte te geven, wordt exploitanten van kampeerterreinen meer ruimte geboden om hun terrein naar eigen inzicht in te richten. In dit kader is exploitanten de mogelijkheid geboden om initiatieven in te dienen om één of meer wijzigingen door te voeren op hun terrein. De uitgangspunten uit deze nota zijn overgenomen in de Nota Kamperen 2013.

Voor privésanitair, landschappelijke inpassing en standplaatsen zijn specifieke uitgangspunten opgenomen. Daarnaast zijn o.a. uitgangspunten opgenomen specifiek voor de wijziging van het aantal standplaatsen.

Toetsing

Belangrijke delen van de Nota Kamperen zijn inmiddels vervangen door de 'Agenda Toerisme 2018-2026' en de 'Evaluatie en gedeeltelijke aanpassing Nota Kamperen en Agenda Toerisme', zie paragraaf 3.4.4. Onderstaand is getoetst aan de delen die nog wel van toepassing zijn.

Landschappelijke inpassing

Aan de noordzijde van het perceel wordt een loods gebouwd van 400 vierkante meter. Daarnaast worden er 6 parkeerplaatsen aangelegd. De bestaande landschappelijke inpassing wordt niet aangetast. Verder worden enkele bestaande stacaravans verplaatst naar elders op het terrein. Het aantal stacaravans blijft gelijk. Zie hiervoor ook paragraaf 2.3.

3.4.4 Evaluatie en gedeeltelijke aanpassing Nota Kamperen en Agenda Toerisme

Op 1 juli 2021 is de nota 'Evaluatie en gedeeltelijke aanpassing Nota Kamperen en Agenda Toerisme' vastgesteld. In deze nota wordt gewerkt met andere definities en zijn met name bouwbepalingen aangepast.

Toetsing

De evaluatie van de nota 'Evaluatie en gedeeltelijke aanpassing Nota Kamperen en Agenda Toerisme' heeft geen invloed op de beoogde ontwikkeling. Zie voor de toetsing van de Nota Kamperen en Agenda Toerisme de paragrafen 3.4.2 en 3.4.3.

3.4.5 Welstandsnota 2012

In de strategische visie “Tij van de Toekomst'' heeft de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland de volgende keuze geformuleerd: 'We gaan zorgvuldig om met landschap, natuur, cultuur en milieu en investeren ook in het verbeteren van deze kwaliteiten'. Met deze welstands-/monumentennota geeft de gemeente vorm en inhoud aan deze keuze. Deze nota stelt de kaders vast waaraan ruimtelijke initiatieven in de gemeente Schouwen-Duiveland worden getoetst.

Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebieds- en objectgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria kunnen worden gebruikt voor de vergunningplichtige bouwplannen. De objectgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor bouwplannen van rijks- en gemeentelijke monumenten. Gebaseerd op de ruimtelijke opbouw is Schouwen-Duiveland onderverdeeld in verschillende gebiedscategorieën, namelijk:

  • steden en dorpskernen;
  • planmatige uitbreidingen;
  • bedrijfs- en haventerreinen;
  • sport en recreatie;
  • buitengebied.

Voor monumenten en alle gebieden is op basis van de aanwezige kwaliteit het gewenste welstandsniveau vastgesteld. Er is onderscheid gemaakt in een viertal welstandsniveaus:

  • de beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten (extra bescherming gericht op consolidatie van historische context);
  • de bijzondere welstandsgebieden (extra inspanning tot voordeel van de bestaande of gewenste ruimtelijke kwaliteit);
  • de reguliere welstandsgebieden (normale inspanning gericht op het handhaven van de basiskwaliteit);
  • de welstandsvrije gebieden (geen welstandstoetsing).

Toetsing

Recreatieterreinen vallen onder welstandsniveau 3, het reguliere welstandsgebied. Voor de binnenterreinen van de recreatieterreinen geldt een uitzondering, deze zijn welstandsvrij. Alle aanvragen om een omgevingsvergunning met de activiteit bouwen, dienen te worden getoetst aan de geldende welstandscriteria die van toepassing zijn.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan omgevingsaspecten

4.1 M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunningplanmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten, die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, moet een besluit worden genomen of een milieueffectrapportage nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan, ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft, mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een 'vormvrije' mer-beoordeling.

Voor de terinzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan moet een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapport nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

Bij een (vormvrije) mer-beoordeling is een van de aspecten waar naar gekeken moet worden cumulatie van effecten met andere ruimtelijke ontwikkelingen. Uit de wetgeving en bijbehorende toelichting blijkt niet duidelijk wat daar precies onder moet worden verstaan en hoe daarmee moet worden omgegaan.

Toetsing en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft.

