direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rietdijk 12 Zonnemaire
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Landschapscamping Kijkuit, gelegen aan de Rietdijk 12 te Zonnemaire, heeft de ambitie om de bestaande landschapscamping te herontwikkelen tot een duurzaam recreatieterrein waar natuur, (biologische) landbouw en recreatie met elkaar verweven zijn. Daarnaast wordt ingespeeld op klimaatadaptatie in de vorm van een zoetwaterbuffer voor landbouwers in de omgeving (in het voorjaar) en extra waterberging (opvang extremen regenwater). Inrichting en beheer zijn gericht op het vergroten van natuurwaarden op het bedrijf en versterken van het Natuurnetwerk Zeeland. De beleefbaarheid van deze natuurwaarden en nieuwe kreken zal worden vergoot door de uitbreiding van het bestaande openbare wandelpad. Als gevolg van beleidswijzigingen worden, planologisch gezien, de landschapscamping en minicamping omgevormd naar een reguliere camping. Hierbij wordt door de initiatiefnemers gebruik gemaakt van de uitbreidingsmogelijkheid van maximaal 30% (kwaliteitsverbetering en duurzaamheid) en zal het aantal eenheden uitbreiden van 87 naar 111, waarvan op termijn maximaal 33 eenheden als duurzaam en circulair opgezet 'kampeerhuisje' zullen worden ontwikkeld. Uitbreiding van het aantal eenheden is nodig om een duurzame kwaliteitsslag te kunnen maken en het familiebedrijf op termijn aan de volgende generatie over te kunnen dragen, waarbij het niet meer afhankelijk is van de traditionele Landbouw en focus komt te liggen op biologische landbouw.

De ontwikkeling past niet binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Het college heeft aangeven in principe medewerking te willen verlenen aan de beoogde ontwikkeling. Hiervoor dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Onderliggend bestemmingsplan geeft hier uitwerking aan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Rietdijk in de gemeente Schouwen-Duiveland ten noorden van de kern Zonnemaire. Het plangebied wordt door de Zeedijk gescheiden van de Grevelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied, rood omrand (bron: OpenStreetMap)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 26 maart 2009. In het geldende bestemmingsplan is Landschapscamping Kijkuit deels bestemd als Recreatie – Verblijfsrecreatie met de aanduidingen ' landschapscamping' en 'minicamping', deels als Natuur met de aanduiding landschapscamping en deels als Agrarisch met de aanduidingen 'landschapscamping', 'minicamping' en 'Nieuwe Economische Drager' (zie ook figuur 1.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied'

Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn voor de landschapscamping 60 eenheden en voor de minicamping 25 eenheden (waarvan 5 permanente standplaatsen) toegestaan. Daarnaast zijn ter plaatse van de aanduiding 'nieuwe economische drager' (NED) 2 recreatiewoningen met een totaal oppervlak van maximaal 150 m² toegestaan.

De gronden met de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie zijn bestemd voor verblijfsrecreatie in de vorm van de landschapscamping en minicamping en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Op de 5 permanente standplaatsen die zijn toegestaan mogen stacaravans komen te staan. Gebouwen ten behoeve van het recreatief verblijf en het sanitair mogen een maximale inhoud van 100 m³ hebben en een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 8 meter. Daarnaast is het verboden om zonder of in afwijking van een vergunning struiken of bomen te vellen en gronden te beplanten met opgaande beplanting.

De gronden met de bestemming Natuur met de aanduiding 'landschapscamping' zijn naast het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden tevens bestemd voor natuur- en landschapswaarden behorende bij de landschapscamping. Het oppervlak van deze gronden bedraagt 5 hectare.

De gronden met de bestemming Agrarisch zijn naast gebruik voor de landschapscamping en minicamping ook bestemd voor het grondgebonden agrarische bedrijf, ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets- en wandelpaden en voorzieningen en bij de bestemming behorende voorzieningen. Teplaatse van de aanduiding 'natuurwaarden' zijn de gronden tevens bestemd voor de aan een gebied toegekende waarden in verband met de aanwezige flora en fauna. Binnen het agrarische bouwvlak zijn agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 12 meter en een bedrijfswoning met een inhoud van 750 m³ toegestaan. Ook zijn hier sanitaire voorzieningen en recreatieruimten met een oppervlakte van maximaal 100 m² voor de minicamping toegestaan.

