direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noordzee Residence Renesse
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 4 februari 2021 heeft de gemeente het verzoek ontvangen om medewerking te verlenen aan het realiseren van een recreatiepark met 285 recreatiewoningen op de voormalige terreinen van de campings Bona Fide en de Karavaan. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 29 juni 2021 besloten medewerking te verlenen. In het besluit is aangegeven dat het college een positieve grondhouding aanneemt voor de herontwikkeling van het kampeerterrein tot een recreatiewoningenterrein. De maximale maatvoering voor de recreatiewoningen bedraagt 75 m2. Eventuele afwijkingen daarop zijn bespreekbaar. Daarnaast wijst het college de initiatiefnemer op de stikstofproblematiek en verzoekt het college de initiatiefnemer mogelijke alternatieve plannen te bespreken.

1.2 Doel

De ontwikkeling van het recreatiepark met 285 recreatiewoningen past niet in het geldende bestemmingsplan Kop van Schouwen. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, moet het bestemmingplan gewijzigd worden. Het doel van voorliggend bestemmingsplan Noordzee Residence Renesse is om een planologisch kader vast te stellen waarbinnen de gewenste ontwikkeling mogelijk is.

1.3 Ligging en plangrenzen

Het plangebied omvat de voormalige terreinen van de campings Bona Ffide en de Karavaan aan weerszijden van de Hogezoom. Het plangebied is circa 14,5 ha groot en ligt ten westen van Renesse. De gronden liggen achter de lintbebouwing aan de Hogezoom.

De begrenzing van het plangebied, dat is gelegen ten noorden van de Hogezoom wordt aan de zuidzijde gevormd door de woonpercelen langs de Hogezoom. Aan de westzijde grenst het plangebied aan de Kabbelaarsweg en aan de noordkant aan de Vroonweg. De noordgrens wordt gevormd door de gronden Hogezoom 135a.

De begrenzing van het plangebied, dat is gelegen ten zuiden van de Hogezoom wordt aan de noordwestzijde gevormd door de woonpercelen en een bedrijfsperceel langs de Hogezoom. Aan de westzijde grenst het plangebied aan de Kooijmansweg. Ten zuiden van het plangebied liggen onbebouwde gronden met een uit te werken verblijfsrecreatieve bestemming. De noordoostgrens wordt gevormd door de gronden van de camping de Oase.

Figuur 1.1 geeft de ligging van het plangebied weer inclusief de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0001.png"

Figuur 1.1: Plangebied en directe omgeving

1.4 Geldende bestemmingsregeling

Voor de gronden die binnen het bestemmingsplangebied Noordzee Residence Renesse vallen, wordt de bestaande bestemmingsregeling herzien. Daarmee vervallen de voor het plangebied geldende bestemmingsplannen. Het gaat om de volgende plannen:

Naam plan   Vervalt geheel of gedeeltelijk  
Kop van Schouwen   vervalt geheel voor de gronden in het plangebied  
Parapluplan parkeernormen Schouwen-Duiveland   vervalt geheel voor de gronden in het plangebied  

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de ontwikkeling omschreven. In hoofdstuk 3, 4 en 5 worden achtereenvolgens het beleidskader, het planologisch kader en het milieu- en duurzaamheidskader beschreven. In hoofdstuk 6 wordt de visie op het plangebied toegelicht. Daarna volgt hoofdstuk 7 met daarin de juridische aspecten en hoofdstuk 8 met een onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid. De toelichting van dit bestemmingsplan wordt afgesloten met een hoofdstuk over de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Algemene omschrijving

De twee bestaande campings Bona Fide en de Karavaan worden heringericht en getransformeerd tot vakantiepark Noordzee Residence Renesse. Hiervoor heeft de initiatiefnemer een Notitie uitgangspunten kwaliteit opgesteld, zie bijlage 2.

Uitgangspunt van het planconcept is dat verblijfsrecreatie méér is dan de invulling van een locatie. In de visie op het gebied gaat verblijfsrecreatie ook over verbindingen met de omgeving. Dit kan letterlijk de fysieke omgeving zijn, zoals het strand, de charme van de het dorp Renesse of de uitgestrekte natuur. Het gaat ook om verbindingen met evenementen en verbindingen met lokale ondernemers. In het plan en de exploitatie wordt gestreefd naar verbindingen met de ondernemers van Renesse. Denk daarbij aan het schoonmaken van de woningen, het onderhoud van het park en gebouwen en fietsenverhuur. Een hoog serviceniveau versterkt de kansen voor zowel de ontwikkeling als de omgeving in brede zin flink; bestedingen van de gasten vinden plaats over een groter gebied dan de locatie alleen en leiden tot een band met de samenleving van Renesse. De ambitie is een verblijfsrecreatieterrein dat een vanzelfsprekend en natuurlijk onderdeel is van de omgeving en de inwoners in plaats van een daarvan afgeschermde enclave. Er komen maximaal 285 recreatiewoningen.

In figuur 2.1 is een schetsontwerp van het plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0002.png"

Figuur 2.1: Schetsontwerp ‘noord’ en ‘zuid’

2.2 Situering

Het Recreatiepark Noordzee Residence is gesitueerd aan de Hogezoom op de voormalige terreinen van de campings Bona Fide en de Karavaan (zie figuur 2.1). Tussen het recreatieparkterrein en de Hogezoom ligt bestaande lintbebouwing in de vorm van overwegend woningen.

2.3 Bebouwing

Het planconcept gaat uit van 285 woningen. De verblijfsrecreatieve eenheden bestaan uit 285 recreatiewoningen met in beginsel een oppervlakte van maximaal 75 m². De woningen van maximaal 75 m2 zijn bedoeld voor 2 tot 6 personen. Binnen die 285 recreatiewoningen zijn er ten hoogste 50 recreatiewoningen toegestaan voor 8 personen (maximaal 80 m2), ten hoogste 20 voor 10 personen (maximaal 100 m2) en ten hoogste 5 voor zestien personen (maximaal 150 m2) (zogenaamde themawoningen). Bij de 20 recreatiewoningen van ten hoogste 100 m2 mag de oppervlakte van de recreatiewoning zelf ten hoogste 80 m2 bedragen en de oppervlakte van een overdekte buitenruimte ten hoogste 20 m2. Voor de themawoningen is dat respectievelijk 125 m2 en 25 m2. In de planregels is geborgd dat er niet meer dan 1.850 slaapplaatsen mogen worden gerealiseerd. Ook is er bebouwing voor centrale voorzieningen opgenomen in het plan.

De totale oppervlakte van de recreatiewoningen blijft onder de 13% (exclusief centrale voorzieningen). Dit is in de planregels geborgd; geregeld is dat de totale oppervlakte van de recreatiewoningen inclusief bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 19.173 m2 (13% van 147.491 m2). De centrale voorzieningen worden maximaal 1.100 m2, waarbij in het noordelijk deel van het plangebied maximaal 150 m2 mag worden gebouwd. Hierbij wordt ruimte geboden voor een terras, speel- en vermaakelementen en de mogelijkheid om in de ‘tuin’ van de centrale voorzieningen gezamenlijk te eten. Hieronder is in figuur 2.2. een impressie gegeven van de kwaliteit van de beoogde recreatiewoningen. Figuur 2.3 geeft een impressie van de centrale voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0004.png"

Figuur 2.2.: Impressie kwaliteit recreatiewoningen

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0005.png"

Figuur 2.3: Impressie van de centrale voorzieningen

2.4 Buitenruimte

In het plangebied worden bosschages en bomen aangeplant die worden afgewisseld met open ruimtes.Het plan is uitdrukkelijk geen geïsoleerde ontwikkeling, waarbij een recreatief ‘bedrijventerrein’ ontstaat. Om dat te voorkomen is weggebleven van dominerende bebouwing in een geordende verkavelingsstructuur.

De randen van het plan dienen als de lamellen van de ontwikkeling. Slecht enkele woningen zijn zichtbaar vanaf de openbare weg. De collectieve ruimtes in het plan zijn gekoppeld aan de open plekken die worden gerealiseerd. De openheid en de gesloten groenbuffers zorgen voor een lamellen-structuur. Vanuit de woningen kun je verder kijken, maar van buiten zijn de woningen grotendeels aan het zicht onttrokken. Met de openheid tussen de bosschages en de afwisselende positionering van de woningen worden lange, interessante zichtlijnen gerealiseerd. De landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd door een 5 meter brede strook met een beplante grondwal van 2 meter hoog met daarop inheemse beplanting of een 10 meter brede strook met bosschages. Het streefbeeld van het interne landschap is informeel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0006.png"

Figuur 2.4: Zichtlijnen

Het aan te leggen landschap binnen de ontwikkeling kenmerkt zich door open en gesloten gebieden met gevarieerde kenmerken. Zo zijn er besloten clusters, woningen aan open weides. De weides zijn een koppeling van collectieve open ruimtes waardoor ook deze kwaliteit voor iedereen te ervaren en te gebruiken is. In het plan zijn geen zichtbare verkavelingsgrenzen aanwezig. In de rug van de woningen is altijd een brede groenzone aanwezig.

Het gehele plan is autovrij. In het midden van de locatie, is een centrale ruimte voor het parkeren van auto’s. Voor wat betreft het aantal parkeerplaatsen wordt aangesloten bij de gemeentelijke parkeernormen. In het plan lopen wel enkele paden. Deze paden hebben een fundering (belasting en breedte) die voldoende is voor de bezoekers (koffers naar de woning brengen) en voor de voertuigen van de veiligheidsdiensten. De afwerking aan de bovenkant van de paden zal opgaan in het groen van de weiden.

Bij de centrale voorzieningen is ruimte voor speelelementen opgenomen. De centrale voorzieningen zijn uitsluitend bedoeld voor gasten van het recreatieterrein.

2.5 Duurzaamheidsladder

Voor succesvol ruimtelijk beleid is het van belang dat vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar zijn afgestemd. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van stedelijk en landelijk gebied. In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking, ook wel de duurzaamheidsladder als centraal ruimtelijk toetsinstrument opgenomen.

Artikel 3.1.6 tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt, dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In het Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In de Handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (Ministerie I&M, versie 2: november 2013) wordt onder ‘andere stedelijke voorzieningen’ verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Een recreatiepark wordt derhalve beschouwd als een stedelijke ontwikkeling.

Toepassing van de ladder is alleen verplicht voor opgaven die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Hieronder is beoordeeld of de herinrichting van twee bestaande verblijfsrecreatieve kampeerterreinen naar een recreatiepark met recreatiewoningen als een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient te worden beschouwd.

De beoordeling is gebaseerd op de overzichtsuitspraak inzake de duurzaamheidsladder van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de raad van State d.d. 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724).

Ruimtebeslag

Uit de overzichtsuitspraak volgt, dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, de ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.

Op grond van het bestemmingsplan is in het plangebied het volgende ruimtebeslag voor verblijfsrecreatie bebouwing toegestaan:

  • 422 permanente standplaatsen toegestaan voor stacaravans en vrijstaande bijgebouwen met een maximum oppervlakte van respectievelijk 55 m2 en 9 m2.
  • 1 recreatiewoning van maximaal 75 m2 met 13 m2 vrijstaande bijgebouwen;
  • 1 bedrijfswoning van maximaal 200 m2 met 40 m2 aan vrijstaande bijgebouwen
  • bouwwerken ten behoeve van dienstverlening, zwembaden en overige voorzieningen ten behoeve van de verblijfsrecreatie, circa 2.500 m2.

Het totale ruimtebeslag op basis van de geldende bestemming bedraagt daarmee circa 29.800 m2. In voorliggend bestemmingsplan met 285 recreatiewoningen is in de planregels opgenomen dat de totale oppervlakte van de recreatiewoningen inclusief bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 19.173 m2. De maximum oppervlakte van bebouwing voor de centrale voorzieningen bedraagt 1.100 m2. Daarmee is het ruimtebeslag ten hoogste 20.373 m2. Hiermee is er naast een afname van het aantal verblijfscreatieve eenheden ook een afname van het ruimtebeslag. Op basis van het ruimtebeslag is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Functiewijziging

Het voorliggende plan voorziet wel in een functiewijziging van een kampeerterrein waarop 422 stacaravans zijn toegestaan naar een recreatiepark met maximaal 285 recreatiewoningen. Uit de overzichtsuitspraak volgt dat een bestemmingsplan, dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Onbenutte planologische mogelijkheden die in het voorgaande bestemmingsplan bij recht waren voorzien dienen hierbij te worden betrokken.

Er is bij functiewijziging wel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1075 (Amersfoort)). Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie en die van hetgeen onder het vorige plan mogelijk was (uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1503 (Zundert). Nu met voorliggend plan net als in het geldende bestemmingsplan verblijfsrecreatie is toegestaan en alleen de aard van de verblijfsrecreatieve eenheden verandert van stacaravans van maximaal 55 m2 in recreatiewoningen van maximaal 75 m2 en het ruimtebeslag van het voorliggende plan beduidend kleiner is dan het geldende plan (circa 9.427 m2) kwalificeert deze ontwikkeling zich niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing.

Dit neemt niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro dient te worden voldaan. Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient te worden gemotiveerd dat de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte. In dat kader is een behoefte onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3.

Uit het onderzoek volgt dat uit een analyse van de vraag en het planaanbod naar recreatiewoningen met de beoogde ontwikkeling van 285 recreatiewoningen in Renesse wordt ingespeeld op de toenemende vraag naar overnachtingen op huisjesterreinen. We concluderen dat er voldoende behoefte is aan de beoogde ontwikkeling. De vraag voor de komende tien jaar is groter dan het (plan)aanbod. Er is nog voldoende ruimte voor het optimaliseren van de normbezetting van de bestaande huisjesterreinen in de provincie. Daarbij zijn recreatiewoningen die in de praktijk niet voor verblijfsrecreatie worden gebruikt, niet meegerekend in de behoefteraming. Dit betekent dat in theorie de marktvraag naar huisjesterreinen gunstiger zal uitvallen dan op basis van onze berekeningen.

Kwalitatief concluderen we dat de beoogde ontwikkeling zorgt voor een kwaliteitsimpuls van het aanbod in de provincie en op Schouwen-Duiveland, onder meer door de hoogwaardige uitstraling van het park, moderne objecten, landschappelijke inpassing en lage dichtheden. Dit sluit aan bij de beleidsambities van Schouwen-Duiveland om de kwaliteit van de verblijfsrecreatie beter aan te laten sluiten bij de wens van de hedendaagse toerist.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

De gemeente Schouwen-Duiveland heeft te maken met geldende beleidskaders van diverse overheden. Deze kaders zijn van invloed op de inhoud van een bestemmingsplan. Het gemeentelijke ruimtelijke beleid, zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, dient zich te bewegen binnen de marges van deze beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de voor dit plan relevante beleidskaders en de wijze waarop deze in dit plan hun grondslag vinden, beschreven. Een uitgebreide beschrijving van geldende beleidskaders is opgenomen in bijlage 1 Beleidskader.

3.2 Europees beleid

Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende Europese beleidskaders, waaronder de Kader Richtlijn Water. De voornaamste beleidsuitgangspunten richten zich op het verbeteren van milieu- en natuurlijke kwaliteiten. In dit bestemmingplan zijn deze kwaliteiten beschermd door zorgvuldig onderzoek naar de relevante omgevingsaspecten (zie hoofdstuk 5) en indien nodig daarop afgestemde bestemmingen.

3.3 Rijksbeleid

Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende nationale beleidskaders, waaronder de Nationale omgevingsvisie, het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Nota Belvedère, de Modernisering Monumentenzorg (MoMo), en Nationaal Bestuursakkoord Water, het Nationaal Waterplan. De voornaamste beleidsuitgangspunten richten zich op het verbeteren van milieukwaliteiten/ cultuurhistorische waarden/ natuurlijke kwaliteiten. In dit bestemmingplan is het voornemen getoetst aan deze beleidsuitgangspunten in bijlage 1 en/of in hoofdstuk 4 en 5. Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen het rijksbeleid.

3.4 Provinciaal beleid

Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende provinciale beleidskaders, waaronder het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018, met de daarbij behorende Provinciale Omgevingsverordening 2018, het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan Zeeland, de Zeeuwse Nota Waterkeringen en het Natuurbeheerplan Zeeland. Met name het Omgevingsplan en de VRPZ zijn voor dit bestemmingsplan van belang en worden hierna toegelicht. Daarbij is de inhoud van het Omgevingsplan sturend en de inhoud van de Verordening leidend.

Omgevingsplan Provincie Zeeland 2018

Vrijetijdseconomie

Het plangebied valt in het gebied 'kustzone'. Revitalisering vormt de belangrijkste opgave voor het verblijfsrecreatieve aanbod in de kustzone. Om dit te kunnen realiseren worden bestaande bedrijven de mogelijkheid geboden tot kwaliteitsverbetering en productinnovatie (of transformatie) al dan niet in combinatie met beperkte uitbreiding.

Het plangebied ten noorden van de Hogezoom is bij het thema vrijetijdseconomie aangeduid als 'Groene Zeeuwse topkwaliteit'. De groene topkwaliteit van het Zeeuwse kustgebied wordt gevormd door een netwerk van beschermde natuurgebieden. Om de kwaliteiten van deze gebieden te beschermen, zijn nieuwe (verblijfs)recreatieve ontwikkelingen uitgesloten. Het Natuurnetwerk Zeeland en de Natura 2000-gebieden vormen samen de gebieden van groene topkwaliteit. Om de kwaliteiten van deze gebieden te beschermen, zijn nieuwe (verblijfs)recreatieve ontwikkelingen uitgesloten. De gebieden van de Groene topkwaliteit zijn van groot belang voor het beleven van de kust. De provincie stelt daarom een strategie op ten behoeve van voorzieningen voor het beleven van de meeste bezochte gebieden van de groene topkwaliteit.

De gronden waarop zowel de noordelijke als de zuidelijke ontsluiting van het recreatieterrein is gelegen zijn aangeduid als 'begrenzing badplaatsen'. De Zeeuwse badplaatsen zijn dé locaties waar het toerisme in Zeeland zich concentreert. De Zeeuwse badplaatsen zijn divers en hebben elk hun eigen kwaliteit en geschiedenis. Voor verblijfsrecreatieve ontwikkelingen binnen de grenzen van de badplaatsen wordt ingezet op herstructurering en kwaliteitsverbetering van het bestaande product. In alle gevallen wordt aansluiting gezocht bij het lokale DNA en de bijbehorende kwaliteiten. Belangrijke uitgangspunten voor de badplaatsen zijn ruimtelijke kwaliteit en het aspect leefbaarheid. Het is van belang dat het verblijfsrecreatieve aanbod zich in gelijke mate ontwikkelt met de behoefte daaraan, wat niet uitsluitend geldt voor de badplaatsen. Om dit te borgen wordt verkend op welke manier de balans tussen vraag en aanbod in evenwicht kan worden gebracht. Hierbij is oog voor de dynamiek in de recreatiesector, de veranderende wens van de gast en de steeds verdere vervaging van de scheiding tussen de woon- en recreatiefunctie in de badplaatsen.

Tussen de natuurgebieden, badplaatsen en het open agrarische landschap liggen veel recreatiebedrijven. Deze bedrijven vormen samen met de badplaatsen het hart van de economische motor aan de Zeeuwse Kwaliteitskust. Zeeland heeft de potentie om zich te ontwikkelen tot de kwaliteitskust van de toekomst en biedt een pakket aan mogelijkheden voor verschillende vormen van kustrecreatie en bijbehorende accommodaties; van strandplezier tot natuurrecreatie en cultuurtoerisme. De verblijfsrecreatieve sector richt zich daarom op onderscheidende kwaliteit, differentiatie en versterking van de identiteit van Zeeland. Om de potentie van Zeeland te benutten, wordt ingezet op het stimuleren van herstructurering, kwaliteitsverbetering, innovatie, differentiatie en regionaal onderscheidend vermogen in de recreatiesector. Nieuwvestiging van alle vormen van recreatie is toegestaan binnen bestaand stedelijk gebied. Uitbreiding in eenheden en/of oppervlakte van de bestaande verblijfrecreatiebedrijven binnen en buiten het bestaand stedelijk gebied is mogelijk indien deze voldoet aan de hoofdlijnen van het ‘ontwikkelkader’ van de kustvisie'. Samengevat betekent dit dat de uitbreiding integraal onderdeel uitmaakt van de omgeving (landschap en samenleving).

Voorliggend plan omvat een transformatie van twee kampeerterreinen naar een vakantiepark met recreatiewoningen, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en het aantal verblijfsrecreatieve eenheden afneemt. De beoogde ontwikkeling met een gedifferentieerd programma zorgt voor een kwaliteitsimpuls van het aanbod in de provincie en op Schouwen-Duiveland, dat aansluit bij de beleidsambities van de provincie. Het plan ligt niet in gebieden van groene topkwaliteit en heeft daar ook geen siginificant negatief effect op (zie paragraaf 5.10).

Waardevolle leefomgeving: Landschap en erfgoed

Het plangebied is aangeduid als Landschappen. De kernkwaliteiten van Zeeland gaan verder dan het strand, de duinen en badplaatsen. Aansluitend hieraan liggen tal van gebieden met bijzondere natuur- en landschapswaarden. Ook de karakteristieke openheid van het agrarische landschap draagt bij aan het ervaren van een gevoel van rust, stilte en ruimte. De provincie geeft ruimte voor ontwikkelingen die tot een versterking van het Zeeuwse landschap leiden en biedt daarom ruime ontwikkelingsmogelijkheden voor bijzondere projecten op het vlak van wonen, recreatie en zorg op geschikte locaties in het landelijk gebied. In de praktijk zal per locatie en ontwikkeling maatwerk geleverd moeten worden, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van gemeente én provincie wenselijk is.

Het plan wordt landschappelijk ingepast met een groene omzoming, waarvan de realisatie en instandhouding via een voorwaardelijke verplichting in de planregels is geborgd. Deze groene omzoming dient tevens om hinder op het nabij gelegen Natura 2000-gebied te voorkomen (zie paragraaf 5.10). De verdere inrichting van het plan wordt vastgelegd in de Notitie uitgangspuntenkwaliteit (bijlage 2) en een door een landschapsarchitect opgesteld groenplan, die opgenomen worden in een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

Waardevolle leefomgeving: Archeologie

In het Omgevingsplan zijn de gronden aangeduid als gronden met een hoge/middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Deze waarde zijn beschermd met een archeologische dubbelbestemming met een bijbehorend vergunningenstelsel voor bouwen en aanlegwerkzaamheden.

Toekomstbestendige en bereikbare woon- en verblijfsomgeving: stedenbeleid

De gronden ten noorden en zuiden van de lintbebouwing aan de Hogezoom zijn aangeduid als landelijk gebied. Het provinciale beleid op deze gronden is gericht op de veranderende positie en functie van het landelijk gebied, waarin de woonfunctie een bijdrage kan leveren, doordat bijvoorbeeld voormalige boerderijen worden hergebruikt als woning. Dit beleid is niet van toepassing op het plangebied, waarin een verblijfsrecreatieve transformatie mogelijk wordt gemaakt.