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een loods voor de huishoudelijke- en technische dienst te realiseren op het terrein van circa 400 m2. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een m.e.r-beoordelingsnotitie opgesteld op basis waarvan het bevoegd gezag zal besluiten dat geen milieueffectrapportage voor de voorgenomen planontwikkeling noodzakelijk is. De m.e.r-beoordelingsnotitie is bijgevoegd in bijlage 2.

4.2 Niet-gesprongen explosieven

Toetsingskader

Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen. Schouwen-Duiveland heeft tijdens de oorlog zwaar geleden onder het oorlogsgeweld. Verspreid over het eiland hebben bombardementen en artilleriebeschietingen plaatsgevonden, hebben er vele verdedigingsstellingen en mijnenvelden gelegen en zijn verschillende vliegtuigen en bommen neergekomen. Deze en andere gebeurtenissen hebben er toe geleid dat er een kans bestaat dat conventionele explosieven (CE) in de bodem zijn achtergebleven. Om inzicht te geven in de acties die nodig zijn met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) is door de gemeente de 'Beleidsnota conventionele explosieven' opgesteld.

De potentiële aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE's) kan een bedreiging zijn bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging leiden in de planvorming en -uitvoering. Op basis van historisch onderzoek is een beleidskaart opgesteld. Deze kaart geeft aan in welk gebied er meer of minder risico is op het aantreffen van niet gesprongen explosieven. Per gebied gelden verschillende voorwaarden. Wanneer een gebied bestemd wordt in een risicogebied, worden ontwikkelingen in dit gebied getoetst aan het beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00384BpwRE959198-VA01_0007.png"

Figuur 4.1 Aandachtsgebied niet-gesprongen explosieven, blauw omcirkeld het plangebied (Bron: Gemeente Schouwen-Duiveland, bewerking Rho adviseurs)

Toetsing

De beoogde locatie voor het centrumgebouw valt binnen een gebied met hoge trefkans op niet-gesprongen explosieven. Op de locaties hebben echter na 1945 diverse werkzaamheden plaatsgevonden waarbij de grond geroerd is. De kans op het alsnog aantreffen van niet-gesprongen explosieven is dus klein, ervan uitgaande dat deze destijds al ontdekt en verwijderd zijn. Binnen het plangebied hebben zover uit historisch onderzoek blijkt geen oorlogshandelingen plaatsgevonden.

Conclusie

Aanvullend onderzoek naar niet-gesprongen explosieven in niet noodzakelijk. Werkzaamheden moeten wel uitgevoerd worden volgens het protocol 'Toevalstreffers CE uit de Tweede Wereldoorlog'.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Cultuurhistorie

In het Bro (artikel 3.6.1 lid 2) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Toetsing en conclusie

De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede van figuur 4.2 is te zien dat binnen het plangebied en de nabije omgeving geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Negatieve effecten op deze waarden zijn dan ook uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00384BpwRE959198-VA01_0008.png" Figuur 4.2 Cultuurhistorische waardenkaart, met blauw omkaderd het plangebied (Bron: Provincie Zeeland, bewerking Rho Adviseurs)

4.3.2 Archeologie

Toetsingskader

Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten en archeologische vondsten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan door het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente) worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.

De archeologische verwachtingszones zijn in het bestemmingsplan 'Kop van Schouwen' vertaald naar zeven archeologische dubbelbestemmingen. In de bouwregels van deze bestemmingen is bepaald dat er ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd mits de betrokken archeologische waarden door de voorgenomen bouwactiviteiten niet worden geschaad. Hiervoor zal de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een archeologisch onderzoeksrapport moeten overleggen en is instemming van de archeologische deskundige vereist. Ook voor het uitvoeren van werkzaamheden die het bodemprofiel kunnen aantasten, is een vergunning met onderzoek en advies nodig. De dubbelbestemmingen verschillen van elkaar op het punt van de oppervlakte die is vrijgesteld van onderzoek.

Toetsing en conclusie

In het bestemmingsplan 'Kop van Schouwen' geldt ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 6'. Hier geldt dat, indien de grond dieper dan 0,5 m -mv worden geroerd over een oppervlakte groter dan 2.500 m², een archeologisch onderzoek plaats moet vinden. Aangezien het oppervlakte van de beoogde loods circa

400 m² bedraagt is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.4 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming (Wnb)

In de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht tot één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wnb en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura 2000-gebieden

De minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het NNN worden aangewezen in de provinciale verordening. In de provincie Zeeland heten deze gebieden dan ook NNZ (Natuurnetwerk Zeeland). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij'-principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in het beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In het Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels, zoals bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Natura 2000/Natuurbeschermingswet