De beoogde ontwikkeling is binnen het geldende bestemmingsplan niet mogelijk.

1.4 Leeswijzer

In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven waaraan een toelichting op een bestemmingsplan moet voldoen. De in het plan gemaakte keuze van bestemmingen moeten worden verantwoord en er moet inzicht worden gegeven over de uitvoerbaarheid van een plan. In verband hiermee heeft deze toelichting de volgende opzet.

  • In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie (feitelijk aanwezig) beschreven. Vervolgens worden de nieuwe situatie en de verschillende bijbehorende aspecten van het plan toegelicht.
  • In hoofdstuk 3 is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan vastgesteld beleid van verschillende overheden.
  • In hoofdstuk 4 is het plan getoetst aan omgevingsaspecten (sectorale wetgeving).
  • In hoofdstuk 5 wordt wijze waarop de nieuwe situatie planologisch-juridisch is verwerkt in dit bestemmingsplan toegelicht.
  • In hoofdstuk 6 en 7 wordt ingegaan op respectievelijk de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid. In het laatste hoofdstuk wordt ook de procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie zijn in het westen van het plangebied een grasland en kreek te vinden, centraal in het plangebied ligt de agrarische en recreatieve bebouwing met daaromheen de plaatsen van de camping. Het zuidelijke deel is akkerbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0003.jpg"

Figuur 2.1.1 Huidige situatie, plangebied paars omrand (bron: luchtfoto 2019 Kadaster Nederland)

De huidige landschapscamping heeft een oppervlakte van 5,9 ha dat in gebruik is voor standplaatsen en voorzieningen, exclusief het erf en het natuurgedeelte. Bruto is dat circa 690 m2 per standplaats.

De netto grootte van de standplaatsen varieert van 190 m2 op het gedeelte van de mini-camping tot 375 m2 op de recent aangelegde standplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0004.png"

Figuur 2.1.2 Oppervlakte Landschapscamping exclusief natuur en erf

2.2 Programma

Op de nieuwe camping worden 111 plaatsen mogelijk en 2 recreatiewoningen. Op maximaal 33 plaatsen zullen op termijn accommodaties met een oppervlak van maximaal 75 m² gerealiseerd worden. Dit zal in de loop van de jaren gebeuren, met enkele eenheden per jaar, afhankelijk van de vraag vanuit de markt en de investeringsruimte. Het terrein van de camping zal heringericht worden en uitgebreid worden in zuidelijke richting. Bij verschillende plaatsen zal op termijn privé sanitair gebouwd worden. Er zal gebruikt gemaakt worden van de bestaande faciliteiten en bebouwing van de camping voor ontvangst en recreatieruimte. De ruime opzet en groene inrichting van de camping is een de meerwaarde van de bestaande landschapscamping en zal ook in de nieuwe inrichting gehandhaafd blijven.

Het thema van de camping is duurzaamheid en voedsel. Daarbij is de voedselfunctie van het land als hoofdpijler gebruik. In het zuiden wordt de agrarische grond gebruikt als pluktuin, voor ecologische teelten en zullen activiteiten rondom onderhoud en oogst van het land georganiseerd worden voor de gasten. Rondom de standplaatsen worden soorten als hazelnoot, bessenstruiken, kruidentuinen, bloemenvelden en vlindertuinen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0005.jpg"