Milieukwaliteit licht en duisternis

Duisternis is een kwaliteit die in Zeeland nog aanwezig is en door de recreant en bewoner heel erg wordt gewaardeerd, vooral in het buitengebied en de natuur. De provincie wil delen van Zeeland waar de donkerte een echte meerwaarde heeft beschermen tegen onnodige lichthinder zonder belemmerend te werken. Het plangebied is reeds bestemd voor verblijfsrecreatie. Daarnaast sluit het aan op de bestaande bebouwing van Renesse en liggen in de directe omgeving al bestaande recreatieparken, zoals camping De Oase, de Meidoornhoeve en de Pionier. In het gebied is daardoor in de bestaande situatie in beperkte mate sprake van duisternis. Duisternis is hier derhalve geen te beschermen kwaliteit.

Waardevolle leefomgeving: veilige omgeving

We richten ons op het voorkomen van ongevallen door het zoveel mogelijk beperken van risico's waaraan burgers worden blootgesteld die verbonden zijn aan productie en verwerking van gevaarlijke stoffen.

In dit bestemmingplan zijn deze beleidsuitgangspunten geborgd door het recreatieve aanbod van het plan af te stemmen op een uitgebreid behoefte onderzoek, waarbij er geen sprake is van uitbreiding van het aantal verblijfsrecreatieve eenheden en oppervlakte. Het plan is landschappelijk ingepast met openingen in de randen van het gebied die zijn opgenomen om zichtlijnen en verbinding met het achterliggende gebied te creëren. De landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd door een 10 meter brede groenstrook of een 5 meter brede strook met een beplante grondwal van 2 meter hoog. Het streefbeeld van het interne landschap is informeel. De archeologische waarden zijn beschermd met een archeologische dubbelbestemming voor het gehele plangebied. In het kader van een veilige omgeving is onderzoek gedaan naar externe veiligheid, waaruit volgt dat er geen risico's zijn op dat gebied. Daarnaast zijn de effecten op de natuur onderzocht met een natuurtoets en een voortoets.

Provinciale Omgevingsverordening 2018

Het plan is getoetst aan de Provinciale Omgevingsverordening 2018 zoals vastgesteld op 21 september 2018 en de 7 wijzigingen die daarna tot en met 2021 zijn vastgesteld.

Verblijfsrecreatie (kustzone)

Het plangebied ligt op gronden met de aanduiding Verblijfsrecreatie (kustzone). In artikel 2.10 van de verordening is bepaald dat een nieuw verblijfsrecreatieterrein of uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein uitsluitend wordt toegelaten in de in verordening aangewezen badplaatsen en dat in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat voldaan wordt aan de in bijlage D onder 1 opgenomen uitgangspunten. Voorliggend plan omvat een transformatie van een bestaand verblijfsrecreatieterrein. Er is geen sprake van nieuwvestiging of uitbreiding. In bijlage D is bepaald dat een kwaliteitsverbetering van bestaande bedrijven plaatsvindt binnen de bestaande oppervlakte en eenheden van het bedrijf. Het plan breidt niet uit in oppervlakte en het aantal eenheden neemt af. Hierbij moet worden wel voldaan aan de gemeentelijke kwaliteitscriteria. Die zijn geformuleerd in de gemeentelijke Nota Recreatiewoningen (2011), zie paragraaf 3.6.

Verblijfsrecreatie (Groene Zeeuwse topkwaliteit)

Het plangebied ten noorden van de Hogezoom is bij het thema vrijetijdseconomie aangeduid als 'Groene Zeeuwse topkwaliteit'. Uitbreiding van verblijfsrecreatieterrein is op die gronden niet toegestaan tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat de kenmerken en waarden van deze gebieden niet significant worden aangetast. De kenmerken en waarden van de beschermingsgebieden zijn vermeld in de Zeeuwse Kustvisie die is vertaald in de Provinciale Omgevingsvisie. Er is geen sprake van een uitbreiding of nieuwvestiging. Zoals bij het Omgevingsplan Provincie Zeeland reeds is gemotiveerd is bij het planconcept rekening gehouden met de relevante waarden.

Landschappen, landschapselementen en cultuurhistorische elementen

In de verordening is bepaald dat in de toelichting bij een bestemmingsplan waarin bestemmingen worden aangewezen dan wel regels worden gegeven voor landschappen, landschapselementen, cultuurhistorisch waardevolle boerderijen of cultuurhistorische elementen, inzicht wordt gegeven in de landschappelijke respectievelijk cultuurhistorische waarden van de gronden, boerderijen of elementen. Nieuwe bebouwing of nieuwe vormen van grondgebruik mogen niet leiden tot een significante aantasting van de waardevolle landschappen en cultuurhistorische elementen. Ook mag dit niet leiden tot een significante vermindering van oppervlakte van de gronden of tot een significante aantasting van de samenhang tussen gebieden.

Volgens de handreiking Landschap van provincie Zeeland zijn de gronden onderdeel van het duinlandschap. In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle boerderijen of cultuurhistorische elementen aanwezig (zie paragraaf 4.2.5 en 4.2.6).

3.5 Regionaal beleid

Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende regionale beleidskaders, waaronder het Toetskader bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid, het Waterbeheerplan, de Keur watersysteem Waterschap Scheldestromen en de Regionale energie Strategie. De voornaamste beleidsuitgangspunten richten zich op het verbeteren van veiligheid en milieukwaliteit. In onderhavig bestemmingsplan zijn deze waarden beschermd door middel van conserverende bestemmingen.

Met betrekking tot het toetskader bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid is het plan bij het overleg ex artikel 3.1.1. Bro voorgelegd aan de Veiligheidsregio Zeeland. Het Waterbeheerplan en de Keur zijn meegenomen in het kader van de watertoets en de daaruit voortvloeiende waterparagraaf. Er zijn uitgangspunten geformuleerd voor de uitvoering van het plan, waarmee een goede waterhuishouding is geborgd.

In het Klimaatakkoord van Parijs dat in 2015 door 195 landen is ondertekend is afgesproken dat de gemiddelde temperatuurstijging op aarde onder de 2o C moet blijven met een streven om de stijging te beperken tot 1,5o C. In Nederland is deze internationale opgave verwerkt in een Nationaal Klimaatakkoord dat op 10 juli 2019 is ondertekend. In het Nationale Klimaatakkoord is als doelstelling opgenomen om in 2030 in totaal 49% minder CO2 uit te stoten ten opzichte van 1990. In 2050 moet de uitstoot van broeikasgassen met 95% afgenomen zijn. Om dit te bereiken zijn er in vijf sectortafels afspraken gemaakt om de CO2 uitstoot terug te dringen. Deze tafels zijn: Gebouwde omgeving, Mobiliteit, Industrie, Landbouw & landgebruik en Elektriciteit.

Omdat veel afspraken uit het Klimaatakkoord in de regio's moeten worden uitgevoerd is Nederland verdeeld in 30 Regionale Energie Strategie (RES) regio's). In de RES-regio's werken overheden met maatschappelijke partners, netbeheerders (voor gas, elektriciteit en warmte), het bedrijfsleven en waar mogelijk bewoners regionaal gedragen keuzes uit. Zeeland is als gehele provincie één van de 30 RES-regio's.

Samen met verschillende partijen in Zeeland is er een RES – Zeeland is er in september 2020 een Regionale energie Strategie Zeeland vastgesteld. Belangrijke thema's binnen de RES zijn: de Gebouwde Omgeving, Elektriciteit en Mobiliteit. De ambitie voor de gebouwde omgeving is om 100 Kton CO2 te reduceren door het verminderen van de energievraag, verduurzaming van het energieaanbod en toepassing van duurzame installaties en producten. De ambitie voor Elektriciteit is om als regio Zeeland 11 PJ aan opwekking hernieuwde energie te realiseren. Binnen het thema Mobiliteit is de ambitie om door verduurzaming van personenmobiliteit, de logistieke sector, havens, binnenvaart, kust- en zeevaart, Grond- Weg – en Waterbouw (GWW) en het inkoopbeleid van overheden en het openbaar vervoer in totaal 836 Kton aan CO2 te reduceren. De verwachting is dat de Regionale Energie Strategie begin 2020 wordt vastgesteld. Eind 2021 moeten alle Zeeuwse gemeenten een Transitievisie Warmte klaar hebben met daarin een tijdpad voor de ontwikkeling van een alternatieve energievoorziening en het geleidelijk vervangen van aardgas. De visie voor 2050 is dat de Zeeuwse Gebouwde Omgeving bestaat uit goed geïsoleerde woningen en gebouwen die met duurzame energie verwarmd worden. Voor nieuwbouw geldt dat deze niet meer worden aangesloten op het aardgasnet.

In dit bestemmingplan behoeve deze beleidsuitgangspunten geen nadere borging in de planregels.

3.6 Gemeentelijk beleid

Strategische Visie 'Tij van de Toekomst' (2011)

De gemeenteraad heeft op 3 oktober 2011 de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst' vastgesteld. In de visie is opgenomen hoe de gemeente Schouwen-Duiveland er in 2040 uit zou moeten zien. In de strategische visie staat de volgende ambitie centraal: 'In 2040 kent vakantie-eiland Schouwen-Duiveland een toonaangevende watereconomie die de duurzame verbinding vormt tussen wonen, werken, zorgen en genieten'.

In de visie zijn de drie strategische doelen 'werken', 'wonen' en 'verblijven' uitgewerkt. Hierna zijn de strategische doelen met bijbehorende ambities voor 2040 beschreven.

Strategische doelen: werken

  • De economie van Schouwen-Duiveland is sterk watergerelateerd;
  • Landbouw en aquacultuur zijn geïnnoveerd en verweven met andere functies;
  • Kleinschalige bedrijvigheid floreert, optimaal gestimuleerd en gefaciliteerd;
  • Vraag en aanbod van de arbeidsmarkt zijn in balans;
  • Schouwen-Duiveland is krachtig gepositioneerd als toonaangevend in water en veelzijdig vakantie-eiland.

Strategische doelen: wonen

  • De gemeente heeft een kwalitatief goed en realistisch voorzieningenniveau;
  • In de gemeente wordt prettig en naar behoefte gewoond;
  • De leefbaarheid en sociale samenhang in de kernen is groot. Inwoners zijn actief en betrokken;
  • Er is een goed en betaalbaar aanbod van zorg en welzijn dat vraaggestuurd tot stand komt.

Strategische doelen: verblijven

  • De bijzondere kwaliteiten (water, natuur, cultuur) maken Schouwen-Duiveland tot een aantrekkelijk vakantie-eiland;
  • Het eiland Schouwen-Duiveland heeft een krachtig en duidelijk herkenbare toeristische hoofdstructuur. We benutten de daaraan verbonden potenties;
  • De kwaliteit en diversiteit van de toeristische sector is groot. We maken gebruik van de unieke mogelijkheden die het water biedt;
  • Schouwen-Duiveland is een aantrekkelijk vakantie-eiland door de bloeiende watersport en de vele watergerelateerde activiteiten en evenementen.

Bij voorliggend plan worden twee kampeerterreinen, die in de huidige situatie niet in gebruik zijn getransformeerd tot een vakantiepark met recreatiewoningen. Door weer leven te blazen in een terrein dat niet in gebruik is, waarbij tevens sprake is van meer comfort in verblijfseenheden (recreatiewoningen in plaats van standplaatsen) is sprake van een kwaliteitsverbetering ten opzichte van de huidige situatie. Bij de herontwikkeling wordt met respect omgegaan met de bestaande natuurlijke en landschapswaarden zoals aanwezig in en rondom het plangebied. Zodoende past de herontwikkeling binnen de gemeentelijke strategische visie 'Tij van de Toekomst'.

Nota Recreatiewoningen (2011)

Om te komen tot een algemeen toetsingskader dat de gemeente kan gebruiken bij de toetsing van initiatieven tot het ontwikkelen en bouwen van recreatiewoningen, heeft de gemeente Schouwen-Duiveland in 2011 een 'Behoefteonderzoek recreatiewoningen Schouwen-Duiveland' laten uitvoeren. Op basis van de belangrijkste conclusies uit het behoefteonderzoek zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • Herstructurering van recreatiewoningen(terreinen) gaat voor nieuwbouw;
  • De gemeente en belangenorganisaties voor recreatie en toerisme stimuleren de herstructurering van bestaande recreatie(woningen)terreinen en maken hierover nader afspraken.

Het toetsingskader bevat richtinggevende uitspraken, waaraan nieuwe initiatieven worden getoetst. Er wordt getoetst op kwantitatieve en kwalitatieve aspecten. Een plan moet een gedegen en complete ontwikkelingsvisie bevatten met niet alleen een focus op het terrein zelf, maar ook een beschrijving van de relatie met de omgeving. Indien noodzakelijk kan het Kwaliteitsteam Buitengebied om een (onafhankelijk) advies worden gevraagd over de ontwikkelingsvisie.

Voorliggend initiatief behelst herstructurering van twee bestaande kampeerterreinen naar een recreatiepark met recreatiewoningen. Bij voorliggend plan is ingespeeld op de wens om een uniek concept te realiseren (zie bijlage 2):

  • het plangebied wordt voorzien van een groene omzoming met een aantal fraaie zichtlijnen. Daarmee wordt zicht geboden op het hoogwaardig verblijfsmilieu binnen het recreatiepark en ontstaat vanuit het recreatiepark verbinding met de omgeving.
  • het gedifferentieerde aanbod in recreatiewoningen, variërend in het aantal personen dat in een recreatiewoning kan overnachten, maakt dat ook gezinsgroepen in dit park kunnen verblijven. Hiermee wordt ingespeeld op de marktvraag naar accommodatie voor deze groepen.
  • De aanwezige landschappelijke waarden blijven behouden.

Binnen voorliggend initiatief is sprake van verplichte verhuur, en wordt met regels in het bestemmingsplan, permanente bewoning tegengegaan. Tevens beschikt de initiatiefnemer over een (intentie)overeenkomst of andersoortig document, waaruit blijkt dat de grond in zijn eigendom is/wordt of op een andere wijze langdurige tot zijn beschikking staat/zal staan. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de Nota recreatiewoningen.

Masterplan Renesse (2015)

Het Masterplan Renesse is een visie op de ontwikkeling van Renesse voor de komende 20 tot 30 jaar. Het geeft aan waar de belangrijkste kansen en opgaven liggen voor het dorp en levert zo een bijdrage aan het verbeteren van de kwaliteit van en samenhang tussen toekomstige initiatieven en ontwikkelingen in en om het dorp. Het Masterplan geeft de grote lijnen aan waarbinnen toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen plaats kunnen vinden. Ten eerste is er inzicht gegeven in de kwaliteiten van Renesse en de omgeving. De kernkwaliteiten van Renesse zijn:

  • 1. Een veelzijdig en aantrekkelijk strand.
  • 2. Een afwisselend landschap in en om het dorp.
  • 3. Een bruisend centrum.
  • 4. Een hechte en ondernemende gemeenschap.

Daarna zijn de trends en ontwikkelingen beschreven. Uit deze eerste twee stappen is gebleken dat stilstaan geen optie is voor Renesse. Om te voorkomen dat Renesse stil komt te staan moet het zich blijven verbeteren. Er zijn daarom vijf strategieën opgesteld die belangrijk zijn voor de toekomst van Renesse:

  • 1. Bouw verder op waar je sterk in bent (kernkwaliteiten als uitgangspunt);
  • 2. Seizoens-verlenging (groei in schouderseizoenen);
  • 3. Aantrekken divers publiek (kwaliteiten aantrekkelijk voor een breed publiek);
  • 4. Kruisbestuiving (voorzieningen en attracties profiteren van elkaar);
  • 5. Investeren in gemeenschapszin en samenwerking (gemeenschap en toerisme profiteren van elkaar).

Naast het uitstippelen van strategieën is het voor de toekomst van Renesse ook van belang dat er ambities voor het dorp worden opgesteld. De ambities zien op het strand en de beleving daarvan, het leven in het landschap, het bruisend centrum en het thuisgevoel. Bij al deze ambities zijn verschillende opgaven benoemd die moeten helpen Renesse te ontwikkelen.

Nu inzicht is gekregen in de kernkwaliteiten, strategieën en de ambities en opgaven kunnen in het verlengde daarvan vier belangrijke ontwikkelgebieden worden geïdentificeerd. Dit zijn de plekken in Renesse waar de komende jaren veel verschillende opgaven samen komen en de grootste slag kan worden geslagen in het verder ontwikkelen van Renesse tot een aantrekkelijke, levendige en groene badplaats:

  • Centrum Renesse
  • Omgeving Transferium
  • Jan van Renesseweg, Oude Moolweg en strandopgang
  • Omgeving Vroonweg

Voorliggend plan sluit aan bij de ambitie van het Masterplan Renesse. De transformatie van de twee voormalige kampeerterreinen in een vakantiepark met hoogwaardige recreatiewoningen leidt tot een verlenging van het seizoen. Het plan kent een gedifferentieerd programma dat ruimte biedt aan diverse doelgroepen. De ligging nabij het centrum en de beperkte omvang van de centrale voorzieningen op het park stimuleert samenwerkingsverbanden tussen het recreatiepark en de lokale ondernemers. Het plan wordt landschappelijk ingepast mede met een groene omzoming gevormd door een 5 meter brede strook met een beplante grondwal van twee meter hoog of een 10 meter brede omzoming met bosschages.

Agenda Toerisme 2018-2026 (2018)

De gemeenteraad van Schouwen-Duiveland heeft op 25 oktober 2018 de ‘Agenda Toerisme 2018-2026' vastgesteld, inclusief bijbehorend uitvoeringsprogramma en regelgeving. De Agenda Toerisme 2018- 2026 geeft de ambities voor Schouwen-Duiveland als toeristisch recreatieve bestemming voor de toekomst weer. De agenda bevat strategische keuzes voor de toekomst, doelstellingen en uitvoeringsthema’s aan de hand waarvan per thema beleidskeuzes worden gemaakt.

De uitvoeringsthema’s van de Agenda Toerisme zijn:

  • 1. Uitgekiende marketing van onze ‘Groen Blauwe Oase’.
  • 2. Meer Beleving: ‘Schouwen-Duiveland als podium voor de beste natuurbeleving op de grens van land en water’.
  • 3. Het hele eiland gastvrij en meer jaarrond bezoekers.
  • 4. Voortdurend vernieuwen.
  • 5. Het mooiste strand als blijvende trekker.
  • 6. Zorgeloos de unieke plekken op het eiland vinden.

Voor de ontwikkelingen in het plangebied is met name het thema ‘Voortdurend vernieuwen’ van belang. De gemeente zet in op het behouden en versterken van belangrijke omgevingskwaliteiten voor de gasten en het stimuleren van meer bijzondere en gedifferentieerde vormen van verblijfsrecreatie in een natuurlijke omgeving. Kwaliteit is leidend. In brede zin geldt terughoudendheid met nieuwvestiging van verblijfsrecreatie. Maatwerk is het sleutelwoord. Innovatie en kwaliteitsverbetering wordt gestimuleerd, evenals de energietransitie en circulaire ontwikkelingen.

In het thema 'Voortdurend vernieuwen' wordt uitgegaan van het belang van meebewegen met de markt en permanent investeren in vernieuwing en kwaliteit. Één van de keuzes daarbij is het stimuleren van herstructurering, kwaliteitsverbetering en productdifferentiatie en het creëren van schaarste door geen nieuwvestiging van verblijfsrecreatieve bedrijven toe te staan. De gemeente stelt een Adviesteam Toerisme in dat toeristisch-recreatieve plannen op kwaliteit beoordeelt. Consumptieve horeca (restaurantfunctie) en voorzieningen (zwembad, supermarkt) op recreatieterreinen, moeten dienend zijn aan het recreatieterrein en passend in omvang, maar mogen ook gericht zijn op inwoners en gasten anders dan van het recreatieterrein.

Bij een planologische procedure tot herstructurering en/of omvorming dan wel plaatsing van eenheden, moet een recreatieterrein op termijn volledig voldoen aan het Ontwikkelkader Verblijfsrecreatief Gebied, inclusief het maximum percentage van 13% voor invulling verblijfsrecreatie.

In het ontwikkelkader zijn de volgende eisen opgenomen:

  • Onderdeel A: Kwaliteitsverbetering van bestaande bedrijven vindt plaats binnen de bestaande oppervlakte en eenheden van het bedrijf.
  • Onderdeel B: Ontwikkelingen vinden plaats op basis van een businessplan en voorzien in een centrale bedrijfsmatige exploitatie (CBE) conform de 'Algemene kwaliteitscriteria bij uitponding op kampeerterreinen'.
  • Onderdeel C: Ontwikkelingen zetten qua verschijningsvorm en type accommodatie in op een innovatief en hoogwaardig concept. Hierdoor wordt bijgedragen aan een gedifferentieerd Zeeuws product. Het lokale DNA en het principe van LAND IN ZEE! staan hier centraal.
  • Onderdeel D: Ontwikkelingen leveren een bijdrage aan de werkgelegenheid, behoud van voorzieningen en zijn een toegevoegde waarde voor de (leef)omgeving.

Het voorliggende plan past binnen de ontwikkelingskaders. Het plan leidt tot een transformatie van twee voormalige recreatieterreinen bedoeld voor kampeermiddelen en stacaravans naar een hoogwaardig recreatiepark met onderscheidende recreatiewoningen met een bijzondere architectuur. Het plan past tevens binnen het algemene toetsingskader, dat de gemeente gebruikt bij de toetsing van initiatieven tot het ontwikkelen en bouwen van recreatiewoningen. Zo sluit het plan aan bij het beleidsuitgangspunt dat herstructurering van recreatiewoningen(terreinen) voor nieuwbouw gaat, vindt er geen uitbreiding plaats van de oppervlakte en het aantal verblijfsrecreatieve eenheden. Daarnaast blijkt uit het uitgevoerde behoefteonderzoek en het planconcept, dat er sprake is van een compleet ontwikkelingskader, dat zich niet alleen richt op het terrein zelf, maar ook samenhang heeft met de omgeving. Er wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van perceelsgrootte en bouweisen. Er wordt voldaan aan de eis dat de totale bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan 13% (exclusief centrale voorzieningen en inclusief sanitair en bergingen bij eenheden). Dit is in de planregels vastgelegd. De totale oppervlakte aan recreatiewoningen inclusief daarbij behorende bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 19.173 m2 (dat is 13% op een oppervlakte van 147.491 m2. Tot slot is er sprake van een centrale bedrijfsmatige exploitatie.