Het projectgebied is geen Beschermd Natuurmonument of Natura 2000-gebied. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bedraagt circa 150 meter. Dit betreft het Natura 2000-gebied 'Kop van Schouwen' (figuur 4.3). Gelet op deze afstand zal de nieuwbouw van de loods geen effect hebben op dit gebied. De gevolgen voor verzuring en vermesting zijn niet op voorhand uit te sluiten daarom is onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie. De stikstofberekening voor de aanlegfase zijn opgenomen in bijlage 3. Hierin is geconcludeerd dat er voor de aanlegfase geen depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden wordt berekend. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00384BpwRE959198-VA01_0009.png"

Figuur 4.3 Ligging van de planlocatie (blauw omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebieden (Bron: Provincie Zeeland)

Natuurnetwerk Zeeland

Het plangebied ligt niet in een gebied dat begrensd is in het kader van het NNZ. Het plangebied wordt omgeven door het NNZ gebied 'Oosterenban'. De kleinste afstand tot dit gebied bedraagt circa 150 meter. De bouw en het gebruik van de loods heeft vanwege de afstand en de ligging en de aard van de ontwikkeling geen negatief effect op de natuurwaarden van de gebieden die zijn begrensd in het kader van het NNZ.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00384BpwRE959198-VA01_0010.png"

Figuur 4.4 Ligging plangebied (blauw kader) ten opzichte van Natuurnetwerk Zeeland (Bron: Provincie Zeeland)

Soortenbescherming

De ontwikkeling van de loods vindt plaats op een locatie waar twee stacaravans aanwezig zijn. Voor beschermde diersoorten is het terrein ongeschikt omdat het regelmatig wordt betreden door mensen. Daarnaast wordt het aanwezige gras regelmatig gemaaid.

Bij sloop van de loods dient ten aanzien van algemene broedvogels overtredingen te worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Werkzaamheden zullen namelijk buiten het broedseizoen plaatsvinden. Met betrekking tot algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht waarbij al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het beschadigen van individuen te voorkomen. Extra aandacht is vereist bij het vergraven van holen en het verwijderen van opgeslagen materialen.

Conclusie

De Wnb en het beleid van de Provincie Zeeland staan de ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Water

Toetsingskader

Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Ten behoeve van de beoogde ontwikkelingen is het aanmeldformulier van het waterschap voor de watertoets ingevuld (zie bijlage 5). Dit aanmeldformulier wordt voorgelegd aan het waterschap.

Toetsing en conclusie

Uit het aanmeldformulier blijkt dat er geen belangrijke aandachtspunten voor de waterhuishouding zijn.

4.6 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. In het kader van de realisatie is een omgevingsvergunning bouwen noodzakelijk. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Ten behoeve van omgevingsvergunningen voor afwijken dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsing

Op 18 mei 2022 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd in bijlage 5. Het volgende kan worden geconcludeerd.

Uit het laboratoriumonderzoek blijkt dat zowel in de boven- als ondergrond geen verhoogde gehalten minerale olie aangetoond. In het grondwater zijn eveneens geen verhoogde gehalten aangetroffen.

Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek kan de gestelde hypothese 'onverdachte locatie' voor de locatie worden aanvaard. De resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Vanuit milieukundig oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw van de loods op de onderzoekslocatie.

Aanbevolen wordt om de vrijkomende grond te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Het uitgevoerde bodemonderzoek kan niet worden gebruikt om grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, elders toe te passen. Hiervoor dienen de toepassingseisen van het Besluit bodemkwaliteit in acht genomen te worden.

4.7 Verkeer en parkeren

Op het gebied van verkeer en vervoer is er geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er in de gebruiksfase de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.

Toetsing en conclusie

De beoogde loods is enkel bestemd voor intern gebruik op de camping en zal geen extra verkeer genereren. Hierdoor zal de loods niet zorgen voor een knelpunt in de verkeersafwikkeling of een verkeerstoename. Bij de loods worden 6 parkeerplaatsen voor intern gebruik gerealiseerd.

4.8 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Een loods wordt door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) niet als geluidsgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidszone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau.

Toetsing en conclusie

Een facilitaire loods wordt niet beschouwd als een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Licht en duisternis

In de gemeente Schouwen-Duiveland kan nog werkelijk duisternis worden ervaren. Om deze te behouden, voeren zij een actief beleid op dit vlak volgens het ordeningsprincipe 'Niet verlichten, slim verlichten, gericht verlichten en bewust verlichten'.

De uitgangspunten met betrekking tot buitenverlichting aan gevels en op de percelen zijn:

  • alleen noodzakelijke verlichting
  • alle buitenverlichting dynamisch (bewegingssensor), en alleen neerwaarts gericht en zodanig aangebracht dat er van buiten het terrein geen zicht is op de lichtbron.