2.3 Ruimtelijke opzet

Het project bestaat uit de herinrichting van het terrein dat momenteel in gebruik is voor de landschapscamping en de uitbreiding van de camping op het zuidelijke deel van het plangebied. Het westelijk deel van het plangebied wordt omgevormd van agrarisch naar natuur (kreek, grasland en bloemdijk). Er is een integraal ontwerp (bijlage 1) gemaakt voor de nieuwe camping waarin het landschap een belangrijke rol speelt. Het plan is tot stand gekomen na overleg met verschillende belanghebbenden, waarbij het open polder landschap, een zone tussen de verschillende recreatieterreinen en natuur belangrijke gesprekspunten geweest zijn. Het plan is zo compact mogelijk gebleven zonder de kwaliteit van de camping te verliezen, waardoor er een ruime zone tussen Landschapscamping de Kijkuit en zuidelijk gelegen recreatieterrein blijft behouden en tegelijkertijd de zichtlijnen vanaf de Rietdijk blijven behouden. Deze zone wordt ingericht met zoetwaterbuffers, ecologische landbouw en bloemrijk grasland met een wadi, hier zijn geen gebouwen mogelijk, de zone sluit dan ook aan op het open polderlandschap. Het bestaande openbare wandelad op landschapscamping Kijkuit dat vanaf de Rietdijk naar de Zeedijk loopt, wordt uitgebreid aan de zuidzijde. Van dit pad werd al veelvuldig door buurtbewoners gebruik gemaakt en daar wordt nu een lus, aan de zuidzijde langs de zoetwaterbuffers, aan toegevoegd. Dit voor optimale beleving van het nieuwe landschap door zowel bezoekers als buurtbewoners.

Er is een inventarisatie gedaan van de bestaande natuurwaarden (zie ook paragraaf 2.8) en een aantal gebieden aangewezen waar de natuurwaarden beter tot ontwikkeling kunnen komen die in dit plan ook een Natuurbestemming krijgen. In bijlage 4 is het landschaps- en beeldkwaliteitsplan uitgebreid beschreven. Hierna wordt de opzet van het plan kort beschreven.

Het plan is opgebouwd uit verschillende deelgebieden:

  • het agrarisch bedrijf;
  • het gebied met standplaatsen;
  • de agrarische belevingsruimte;
  • de natuurlijke belevingsruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0006.jpg"

Figuur 2.3.1 Inrichtingstekening camping (bron: Rho adviseurs)

Het agrarische bedrijf

Het agrarische bedrijf is gevestigd in de bestaande bebouwing behorende bij het erf. In deze bebouwing bevindt zich daarnaast de receptie en recreatieruimte voor de camping. Deze opzet blijft gelijk met de huidige situatie. Er is de mogelijkheid dat er een tweede grote schuur op het erf komt. Deze wordt in dat geval geplaatst direct ten westen van het toiletgebouw. Dit gaat ten koste van 4 eenheden. Deze eenheden worden dan elders in het terrein herplaatst (zie inrichtingsschets). Belangrijk onderdeel van het agrarisch bedrijf is de aanleg van zoetwaterbuffers en waterberging. De zoetwaterbuffers kunnen benut worden in de situatie van een droog voorjaar. Jonge gewassen kunnen dan (beperkt) beregend worden, maar dit is voldoende om ze te laten aanslaan.

De waterberging is bedoeld voor de berging van regenwater (veelal in het najaar). Hiermee wordt de kans dat er sprake is van schade als gevolg van overvloedige regen beperkt.

Het gebied met standplaatsen

De recreatiegebouwen met een oppervlakte van 75 m² (verder kampeerhuisjes) met een zullen gefaseerd gerealiseerd worden op de standplaatsen in het noordoosten van de camping. De bezoekers van de huidige camping waarderen de grote standplaatsen met voldoende privacy door omringend groen, dit zal dan ook in het nieuwe plan terugkomen. In het zuidelijke deel van het terrein wordt een nieuw sanitair gebouw (schaapskooi) met privé sanitair gerealiseerd om zo aan de wensen en eisen van de huidige generatie gasten te kunnen voorzien. Afhankelijk van de vraag uit de markt is daarnaast op termijn nog privé sanitair op de standplaatsen voorzien. Daarnaast is er ruimte gereserveerd voor een aantal speelplaatsen en parkeerplaatsen. De bestaande kreek is één van de mooiste plaatsjes op de huidige camping en wordt uitgebreid om zodoende meer gasten van deze mooie standplaatsen te kunnen laten genieten. In het gebied met standplaatsen is daarnaast plaats voor collectieve kruidentuinen, pluktuinen en fruitbomen. Deze worden rondom de standplaatsen gerealiseerd en zijn bedoeld voor collectief gebruik van de gasten (zie kavelpaspoort figuur 2.3.2). Er wordt een extra wandelpad aangelegd dat de oprit van de Rietdijk verbindt met de Zeedijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0007.jpg"

Figuur 2.3.2 Kavelpaspoort invulling standplaats als toerplaats.