Voor wat betreft de sociaal maatschappelijke bijdrage geldt dat in het plan en de exploitatie wordt gestreefd naar verbindingen met de ondernemers van Renesse. Denk daarbij aan het schoonmaken van de woningen, het onderhoud van het park en gebouwen en fietsenverhuur. Een hoog serviceniveau versterkt de kansen voor zowel de ontwikkeling als de omgeving in brede zin flink; bestedingen van de gasten vinden plaats over een groter gebied dan de locatie alleen en leidt tot een band met de samenleving van Renesse.

Het plan leidt tot een landschappelijke meerwaarde. Het plan is gebaseerd op het inrichten van een visueel deels open gebied waarbij de randen van het plan dienen als de lamellen van de ontwikkeling. De collectieve ruimtes in het plan zijn gekoppeld aan de open plekken die worden gerealiseerd. De openheid en de gesloten groenbuffers zorgen voor een lamellen-structuur. Vanuit de woningen kun je verder kijken, maar van buiten zijn de woningen grotendeels aan het zicht onttrokken. Met de openheid tussen de bosschages en de afwisselende positionering van de woningen worden lange, interessante zichtlijnen gerealiseerd. De landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd door een 5 meter brede strook met een beplante grondwal van 2 meter hoog. Het streefbeeld van het interne landschap is informeel (zie ook paragraaf 2.4).

Kengetallen parkeren en verkeer Agenda Toerisme (2020)

In de raadsvergadering van de gemeente Schouwen-Duiveland is op 4 juni 2020 de memo 'kengetallen parkeren en verkeer Agenda Toerisme' vastgesteld door de gemeenteraad en daarmee onderdeel gemaakt van het parkeerbeleid van de gemeente. De kengetallen voor parkeren en verkeer uit de Agenda Toerisme komen daarmee te vervallen. Voor alle recreatieve eenheden wordt gerekend met 1 parkeerplaats per 3 slaapplaatsen en een verkeersgeneratie van 2,2 mvt/etmaal per parkeerplaats. Dit geldt voor alle verschillende typen verblijfsrecreatie m.u.v. hotels.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt maximaal 285 recreatiewoningen mogelijk. In de planregels is geborgd dat er sprake mag zijn van maximaal 1.850 slaapplekken. Dit leidt tot 617 parkeerplaatsen en 1.357 verkeersbewegingen per etmaal. Het bestaande bestemmingsplan staat 422 permanente standplaatsen voor stacaravans toe en één recreatiewoning. Daarnaast zijn er nog 125 toeristenplekken toegestaan. Indien wordt uitgegaan van 4 slaapplaatsen per recreatieverblijf leidt dat tot 729 parkeerplaatsen en 1.604 verkeersbewegingen per etmaal. Voorliggend plan leidt derhalve tot een afname met 247 verkeersbewegingen ten opzichte van wat nu planologisch acceptabel is geacht. Het plan is derhalve voor wat betreft verkeer een verbetering ten opzicht van de nu toegestane invulling als kampeerterrein.

Milieubeleidsplan 2008-2010

De gemeente heeft haar beleid omtrent milieukwaliteit en duurzaamheid vastgelegd in het Milieubeleidsplan 2008-2010. Het milieubeleidsplan is opgebouwd uit verschillende modules. De Energie-agenda 2018-2023 en de Klimaatadaptiestrategie vervangen de modules Energie en Klimaat uit het Milieubeleidsplan. De modules voor de milieuaspecten Geluid / Stilte, Licht en duisternis, Luchtkwaliteit en Bodem worden hieronder behandeld.

Geluid en stilte

Binnen het algemene streven naar zo veel mogelijk rust en stilte is voor het woonklimaat relevant, dat overlast wordt voorkomen. Dit betekent onder meer dat nieuwe wegen op voldoende afstand van woningen worden gesitueerd en dat geluidsoverlast door evenementen bijzondere aandacht heeft. Dit aspect is nader behandeld in paragraaf 5.6.

Licht en duisternis

De algemene doelstelling van de gemeente is om slechts te verlichten wanneer dit echt nodig is. Dit betekent onder meer dat openbare verlichting, terreinverlichting en veldverlichting zo gericht mogelijk worden ingezet. Dit aspect is nader behandeld in paragraaf 5.11.

Luchtkwaliteit

De regionale luchtkwaliteit is goed. Het streven is dit zo te houden door autoverkeer zo veel mogelijk te minimaliseren. Dit aspect is nader behandeld in paragraaf 5.4.

Bodem

Door de kwaliteit van de ondergrond bij ruimtelijke ontwikkelingen in een vroeg stadium in beeld te brengen, worden toekomstige kosten vroegtijdig in beeld gebracht en kan deze onderdeel uitmaken van de afwegingen. Dit aspect is nader behandeld in paragraaf 5.8.

Uit de beoordeling in de genoemde paragrafen volgt dat het plan geen belemmeringen ondervindt vanuit de aspecten Geluid / Stilte, Licht en duisternis, Luchtkwaliteit en Bodem.

Energie-agenda

De algemene doelstelling van de Regionale Energie Strategie (RES – Zeeland), die met provincie, gemeenten en andere partijen binnen Zeeland is opgesteld, is een CO2 besparing van 100 Kton en een duurzame energieopwekking van 11 PJ. De algemene doelstelling binnen de gemeentelijke Energie-Agenda is het realiseren van een energieneutraal Schouwen-Duiveland in 2040. Specifieke doelstellingen voor 2023 zijn het realiseren van een energiebesparing van 3% ten opzichte van het huidige gebruik (referentiejaar 2017) en 16% van het energieverbruik wordt duurzaam opgewekt. Stimuleren van duurzame mobiliteit behoort ook tot één van de doelstellingen van de Energie-Agenda.

Klimaatadaptatiestrategie

In het kader van het nationale deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is afgesproken dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en water robuust is ingericht. Inzet is dat overheden er samen met andere partijen voor gaan zorgen dat schade door hittestress, wateroverlast, droogte en overstromingen zo min mogelijk toeneemt. De overheden gaan, in nauwe samenwerking met bedrijven en maatschappelijke organisaties, in drie stappen te werk:

  • 'Weten': analyseren wat de gevolgen zijn van klimaatverandering voor de diverse functies in een gebied in de periode tot 2050 (met een doorkijk naar 2100) zijn;
  • 'Willen': concrete doelen stellen voor het verbeteren van de waterrobuustheid en klimaatbestendigheid in de periode tot 2050 en een daarbij passende strategie formuleren;
  • 'Werken': de doelen en de strategie vastleggen in bijvoorbeeld beleidsplannen, wetten en regels en programma's voor uitvoering, beheer en 'groot' onderhoud.

Doelstelling voor Schouwen-Duiveland is om in 2050 klimaatbestendig en water robuust te zijn. Momenteel wordt er in samenspraak met andere partijen in Zeeland een klimaatadaptatiestrategie opgesteld.

Het wordt steeds belangrijker om het regenwater wat er valt te hergebruiken, omdat de kans op schaarste van zoet water steeds groter wordt in de toekomst. Zoetwater bergen voor de landbouw is dan een goede mogelijkheid, naast het gebruik van regenwater voor een grijswatercircuit (onder meer spoelen toiletten).

Door klimaatverandering is de verwachting dat er steeds langere perioden van droogte en hitte ontstaan.

Zorg voor voldoende opgaande beplanting. Beplanting kan voor schaduw zorgen, maar ook rond de beplanting is door water verdamping uit de plant de lucht koeler. Daarnaast kan beplanting zorgen dat wateroverlast minder wordt, doordat het water opgenomen wordt door de plant, en het water in de bodem opgenomen wordt, waardoor de bodem minder snel uitdroogt. In de buitenruimte worden door de aanplant van bomen en struweel voldoende schaduwrijke gebieden gecreëerd, zodat de recreanten de mogelijkheid hebben om in de schaduw te zitten of staan. Uit de waterparagraaf (zie paragraaf 5.9) volgt dat er sprake is van een goede waterhuishouding, waardoor wateroverlast wordt voorkomen.

Kringloopeconomie

De circulaire of kringloop economie is een economisch systeem dat bedoeld is om herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waarde vernietiging te minimaliseren. Anders dan in het huidige lineaire systeem, waarin grondstoffen worden omgezet in producten die aan het einde van hun levensduur worden vernietigd. De landelijk doelstelling is om in 2030 een halvering van het grondstoffengebruik te halen en in 2050 volledig circulair te zijn. Doelstelling voor Schouwen-Duiveland is bij te dragen aan een economisch systeem waarbij geen eindige grondstofvoorraden worden uitgeput en waarin reststoffen volledig opnieuw worden ingezet in het systeem.

In dit bestemmingplan zijn de relevante beleidsuitgangspunten geborgd via de bouwregels. Ten aanzien van de parkeerbehoefte is een parkeernorm opgenomen die voldoet aan de memo 'kengetallen parkeren en verkeer Agenda Toerisme', waarmee is geborgd dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

3.7 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het onderhavig plan aansluit bij het beleid zoals hierboven beschreven.

Hoofdstuk 4 Planologisch kader

4.1 Inleiding

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de huidige situatie in het plangebied, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van de Kop van Schouwen, waarbinnen het plangebied is gelegen, de functionele en ruimtelijke opbouw ervan en eventuele concrete ontwikkelingen die worden mogelijk gemaakt met onderhavig bestemmingsplan. Hierbij is aangesloten op het geldende bestemmingsplan Kop van Schouwen.

4.2 Historische analyse

4.2.1 Ontstaansgeschiedenis

Landschap

Het fundament voor het huidige duinlandschap van de Kop van Schouwen is in de Vroege Middeleeuwen gelegd. Hier ontstond een cultuurlandschap, het zogenaamde haaimetenlandschap (een haaimeet is een vlak, begreppeld stuk land omringd door een houtwal), dat in historische bronnen wordt aangeduid als de Oosteren en Westeren Ban van Schouwen. Door een sterke aanvoer van zand vanuit de zee werden tussen 1000 en 1300 de aanwezige oude duinen overstoven, evenals het achterliggende zeekleilandschap. Er vormden zich grote paraboolduinen, die steeds verder naar het oosten schoven. Hierbij ging veel cultuurland van de Westeren Ban verloren. De restanten van deze paraboolduinen liggen nu ten westen van Haamstede. Vanaf de 17de tot en met de 19de eeuw is hier opnieuw zand overheen gestoven waarbij de hoge Meeuwenduinen zijn gevormd. De verstuivingen werden vanaf 1923 aan banden gelegd door de aanplant van Helm en duinbebossing. De boswachterij Westerschouwen, het grootste bosgebied in Zeeland, bestond oorspronkelijk helemaal uit naaldhout, maar vanaf de jaren '70 zijn delen van het bos omgevormd tot loofhout. In de Meeuwenduinen ten noorden van het bos is een gedeelte van het zand nooit vastgelegd, waardoor hier nog opvallend veel stuifplekken voorkomen. Oostelijk van het bos ligt het kalkarme duingebied het Zeepe, waar door verstuiving tot op de grondwaterspiegel en door uitgraven nieuwe duinvalleien zijn ontstaan.

Het noordelijke deel van de Kop van Schouwen heeft de status van een natuurmonument en bestaat uit een smalle zone jonge duinen en een brede strook oudere binnenduinen. Deze gronden werden vroeger als cultuurland (vroongronden) gebruikt voor graanteelt, hakhout en beweiding. De tekenen hiervan zijn nog te zien in de vorm van greppeltjes, walletjes en ploegsporen. Sterke verstuiving en agrarisch gebruik hebben geleid tot een licht geaccidenteerd landschap van lage duinkopjes en ondiepe laagten. Vooral in het oostelijke deel, langs de voormalige Vroonweg, is het natuurlijke reliëf goed behouden. De vroongronden zijn plaatselijk geheel ontkalkt en bestaan uit droge en vochtige graslanden, afgewisseld met wat bosjes. Op veel plaatsen bevindt zich op een diepte van 2-3 meter nog kalkhoudend materiaal in de ondergrond. De diepste valleien krijgen toestroom van grondwater dat in contact staat met deze kalkrijke lagen.

Als gevolg van peilverlagingen in het polderland is de grondwaterstand in dit gedeelte van het gebied echter flink verlaagd, wat zijn uitwerking heeft gehad op de vegetatie. Een gedeelte van de vroongronden is afgeplagd om de vegetatie van de duinvalleien te herstellen.

Aan de zeezijde van het binnenduingebied bevinden zich de Verklikkerduinen, het jongste gedeelte van de Kop van Schouwen. Deze liggen op een plaats waar tot in de 17de eeuw een waterloop vrij afstroomde naar zee, het Palinxgat. De zee had hier via een breed zandstrand vrij toegang tot de vroongronden. In de 17de eeuw is dit zeegat dichtgestoven, waarbij ook de vroongronden deels met zand bedekt raakten. Bij de Verklikkerduinen groeit de kust nu aan, zodat hier jonge duintjes en een reeks van afgesnoerde strandvlakten zijn gevormd, te midden van hoge duinruggen. Het gebied achter de Verklikkerduinen (Palinxgat) ligt lager dan de landinwaartse vroongronden. De noordoostelijke, smalle uitloper van het Natura 2000-gebied is een duinenrij met daarachter een inlaag, de Zoete en Zoute Haard. Dit deelgebied is verwant aan de vroongronden. het heeft een zandige, oppervlakkig ontkalkte bodem en de grondwaterstanden wisselen hier sterk.

In figuur 4.4 is de gebiedsindeling van de Kop van Schouwen opgenomen.

Bodem en hoogteligging

Binnen de Kop van Schouwen komt grofweg de volgende geologische opbouw voor. Het bovenste watervoerende pakket bestaat voornamelijk uit jonge duinen in het westelijk deel van het duingebied. De hoogste duintoppen reiken tot circa 30 meter boven NAP.

De eerste scheidende laag bestaat uit Calais-klei, Hollandveen en Duinkerke-klei en ligt ongeveer op NAP-niveau tot 5 meter beneden NAP. Daaronder ligt het tweede watervoerende pakket tot op circa 10 meter beneden NAP en dit bestaat uit oude strandwallen (Calais). De tweede scheidende laag bestaat op 10 tot 25 meter beneden NAP uit kleiafzettingen van Calais. Daaronder ligt het derde watervoerende pakket van de Eem-formatie, de Formatie van Twente en de oudste zandige afzettingen van Calais, tot op een diepte van circa 20 tot 45 meter beneden NAP. Daaronder ligt de derde scheidende laag van de Formatie van Tegelen. Deze laag ontbreekt plaatselijk in het noordelijk deel van de duinen en bij Burgh en Haamstede.

Het vierde watervoerende pakket (tot circa 70 tot 100 meter beneden NAP) wordt gevormd door de Formatie van Maassluis. Daaronder ligt de vierde scheidende laag van de kleiige afzettingen van de Formatie van Oosterhout. En daaronder, vanaf een diepte van 75 tot 120 meter beneden NAP liggen het vijfde en zesde watervoerende pakket van de Formaties van Breda en Oosterhout. In dit watervoerende pakket bevindt zich de zoet-zout scheiding.

In de bovenste Holocene afzettingen zijn de volgende ruimtelijke verschillen in het gebied aanwezig. Aan de (zuid)westzijde bevinden zich onder de jonge duinen waarschijnlijk oude strandwallen. Veen en kleilagen ontbreken hier. Onder de oostelijke helft van het duingebied bevinden zich ook strandwalafzettingen, die op de meeste plaatsen worden afgedekt door veen en/of klei. Het is onduidelijk of deze veen/kleilaag overal aanwezig is.

Op dit klei/veenpakket bevindt zich een zandpakket van 2 tot 5 meter dik, dat deels bestaat uit kalkarm, maar deels ook uit kalkrijk of kalkhoudende materiaal. Het vertoond een vrij sterke gelaagdheid (plaatselijk ook dunne veenlaagjes of humus) en verschilt van plek tot plek. Dit vroeg middeleeuwse kwelderlandschap is in de periode 12e en 13e eeuw deels met jonge duinen bedekt geraakt. De valleien concentreren zich vooral in de Vroongronden tussen Burg-Haamstede en Renesse. de Meeuwenduinen. de Verklikkerduinen en het Zeepe. In de boswachterij zijn ook nog enkele duinvalleien aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0007.png"

Figuur 4.1: Bodemopbouw (links) en hoogteligging plangebied (rechts) (bron: bestemmingsplan Kop van Schouwen)

Hydrologie

Waterhuishouding

De Nederlandse kustduinen hebben een bijzondere waterhuishouding. Het duinzand vormt een groot reservoir waarin zoet grondwater ligt opgeslagen. Grote duingebieden als de Kop van Schouwen herbergen een zoetwatervoorraad van vele miljoenen m3. In het midden van het Natura 2000-gebied, op de grens van Boswachterij en Zeepeduinen reikt deze zoetwaterbel tot wel circa 100 meter onder NAP en circa 10 m boven NAP. De zoetwaterbel drukt het zoute grondwater omlaag. Naar de randen van het duingebied toe is de zoetwaterbel dunner en ligt het zoute grondwater dichter onder de oppervlakte. De waterbalans van het duingebied wordt van nature bepaald door neerslag, verdamping, wegzijging en wegstromend oppervlaktewater. De zoetwaterbel wordt gevoed door neerslag. Verdamping en wegzijging naar de ondergrond zijn de verliesposten. In natte jaren en jaargetijden groeit de zoetwaterbel en in droge jaren en jaargetijden krimpt deze weer. Deze fluctuaties van het grondwater zijn kenmerkend voor de natuurlijke duinwaterhuishouding en bepalen het periodiek natte karakter van de duinvalleien en van de duinzoom op Schouwen.

De natuurlijke, oppervlakkige afwatering van de duinen vond plaats via de duinzoom en via de Oosteren en Westerenbanpolder. Ten tijde van de afsluiting van het Palinxgat is voor deze beide valleien een afwatering naar de polder gegraven. De afwatering van de Westerenban loopt via de Maire en camping Duinhoeve naar het Zoomgebied en sluit ten oosten van Haamstede aan op de polder. De afwatering van de Oosterenban loopt via het Watergat en camping Julianahoeve naar Renesse en sluit bij Slot Moermond aan op de polder.

Zeewering

De zeewering wordt sinds 1872 beheerd door Rijkswaterstaat en vanaf 2000 door het Waterschap Scheldestomen. Waar gevaar voor afkalving dreigde, werden de duinen beschermd door middel van helmaanplant en het aanbrengen van stuifschermen van wilgentenen. Met de afsluiting van de Zeeuwse zeearmen rond 1970 is de situatie veranderd. Echter is nog steeds sprake van erosie als gevolg van zandhonger. Dit heeft voornamelijk consequenties voor het Noorderstrand. Ook ten zuiden van Westenschouwen treedt, vanuit de Oosterschelde erosie op. Sinds eind 20e eeuw wordt het terugwijken van de duinvoet daar gecompenseerd met zandsuppleties.

Als gevolg hiervan is de kustlijn de laatste decennia nauwelijks meer achteruitgeweken en heeft de buitenste duinenrij hier een uniforme, massieve structuur. Het Verklikkerstrand ontwikkelt zich daarentegen als een aangroeistrand. Sinds het begin van de 20e eeuw trad hier primaire duinvorming op. Door de aanleg van een stuifdijk werd rond 1930 de Buitenverklikker van zee afgesloten. De Buitenverklikker is daarmee de jongste primaire duinvallei van Schouwen. In 1978 is deze vallei bij stormvloed nog een keer volgelopen. Naar verwachting zal op het Verklikkerstrand de komende decennia een nieuwe primaire duinenrij tot ontwikkeling komen. Grenzend aan het Verklikkerstrand en noordelijk van de Rampweg zijn de duinen van Renesse gelegen. Deze primaire duinenrij tussen het Verklikkerstrand en de Brouwersdam scheiden de Oosterenban van de zee.

Begin 20e eeuw werd begonnen met de aanleg van een waterwinsysteem in het zuidwestelijke duingebied. In 1930 was de waterwinning operationeel. Deze bestond uit een stelsel van infiltratieputten en winputten. Sinds die tijd wordt drinkwater gewonnen. De waterwinning is geconcentreerd in de Boswachterij Westerschouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0008.png"

Figuur 4.2: Aandachtsgebieden water

4.2.2 Historische geografie

Voor de geologische geschiedenis van Schouwen-Duiveland zijn de gebeurtenissen in het laatste deel van het Pleistoceen en in het Holoceen bepalend geweest voor het huidige landschap. Gedurende het laatste deel van het Pleistoceen (de periode van de ijstijden) is in dit deel van Zeeland een pakket van tien tot vijftien meter dik dekzand afgezet. Het zand werd door de wind aangevoerd uit de toen drooggevallen Noordzee.

Na afloop van de laatste ijstijd, zo’n tienduizend jaar geleden, werd het klimaat warmer en vochtiger. Als gevolg van het smelten van de uitgestrekte ijskappen steeg de zeespiegel en rees ook de grondwaterstand. Er ontstonden gunstige omstandigheden voor veenvorming, waardoor de zandafzettingen in de ondergrond bedekt zijn geraakt met een veenlaag (basisveen later Hollandveen). Omstreeks 5000 jaar geleden werd de veenvorming onderbroken, doordat ongeveer ter plekke van de huidige Nederlandse kust een reeks parallelle strandwallen opstoof waarbij jongere strandwallen gevormd werden ten westen van de oudere. Wegens de doorgaande, doch langzamere zeespiegelstijging werden de jongere strandwallen hoger dan de oudere. Tevens werden door aanlandige wind lage duinen gecreëerd op de strandwallen, zoals bij Haamstede. Er ontstond dus een duinenkust, met een waddengebied er achter. De veenlagen werden bedekt met wadafzettingen, voornamelijk klei en zavel.

Circa 3700 jaar geleden was er zo een vrijwel geheel gesloten strandwal langs de gehele Nederlandse kust ontstaan. Op de zo ontstane strandvlaktes tussen de strandwallen ging de ophoging van zand verder in de vorm van duinvorming. Deze strandwallen worden ook wel de oude duinen genoemd.

Op de Kop van Schouwen was vanaf dat moment sprake van een duinenlandschap. In het overgrote deel van Zeeland ging de veenvorming verder. Ongeveer 3500 jaar geleden was heel Zeeland bedekt onder een dikke veenlaag. Deze veenlaag zou een paar duizend jaar stand houden.

Door een sterke aanvoer van zand vanuit de zee werden tussen 1000 en 1300 de aanwezige oude duinen overstoven, evenals het achterliggende zeekleilandschap. Er vormden zich grote paraboolduinen, die steeds verder naar het oosten schoven. De restanten van deze paraboolduinen liggen nu ten zuiden van Nieuw-Haamstede en ten westen van Haamstede. Vanaf de 17de tot en met de 19de eeuw is hier opnieuw zand overheen gestoven waarbij de hoge Meeuwenduinen zijn gevormd. De verstuivingen werden vanaf 1923 aan banden gelegd door de aanplant van helmgras en duinbebossing. De hoogste duintoppen reiken tot circa 30 meter boven NAP.