Toetsing en conclusie

Rondom de loods zal zeer terughoudend worden omgegaan met verlichting. Aan paden ter hoogte van de splitsingen zal LED oriëntatieverlichting geplaatst worden. Er worden LED "downights" toegepast worden aan de gevel van de loods. Vervolgens wordt er geschakeld op basis van A) lichtwaarde omgeving (dag/nacht) en B) en aanwezigheid (PIR) van personen door middel van een Loxone domotica systeem.

4.10 Bedrijven en milieuhinder

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Op grond van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering dienen voor verschillende bedrijfsactiviteiten richtafstanden aangehouden te worden. De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden moeten als indicatief worden gezien. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken, kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Toetsing en conclusie

Het initiatief vindt plaats binnen de bestaande bestemmingsgrens, deze worden niet gewijzigd. Hiermee is er geen sprake van hinderlijke functies die dichter bij gevoelige functies komen te liggen. Binnen de camping hoeft er niet getoetst te worden aan richtafstanden. Vanuit het aspect milieuhinder bestaan er daarmee geen belemmeringen voor onderliggend wijzigingsplan.

4.11 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het in werking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maken bij het PR onderscheid tussen bestaande en in nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6-waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb, 2011) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Bevi zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Toetsing en conclusie

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00384BpwRE959198-VA01_0011.png"

Figuur 4.5 Uitsnede risicokaart met plangebied blauw omkaderd

In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen met een externe werking.

Risicovolle inrichtingen

Volgens de risicokaart bevindt zich ten noorden van het plangebied de risicovolle inrichting camping Julianahoeve. Op de camping bevinden zich een propaantank met een inhoud van 8.000 liter en een veiligheidsafstand van 20 meter en een propaantank met een inhoud van 13.000 liter en een veiligheidsafstand van 25 meter. In figuur 4.5 is te zien dat de contouren zich ten noordwesten van de camping Julianahoeve bevinden. Het projectgebied is niet in deze contouren gelegen.

Op de camping De Brem is tevens een propaantank gelegen. Het gaat hierbij om een tank met een inhoud van 8 m3 en een veiligheidsafstand van 25 meter. Aangezien de loods geen gevoelige functie betreft en onderdeel uitmaakt van dezelfde inrichting vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). Dit onderdeel van de Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)1)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de uitoefening van de bevoegdheden/realisatie van de beoogde ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de uitoefening van de bevoegdheden/realisatie van de beoogde ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor grenswaarden zijn vastgesteld.

Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project veroorzaakt een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Toetsing en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van de loods voor de technische- en huishoudelijke dienst van Camping De Brem. De beoogde loods is enkel bestemd voor intern gebruik op de camping en zal geen extra verkeer genereren. Het project draagt hierdoor niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide in de lucht. Een toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

De ontwikkeling draagt niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.13 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • a. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • b. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • c. defensiebrandstoffen;
  • d. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke 'mechanische grondroering' bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.

Toetsing en conclusie

In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen of hoogspanningslijnen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het wijzigingsplan geen rekening te worden gehouden. Voor deze leidingen zal nog wel een melding bij het kadaster worden gedaan.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de juridische regeling

5.1 Wijzigingsplan

Dit wijzigingsplan omvat een wijziging van het geldende bestemmingsplan 'Kop van Schouwen' (hierna: basisplan) zoals dat op 27 juni 2013 door de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland is vastgesteld. De wijziging vindt plaats op basis van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 15.7.2 van dat basisplan. Op basis van die bepaling wordt met het wijzigingsplan de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - dienstverlening en beheer' toegevoegd.

5.2 Regels

Omdat er sprake is van een wijzigingsbevoegdheid is het opstellen van een complete set regels niet noodzakelijk en volstaat een verwijzing naar de regels van het basisplan. De regels van de bestemmingen 'Recreatie - Kampeerterrein' en 'Waarde - Archeologie - 6' uit het basisplan zijn daarmee in de basis van toepassing.

5.3 Anti-dubbeltelregeling en overgangsrecht

Verder dienen volgens paragraaf 3.2 van het Besluit ruimtelijke ordening standaardregels in bestemmingsplannen te worden opgenomen. In artikel 1.1.1 sub 3 van dat besluit is bepaald dat onder een bestemmingsplan ook een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6. eerste lid onder a of b van de Wet ruimtelijke ordening wordt verstaan. Om deze reden zijn ook een anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht opgenomen.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Ter voldoening aan het bepaal de in artikel 3.8 lid 1, sub b, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) juncto artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de Provincie Zeeland, Waterschap Scheldestromen en de Veiligheidsregio Zeeland. Allen zijn hebben aangegeven akkoord te gaan met de beoogde ontwikkeling.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan wordt voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een schriftelijke of mondelinge zienswijze ingediend worden.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken, van 29 december 2023 tot en met 9 februari 2024, voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon iedereen over het ontwerpbestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.