Het noordelijke deel van de Kop van Schouwen bestaat uit een smalle zone jonge duinen en een brede strook oudere binnenduinen. Deze gronden werden vroeger als cultuurland (vroongronden) gebruikt voor graanteelt, hakhout en beweiding. Sterke verstuiving en agrarisch gebruik hebben geleid tot een licht geaccidenteerd landschap van lage duinkopjes en ondiepe laagten. Vooral in het oostelijke deel, langs de voormalige Vroonweg, is het reliëf goed behouden. De vroongronden zijn plaatselijk geheel ontkalkt en bestaan uit droge en vochtige graslanden, afgewisseld met wat bosjes. Op veel plaatsen bevindt zich op een diepte van 2-3 meter nog kalkhoudend materiaal in de ondergrond. De diepste valleien krijgen toestroom van grondwater dat in contact staat met deze kalkrijke lagen.

Het gebied kent van oudsher een hoge grondwaterstand. Tot 1683 werd het overtollige water afgevoerd naar het strand via het Palinxgat. Toen dat door duinvorming werd afgesloten, werd het water via duinwateringen naar de lager gelegen polder Schouwen afgevoerd.

De bodem in het plangebied bestaat deels uit zand en deels uit zware zavel (zie figuur 4.1).

4.2.3 Historische ecologie

Door de grote variatie in gradiënten (=overgangen) heeft de duinzoom een rijke flora. Naast de vegetaties van natte duinvalleien en open vronen in het noordelijk deel, komen hier ook vegetaties voor die gebonden zijn aan het uittreden van zoet kwelwater (tussen Hoge en Lagezoom). De voorkomende vegetatietypen van het duinlandschap zijn internationaal gezien zeldzaam. Vandaar dat de Kop van Schouwen op grond van het voorkomen van deze vegetatietypen is aangewezen als beschermd natuurgebied dat deel uitmaakt van het Natura-2000 gebied 'Kop van Schouwen', waar het noordelijk deel van het plangebied aan de oostkant aan grenst. Dit betekent dat bij werkzaamheden in het gebied de beschermde vegetaties geen schade mogen ondervinden. Een prioritaire soort is de Groenknolorchis. Hiervoor is de zoete kwel van belang. Een andere belangrijk soort, en tevens aandachtssoort in de nota Soortenbeleid van Provincie Zeeland, is de Noordse Woelmuis. Het plangebied is gecultiveerd. In paragraaf 5.10 wordt nader ingegaan op het aspect ecologie.

4.2.4 Archeologie

De archeologische rijkdom van een gebied is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van het landschap. Het aantreffen van archeologische resten is immers sterk afhankelijk van de mogelijkheden tot bewoning en gebruik van het landschap in het verleden. Op Schouwen-Duiveland is de invloed van de zee een zeer belangrijke factor. Het landschap heeft door de eeuwen heen een sterk dynamisch karakter gehad. Deze ontwikkelingsdynamiek heeft de mogelijkheden van gebruik sterk beïnvloed. Verder kunnen door het dynamische landschap tevens eventuele archeologische resten aan het oog zijn onttrokken door erosie of juist bedekking met sedimenten. Voorbeelden hiervan zijn weggespoelde nederzettingen die in de geul van de Oosterschelde zijn verdwenen of nederzettingen die overstoven zijn met duinzand.

Het is dan ook niet vreemd dat de hoogste archeologische waarden te vinden zijn op de plekken die als eerste bewoond werden. Een groot archeologisch monument ligt dan ook in het duingebied bij Haamstede, waar al vanaf het Neolithicum (11.000 - 3100 v.C.) bewoning heeft plaatsgevonden. Ook op de voormalige eilanden Duiveland en Dreischor liggen diverse terreinen met hoge archeologische waarde.

In het gemeentelijke Beleidsplan Archeologie is voor het gehele eiland vastgelegd welke archeologische verwachtingswaarden er zijn. Hieraan zijn beleidsadviezen gekoppeld die als basis dienen voor de voorwaarden bij op te stellen bestemmingsplannen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen, van archeologische monumenten tot gebieden waar geen enkele archeologische verwachtingswaarde is. Voor ieder gebiedstype gelden eigen uitgangspunten, randvoorwaarden en drempelwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0009.png"

In het plangebied komt het volgende gebiedstype voor: Onderzoeksgebied A. Binnen het vigerende bestemmingsplan Kop van Schouwen is dit beleid doorvertaald in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Binnen deze dubbelbestemming wordt het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden geregeld en is het belang van de aanwezige archeologische waarde binnen het plangebied beschermd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0010.png"

Figuur 4.3: Archeologische beleidskaart Schouwen-Duiveland

In het kader van het bestemmingsplan is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4). Het resultaat van het archeologisch bureauonderzoek is hieronder samengevat.

Voor het plangebied geldt in principe een verwachting voor de periode laat-neolithicum tot en met nieuwe tijd. Deze verwachting is sterk afhankelijk van de aard en diepteligging van de verschillende afzettingen in het gebied, alsmede de ontgravingsdiepte van de voorgenomen werkzaamheden.

Naar aanleiding van eerder onderzoek in het gebied wordt het Laagpakket van Wormer (verwachting: neolithicum) op een gemiddelde diepte van 2 m-mv verwacht. De top van het Hollandveen (verwachting: late bronstijd t/m Romeinse tijd) is bij het eerdere onderzoek op een gemiddelde diepte van 1,5 m-mv aangetroffen, maar plaatselijk ook hoger (vanaf 0,85 m-mv). Het Laagpakket van Walcheren (verwachting: vroege middeleeuwen) wordt in het oostelijke gedeelte van het plangebied direct onder de bouwvoor/omgewerkte grond verwacht, vanaf circa 0,3 m-mv. In het westelijke gedeelte van het plangebied ligt het jonge duinzand (verwachting: late middeleeuwen – nieuwe tijd) direct onder de bouwvoor/omgewerkte grond.

Naar verwachting zal de bodem met de voorgenomen werkzaamheden niet dieper dan 1 m-mv worden verstoord. De hoogste verwachting geldt daarbij, op basis van de diepte van de ingrepen, voor de periode late-middeleeuwen – nieuwe tijd. Bij het eerder uitgevoerde booronderzoek is echter gebleken dat de top van het jonge duinzand, het Laagpakket van Walcheren en het Hollandveen, grotendeels verstoord is. In het gebied zijn duidelijke tekenen van veenafgraving en moernering waargenomen. De aangetroffen afzettingen van het Laagpakket van Walcheren zijn in deze gebruikt om de moerneringsputten te dichten. Verder zijn er in het jonge duinzand geen duidelijke vegetatieniveaus aangetroffen (met uitzondering van één boring, zie onder). Dit onderzoek is weliswaar vlakdekkend uitgevoerd, maar voldoet niet aan de actuele provinciale eisen, waarbij een minimaal aantal van 8 boringen per hectare dient te worden uitgevoerd. Desalniettemin laat het reeds uitgevoerde booronderzoek een duidelijke trend zien, waarbij de bodem in ieder geval tot de maximale verstoringsdiepte van 1 m-mv geen intacte archeologische lagen of pakketten laat zien.

Hierbij dient te worden opgemerkt dat op basis van het historische kaartmateriaal te zien is dat het uiterste noordwestelijke gedeelte van het plangebied nooit bebouwd is geweest en ook geen versnipperd verkavelingspatroon laat zien. In deze zone is tijdens het eerder uitgevoerde booronderzoek op grotere diepte (2,16 m-mv) een vegetatieniveau in het jonge duinzand aangetroffen.

(Selectie)advies: Op basis van het onderzoek wordt geadviseerd om in een geselecteerd deel van het plangebied een vervolgonderzoek in de vorm van (karterende) controle boringen uit te voeren. In de uiterst noordwestelijke hoek van het plangebied is de bodem naar verwachting minder verstoord dan in de overige gedeeltes van het plangebied. Ook dit gedeelte is onderdeel van het eerder uitgevoerde booronderzoek, maar een blik op de boorpuntenkaart laat zien dat met name in het uiterste noorden het grid ontoereikend is. Ook is in deze zone een boorprofiel beschreven waarin een vegetatieniveau aanwezig was in het jong duinzand. Geadviseerd wordt om boringen met vegetatieniveau uit te zeven om eventuele vindplaatsen te karteren.

Daarnaast wordt geadviseerd in eerste instantie de rest van het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkelingen. Hierbij wordt nadrukkelijk opgemerkt dat deze vrijstelling niet van kracht is, indien de ontgravingen dieper zullen reiken dan 1 m-mv. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de top van het Laagpakket van Wormer wel intact en op een relatief gezien ondiepte ligging in de vorm van een rug/welving in het plangebied te vinden is. Mochten de graafwerkzaamheden dieper reiken dan 1 m-mv, dan wordt vervolgonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek geadviseerd (minimaal 8 boringen per hectare). De gemeente heeft 6 december 2022 schriftelijk ingestemd met het advies, waarbij conform de gemeentelijke reactie het gehele terrein is voorzien van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0011.png"

Figuur 4.4: Advieskaart voor vervolgonderzoek controleboringen met karterend uitzeven (advieszone: paars kader). Bron: Archeologisch bureauonderzoek Antea Group).

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

Het nader onderzoek wordt uitgevoerd. De resultaten worden zodra deze beschikbaar zijn in het bestemmingsplan verwerkt. Daarna volgt het selectiebesluit.

4.2.5 Historische bouwkunde

Binnen het plangebied zijn geen rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of historisch waardevolle agrarische objecten aanwezig. Ook zijn de gronden niet gelegen binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht of in een molenbiotoop.

4.2.6 Cultuurhistorie

Voor de cultuurhistorische waarde van het gebied is de Cultuurhistorische kaart Zeeland geraadpleegd.

Cultuurhistorische infrastructuur

Tussen het plangebied en de Vroonweg ligt de trambaan (Haamstede - Renesse). Deze trambaan ligt buiten het plangebied en is in het geldende bestemmingsplan Kop van Schouwen bestemd als Groen - Landschappelijk en beschermd via de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' en een bijbehorend vergunningenstelsel. Deze gronden liggen buiten het plangebied.

De Hogezoom is aangeduid als klinkerweg en omschreven als weg in het buitengebied bestraat met klinkers, een type baksteen dat geen water opzuigt, dus zich leent voor fundamenten, bestratingen e.d. Deze weg wordt door het plan niet aangetast. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluitingen.

Groen erfgoed

Ten westen van het plangebied ligt aan de overzijde van de Kabbelaarsweg een houtwal (groen erfgoed) op gronden met de bestemming Natuur. Voorliggend plan heeft geen effect op die houtwal.

Landschap

Kustzone, duingebied

De gronden ten noorden van de Hogezoom zijn aangeduid als landschapstype Kustzone, duingebied en is onderdeel van het gebied dat wordt omschreven als een gebied van de duinen en hun onmiddellijke omgeving. De kustzone bestaat uit het strand, de zeereep, de (Jonge) duinen en de binnenduinrand (‘manteling’ of ‘zoom’). Op Schouwen-Duiveland is dit een breed gebied. In het overgangsgebied van de duinen naar de polder komen in Schouwen-Duiveland vroongronden voor: glooiende duingraslanden, waar het zand over het achterliggend kleigebied is gestoven. Vaak werden deze gebieden gebruikt als gemeenschappelijke weidegronden. Een andere typische vorm van ontginning van de duinen was de aanleg van elzenmeten, zoals dit in de binnenduinrand van Schouwen werd gedaan. In de natte terreingedeelten werden percelen van 2 tot 3 ha van greppels voorzien en beplant met elzen. Het hakhout werd gebruikt als brandhout. Om de elzenmeet heen lag vaak een houtwal of sloot. Vanaf de 19e eeuw werd het duingebied een steeds interessanter woon- en recreatiegebied. Naast de al bestaande landgoederen ontwikkelden zich villadorpen en grote badplaatsen, volledig gericht op het toerisme, zoals Renesse en Cadzand-Bad. Eveneens een van oorsprong 19e -eeuwse ontwikkeling is de stichting van duinwaterleidingbedrijven.

Het noordelijk deel van het plangebied betreft gronden die vroeger als cultuurland (vroongronden) werd gebruikt voor graanteelt, hakhout en beweiding. De tekenen hiervan zijn nog te zien in de vorm van greppeltjes, walletjes en ploegsporen. Sterke verstuiving en agrarisch gebruik hebben geleid tot een licht geaccidenteerd landschap van lage duinkopjes en ondiepe laagten. Vooral in het oostelijke deel, langs de voormalige Vroonweg, is het natuurlijke reliëf goed behouden. Doordat het plangebied reeds geruime tijd als verblijfsrecreatieterrein is gebruikt en ingericht zijn er geen kenmerken meer aanwezig. In het plangebied volgens de Cultuurhistorische kaart Zeeland zijn geen elzemeten aanwezig.

Zeekleigebied oudland

De gronden ten zuiden van de Hogezoom zijn aangeduid als landschapstype Zeeekleigebied oudland. Het oudland omvat de zee-afzettingen uit de Vroege Middeleeuwen (500-1000), bestaand uit zandige kreekruggen en laaggelegen, kalkloze poelgronden. Het ontstaan van kreekruggen heeft te maken met differentiële klink (klink = bodemdaling als gevolg van ontwatering). In eerste instantie lagen de kreken zelf als laagste onderdeel in het landschap. De flankerende oeverwallen, opgebouwd uit relatief grof materiaal, waren wat hoger dan de omgeving die bestond uit het resterende, eerder gevormde veen. Daarop werd veel fijner materiaal afgezet, voornamelijk zware klei. Op deze wijze ontstonden de poelgebieden. Toen de kreken verlandden, vulde de bedding zich met zandig en zavelig materiaal, net zolang tot de bedding dezelfde hoogte had als de oeverwallen. De poelgebieden bestonden inmiddels uit klei op veen, dat bij de ontwatering waarmee de ontginning gepaard ging, begon in te klinken. De bodem daalde. Omdat zand en zavel veel minder inklinken, bleven de voormalige kreekbeddingen als ruggen in het landschap achter. Door moer- en selnering (vergraving voor zout- en turfwinning, zie hieronder) kwamen de poelgebieden steeds lager te liggen, waardoor het hoogteverschil met de kreekruggronden groter werd. De eerste structurele bewoning op de kreekruggen vond plaats vanaf de 9e en 10e eeuw, met name op Walcheren en in het westelijk deel van Schouwen. De bewoners waren afkomstig van de eerder gevormde strandwallen, waar al vanaf de Bronstijd gewoond werd. Op de hoger gelegen ruggen werden akkers aangelegd en dorpen gebouwd; het wegenpatroon was eveneens van oudsher aan de kreekruggen gerelateerd. De poelgebieden werden gebruikt als weide en hooiland. Ook de schorren werden gebruikt als weide.

Het plangebied betreft een terrein dat al geruime tijd als verblijfsrecreatieterrein is gebruikt en ingericht. Kenmerkende waarden van dit type landschap inde vorm van karakteristieke hoogteverschillen tussen de kreekruggen en poelgebieden en het patroon en reliëf van kreekruggen zijn niet aanwezig.

4.3 Ruimtelijke analyse

4.3.1 Stedenbouwkundige analyse

Het dorp Renesse neemt een bijzondere positie in op het eiland Schouwen-Duiveland. Door de ligging direct achter de jonge duinen op de overgang naar de open kleipolders van Schouwen is Renesse voor velen een aansprekend badplaats waar naar hartenlust gewoond, gewerkt en gerecreëerd kan worden. De huidige ruimtelijke structuur van het dorp is de optelsom van het rijke verleden en de ontwikkeling van Renesse als woon- en recreatie dorp.

Renesse is één van de belangrijkste toeristische kernen van Schouwen-Duiveland. In de kern komen meerdere bebouwingsconcentraties voor. Het dorp heeft een bruisend centrum met veel horeca en winkels. Daarnaast zijn er enkele naoorlogse woonbuurten en een bijzondere woonconcentratie tussen de Oude Moolweg en de Scholderlaan. In dit gebiedje zijn in 1932 de eerste planmatige recreatiewoningen gerealiseerd aan de rand van de vroongronden. De verschillende bebouwingsconcentraties worden van elkaar gescheiden door belangrijke landschappelijke lijnen, die de structuurdragers de ruimtelijke layout zijn. De structuur van historische lange lijnen vormt al eeuwen een stevige kapstok voor de ontwikkeling van het dorp en voor de relaties met de omgeving.

Het plangebied is gelegen aan weerzijden van de Hogezoom, één van de historische wegen (linten) die vroeger vanuit het agrarische landschap en de vroongronden naar de dorpskern liepen. Langs deze wegen zijn vrijstaande, vaak voorname panden te vinden. De panden staan op enige afstand van de openbare weg op diepe, groene percelen. De karakteristieke voorgevels zijn van oudsher rijk gedecoreerd en staan met de voorgevel meestal parallel aan de straat. Langs de weg staan enkele forse bomen of veel hagen, waardoor het straatbeeld een lommerrijke uitstraling heeft. Het wegprofiel is smal. De historische en groene sfeer van de dorpslinten Hogezoom, Laône en Stoofweg maakt dat deze gebieden een bijzondere rol hebben in de structuur van het dorp. De linten zijn de schakels tussen het centrum van Renesse en het bijzondere omliggende landschap. Ze hebben tevens een belangrijke rol in de ontsluiting van het dorp, zowel voor autoverkeer als voor fietsers.

4.3.2 Landschap

Het plangebied maakt deel uit van een grote landschappelijke eenheid die de gehele kop van Schouwen - Duiveland beslaat. Het landschap op de Kop van Schouwen kenmerkt zich door de karakteristieke overgang van de open kleipolders in het oosten naar de soms besloten en soms open (zanderige) gronden in het westen. Achtereenvolgens ligt, tegen de polder, eerst een zone met bosrijke zoomgronden, vervolgens een zone met meer open vroongronden en tot slot de duinstrook met jonge duinen die sterk geaccidenteerd is. Onderstaand worden deze gebieden afzonderlijk uitgelicht, waarbij geldt dat het noordelijk deel van het plangebied onderdeel is van het zoomgebieden en het zuidelijk deel wordt gekenmerkt als een open polderlandschap.

De polder is een primair landbouwgebied. De polder is door het gebruik en de bodemgesteldheid ruim en open. De overgang naar de hoger gelegen zoomgronden is duidelijk aanwezig. In de polder komt over het algemeen maar weinig opgaande beplanting voor. Alleen de agrarische erven zijn als groene, met opgaande beplanting omzoomde eilanden zichtbaar.

In tegenstelling tot de polder is het zoomgebied een zeer besloten gebied. Van west naar oost loopt het gebied enigszins af. Het gebied wordt gekenmerkt door een afwisseling van elzenmeten, singels en hagen, open ruimten en fruitgaarden, dorpskernen en recreatieterreinen. Dit maakt het gebied tot een kleinschalig en relatief dicht gebied. Soms bevinden zich in het zoomgebied kleinere, open landbouwpercelen. Tussen Haamstede en Renesse is het gebied hierdoor nog redelijk open. Landgoederen zoals Slot Moermond zorgen met de opgaande (laan)beplanting voor een extra groene beslotenheid in het landschap. De overgangen naar de duinen en de vroongronden en de polder zijn rond Renesse vaak nog intact, en daarmee zeldzaam in Nederland.

De noordelijke gronden zijn aan te merken als (verstedelijkte) zoomgronden. Ten westen van het plangebied liggen vroongronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0012.png"

Figuur 4.5: Landschap - Vroongronden (bron: bestemmingsplan Kop van Schouwen)

4.3.3 Natuur, groen, water en ecologie

Natuur

Renesse is omringd door het Natura 2000-gebied Kop van Schouwen. Daarnaast vallen dezelfde gebieden ook onder het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Deze gebieden liggen niet binnen het plangebied maar zijn aansluitend aan de westkant.

Groenstructuren

Renesse is een groen dorp. Opvallend is dat het groen vooral bestaat uit landschappelijke elementen die binnen de bebouwde kom de groenstructuur van het dorp vormen. De bestaande groenstructuren van het noordelijk deel (aan de noord-, oost- en westkant) blijven gehandhaafd. dat geldt ook voor de groene zoom aan de zuidkant die aan alle zijden blijft behouden, waarbij doorkijkjes worden gemaakt ten behoeve van de landschappelijke inpassing.

Water

In het noordelijk deel is geen oppervlaktewater aanwezig. in het zuidelijk deel lopen enkele secundaire watergangen met bijbehorende beschermingszones oppervlaktewaterlichamen (7 meter uit de insteek van de watergang).

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0013.png"

Figuur 4.6: Waterstructuur

Ecologie

Het plangebied is geen onderdeel van Natura 2000-gebieden of het NNN. Het noordelijk deel van het plangebied grenst aan het Natura 2000-gebied Kop van Schouwen.

4.3.4 Verkeer

De beoogde verkeerstructuur van Renesse die volgt uit een verkeersstudie uit 2017 is weergegeven in figuur 4.7 Voorliggend plan sluit aan op de bestaande Hogezoom, die is aangeduid als 'ontsluiting bestemmingsverkeer'. Het toerisme in Renesse zorgt voor zeer grote verschillen in de verkeersintensiteiten tussen de zomer en winterperiode. In de winterperiode (1 november tot 1 april) is er sprake van een 'reguliere' situatie. In de zomerperiode (1 april tot 1 november) is in het centrum de Hogezoom tussen kruising Jan van Renesseweg/Hogezoom en kruising Oude Moolweg/Hogezoom afgesloten voor gemotoriseerd verkeer en daardoor in de Zeeanemoonweg éénrichtingsverkeer. Een aantal maanden per jaar is dit deel bovendien ook verboden om doorheen te fietsen, vanwege de drukte. Na herinrichting is de Kerkring (althans het deel aan de Kromme Reke) tweerichtingsverkeer, terwijl dat nu nog eenrichtingsverkeer is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0014.png"

Figuur 4.7: Verkeersstructuur Renesse

4.3.5 Kabels en leidingen en overige infrastructuur

Het aspect leidingen en telecommunicatieverbindingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen als planologisch relevant aan te merken solitaire leidingen en geen leidingstroken, hoogspanningsverbindingen en optisch vrije paden voor telecommunicatieverbindingen aanwezig, waarmee bestemmingsplanmatig rekening moet worden gehouden.

Met eventueel aanwezige overige (planologische niet relevante) leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Dergelijke kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs/in combinatie met aanwezige infrastructuur. In verband hiermee zal op het moment van daadwerkelijke realisering van de voorgenomen ontwikkeling tenminste drie werkdagen voor de aanvang van graafwerkzaamheden door degene die de graafwerkzaamheden uitvoert contact (moeten) worden opgenomen met het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC), waarbij dient te worden gemeld waar en wanneer wordt gegraven.

4.3.6 Sociale veiligheid

Natuurbranden

Een aandachtspunt op het gebied van veiligheid in Renesse blijft het risico op natuurbranden in de nabij het plangebied gelegen duin- en bosgebieden. Dat risico wordt ook benoemd in de crisisplannen en op de landelijke risicokaart (http://nederland.risicokaart.nl/risicokaart.html) externe veiligheid. Dit speelt met name ten westen van Burg-Haamstede.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0015.png"

Figuur 4.8: Natuurbrandvlak (groen gearceerd, bron: www.risicokaart.nl)

4.4 Functionele analyse

4.4.1 Functionele hoofdstructuur

Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Renesse. Renesse is een levendig dorp in het hart van de Kop van Schouwen. Het dorp is een levendige ontmoetingsplek voor bewoners en bezoekers. Renesse is daardoor een belangrijke toeristische bestemming op Schouwen-Duiveland en voor Zeeland. Het dorpscentrum heeft verschillende maatschappelijke voorzieningen, winkels, evenementen en een goede bereikbaarheid met auto en openbaar vervoer. Renesse ligt relatief dicht bij het strand en mooi ingebed in het karakteristieke duinlandschap. In en rond Renesse liggen daarom vele campings, vakantieparken, hotels en villa's..

4.4.2 Wonen

Het plangebied ligt ten noorden en zuiden van de Hogezoom. Langs de Hogezoom is buiten het plangebied aan beide zijden van de weg lintbebouwing met overwegend de functie wonen aanwezig. Ten noorden van het plangebied bevindt zich bebouwing waarin overwegend de functie wonen voorkomt.

4.4.3 Werken

Opvallend aan de functionele opbouw van Renesse is het beperkt aantal bedrijven dat in de kern is gevestigd. In het verleden zijn verschillende bedrijven uit de kern verplaatst naar het bedrijventerrein Duinzoom. Op het adres Hogezoom 140a is volgens het bestemmingsplan een bedrijf aanwezig (electrotechnische industrie), die valt in milieucategorie 2. De gevolgen van de aanwezigheid van dit bedrijf voor het plan zijn beoordeeld in paragraaf 5.3

4.4.4 Voorzieningen

Onder invloed van het toerisme is Renesse een dorp met een uitgebreid voorzieningenniveau. In de kern zijn verschillende winkels aanwezig. Het winkelgebied concentreert zich in met name aan de Hogezoom (ten noorden van de rotonde Vroonweg / Roelandsweg), De Zoom en de Lange Reke.

De horeca in Renesse loopt uiteen van een restaurant tot een snackbar en discotheken. De consumptieve horecabedrijven zijn geconcentreerd aan de Hogezoom, Lange Reke en Korte Reke. De pensions en hotels liggen meer verspreid over de kern.

Naast detailhandel en horeca zijn er ook maatschappelijke voorzieningen als een basisschool, een kerk, medische voorzieningen als (tand)arts en fysiotherapie en een enkel dienstverlenend bedrijf zoals het VVV-kantoor aan de Roelandsweg gevestigd.

De genoemde voorzieningen liggen buiten dit bestemmingsplan.

4.4.5 Sport en recreatie

In Renesse is één sportvoorziening aanwezig, te weten de tennisbanen aan de Mauritsweg. Het plangebied betreft twee bestaande campings Bona Fide en de Karavaan die worden heringericht en getransformeerd tot vakantiepark Noordzee Residence Renesse met maximaal 285 recreatiewoningen.

4.5 Conclusie

Het planologisch kader zoals hierboven beschreven, is voor zover relevant doorvertaald in de bestemmingsplanregeling en op de verbeelding van voorliggend plan.

Hoofdstuk 5 Milieu- en duurzaamheidskader

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de milieugevolgen van alle ontwikkelingen behandeld die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Hierbij is uitgegaan van alle activiteiten die in het plan worden toegestaan, zowel rechtstreeks als middels een wijzigingsbevoegdheid.

5.2 Verkeer en parkeren

In de raadsvergadering van de gemeente Schouwen-Duiveland is op 4 juni 2020 de memo 'kengetallen parkeren en verkeer Agenda Toerisme' vastgesteld door de gemeenteraad en daarmee onderdeel gemaakt van het parkeerbeleid van de gemeente. De kengetallen voor parkeren en verkeer uit de Agenda Toerisme komen daarmee te vervallen. Voor alle recreatieve eenheden wordt gerekend met 1 parkeerplaats per 3 slaapplaatsen en een verkeersgeneratie van 2,2 mvt/etmaal per parkeerplaats. Dit geldt voor alle verschillende typen verblijfsrecreatie m.u.v. hotels.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt maximaal 285 recreatiewoningen mogelijk. In de planregels is geborgd dat er sprake mag zijn van maximaal 1.850 slaapplekken. Dit leidt tot 617 parkeerplaatsen (1.850 / 3) en 1.357 verkeersbewegingen per etmaal (617*2,2).

Het bestaande bestemmingsplan staat 422 permanente standplaatsen voor stacaravans toe en één recreatiewoning. Daarnaast zijn er nog 125 toeristenplekken toegestaan. Indien wordt uitgegaan van 4 slaapplaatsen per recreatieverblijf leidt dat tot 729 parkeerplaatsen en 1.604 verkeersbewegingen per etmaal. Voorliggend plan leidt derhalve tot een afname met 247 verkeersbewegingen ten opzichte van wat nu planologisch acceptabel is geacht. Het plan is derhalve voor wat betreft verkeer een verbetering ten opzicht van de nu toegestane invulling als kampeerterrein.

Opgemerkt wordt dat de centrale voorzieningen uitsluitend zijn bedoeld voor gasten van het recreatiepark. Deze voorzieningen leiden derhalve niet tot extra verkeersbewegingen.

Voor de verdeling tussen de verschillende voertuigtypen is aangenomen dat 98%, 1,5% en 0,5% uit respectievelijk licht, middelzwaar en zwaar verkeer bestaat. Dit komt neer op worstcase circa 3 vrachtwagens per dag voor onder andere de levering en afhalen van goederen én het afhalen van afval.

In de planregels is geborgd dat er per drie slaapplaatsen 1 parkeerplaats moet worden aangelegd.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

De VNG-handreiking bevat een lijst met bedrijven waaraan, afhankelijk van de mate waarin de in de lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), een categorie wordt toegekend. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden. Per bedrijfstype wordt zo een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en percelen waarop gevoelige functies zoals woningen zijn toegestaan en die zijn gelegen in een rustige woonwijk. Wanneer er geen sprake is van een rustige woonwijk, maar van een gemengd gebied, kan één afstandsstap worden teruggedaan. Een bedrijf dat 50 meter afstand tot een rustige woonwijk moet aanhouden, mag zich hierdoor op 30 meter van een gemengd gebied vestigen.

Onder een rustige woonwijk wordt verstaan een woongebied met weinig verkeer en praktisch geen bedrijven en/of winkelcentra. Gemengde gebieden zijn gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Naast wonen komen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en bedrijvigheid. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct naast de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Voor dergelijke gebieden kunnen de richtafstanden die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Milieucategorie   Minimale richtafstand tot een rustige woonwijk   Minimale richtafstand tot gemengd gebied  
1   10 m   Niet van toepassing  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  

Figuur 5.1: Milieucategorieën en richtafstanden (bron: Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009, VNG)

De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief worden gezien. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken, kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

5.3.2 Toetsing

Het plangebied omvat de functie verblijfsrecreatie met 285 recreatiewoningen en 850 m2 aan centrale voorzieningen. Het plangebied grenst aan het bestemmingsplan Kop van Schouwen en het bestemmingsplan Renesse.

Uitgangspunten milieuzonering

Om de VNG-handreiking te kunnen toepassen is beoordeeld of het plangebied en de omgeving moeten worden gezien als een rustige woonwijk of als gemengd gebied. Het overgrote deel van de omgeving van het plangebied betreft de functie wonen en verblijfsrecreatie. Beiden zijn milieugevoelige functies. Er is aan de Hogezoom 140a één bedrijfsfunctie (een elektrotechnische bedrijf) dat ook specifiek zo is bestemd. Aan de noordkant zijn aan de Vroonweg gronden aanwezig met een horecabestemming. Één perceel is bestemd voor een hotel (wel milieugevoelig) en één voor horecacategorie 1: consumptieve horeca (geen milieugevoelige functie, aangezien er geen nachtverblijf is toegestaan). Er liggen twee percelen met een maatschappelijke bestemming, waarbij op één perceel tevens een brandweerkazerne is toegestaan. Binnen de bestemming Maatschappelijk zijn ook onderwijsvoorzieningen of zorgwoningen toegestaan. Die gronden zijn derhalve op basis van de planologisch mogelijke invulling milieugevoelig. We gaan uit van de ligging in een rustige woonomgeving.

In het kader van de milieuzonering moet ten eerste worden getoetst of er in de omgeving vanwege het plan sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Omdat een verblijfsrecreatieterrein als milieugevoelig wordt beschouwd, met name vanwege het aspect geluid moet ook worden beoordeeld of er op de verblijfsrecreatieve gronden in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Milieuzonering vanwege het plan op de omgeving

Een recreatiepark wordt volgens de VNG-handreiking beschouwd als een bedrijf in de milieucategorie 3.1 (SBI-2008 561, Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)). De richtafstanden tussen de bestemmingsgrens van het verblijfsrecreatieterrein en de (maximale) gevel van een milieugevoelige functie bedragen 50 meter voor het aspect geluid, 30 meter voor geur en gevaar en nul meter voor het aspect stof. De geluidemissie van het recreatiepark wordt met name veroorzaakt door geluidemissie vanwege de centrale voorzieningen en ook vanwege het parkeren. Het aspect geur wordt bepaald door de aanwezigheid van een keuken bij de centrale voorzieningen. Er zijn geen activiteiten op het terrein voorzien die aanleiding geven voor risico met betrekking tot het aspect gevaar. De aspecten geluid en geur worden hieronder beoordeeld.

Geluid

De woningen aan de noordkant van het plangebied staan op meer dan 50 meter. De afstand vanaf de bestemmingsgrens van het recreatiepark tot de meeste gevels van de bestaande woningen aan de Hogezoom is minder dan 50 meter. De afstand tot de gevel van het hotel aan de Vroonweg 33 is circa 45 meter, tot het bouwvlak van de daarnaast gelegen maatschappelijke bestemming (Vroonweg ong) circa 47 meter en tot de maatschappelijke bestemming Hogezoom 141b circa 10 meter. Daar wordt derhalve niet aan de richtafstand voor geluid voldaan. Ook de afstand tussen de bestemmingsgrens voor verblijfsrecreatie en de bouwvlakken van de woningen in de lintbebouwing aan weerszijde van de Hogezoom is minder dan 50 meter. Dat geldt ook voor de afstand tot de woning aan de Kooimansweg 7.

Er kan indien gemotiveerd een kortere afstand worden aangehouden. Zoals hierboven aangegeven wordt geluidhinder met name veroorzaakt door geluidemissie bij de centrale voorzieningen en het parkeren. Om voldoende afstand te borgen tussen de centrale voorzieningen tot de gevels van de milieugevoelige functies in de omgeving is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen, dat de centrale voorzieningen uitsluitend op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - dienstverlening en beheer' zijn toegestaan. Deze aanduiding ligt op minimaal 50 meter van de gevels van milieugevoelige functies. Om geluidhinder van ondersteunende horeca te voorkomen is op dezelfde wijze een aanduiding 'horeca' opgenomen. Om geluidhinder vanwege parkeren te voorkomen is aangesloten bij de richtlijn die geldt voor autoparkeerterreinen, parkeergarages (SBI 2008: 5221) waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter voor geluid. In het bestemmingsplan is geregeld dat parkeren uitsluitend is toegestaan op gronden met de aanduiding 'parkeerterrein'. Deze aanduiding ligt op ten minste 30 meter van de gevels van milieugevoelige functies. Met deze regeling is geborgd dat er geen geluidhinder optreedt op de milieugevoelige functies in de omgeving vanwege spelen, parkeren en de horeca / centrale voorzieningen.

Recreatiewoningen zijn wel toegestaan binnen de richtafstand van 50 meter. In dat kader geldt, dat verblijfsrecreatie in het plangebied reeds op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Ten opzichte van de rond het plangebied gelegen woningen kan daarom niet worden gesproken van een verslechtering van de milieusituatie als gevolg van de herontwikkeling van de kampeerterreinen. Bovendien wordt rond het recreatiepark een zone van vijf meter uit de bestemmingsgrens aangehouden, waar een grondwal van twee meter met beplanting wordt gerealiseerd. De aanleg van deze grondwal en de instandhouding ervan is met een voorwaardelijke verplichting geborgd in de planregels. Er ontstaat met de toe te passen bestemmingsregeling geen extra hinder ten opzichte van eerdere situaties in het plangebied vanwege de beoogde recreatieverblijven.

Geur

Geurhinder treedt met name op vanwege de centrale voorzieningen. Zoals hierboven aangegeven liggen deze voorzieningen op ten minste 50 meter van milieugevoelige functies. Hiermee is hinder vanwege geur van het recreatiepark op milieugevoelige functies in de omgeving uitgesloten.

Bovenstaande houdt in dat aan de richtafstanden wordt voldaan en er in de omgeving sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft geur, geluid, stof en gevaar.

Milieuzonering vanwege de omgeving op park

Hotel, Vroonweg 33: Een hotel wordt beschouwd als een bedrijf in milieucategorie 1 (SBI 2008: 5510). Er geldt een richtafstand van 10 meter vanwege geur, geluid en gevaar vanaf bestemmingsgrens van het hotel tot de gevels van de recreatiewoningen. De afstand is ruim meer dan 10 meter.

Maatschappelijke bestemming (Vroonweg ong): Op deze gronden zijn volgens het bestemmingsplan Kop van Schouwen educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en hieraan gelieerde kantoren, zorgwoonvormen ten behoeve van sociaal-medische voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening toegestaan, alsmede ondersteunende- en/of horeca-activiteiten uitsluitend ten dienste van deze maatschappelijke voorzieningen. Deze functies vallen in milieucategorie 1 en 2. De aan te houden richtafstand vanaf de bestemmingsgrens bedraagt daarmee ten minste 30 meter. De afstand tot het recreatieterrein is meer dan 30 meter. Hiermee wordt aan de richtafstand voldaan.

Maatschappelijke bestemming, Hogezoom 141b: Op deze gronden zijn voorzieningen op het gebied van onderwijs, welzijns- en gezondheidszorg, levensbeschouwing, openbare dienstverlening en kinder- en jeugddagopvang toegestaan en tevens een brandweerkazerne. De maatschappelijke voorzieningen vallen in milieucategorie 1 en 2. De aan te houden richtafstand vanaf de bestemmingsgrens bedraagt daarmee ten minste 30 meter. Een brandweerkazerne wordt beschouwd als een categorie 3.1-bedrijf, met een richtafstand van 50 meter vanwege geluid. De kazerne dient voor de stalling van een uitrukvoertuig en klein materieel. Er is geen sprake van onderhoudswerkzaamheden, opleidingen, cursussen en oefeningen en geen schoonmaken van voertuigen. Uit de vergunning (Wet milieubeheer) blijkt dat beoordeeld is dat de kazerne voor wat betreft geluid vanwege activiteiten op het terrein en geluid vanwege de verkeersaantrekkende werking past in de omgeving, waar het recreatieterrein ook onderdeel van is.

Electrotechnisch bedrijf, Hogezoom 140a: Er is aan de Hogezoom 140a een elektrotechnische bedrijf toegestaan. Dit betreft een bedrijf in milieucategorie 1 (SBI 2008: 293, Elektrotechnische industrie n.e.g.). Een dergelijk bedrijf kent een richtafstand van 30 meter voor geluid en geur en 10 meter voor gevaar en stof. Er liggen recreatiewoningen binnen de richtafstand van 30 meter geprojecteerd. Het bedrijf betreft Hart Automation Europe BV. Het bedrijf grenst aan de oost- en zuidkant aan woonpercelen, waarbij de woningen op circa 10 meter staan van de bedrijfsbestemming. Daarnaast grens het bedrijfsperceel direct aan gronden met de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie - Recreatiewoningenterrein. Het betreft een kleinschalig bedrijf met een bedrijfspand van 116 m2. Vanwege het feit dat in de bestaande situatie woningen op zeer korte afstand van het bedrijfsperceel aanwezig zijn en de gronden van het recreatiepark ook in de bestaande situatie al voor verblijfsrecreatie zijn bestemd is het aannemelijk dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.3.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Toetsingskader

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect stof niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.

Regelgeving

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (hierna Wm), ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd (hierna Wlk). Het doel van de Wlk is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De in de Wlk vastgestelde normen voor luchtkwaliteit mogen niet overschreden of, in geval van een bestaande overschrijding, mag een eventuele toename niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteitsnormen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project slechts in 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL); of.
  • een project een ander project van gelijke of grotere omvang vervangt.

Niet in betekenende mate

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet In Betekenende Mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Een geplande ruimtelijke ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging als:

  • het valt onder de beschrijving in de tabellen met categorieën van gevallen in de 'Regeling Niet In Betekenende Mate', of
  • het bevoegd gezag aannemelijk kan maken, bijvoorbeeld door berekeningen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op die locatie de vestiging van een gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Het plangebied ligt niet binnen een zone van 300 meter van een rijksweg of 50 meter van een provinciale weg.

5.4.2 Toetsing

Besluit niet in betekenende mate (NIBM)

Zoals in paragraaf 5.2 is aangegeven leidt dit bestemmingsplan op basis van 1.850 slaapplekken per recreatiewoning tot 1.357 verkeersbewegingen per etmaal. Ten opzichte van de planologisch maximaal toegestane invulling op basis van het geldende bestemmingsplan leidt dat tot een afname met 247 verkeersbewegingen ten opzichte van wat nu planologisch acceptabel is geacht. Voor de luchtkwaliteit, waarbij gekeken moet worden naar het extra verkeer vanwege het plan, betekent dat een verbetering.

De effecten voor wat betreft luchtkwaliteit zijn voor de zorgvuldigheid getoetst met de zogenaamde NIBM tool (versie 28 maart 2019). De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteit kunnen worden vastgesteld. Er is daarbij een berekening gemaakt met de verkeersgeneratie van plan op zich (dus niet de toename van het verkeer) uitgaande van in gebruikname na realisatie in 2023. Volgens de NIBM-tool draagt het plan 'niet in betekenden mate bij' aan de verslechtering van de milieukwaliteit (zie figuur 5.2)

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0016.png"

Figuur 5.2: Resultaten NIMB-tool

Luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied

De Rijksoverheid brengt via de NSL monitoringstool in beeld hoe de luchtkwaliteit zich zal ontwikkelen in Nederland. Via deze monitoringstool kan men op straatniveau inzicht krijgen in de te verwachten luchtkwaliteit ter plaatse.

Met de NSL-monitoringskaart (www.nsl-monitoring.nl/viewer/) is een toetsing van het plangebied met betrekking tot de luchtkwaliteit gedaan voor de jaren 2020 en 2030. In onderstaande tabel zijn de resultaten van de toetsing weergegeven voor de waarden langs de Dammenweg en de Serooskerkseweg, waaruit volgt dat aan de onderstaande normen wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0017.png"

Tabel 5.1: Normen luchtkwaliteit

Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit.

5.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan

5.5 Geur

5.5.1 Toetsingskader

Algemeen

Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken. Bij geur gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting (immissie) veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Geur heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geur niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.

Regelgeving bedrijven

In Nederland is er geen wetgeving voor geur van bedrijven. Voor een aantal bedrijven die onder een algemene maatregel vallen zoals het Activiteitenbesluit, zijn er verplichtingen ten aanzien van te treffen maatregelen. Voor omgevingvergunningplichtige bedrijven geldt de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) als toetsingskader voor het beoordelen van eventuele geurhinder. Wel is in beleid vastgelegd wat een tegen geur te beschermen object is. Naast woningen kunnen dit ook andere locaties zijn waar mensen zich gedurende langere tijd bevinden en waar blootstelling aan geur tot hinder kan leiden, zoals ziekenhuizen, bejaarden- en verpleegtehuizen en recreatiegebieden. Hoewel in principe alle geurgevoelige objecten moeten worden beschermd tegen geuroverlast, kunnen wel verschillen in het niveau van bescherming worden gehanteerd. Voor een bedrijfswoning kan bijvoorbeeld een lager beschermingsniveau en dus een hogere geurbelasting gehanteerd worden dan voor aaneengesloten woonbebouwing.

Regelgeving veehouderijen

Vergunningplichtige veehouderijen moeten voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij. Verder dienen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de beste beschikbare technieken te worden toegepast. Veehouderijen die onder het Besluit landbouw milieubeheer vallen, moeten voldoen aan de in dat besluit genoemde minimaal aan te houden afstand tot geurgevoelige objecten. Het Besluit landbouw milieubeheer geeft ook minimaal aan te houden afstanden tot geurgevoelige objecten voor opslagen van veevoeder en mest.

Zowel in het Besluit landbouw als in de Wet geurhinder en veehouderij is ook vastgelegd wat een geurgevoelig object is. Volgens de Wet geurhinder en veehouderij is dat een gebouw, bestemd voor menselijk gebruik, waar zich gedurende langere periode mensen bevinden. In het Besluit landbouw zijn categorieën van objecten gedefinieerd waartoe een minimaal te houden afstand dient te worden aangehouden.

5.5.2 Toetsing

In Renesse wordt op een aantal locaties hobbymatig vee geweid zoals paarden. In sommige gevallen is er een schuilstal aanwezig waarin de aanwezige dieren kunnen schuilen bij extreem weer. De schuilstallen en de weides zijn geen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer; de dieren worden niet op bedrijfsmatige dan wel gelijk aan bedrijfsmatige wijze gehouden en liggen bovendien niet in de omgeving van het plangebied. Er zijn in de omgeving geen (intensieve) veehouderijen aanwezig.

5.5.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het plan.

5.6 Geluid en stilte

5.6.1 Toetsingskader

Algemeen

Een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van o.a. wegverkeerlawaai en industrielawaai door middel van zonering.

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijnde bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geluid niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.

Regelgeving

Industrielawaai

In de Wgh wordt verhoudingsgewijs maar een klein gedeelte van het industrielawaai gereguleerd, namelijk alleen voor bedrijven gelegen op een gezoneerd industrieterrein. De geluidsruimte is voor een deel van de bedrijven vastgelegd in de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Een groot deel van de bedrijven valt onder een algemene maatregel van bestuur. Hierin zijn o.a. voor geluid voorschriften opgenomen. Deze voorschriften kunnen bepalend zijn voor de benodigde afstand tussen het bedrijf en gevoelige functies in de omgeving. Daarnaast moet bij de afweging in het kader van het bestemmingsplan ook rekening worden gehouden met geluidsemissies die niet geregeld zijn in het kader van de milieuwetgeving zoals laden en lossen, verkeersaantrekkende werking of menselijk stemgeluid.

Menselijk stemgeluid

Bestemmingen waarbij menselijk stemgeluid in de beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening een rol kan spelen, zijn onder andere bedrijven (horeca), sportvelden of speelplaatsen/hangplekken. Getoetst moet worden of het stemgeluid niet leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat.

Wegverkeerslawaai

Ingevolge artikel 74 Wet geluid hinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Tevens zijn in de Wgh onderzoekszones opgenomen waarbinnen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de gevolgen van wegverkeerslawaai op een geluidsgevoelige bestemming. Deze onderzoekszones bedragen voor het stedelijk gebied voor wegen met 1 of 2 rijstroken 200 meter en voor het buitenstedelijk gebied 250 meter voor wegen met 1 of 2 rijstroken. Voor gezoneerde wegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De grenswaarde ligt tussen de 53 dB en 68 dB, afhankelijk van de ligging en of het een nieuwe of bestaande situatie betreft.

Een geluidsbelasting hoger dan deze grenswaarde is niet toelaatbaar. In het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de grenswaarde is de geluidbelasting alleen toepasbaar na een afwegingsproces in de vorm van een procedure hogere grenswaarde.

5.6.2 Toetsing

Industrielawaai

Het plangebied ligt niet in een geluidzone van een gezoneerd industrieterrein.

Wegverkeerslawaai

Recreatiewoningen zijn niet aangemerkt als geluidgevoelig gebouw in de zin van de Wet geluidhinder. Dit betekent dat er in de zin van de Wet geluidhinder geen formele grenswaarden voor gelden. In het kader van goede ruimtelijke ordening is de geluidsituatie vanwege wegverkeer ter plaatse wel in ogenschouw genomen.

Rond het plangebied zijn wegen gesitueerd die mogelijk geluideffect kunnen hebben op het plangebied. In onderstaande afbeelding is het plangebied (in grijze arcering) met omliggende wegen weergegeven. Verder ligt in zuidoostelijke richting op enige afstand (minimaal 400 meter tot de rand van het plangebied) de Recreatieverdeelweg (N652).

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0018.png"

Figuur 5.3: Plangebied met omliggende wegen

Uit de beschouwing van deze wegen volgt dat er geen sprake is van verwachte significante geluidinvloed op het plangebied en wel om de volgende redenen:

Vroonweg/Kabbelaarsweg/Hogezoom/Kooijmansweg:

Dit betreft 30 kilometer wegen die voornamelijk een ontsluitende functie hebben voor aan deze wegen gelegen verblijfsrecreatieterreinen. Voor genoemde wegen zijn geen verkeersgegevens voorhanden, althans niet voor de weggedeelten die direct langs het plangebied liggen. De verwachting is dat, gezien de ligging en functie van deze wegen/weggedeeltes, de verkeersintensiteiten hier beperkt zijn. In samenhang met de relatief lage rijsnelheid is het voldoende aannemelijk dat geen sprake is van een relevante geluidbelasting op het plangebied.

Roelandseweg:

De Roelandseweg is een doorgaande route richting het dorp en het strand waar wel sprake is van hogere verkeersintensiteiten. Echter gezien de afstand tot het plangebied (minimaal circa 100 meter), de rijsnelheid (op het weggedeelte langs het plangebied is grotendeels sprake van een maximum rijsnelheid van 30 km/uur), de aanwezigheid van een aarden wal aan de zijde van het plangebied en de aanwezigheid van (afschermende) bebouwing tussen de weg en het plangebied, is het voldoende aannemelijk dat geen sprake is van een relevante geluidbelasting op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0019.png"

Figuur 5.4: Aarden wal langs Roelandseweg

Recreatieverdeelweg (N652)

Gezien de ruime afstand tot het plangebied (minimaal 400 meter), is het voldoende aannemelijk dat geen sprake is van een relevante geluidbelasting op het plangebied.

Indirecte hinder wegverkeer

Zoals aangegeven in paragraaf 5.2 leidt voorliggend plan tot een afname met 247 verkeersbewegingen ten opzichte van wat nu planologisch acceptabel is geacht. Het plan is derhalve voor wat betreft het aantal verkeersbewegingen en daarmee ook voor wat betreft geluid vanwege wegverkeer een verbetering ten opzichte van de nu toegestane invulling als kampeerterrein.

Menselijk stemgeluid

Uit jurisprudentie van de Raad van State blijkt dat het aspect stemgeluid ook kan worden beoordeeld aan de hand van VNG Handreiking Bedrijven en Milieuzonering (zie Uitspraak ABRvS d.d. 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1357). Er mag van worden uitgegaan dat het stemgeluid van spelende kinderen als een voor een verblijfsrecreatieterrein relevante geluidbron in de richtafstand (50 meter) is meegenomen. Nader akoestisch onderzoek kan daarom achterwege blijven. In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen waarin is bepaald dat speelvoorzieningen niet mogen worden gerealiseerd binnen een afstand van 50 meter van de perceelsgrens. Deze gronden zijn op de verbeelding aangeduid.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Toetsingskader

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of het water. Indien de ontwikkeling gelegen is binnen de invloedssfeer van een BEVI-inrichting of een leiding zoals opgenomen in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen, dan is altijd een verantwoording noodzakelijk.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een feitelijk bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (visie tot 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen eisen gesteld.

5.7.2 Toetsing

In het kader van het bestemmingsplan is een externe veiligheidsonderzoek gedaan. Dit onderzoek is als bijlage 5 bijgevoegd. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder samengevat.

Risicovolle inrichtingen

Direct ten oosten van het plangebied bevindt zich een camping aan de Roelandsweg 8. Uit informatie van de Risicokaart blijkt dat het bedrijf beschikt over twee propaantanks die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. De maximale PR 10-6/jaar-contouren van deze tanks bedragen 25 meter. Gezien de ligging van deze tanks reiken deze contouren niet tot het plangebied. Deze camping is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot het plangebied. Er bevinden zich geen andere risicovolle inrichtingen in de omgeving van het plangebied. De invloedsgebieden van de dichtstbijzijnde Bevi-inrichtingen reiken niet over het plangebied. Andersom zorgen toegestane ontwikkelingen binnen het plangebied niet tot een beperking van Bevi-inrichtingen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Wegen

De Rijksweg N57 bevindt zich circa 3.200 meter ten oosten van het plangebied. Over deze weg vindt, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied van de weg bedraagt 880 meter (stofcategorie LT2). Het plangebied ligt daarmee niet binnen het invloedsgebied van de N57. Voor de nabijgelegen provinciale wegen N651 (Stoofweg) en N652 (Recreatieverdeelweg) dient aangenomen te worden dat geen sprake is van significant vervoer gevaarlijke stoffen. Er zijn geen telgegevens gevaarlijke stoffen bekend en geen nabijgelegen risicobronnen voor aan- en afvoer.

Water

Op de kaart behorende bij het Basisnet Water is het Zijpe aangeduid als binnenvaartroute met frequent vervoer van gevaarlijke stoffen (zwart). Voor zwarte vaarwegen komt de PR 10-6 -contour maximaal tot de oeverlijn. Er is daarom geen noodzaak op het land rekening te houden met veiligheidszones.

Buisleidingen

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen hogedruk aardgastransportleidingen of andere buisleidingen die onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid buisleidingen vallen. Het plangebied bevindt zich daarmee niet binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgastransportleiding.

5.7.3 Conclusie

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen relevante risicovolle inrichtingen, transportroutes en/of buisleidingen. Een nadere beschouwing (verantwoording groepsrisico of risicoberekeningen) zijn daarmee niet nodig in het kader van de ruimtelijke procedure. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen in relatie tot de voorgenomen ontwikkelingen.

5.8 Bodem

5.8.1 Toetsingskader

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

Een belangrijk basis vormt de Wet bodembescherming (Wbb) en daarnaast zijn het Besluit bodemkwaliteit en de Waterwet van toepassing. Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het Besluit bodemkwaliteit omvat de regels rond grondverzet, bouwstoffen en een stuk kwaliteitsborging.

Aardkundige waarde

Ten aanzien van de aardkundige waarde richt het gemeentelijk beleid zich op het versterken van de plaatselijke landschapskwaliteiten. Dit kan door aardkundige patronen een zichtbare rol te laten spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Doorsnijding en versnippering van het landschap moet zo veel mogelijk worden voorkomen.

Er is geen landelijke wetgeving met betrekking tot aardkundige waarden. In de provincie Zeeland en in de gemeente zijn de aardkundige waarden opgenomen in het omgevingsplan en bodembeleidsplan.

Bodemenergie

Bodemenergie is het gebruik van de bodem als energiebron of voor de opslag van energie (warmte/koude). In de meeste gevallen wordt er gebruik gemaakt van warmtekoude opslag systemen (WKO). Dit deels is geregeld in het Besluit bodemenergie. Het Besluit schrijft o.a. voor dat een nieuw systeem gemeld moet worden, een bestaand systeem niet mag hinderen en dat de systemen door een erkend bedrijf moeten worden aangelegd. Bodemenergiesystemen mogen niet in grondwaterbeschermingsgebieden worden aangelegd.  

Voor de gesloten systemen geldt een meldingsplicht. Open systemen en grote gesloten systemen (>70kW) zijn vergunningsplichtig onder de Waterwet. De gemeente Schouwen-Duiveland beschikt over een kansenkaart bodemenergie.

Voor het opsporen en winnen van delfstoffen of aardwarmte is een vergunning nodig van de Minister van Economische Zaken (artikel 6 van de Mijnbouwwet). Tevens is een omgevingsvergunning nodig.

Niet gesprongen explosieven (NGE)

De potentiële aanwezigheid van niet gesprongen explosieven kan een bedreiging in houden bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging in de planvorming en - uitvoering leiden. De gemeente beschikt over NGE beleid. Dit beleid is opgesteld op basis van een historisch onderzoek, ooggetuigenverklaringen en eerdere vondsten. Afhankelijk van de toekomstige ontwikkeling wordt getoetst of een vervolg onderzoek nodig is. Daar waar het huidige grondgebruik wordt gecontinueerd is geen sprake van een verhoogd risico en is vervolgonderzoek of opsporing niet noodzakelijk.

Trillingen

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het aspect trillingen een aandachtspunt in de afwegingen. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, waarin de zorg voor een goede ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. Dit is mogelijk met behulp van de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen".

Trillingshinder wordt beoordeeld aan de hand van het maximaal optredende trillingsniveau en het gemiddeld trillingsniveau. Voor een aantal typen trillingen en verschillende gebouwfuncties (wonen, onderwijs ed.) staan in de richtlijn grens- en streefwaarden voor maximaal optredende trillingsniveaus en gemiddelde trillingsniveaus.

In de beoordeling van trillingshinder moet in het algemeen onderscheid worden gemaakt naar bestaande, te wijzigen of gewijzigde en nieuwe situaties. Bij bestaande situaties moet het bestaande trillingsniveau worden geaccepteerd en kunnen de veroorzaker normaal gesproken geen (aanvullende) eisen worden opgelegd. Voor te wijzigen situatie is het uitgangspunt dat de gewijzigde situatie geen overschrijding van de grens- of streefwaarden mag opleveren. Indien er al sprake was van overschrijding geldt dat de situatie niet mag verslechteren. Ten slotte geldt voor nieuwe situaties dat de grens- of streefwaarden niet zouden mogen worden overschreden. In de laatste twee situaties zal het aanwezige trillingsniveau vooraf moeten worden vastgesteld.

5.8.2 Toetsing

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

In het kader van het bestemmingsplan is een beoordeling van de bodemkwaliteit uitgevoerd via een quickscan, zie bijlage 6. Met behulp van deze informatie kan een antwoord worden gegeven op de te beantwoorden onderzoeksvragen over de bodemkwaliteit ter plaatse van de voorgenomen werkzaamheden: De resultaten zijn hieronder samengevat.

  • Wat is de afbakening van de onderzoekslocatie en is deze voldoende? De onderzoekslocatie is voldoende afgebakend en beperkt zich tot de locatie van de voorgenomen bestemmingswijziging.
  • Welke bodemkwaliteitsklasse is toegekend aan de bodem in de bodemkwaliteitskaart en welke lagen zijn daarbij onderscheiden? Volgens de bodemkwaliteitskaart ligt het onderzoeksgebied in een deelgebieden waar de gemiddelde kwaliteit van de boven- en ondergrond voldoet aan kwaliteitsklasse ‘AW2000’ en ‘industrie’.
  • Is er sprake van potentiële bronnen van bodemverontreiniging? Zo ja, wat zijn de potentiële bronnen van bodemverontreiniging, waar liggen ze en wat zijn de kritische parameters? Op en nabij de onderzoekslocatie hebben voor zover bekend bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Dit betreffen ondergrondse tanks en dempingen. Deze activiteiten zijn met name verdacht op het veroorzaken van verontreinigingen met minerale olie, zware metalen en PAK; Ook blijkt dat er 1 tank aanwezig is (geweest). Deze was geplaatst in een lekbak op een betonvloer.
  • Is de bodem asbestverdacht? Uit de verschillende onderzoeken blijkt dat in het gebied zintuigelijk geen asbest is aangetoond. De locatie is derhalve niet verdacht op de aanwezigheid van asbest in de bodem.
  • Is er een vermoeden dat op basis van beschikbare voorinformatie werkzaamheden plaatsvinden binnen een geval van ernstige bodemverontreiniging en is de bodem sterk verontreinigd (boven interventiewaarde)? Uit eerder uitgevoerde onderzoeken blijkt dat enkel licht verhoogde gehalten in de bodem zijn aangetroffen. Er is geen sprake van bodemverontreinigingen.

Op basis van de beschikbare gegevens blijkt dat op de onderzoekslocatie geen bodemverontreinigingen worden verwacht. Daarnaast wordt niet verwacht dat de verdachte activiteiten in de directe omgeving van de onderzoekslocatie invloed hebben op de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.

Bodem

In de bodem worden hooguit lichte verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK, PCB en minerale olie verwacht.

Grondwater

In het grondwater zijn enkel licht verhoogde gehalten voor aromaten en chloorkoolwaterstoffen aangetoond.

Asbest

Op basis van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat de locatie als onverdacht ten aanzien van asbest wordt aangemerkt omdat uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen.

Op basis van de beschikbare gegevens wordt aangenomen dat op deze locatie geen sprake zal zijn van een bodemverontreiniging. Hiermee is de bodem geschikt voor het beoogde gebruikt als verblijfsrecreatiepark en is het niet noodzakelijk om aanvullend bodemonderzoek te verrichten.

Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Aan de omgevingsvergunning voor de uitvoering van het plan kunnen door de gemeente voorwaarden voor wat betreft de bodem worden gekoppeld. Op deze wijze is het aspect bodemkwaliteit voldoende geborgd

Aardkundige waarde

Aardkundige waarden behouden of versterken. Renesse behoort tot de oudste bewoonde delen van het eiland. Het zuidelijk deel van het plangebied is op de signaleringskaart van de cultuuhistorische kaart van de provincie aangeduid als onderdeel van het duingebied (figuur 5.5, links). Doordat het plangebied reeds geruime tijd als verblijfsrecreatieterrein is gebruikt en ingericht zijn er geen kenmerken van het duingebied meer aanwezig. Het plangebied ligt niet in een aardkundig waardevol gebied (figuur 5.5, rechts).

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0020.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0021.png"

Figuur 5.5: Aardkundig waardevolle gebieden (Bron: Kaart Cultuurhistorie Zeeland

Bodemenergie (geothermie en warmte-koude opslag)

Het gebruik van bodemenergie is in het plangebied mogelijk. Een melding of vergunningaanvraag voor deze activiteit is wel noodzakelijk. Het gebruik van bodemenergie is in grondwaterbeschermingsgebieden niet toegestaan.

Niet gesprongen explosieven

De potentiële aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten kan een bedreiging in houden bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging in de planvorming en - uitvoering leiden. De gemeente beschikt over een inventarisatie van ontplofbare oorlogsresten met een signaleringskaart, opgesteld door historisch onderzoek, ooggetuigenverklaringen en eerdere vondsten. Op basis daarvan is er een CE-beleidsnota opgesteld. Het plangebied valt binnen een aandachtsgebied waar niet-gesprongen explosieve kunnen voorkomen. Volgens de risicokaart valt het plangebied in de zone verhoogd en hoog risico. Dit vanwege de aanwezigheid van oorlogsstellingen en bombardementen gedurende 1944-1945. In gebieden met een verhoogde/hoge kans op aantreffen word in het CE-beleid van de gemeente Schouwen-Duiveland geadviseerd maatregelen met betrekking tot ontplofbare oorlogsresten te treffen bij grondroerende werkzaamheden. Dit kan zijn in de vorm van een project gebonden risicoanalyse of detectie onderzoek. Daar waar het huidige grondgebruik wordt gecontinueerd is geen sprake van een verhoogd risico en is vervolgonderzoek of opsporing niet noodzakelijk.

Trillingen

De meest bekende trillingsbronnen zijn wegverkeer, railverkeer (trein, maar ook tram en metro) en industriële activiteiten (stansmachines, draaiende motoren, heftrucks, zwaar materieel e.d). Voor wegverkeer geldt dat trilling met name worden veroorzaakt door verkeer over een oneffen wegdek. De aard van deze trilling is afhankelijk van het type voertuig en de belading, de rijsnelheid en de vorm van de oneffenheden. Als een voertuig over een oneffen wegdek rijdt, wordt de weg als het ware voor korte tijd vervormd. Daarna keert het terug in haar bestaande vorm. Bij het passeren van vooral zware voertuigen (vrachtwagens, bussen) kunnen trillingen ontstaan met een kortdurend karakter. In het verkeer kan een verkeersdrempel zorgen voor extra trillingen. De Vrooonweg is een geasfalteerde weg zonder verkeersdrempels met een maximum.snelheid van 30 km/uur. Er is geen aanleiding om te verwachten dat deze weg trillingshinder veroorzaakt. Ook op de Hogeweg zijn er geen drempels aanwezig. Ter hoogte van het plangebied zijn op de Hogezoom enkele snelheidsnelheidsremmers geplaatst. De Hogezoom ligt op circa 50 meter van het plangebied. Gezien de aanwezigheid van snelheidsremmers in combinatie met het smalle profiel van de weg is geen trillingshinder te verwachten. In de omgeving is geen spoorweg of industrieterrein aanwezig die leiden tot trillinghinder.

5.8.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering

5.9 Water

5.9.1 Toetsingskader

Algemeen

In ruimtelijke plannen moet voldoende aandacht besteed worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk.

Regelgeving

In de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeengekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6, eerste lid, onder b, Bro.

In artikel 3.1.1. van het Bro is vastgelegd dat bij het opstellen van het bestemmingsplan overleg dient plaats te vinden met de waterbeheerder. Water dient in een zo vroeg mogelijk moment in de planvorming te worden meegenomen. Bij voorkeur in de initiatieffase.

Grondwateronttrekking

Zorgvuldig omgaan met grondwaterwinning beperkt het risico op verzilting van het vaak schaarse zoete grondwater. Door verzilting neemt het zoutgehalte van het (grond)water en de bodem toe. Verzilting kan tot schade leiden voor de landbouw, omdat het grondwater minder of ongeschikt wordt voor beregeningsdoeleinden. Winning van grondwater kan verlaging van de grondwaterstand en daarmee verdroging van gebieden tot gevolg hebben.

Om verdroging tegen te gaan zijn in kwetsbare gebieden, bijvoorbeeld (natte) natuurgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, alleen grondwaterwinningen op basis van een melding toegestaan als ze kortdurend zijn (maximaal 6 maanden) en een laag debiet hebben (maximaal 100 m3 per uur en maximaal 1.000 m3 per maand) hebben. Voor alle andere grondwateronttrekkingen is altijd een vergunning van het waterschap of de provincie vereist.

5.9.2 Toetsing

Er is aan de hand van de criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen nagegaan of het voorliggende plan strijdig is met de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. Hierna wordt per thema ingegaan op de wateraspecten.

Tabel 5.1: Criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen

Thema en water(beheer)doelstelling
 
Uitwerking  
Veiligheid waterkeringen
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.
 
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een waterkering  
Voorkomen overlast door oppervlaktewater
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.
 
41.500 m2 grondoppervlak wordt nieuw verhard (22.000 m2 wegen, 19.500 m2 daken).

Er wordt geen bodemverharding verwijderd en geen wateroppervlak gedempt. Er wordt geen wateroppervlak nieuw gecreëerd.

De afwatering wordt per individueel huisje naar een berm of infiltratievoorziening geleid. De nieuw aan te leggen wegen zullen naar onverharde bermen afvloeien.

Het afstromende water wordt zoveel als mogelijk lokaal daar waar het valt weer naar de bodem afgevoerd. Een grote centrale collectieve waterberging is niet voorzien.

Voor de afstroom van de verharding van de centrale voorzieningen worden wel voorzieningen getroffen. Of dit droogvallende (wadi's) of permanent watervoerende watergangen worden is nog niet uitgewerkt. De voorzieningen zullen aan de compensatie eisen van het waterschap voldoen en door de initiatiefnemer worden onderhouden. Binnen de plangrenzen is voldoende ruimte voorzien om deze voorzieningen te realiseren.
 
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat / overlast)
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.
 
Het hemelwater wordt per huisje afgevoerd naar een infiltratievoorziening. Het waterschap heeft (per email van 20 januari 2022) aangegeven dat het afstromende hemelwater bij voorkeur niet wordt geïnfiltreerd. Met het waterschap wordt nader overlegd welke alternatieven er zijn en hoe daar mee omgegaan wordt ten aanzien van hydrologisch neutraal bouwen en geen nadelige effecten op de nabijgelegen natuurgebieden (verdroging). Het afstromende water van de wegen wordt afgevoerd naar de berm.  
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en -mogelijkheden.
 
In het zuidelijk deel van het projectgebied is naar verwachting de ontwateringsdiepte onvoldoende. Daarom wordt ter plaatse van wegen en bebouwing het plangebied lokaal opgehoogd. Het waterschap heeft (per email van 20 januari 2022) aangegeven dat het afstromende hemelwater bij voorkeur niet wordt geïnfiltreerd. Met het waterschap wordt nader overlegd welke alternatieven er zijn en hoe daar mee omgegaan wordt ten aanzien van hydrologisch neutraal bouwen en geen nadelige effecten op de nabijgelegen natuurgebieden.
 
Grondwaterkwaliteit
Behoud / realisatie van een goede grondwater-kwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.
 
Bij de bouw van de recreatiewoningen wordt rekening gehouden met het Bouwbesluit. Dit betekent dat geen uitlogende of anderszins verontreinigende stoffen worden toegepast.
 
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud / realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.
 
Bij de bouw zal conform het Bouwbesluit worden gebouwd. Er worden geen uitlogende materialen toegepast  
Volksgezondheid (water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.
 
Nieuwe watergangen worden niet voorzien. Ook zijn geen grote (diepe) collectieve water bergingen voorzien.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.
 
Het water wordt zoveel als mogelijk lokaal weer geïnfiltreerd. Het plan is daarmee grondwater neutraal en heeft geen verdrogend effect.  
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.
 
Binnen de projectgrenzen zijn geen aangewezen natuurwaarden aanwezig. Ten noordwesten van het plangebied ligt een natuurgebied. Bij de aanleg van nutsvoorzieningen en riolering is naar verwachting kortstondig bemaling noodzakelijk. Bij de uitvoering zal aandacht zijn voor de tijdelijke effecten. In verband met het kortdurende karakter en de beperkte verlagingen die nodig zijn worden nadelige effecten niet verwacht.  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.
 
In de plannen wordt geen nieuw permanent oppervlaktewater gerealiseerd. De waterbergende voorzieningen worden door de initiatiefnemer onderhouden.  

Andere belangen waterbeheer  
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren.
 
Het noordelijk deel van het projectgebied is gelegen in de bufferzone van een kwetsbaar natuurgebied. De zuidrand van het zuidelijk deel is gelegen in een zeer gering kwelgebied.  
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.
 
Er vinden geen transporten plaats over wegen van het waterschap.

De toename van verkeer is beperkt. Ontsluiting vindt plaats via de bestaande weg Hogezoom. Er wordt op eigen terrein geparkeerden er wordt niet binnen 20 meter van een waterschapsweg een bouwwerk ver- of gebouwd.  
5.9.3 Conclusie

De watertoetstabel is per email voorgelegd aan het waterschap op 29 november 2021. Na een herinnering 10 december 2021 heeft het waterschap op 16 december gereageerd en gevraagd of er een meer gedetailleerde plantekening beschikbaar was. Na verstrekken van nadere info op 17 december 2021 is op 20 januari 2022 van het waterschap de reactie ontvangen, dat het waterschap adviseert om het hemelwater niet te infiltreren. Aangezien infiltreren noodzakelijk is om hydrologisch neutraal te kunnen ontwikkelen is gevraagd welke alternatieven het waterschap voorziet. Op 27 januari 2022 heeft het waterschap aangegeven, dat waterneutraal bouwen ook bij het waterschap een uitgangspunt is. Echter, zo merken ze op, juist in dit gebied worden we geconfronteerd met wateroverlastsituaties, die mede het gevolg zijn van de hoge grondwaterstanden. We moeten dan ook voorzichtig zijn om bij nieuwe initiatieven het verharde oppervlak volledig af te koppelen via bodeminfiltratie. Andere mogelijkheden zijn uitbreiden van het oppervlaktewater, vertraagde afvoer naar het oppervlaktewater door middel van wadi`s al dan niet in combinatie met bermpassages. Bij dit initiatief lijkt volgens het waterschap, gezien de voor Zeeuwse begrippen grote hoogteverschillen, een combinatie van genoemde alternatieven inclusief bodeminfiltratie wel mogelijk. Initiatiefnemer gaat uit van bodeminfiltratie. Nadere afstemming over de omgang met hemelwater vindt plaats bij de verdere uitwerking van de ontwikkeling. Het bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro eerst voorgelegd aan het waterschap Scheldestromen voor het formele wateradvies. Bij de vrijgave van het ontwerpbestemmingplan is dit advies nog niet ontvangen. Zodra het advies is ontvangen wordt beoordeeld of dit leidt tot aanpassingen aan het bestemmingsplan.

5.10 Flora en fauna

5.10.1 Toetsingskader

Algemeen

In deze paragraaf wordt het toetsingskader op het vlak van ecologie beschreven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden.

Regelgeving

De regelgeving voor de flora en fauna is sinds 1 januari 2017 gebundeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming regelt zowel de soortenbescherming als gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming: Wet natuurbescherming (hoofdstuk 2) en Natuurnetwerk Nederland)

De gebiedsbescherming is verankerd in de Wet natuurbescherming en de regelgeving rondom het Natuurnetwerk Nederland (NNN), in voorliggende situatie Natuurnetwerk Zeeland genoemd. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming dan wel het NNZ de uitvoering van het plan niet in de weg staat. In het kader van de Wet natuurbescherming zijn binnen de gemeente de volgende Natura 2000-gebieden aangewezen: Voordelta, Oosterschelde, Grevelingen en Kop van Schouwen. Daarnaast loopt nog steeds een aanwijzingsprocedure voor het Krammer Volkerak.

Per Natura 2000-gebied worden in een aanwijzingsbesluit de instandhoudingdoelstelling voor bepaalde soorten of habitattypes bepaald en worden beheerplannen opgesteld. In een dergelijk beheerplan staat onder meer aangegeven voor welke nieuwe activiteiten geen vergunning nodig is. Ook activiteiten buiten de natuurgebieden kunnen effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen. Vandaar dat hier vooraf onderzoek naar moet worden verricht. Als er wel effecten zijn op de instandhoudingsdoelstellingen dan zal voor de activiteit een vergunning Wet Natuurbescherming moeten worden aangevraagd bij het bevoegd gezag (Provincie of Ministerie EZ).

De gebieden die vallen onder de NNZ zijn aangegeven op de onderstaande kaart (zie ook Geoloket provincie Zeeland). Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen niet zonder meer bestemmingsplanmatig mogelijk worden gemaakt als sprake is van negatieve effecten op de gebiedsafhankelijke kenmerken en waarden van de NNZ.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0022.png"

Figuur 5.6: Natuur Netwerk Zeeland

Soortbescherming (hoofdstuk 3 Wet natuurbescherming)

De soortenbescherming bestaat uit drie beschermingsregimes. Twee volgen er uit Europese wetgeving. Volgens de wet zijn de soorten uit de Vogelrichtlijn (VRL) beschermd (artikelen 3.1-3.4 Wnb) en de soorten die genoemd worden in de Habitatrichtlijn (HRL) (artikelen 3.5-3.9. Wnb) Daarnaast is er ook nog een nationale lijst met beschermde soorten (3.10 Wnb). Deze soorten staan vermeld in de bijlage van de wet. Voor alle bestemmingsplannen geldt dat onderzoek moet worden uitgevoerd naar mogelijke beschermde soorten die in het plangebied voorkomen.

Stikstofdepositie

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering van kracht is geworden. Deze wet voorzag in een vrijstelling voor een bouwactiviteit of een sloopactiviteit die het feitelijk verrichten van bouw- of sloopwerkzaamheden aan een bouwwerk betreft, met inbegrip van de daarmee samenhangende vervoersbewegingen. Door een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 november 2022 is deze bouwverijstelling komen te vervallen. Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de nog beschikbare ruimte voor stikstoftoename. Hierbij moet zowel de aanlegfase als de gebruiksfase worden onderzocht.

Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de nog beschikbare ruimte voor stikstoftoename.

5.10.2 Toetsing

In het kader van het bestemmingsplan is een natuurtoets en een voortoets opgesteld, zie bijlage 7. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder samengevat. Tevens zijn er twee stikstofonderzoeken uitgevoerd, zie bijlage 8 en 9.

Beschermde gebieden

De werkzaamheden ten behoeve van de voornemens vinden plaats op 15 meter afstand van NNN-gebied en Natura 2000-gebied. Deze gebieden liggen binnen de invloedsfeer van het plangebied.

Natuurnetwerk Zeeland (NNZ)

Voor wat betreft de NNZ is bij (in)directe aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie. Er bevinden zich geen NNZ-gebieden binnen het plangebied. Er is van directe aantasting van de NNZ dan ook geen sprake. In de omgeving van het plangebied liggen wel NNZ-gebieden. Er ligt een NNZ gebied op 15 meter afstand van het noordelijke perceel. Dit gebied ligt binnen de 100 meter zone die door de provincie Zeeland is aangewezen als toetsingszone. Dit houdt in dat de voornemens dienen te worden beoordeeld op negatieve effecten.

Voor een NNZ-gebied geldt dat de wezenlijke waarden en kenmerken van dat gebied niet mogen worden aangetast, ook mogen de gestelde ambities niet belemmerd worden. Als ecologische (wezenlijke) waarden en kenmerken van een NNZ-gebied gelden de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan. Daarnaast zijn de volgende aspecten een kernkwaliteit van het NNZ:

  • uitwisselingsmogelijkheden (doel 'verbinden');
  • natuurlijke eenheid en aaneen geslotenheid (doel 'vergroten');
  • kwaliteit van het NNZ en van leefgebied van soorten (doel 'kwaliteitsverbetering). De kwaliteit wordt gevormd door de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNZ, hieronder wordt onder andere het volgende bedoeld: natuurdoelen en -kwaliteit, geomorfologische en aardkundige waarden en processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van de bodem, water en lucht, rust, stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde.

Onderstaand wordt beoordeeld of deze waarden en kenmerken significant worden aangetast als gevolg van het voornemen.

Als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden wordt er gewerkt binnen de 100 meter nabij het NNZ-gebied. De omvang van de NNZ-gebieden wordt door de ingreep niet aangetast; het biotoop ter plaatse zal niet worden aangetast door de ingrepen. Het biotoop past (na uitvoering van de ingreep) binnen de dynamiek van de kenmerken behorende bij beheertypen (N01.02) Duin- en kwelderlandschap, (N12.02) Kruiden- en faunarijk grasland, (L01.03) Elzensingel en (N15.01) duinbos.

Echter kunnen er mogelijk wel negatieve effecten van tijdelijke aard plaatsvinden. Het betreft voornamelijk geluidsverstoring en (mogelijk) licht verstoring tijdens de bouwwerkzaamheden. De ontwikkelingsfase van het plangebied heeft geen permanent effect op de wezenlijke kenmerken, als bodemkwaliteit of grondwaterstand, van het NNZ-gebied. Daarbij is het NNZ-gebied afgeschermd van het plangebied door een laan van bomen en struwelen (zie figuur 5.7) waardoor visuele verstoring grotendeels wordt voorkomen en een deel van het geluid tijdens de bouw zal worden gedempt in het NNZ-gebied. De tijdelijke werkzaamheden hebben geen significante effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNZ-gebied. Het project is uitvoerbaar en haalbaar in het beschermingsregime van het Natuurnetwerk Zeeland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0023.png"

Figuur 5.7: Bomen en struwelen laan tussen het project- en NNZ gebied.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden, dat het voornemen niet leidt tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNZ. De huidige natuurbeheertypen voor beide deelgebieden worden niet belemmerd door de voorgenomen werkzaamheden, de uitwisselingsmogelijkheden, natuurlijke eenheid, aaneen geslotenheid en kwaliteit van het NNN blijven behouden.

Natura 2000

In de aanlegfase is mogelijk sprake van effecten van stikstofdepositie, optische verstoring, verstoring door trillingen, geluidsverstoring en verdroging. Op basis van de resultaten van de stikstofberekening kunnen effecten van stikstofdepositie als gevolg van de aanlegfase van het planvoornemen worden uitgesloten.

Wat betreft optische verstoring, verstoring door trillingen en geluidsverstoring worden effecten van de aanleg van de vakantiehuisjes reeds beperkt door de bestaande afscherming langs de Kabbelaarsweg. Bovendien zijn de effecten slechts eenmalig en tijdelijk van aard. Significante effecten van deze storingsfactoren kunnen worden uitgesloten. Effecten van verdroging zijn volgens de voortoets onwaarschijnlijk, maar die worden definitief beoordeeld in de watertoets. In de watertoets (zie paragraaf 5.9) is aangegeven, dat er geen verdrogingeffecten optreden op het Natura 2000-gebied.

In de gebruiksfase is mogelijk sprake van effecten van stikstofdepositie, oppervlakteverlies, verstoring door mechanische effecten, optische verstoring, geluidsverstoring, verontreiniging en verdroging. Op basis van de resultaten van de stikstofberekening (bijlage 8 en onder kopje 'stikstof') kunnen effecten van stikstofdepositie als gevolg van de gebruiksfase van het planvoornemen worden uitgesloten. Effecten van oppervlakteverlies, verstoring door mechanische effecten, optische verstoring, geluidsverstoring en verontreiniging kunnen worden uitgesloten, omdat het voornemen niet zal leiden tot een wezenlijke toename of verandering van recreatief medegebruik ten opzichte van de huidige recreatie in het gebied.

Om effecten te voorkomen wordt conform de voortoets in het noordelijk deel van het plangebied een afschermende wintergroene beplanting op een grondwal van tenminste 5 meter breed en 3 meter hoog gerealiseerd. Daarnaast is het bouwvlak waarbinnen recreatiewoningen mogen worden gebouwd 5 meter uit de plangrens gelegd, zodat de er een bufferzone tot het Natura 2000-gebied Kop van Schouwen ontstaat van minimaal 20 meter breed (zie figuur 2.3).

Stikstof

In het kader van het bestemmingsplan is een stikstofberekening uitgevoerd voor de gebruiksfase (zie bijlage 8). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft ‘Kop van Schouwen’ en is gelegen op circa 15 meter vanaf het plangebied. De Natura 2000-gebieden ‘Oosterschelde’ en ‘Grevelingen’ liggen respectievelijk op circa 3 en 4 kilometer afstand. De Natura 2000-gebieden bevatten voor stikstof gevoelige habitats en zijn daarmee relevant voor de beoordeling van het aspect stikstofdepositie. Het nabij gelegen Natura 2000-gebied ‘Voordelta’ is niet stikstofgevoelig. Het plangebied en de omliggende Natura 2000-gebieden zijn weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0024.png"

Figuur 5.8: Globale ligging voornemen (donkerblauwe stip) ten opzichte van omliggende Natura 2000-gebieden (groen) (bron: AERIUS-calculator).

Voorliggend bestemmingsplan leidt tot een emissie van NOx en NH3 vanwege de functiewijziging met het daarbij behorende verkeer. De stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied kan berekend worden met behulp van het verplicht te gebruiken rekenprogramma AERIUS Calculator (2021). Van elke te berekenen situatie wordt een model gemaakt met invoergegevens waarmee vervolgens de berekening wordt uitgevoerd. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden wordt berekend ter plaatse van voor stikstofgevoelige habitats. Het rekenjaar voor de gebruiksfase is 2023. Mogelijk dat de gebruiksfase later dan 2023 is. In dat geval kan deze berekening als worst-case beschouwd worden vanwege de afname van emissie voor verkeer per jaar. Dit komt door het steeds schoner wordende verkeer.

Referentiesituatie:

Binnen het plangebied waren de camping Bona Fide en Karavaan met receptiegebouw aanwezig, deze zijn ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling in 2016 geamoveerd. De uitspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan en het exploitatieplan "Zandzoom 2019" (1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1960) toont aan dat in het kader van interne saldering activiteiten meegenomen kunnen worden in de referentiesituatie die al zijn beëindigd voor de gehanteerde peildatum als onomstotelijk vaststaat dat de activiteit uitsluitend is beëindigd ten behoeve van de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt.

  • 1. Dat betekent dat uit een schriftelijk stuk, zoals een koopovereenkomst, moet blijken dat de activiteit is beëindigd ten behoeve van de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. Het gaat daarbij om een schriftelijk stuk dat dateert uit de periode dat de activiteit werd beëindigd of daarvoor.
  • 2. Daarnaast moet uitgesloten zijn dat de activiteit sowieso zou zijn beëindigd voor de gehanteerde peildatum.
  • 3. Verder is vereist dat in de periode tussen de beëindiging van de activiteit en de vaststelling van het plan geen andere stikstofveroorzakende activiteiten zijn ontplooid op het desbetreffende perceel. Het is in overeenstemming met de Wnb om een al beëindigde activiteit die aan deze strikte voorwaarden voldoet mee te nemen in de referentiesituatie.

Aan deze voorwaarden wordt voldaan. Dat is in bijlage 8 uitgebreid gemotiveerd. Voor de referentiesituatie is aangesloten bij de uitspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan en het exploitatieplan "Zandzoom 2019" (1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1960). De referentiedatum is in dit geval 24 september 2009 (schriftelijke opzegging huurovereenkomsten). Zoals in het stikstofonderzoek is aangegeven zijn er sinds de referentiedatum geen activiteiten meer ontplooid die hebben geleid tot stikstofdepositie. Ook is geen sprake van saldering van activiteiten die gebruik maken van overgangsrecht.

Referentiesituatie uitgangspunten recreatie eenheden: In de ontwikkelingsvisie 2008 worden de aantallen standsplaatsen genoemd die er op dat moment daadwerkelijk waren gerealiseerd in het plangebied. Het gaat om 78 permanente standplaatsen en 33 niet-permanente standplaatsen (De Karavaan) en 303 permanente standplaatsen en 116 niet-permanente standplaatsen (Bona Fide). Het totaal permanente standplaatsen bedraagt 381 eenheden. Het totaal aantal niet-permanente standplaatsen betreft 149 stuks. Dat maakt een totaal aantal recreatie-eenheden van 530, waarvan 72 procent permanente standplaatsen waren en 28 procent niet-permanente. In juli 2009 is een masterplan ‘Vakantiepark Renesse’ opgesteld. Daarin staat beschreven dat er toentertijd 452 standplaatsen zijn, waarvan 352 permanent (77 procent) en 100 niet-permanente plaatsen (23 procent).

Op de luchtfoto van het plangebied uit 2009 (geleverd door de gemeente Schouwen-Duiveland) zijn het receptiegebouw en in totaal 461 recreatie eenheden te tellen. Dit zijn minder eenheden dan in de ontwikkelingsvisie januari 2008 en het masterplan juli 2009 aangegeven. Zoals op de luchtfoto te zien is, zijn er ook plaatsen leeg. Deze zijn niet meegenomen in de berekening (worst-case). Uitgaande van de minst gunstige verhouding 72-28 tussen permanent en niet-permanente standplaatsen, komt men uit op 332 permanente en 129 niet-permanente standplaatsen. Dit is als uitgangspunt voor de berekening genomen.

Voor de overige uitgangspunten, zoals gasverbruik en verkeersgeneratie verwijzen we naar bijlage 8.

Uit de berekeningen volgt dat de stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied in de gebruiksfase niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. De grootste afname van berekende stikstofdepositie is zelfs 0,61 mol/ha/jaar op het Natura 2000-gebied Kop van Schouwen. Geconcludeerd kan worden dat er geen significante (negatieve) gevolgen zijn voor de beschermde habitats in de Natura 2000-gebieden. De Wet natuurbescherming staat verdere besluitvorming niet in de weg.

Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 2 november 2022 (kenmerk: ECLI:NL:RVS:2022:3159) is de zogenaamde bouwvrijstelling komen te vervallen. Naar aanleiding van die uitspraak is ook het uitgevoerde onderzoek voor de bouwfase als bijlage 9 bijgevoegd. Er is een verschilberekening uitgevoerd tussen de referentiesituatie en de realisatiefase. De berekende stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied is niet hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Ook voor de bouwfase kan derhalve worden geconcludeerd, dat er geen significante (negatieve) gevolgen zijn voor de beschermde habitats in de Natura 2000-gebieden. De Wet natuurbescherming staat verdere besluitvorming niet in de weg.

Opgemerkt wordt dat de stikstofberekeningen zijn uitgevoerd met AERIUS 2021. Begin 2023 zal een nieuw AERIUS model (versie 2022) beschikbaar worden gesteld. De berekening zullen met dat nieuwe model worden geactualiseerd en in het bestemmingsplan verwerkt en bij de besluitvorming worden betrokken.

Beschermde soorten

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Algemene broedvogels (er zijn nesten aanwezig in het plangebied);
  • Zoogdieren – bunzing, wezel en haas (mogelijk essentieel leefgebied aanwezig);
  • Reptielen – levendbarende hagedis (mogelijk essentieel leefgebied aanwezig);
  • Amfibieën – boomkikker, heikikker en rugstreeppad (mogelijk essentieel leefgebied)

In tabel 5.2 is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.

Tabel 5.2: Overzicht conclusies en vervolgstappen soortbescherming

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0025.png"

Indien uit nader onderzoek naar voren komt, dat de soorten uit tabel 5.2 aanwezig zijn in het plangebied dient er een ontheffing aangevraagd te worden bij het bevoegd gezag, met mogelijk genomen mitigerende maatregelen tot gevolg. Het bestemmingsplan is uitvoerbaar onder voorwaarde dat de benodigde ontheffing door bevoegd gezag zal worden verleend. De verwachting is dat er geen belemmeringen zullen zijn voor ontheffingverlening in geval beschermde soorten in het plangebied worden aangetroffen.

Zorgplicht

In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. In het tekstkader in Bijlage 1 staat het wetsartikel uitgeschreven. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

Houtopstanden

De bomen in het plangebied liggen binnen de bebouwde kom Wnb van de gemeente Schouwen-Duiveland. Houtopstanden binnen de bebouwde kom Wnb vallen niet onder de bescherming van houtopstanden uit de Wet natuurbescherming. Er dient wel rekening gehouden te worden met gemeentelijke bomenbescherming in de APV of Bomenverordening.

De bomen in de plangebied staan niet vermeld op de beschermde bomenlijst van de gemeente Schouwen-Duiveland. Er zijn geen gevolgen wat betreft de bescherming van houtopstanden op het planvoornemen.

Samenvattend zijn de conclusies en vervolgstappen gebiedsbescherming opgenomen in onderstaande tabel, waarbij geldt dat:

  • uit het stikstofonderzoek volgt dat er geen sprake is stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden
  • uit de watertoets volgt dat er geen verdrogingseffecten zijn op Natura 2000-gebied Kom van Schouwen.

Tabel 5.3: Overzicht conclusies en vervolgstappen gebiedsbescherming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00334BphRE-ON01_0026.png"

5.10.3 Conclusie

De Wet natuurbescherming is geen belemmering voor de uitvoering van het plan mits de maatregelen worden genomen en indien nodig een ontheffing wordt aangevraagd en de daaruit voortvloeiende mitigerende maatregelen worden genomen.

5.11 Licht en duisternis

5.11.1 Toetsingskader

Algemeen

Kunstmatige verlichting komt voor bij (autosnel)wegen, (fiets)paden, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, recreatieterreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen (maneges, golfbanen, tennisbanen, voetbalvelden, e.d.). Mogelijk negatieve effecten van lichthinder worden bepaald door enerzijds de aard, intensiteit en duur en plaats van de verlichting en anderzijds door de kans op blootstelling, die gerelateerd is aan de omgeving en de leefwijze van mens en dier.

Regelgeving

De regelgeving die voorhanden of in voorbereiding is, richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht. Voor vergunningplichtige bedrijven geldt in het algemeen dat zij niet mogen bestaan zonder omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (2.1 lid 1 onder e Wabo). Eventuele hinder door kunstverlichting van een bedrijf is dan geregeld via een omgevingsvergunning. In plaats van een omgevingsvergunning kan ook een Algemene Maatregel van Bestuur gelden voor een bedrijf (8.40 Wet milieubeheer). Dit houdt concreet in dat voor een aantal bedrijven van rechtswege het een en ander (onder andere lichthinder) geregeld is.

5.11.2 Toetsing

Er zijn drie soorten effecten van kunstmatige verlichting:

  • hinder voor de mens;
  • hinder/verstoring voor de natuur;
  • horizonvervuiling

Hinder voor de mens

Hinder bij mensen ontstaat wanneer men zich niet kan onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, terwijl er wel behoefte aan is. Bijvoorbeeld om te kunnen rusten of slapen. Bij de beoordeling van lichthinder voor mensen wordt er een afweging gemaakt tussen maatschappelijke belangen (veiligheid op straat of bijvoorbeeld bruikbaarheid sportvelden) en de hinderbeleving. Het plan voorziet niet in lichtbronnen die lichthinder kunnen veroorzaken voor de mens.

Hinder voor natuur

Nachtelijk kunstmatige verlichting kan het gedrag van dieren (negatief) beïnvloeden. Naast mogelijke aanpassingen van de levenscyclus aan de kunstmatige verlichting, kan er sprake zijn van desoriëntatie, afstoting of aantrekking. Deze effecten kunnen leiden tot uitputting en sterfte. Ook kan kunstmatige verlichting als een barrière werken bij migrerende dieren. De verschillende negatieve effecten van kunstmatige verlichting hebben niet alleen een individueel effect.

Uit de natuurtoets en de voortoets (bijlage 7) volgt dat effecten van lichtverstoring kunnen worden uitgesloten. De habitattypen welke zijn aangewezen in het Natura 2000-gebied ‘Kop van Schouwen’ zijn niet gevoelig voor lichtverstoring. Ook voor het NNZ gebied is lichthinder uitgesloten. Ook in het kader van de soortenbescherming zijn geen effecten vanwege lichthnder te verwachten.

Horizonvervuiling

Bij horizonvervuiling gaat het om de zichtbaarheid van licht op langere afstand. Bijvoorbeeld het zichtbaar zijn van een open stal of een verlicht sportveld in een open landschap. Het gaat hierbij om grotere afstanden. Het plangebied omvat een verblijfsrecreatiepark dat deels in en deels nabij het stedelijk gebied van Renesse ligt. Dit gebied is van zichzelf in de nacht in zekere mate verlicht. Er zijn in de gebruiksfase geen lichtbronnen die lichthinder kunnen veroorzaken. Er is daarom geen sprake van horizonvervuiling.

5.11.3 Conclusie

De aspecten lichthinder en duisternis zijn geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.12 Energie en klimaat

5.12.1 Toetsingskader

Algemeen

Op dit moment zijn er een aantal transities die onder het begrip duurzaamheid vallen. De energietransitie, (het terugbrengen van de CO2 uitstoot door van fossiele energie over te gaan op hernieuwbare en duurzame energie) de ruimtelijke adaptatie voor de klimaatverandering (het aanpassen van de openbare ruimte om de negatieve effecten van de klimaatverandering te verkleinen of zelfs weg te nemen) en de overgang naar circulaire economie (gericht op het hoogwaardig hergebruiken van producten en grondstoffen). Alle ruimtelijke ontwikkelingen worden aan deze ontwikkelingen getoetst en indien mogelijk zal op deze ontwikkelingen geanticipeerd moeten worden.

Energiebesparing en het gebruik van duurzame energie is een belangrijk thema in het nationale klimaatbeleid. In het bestemmingsplan gaat het er bij het thema energie om dat rekening gehouden wordt met duurzaamheidsaspecten bij het ontwikkelen van een plangebied. Daarnaast moet er ook gekeken worden of de ontwikkeling klimaatbestendig is. Daarvoor wordt gekeken naar de thema's waterveiligheid, wateroverlast, hitte en droogte. Klimaatverandering heeft ook voor deze thema's gevolgen. Door daar aan de voorkant hierop te anticiperen, kunnen de effecten hiervan worden verminderd.

Regelgeving

Alleen via het Bouwbesluit geldt een wettelijke verplichting om bij bestemmingsplannen aandacht te besteden aan (duurzame) energie. Door bij de opstelling van een bestemmingsplan al rekening te houden met bijvoorbeeld een zongerichte situering van woningen, kan al in een vroeg stadium van een planontwikkeling worden bewerkstelligd dat de mogelijkheden voor efficiënt gebruik van energie en de inzet van nieuwe energiebronnen kunnen worden benut. In het bestemmingsplan kunnen geen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot energie van niet stedenbouwkundige aard.

De gemeente is verplicht uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie om in 2020 een plan te hebben om de gemeente in 2050 klimaatbestendig te hebben. Bij nieuwbouw moet hier rekening mee worden gehouden.

Energie en duurzaamheid.

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van gebouwen. Op 1 januari 2021 is de EPC vervangen door de norm voor een Bijna Energie Neutraal Gebouw (BENG). De energieprestatie voor bijna energieneutrale gebouwen zal dan vastgelegd worden aan de hand van drie eisen: 1. maximale energiebehoefte in kWh per m2; 2. maximale primaire fossiel energiegebruik in kWh / m2 en 3. minimale aandeel hernieuwbare energie in procenten. Aanvragen van de Omgevingsvergunning voor nieuwbouw moeten vanaf 1 januari 2021 voldoen aan deze BENG norm. In het kader van de Wet Voortgang Energie Transitie (VET) is de aansluitingsplicht van aardgas bij nieuwbouw geschrapt.

Voor wat betreft circulaire economie is in het Bouwbesluit opgenomen dat bij de aanvraag Omgevingsvergunning het bij nieuwbouwwoningen en kantoren groter dan 100 m2 verplicht is om een Milieu Prestatie Gebouwen (MPG) te overleggen. Een MPG is een belangrijke maatstaf voor duurzaamheid van een gebouw.

5.12.2 Toetsing

Energie

Op het terrein en/of in de (verblijfsrecreatieve) gebouwen komen geen gasaansluitingen.

Hitte en Droogte

Door klimaatverandering gaat de kans op ander weer toenemen. Hierdoor wordt de kans op extreme droogte en hitte groter. In de buitenruimte worden door de aanplant van bomen voldoende schaduwrijke gebieden gecreëerd, zodat de recreanten de mogelijkheid hebben om in de schaduw te zitten of staan.

Wateroverlast

Uit de waterparagraaf (zie paragraaf 5.9) volgt dat er sprake is van een goede waterhuishouding, waardoor wateroverlast wordt voorkomen.

Circulaire economie

De circulaire economie is gericht op het zodanig toepassen van materialen dat de materialen na gebruik weer hergebruikt kunnen worden voor een hoogwaardige toepassing. In onderstaand figuur staat de essentie van circulaire economie aangegeven. Hergebruik betekent op de eerste plaats dat kapotte dingen weer gerepareerd worden en door goed onderhoud een langer functioneel gebruik mogelijk is. Wanneer het product zelf niet meer nodig is, wordt het niet weg gegooid, maar juist weer opnieuw voor anderen in roulatie gebracht, eventueel nadat onderdelen vervangen zijn en het product zo een update heeft gekregen. Als dat niet gaat, kan het materiaal nog gerecycled worden, waardoor de grondstof weer hergebruikt wordt.
Als circulaire economie verder wordt doorgevoerd, dan gaat het niet meer om bezit maar om gebruik. De functie/dienst wordt gekocht en niet het middel. Het college van burgemeester en wethouders heeft aangegeven met het principe circulaire economie actief aan de slag te gaan. Bij de verdere uitwerking van het ontwerp van het gebouw wordt hier zoveel mogelijk rekening mee gehouden.

5.12.3 Conclusie

De recreatiewoningen zijn aardgasloos. Door de aanplant van bomen en opgaande beplanting wordt de kans op hittestress bij langdurige hoge temperaturen verkleind. Er worden bij de inrichting van het terrein maatregelen genomen die leiden tot een goede waterhuishouding, zodat wateroverlast wordt voorkomen.

5.13 M.e.r.-beoordeling

5.13.1 Toetsingskader

Algemeen

De bedoeling van de Mer regelgeving is om (in een aantal gelimiteerde gevallen) milieu een volwaardige plaats in de besluitvormingsprocessen van een groot aantal wetten, waaronder de Wro, te geven.

Regelgeving

De basis voor de regelgeving met betrekking tot de MER wordt gevormd door de Europese richtlijn voor milieueffectrapportage (85/337/EEG) en de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (2001/42/EG). Beide richtlijnen zijn in de Wet milieubeheer (Hoofdstuk 7) en het Besluit milieueffectrapportage in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.

De MER-regelgeving maakt onderscheid tussen plannen en besluiten en geeft hiervoor verschillende procedurele verplichtingen. Uitgangspunt van de MER-regelgeving is dat de procedure van het betreffende plan of besluit, waarbij het milieueffectrapport wordt opgesteld wordt gevolgd.

De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid tussen:

  • 1. een m.e.r.-plicht voor plannen (plan-m.e.r.);
  • 2. een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor projecten (project-m.e.r.);
  • 3. een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor projecten die als activiteit genoemd zijn in het Besluit m.e.r., ook al blijven zij onder de genoemde drempelwaarden.

Dit betekent dat het bevoegd gezag ook bij deze kleinere activiteiten (die niet aan de drempelwaarden voldoen), na moet gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Als uit de (vormvrije) m.e.r-beoordeling blijkt dat geen MER behoeft te worden opgesteld of uit de MER blijkt dat er als gevolg van het plan geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen, kan het plan worden uitgevoerd.

5.13.2 Toetsing

Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd waarvan de resultaten zijn gepresenteerd in een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling. Deze is als bijlage 10 bijgevoegd.

5.13.3 Conclusie

Op grond van het aanmeldnotitie wordt geconcludeerd, dat er geen sprake is van waarschijnlijk belangrijke gevolgen voor het milieu zoals bedoeld in artikel 7.16 en 7.17 Wet milieubeheer en is het maken van een milieueffectrapport voor de besluitvorming over het plan niet nodig. Deze beoordeling ligt formeel bij het bevoegd gezag.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat de nieuwe regeling de beoogde ontwikkeling in het plangebied mogelijk maakt.

6.2 Plansystematiek

Het bestemmingsplan bestaat uit (bestemmings)planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Hierna volgt een toelichting op de afzonderlijke onderdelen. De verbeelding is een kaart van het plangebied waarop onder andere te zien is waar, welke bestemming geldt en waar bouwvlakken liggen waarbinnen gebouwen opgericht dienen te worden. Op de verbeelding zijn de volgende hoofdgroepen opgenomen:

  • Enkelbestemmingen;
  • Dubbelbestemmingen;
  • Gebiedsaanduidingen;
  • Bouwvlakken;
  • Maatvoeringen.

Uit de bestemmingsregels blijkt hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsplanregels bestaan altijd uit de volgende vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

De opzet van de verbeelding en regels sluit aan op de wettelijk vastgelegde Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Verder zijn de bestemmingen zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gronden.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridische plangedeelte, dient het wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels.

6.3 Toelichting op de bestemmingen

6.3.1 Inleidende regels

De inleidende regels staan in hoofdstuk 1 (artikel 1 en 2) van de regels.

In artikel 1 van de regels worden diverse begrippen die in de planregels voorkomen nader omschreven. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis, ook als in het normale spraakgebruik of bijvoorbeeld in een encyclopedie andere, afwijkende definities voorkomen.

6.3.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 (met de artikelen 3 tot en met 6) zijn de bouw- en de gebruiksregels opgenomen van de op de verbeelding opgenomen (enkel)bestemmingen en dubbelbestemmingen.

In de regels van de verschillende bestemmingen komen een aantal onderdelen (bijna altijd) terug. De bestemmingsomschrijving omschrijft voor welke functies de gronden zijn bedoeld. In de bouwregels is vervolgens geregeld wat er ten behoeve van de bestemming mag worden gebouwd.

In veel bestemmingen is de regeling opgenomen dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan de plaats en afmeting van bebouwing waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd. Als nadere eis komen in de verschillende bestemmingen de volgende criteria voor:

  • een redelijke lichttoetreding en voldoende privacy;
  • milieusituatie: met het oog op de milieukundige situatie kunnen eisen worden gesteld als gevoelige functies zich in de nabijheid bevinden van hinderlijke functies; vanwege de gevolgen voor flora en fauna, geluid, bodemkwaliteit en/of (grond)waterkwaliteit en gelet op de situering van gebouwen ten opzichte van water;
  • verkeersveiligheid: nadere eisen kunnen worden gesteld gelet op de verkeersaantrekkende werking en parkeerbehoefte;
  • sociale veiligheid: het zoveel mogelijk voorkomen van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is. Zo kunnen nadere eisen hierbij zien op verbetering van toezicht op en overzichtelijkheid en toegankelijkheid van sociaal onveilige plekken en andere openbare ruimten;
  • brandveiligheid en bereikbaarheid bij calamiteiten: nadere eisen kunnen zien op de aanwezigheid en bereikbaarheid van vluchtwegen, bereikbaarheid van bouwwerken en de beschikbaarheid van adequate blusmiddelen.
  • gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden: voorkomen van een zodanige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen ontstaat, dat een gebruik van die percelen overeenkomstig de bestemming niet meer volledig mogelijk is.

In de specifieke gebruiksregels is het volgens de begripsomschrijving toegestane gebruik van zowel de onbebouwde gronden als van de aanwezige gebouwen gedetailleerder uitgewerkt en/of wordt een nader omschreven soort gebruik uitgesloten.

Verder komen diverse flexibiliteitsbepalingen voor (afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden) en kan een vergunningplicht zijn opgenomen om bepaalde werkzaamheden (zoals bijvoorbeeld afgraven of het kappen van bomen) te mogen uitvoeren.

Let op: de gebruiks- en de bouwmogelijkheden die in de enkelbestemmingen zijn opgenomen, kunnen worden beperkt door de dubbelbestemmingen of door de bepalingen uit hoofdstuk 3 (de algemene regels).

6.4 Handhaving

6.4.1 Handhaving en bestemmingsplannen

Handhaving van regelgeving vraagt om geactualiseerde regels. Door de actualisering van de bestemmingsplannen worden de bestaande ruimtelijke kaders aangegeven en worden daarmee tevens de grenzen bepaald waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn.

De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijke relevante norm vast, met dikwijls een daaraan gekoppelde afwijkingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang.

De term handhaving wordt vaak beperkt uitgelegd als uitsluitend het toepassen van handhavingsinstrumenten, zoals de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom. Deze vorm van handhaving is overwegend repressief van aard. Handhaving bestaat echter ook uit het geven van voorlichting en het houden van toezicht op een goede uitvoering. Dit is de preventieve invalshoek. In de meest optimale situatie zou sanctionering niet nodig moeten zijn.

Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is steeds meer in de belangstellingkomen te staan van bestuurlijk Nederland. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving van wet- en regelgeving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels.

De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt daartoe in beginsel een plicht tot handhaving aan. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

6.4.2 Handhavingsbeleid gemeente

Binnen de gemeente Schouwen-Duiveland wordt er zo veel mogelijk planmatig gehandhaafd. Hiertoe wordt jaarlijks een handhavingsprogramma vastgesteld. Daarnaast is er ook de nodige ruimte om te kunnen handhaven op incidenten en klachten.

In principe dient tegen alle geconstateerde overtredingen te worden opgetreden. De zogenaamde beginselplicht tot handhaving. Het vaststellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk. Als belangrijke handhavingsdoelen kunnen genoemd worden: het tegengaan van het bouwen zonder vergunning en het optreden daar waar sprake is van afwijking van reeds verleende vergunningen. Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en/of aantasting van het milieu plaatsvindt, dient prioriteit te worden gegeven aan de handhaving. Het tegengaan van strijdig gebruik van gronden en/of gebouwen is eveneens een belangrijke doelstelling. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd: het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel.

6.4.3 Handhaving onrechtmatig gebruik van recreatiewoningen

Recreatieverblijven worden veelvuldig onrechtmatig gebruikt. Van onrechtmatig gebruik is sprake wanneer het gebruik in strijd is met de bestemmingsvoorschriften van de recreatieve bestemming. Hierbij gaat het niet om de duur van het strijdig gebruik, maar om de strijdigheid van de activiteit met de geldende planvoorschriften. Zo is het permanent (laten) bewonen van een recreatieverblijf en het recreatieverblijf (laten) gebruiken ten behoeve van het huisvesten van (buitenlandse) werknemers in strijd met de bestemmingsvoorschriften van de recreatieve bestemming. Het onrechtmatig gebruik van recreatieverblijven wordt binnen de gemeente Schouwen-Duiveland als een knelpunt ervaren.

Om het oneigenlijk gebruik van recreatieverblijven terug te dringen, heeft de gemeenteraad van de gemeente Schouwen-Duiveland in 2003 de uitvoeringsnota "Verbod op permanente bewoning van recreatiewoningen" vastgesteld. In deze nota worden de uitgangspunten voor het handhavings- en gedoogbeleid met betrekking tot de permanente bewoning van recreatieverblijven aangegeven. De gemeenteraad heeft toen besloten dat aan alle permanente bewoners van een recreatiewoning op de peildatum 28 mei 2003, ongeacht de duur van de permanente bewoning, een gedoogbeschikking wordt verstrekt. De bewijslast voor de bewoners om aan te tonen dat zij voor de peildatum reeds woonachtig waren in de recreatiewoning, is in 2004 nader uitgewerkt.

Gedoogbeschikkingen werden slechts afgegeven wanneer zeker was dat de permanente bewoning eindig is. Om zeker te stellen dat de gedoogsituatie slechts van tijdelijke aard is, werden alleen objectgebonden gedoogbeschikkingen afgegeven in combinatie met persoonsgebondenheid. Zodra de bewoners overlijden, verhuizen of wanneer de woning is verkocht, vervalt de gedoogbeschikking. Met deze constructie wordt bereikt dat aan het onrechtmatig gebruik een einde komt.

6.4.4 Uitvoering handhaving

De uitvoering van het handhavingsbeleid is vastgelegd in de hiertoe relevante handhavingsprotocollen, het handhavingsplan en het daaruit voortvloeiende jaarprogramma. Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechtelijke handhaving om tot herstel van de rechtsorde te komen. Het proces van bestuursrechtelijke handhaving is vastgelegd in een stappenplan, waarin de verschillende stadia van de besluitvorming en procedures tot uitdrukking komen.

Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. De uitvoering en voortgang van de handhaving wordt jaarlijks vastgelegd in een verslag, dat bestuurlijk wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie, de koppeling met het exploitatieplan en eventuele inschatting tegemoetkoming in planschade.

7.2 Toepassing Grondexploitatiewet

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Tevens is wettelijk geregeld dat voor onbenutte bouwruimte die al opgenomen was in een bestemmingsplan dat nog op basis van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening was opgesteld en vastgesteld en bij de herziening van dat bestemmingsplan na 1 juli 2008 geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

Door als gemeente alle gronden en opstallen in eigendom te hebben, zelf de grondexploitatie te voeren en de bouwgrond uiteindelijk bouwrijp tegen een marktconforme prijs te leveren wordt ook voldaan aan de eis van verplichte kostenverhaal. De kosten van grondexploitatie worden in dat geval verhaald via de gronduitgifteprijs.

7.3 Conclusie

Omdat het plan een particulier initiatief betreft zijn er voor de gemeente Schouwen-Duiveland geen financieel-economische consequenties aan verbonden. De uitvoeringsrisico's liggen bij de initiatiefnemer. Eventueel benodigde onderzoeken ten behoeve van het bestemmingsplan zijn afgerond. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Schouwen-Duiveland is een exploitatieovereenkomst afgesloten voor het voorgenomen initiatief waarin de (financiële) afspraken zijn vastgelegd. Het verhalen van planschade maakt onderdeel uit van deze overeenkomst, eventuele planschade komt geheel voor rekening van de initiatiefnemer. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee voldoende verzekerd en er kan daarom worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.

De financieel-economische haalbaarheid is hiermee voldoende verzekerd en er kan daarom worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

Gedurende de voorbereiding van bestemmingsplannen wordt het plan één of meerdere keren ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode wordt ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de resultaten zijn van deze maatschappelijke consultaties.

8.2 Participatie

Op 14 september heeft initiatiefnemer een informatiebrief gestuurd om de omwonenden te informeren over de herontwikkeling van de voormalige kampeerterreinen Bona Fide en Karavaan. In navolging daarop heeft er op 10 november een informatieavond plaatsgevonden in het Fletcher Strandhotel, waar het bestemmingsplan en de herontwikkeling verder zijn toegelicht. Tijdens de informatieavond kregen de omwonenden de gelegenheid vragen te stellen en feedback te geven op het plan. De avond is bezocht door ongeveer 50 mensen. Onderstaande punten zijn tijdens de avond opgehaald.

  • 1. Hogezoom is te smal voor het verkeer van en naar het park. Ingangen verplaatsen naar Lagezoom.
  • 2. Parkeerterrein noordelijk deel verder weg van bestaande bebouwing.
  • 3. Ingang park via Vroonweg.
  • 4. Ingang park via Kooijmansweg.
  • 5. Graag rekening houden met hoogte groenvoorziening op de groenwal i.v.m. schaduwwerking achterliggende bebouwing.
  • 6. Het verkeer over de Lagezoom naar de camping laten rijden en ook van de camping af.
  • 7. Bestaand groen is (grotendeels) mooi groen en is zonde om te vervangen door een aarde wal.
  • 8. De huisjes nabij de Kooijmansweg staan erg dicht op de bestaande woning. Terras van de huisjes niet naar bestaande woning oriënteren.

De meeste zorgen gaan over de ontsluiting van het park. Initiatiefnemer heeft in overleg met de gemeente afgesproken om gezamenlijk de haalbaarheid te onderzoeken voor een eventuele alternatieve ontsluiting, zowel voor het noordelijk deel als voor het zuidelijke deel. Initiatiefnemer heeft tevens toegezegd de voortgang en de uitkomsten van het onderzoek met de omwonenden te delen.

Eventuele aanpassingen aan het plan die hieruit volgen worden voor de vaststelling van het bestemmingsplan verwerkt.

8.3 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerp bestemmingsplan naar de relevante instaties toegestuurd. Er zijn drie reacties ontvangen, die in een Nota van Beantwoording van een antwoord zijn voorzien. Deze Nota van Beantwoording is bijgevoegd als bijlage 11.

8.4 Resultaten ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan

Tijdens de ter inzage legging zijn [aantal] zienswijzen ingediend. Ook zijn er ambtelijke opmerkingen op het plan gemaakt. Een volledig overzicht van deze reacties en de bijbehorende beantwoording door de gemeenteraad vindt u in bijlage PM.

De gemeenteraad heeft als gevolg daarvan bij de vaststelling van het bestemmingsplan de volgende wijzigingen doorgevoerd:

  • I. [opsomming van wijzigingen]

Het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad is opgenomen in bijlage PM

Bronvermelding