De gebouwde accommodaties worden geleidelijk ontwikkeld. De plekken voor de kampeerhuisjes (75 m²) zijn op de kaart indicatief aangegeven. Er is geen nader onderscheid aangebracht tussen permanente en toeristische standplaatsen. In principe kunnen alle eenheden worden omgevormd tot permanente standplaatsen met kleine accommodaties van maximaal 55 m², die gebruikt zullen worden voor de toeristische verhuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0008.png"

Figuur 2.3.3 Artist impression inrichting camping met huisjes (bron: WTS Architecten 15-08-2020)

De agrarische belevingsruimte

Het zuidelijke deel van het plangebied wordt ingericht met een nieuwe waterplas die het kampeergedeelte scheidt van de rest van het terrein. Dit zal gebruikt worden als zoetwaterbuffer voor beregening van agrarische gronden in de directe omgeving in droge tijden. Ten zuiden van deze plas worden de pluktuinen/akkers gerealiseerd. Hier vindt biologische akker- en tuinbouw plaats als onderdeel van de kampeerbeleving. De grens tussen het plangebied en omliggende wegen wordt ingericht met breed opgezette bloemrijke akkerranden en de waterberging.

De natuurlijke belevingsruimte

Aan de westzijde ligt een gebied ingericht voor natuurbeleving en natuurontwikkeling. Aan de zuidzijde van het perceel komt een zone met waterberging en bloemrijk grasland (totale breedte circa 42 meter). Inrichting en beheer zijn gericht op het ontwikkelen van natuurwaarden.

Op structuurniveau wordt het Natuurnetwerk Zeeland, tegenwoordig ook wel Ecoraster genoemd, versterkt door een verbinding te maken tussen de bloemdijken (Rietdijk) en het Grevelingenmeer. Dit door de Dwarsdijk, spie op de dijk, de Noord Langeweg en de graslanden rond de oude brakke kreek te beheren als natuurgebied. In dit gebied zullen zowel bloemdijksoorten (Wilde marjolein, Geel walstro, Knoopkruit) als orchideeën en zilte soorten zich thuis voelen

Op het erf komen nu al de boerenzwaluw, de huiszwaluw, de huismus, de witte kwikstaart en diverse struweelbroeders voor. Het voorkomen van deze soorten zal worden gestimuleerd. Het beheer van de camping is mede gericht op behoud en vestiging van vleermuizen en de egel.

Fasering

De fasering van het plan is gebaseerd op een financiering vanuit de exploitatie . Hierbij zijn er de volgende uitgangspunten:

  • 1. na het vastgestelde plan worden in eerste instantie de wisselplekken benut. Op de uitbreiding worden de groenelementen aangeplant;
  • 2. aanleg van de waterberging en zoetwater buffers zal in jaar 2 of 3 plaats vinden;
  • 3. na vier jaar wordt de uitbreiding ingericht (infrastructuur, schaapskooi etc.) en in jaar vijf in gebruik genomen. De beplanting heeft dan al enige hoogte en zorgt voor een aantrekkelijke geleding en afscherming;
  • 4. elk jaar worden er vervolgens meerdere kampeerhuisjes geplaatst, waarbij er na negen jaar in totaal 33 kampeerhuisjes van 75 m² en/of 55 m2 zullen staan.

Het is dus een geleidelijke ontwikkeling hierdoor kunnen de accommodaties ook worden afgestemd op de verandering in de vraag.

Verlichting

De (paden naar de) standplaatsen zullen uitgerust worden met verlichting. Deze verlichting zal gerealiseerd worden met als doel de oriëntatie van de mensen die aanwezig zijn nabij de standplaatsen. Deze verlichting zal dynamisch zijn, dat wil zeggen dat deze verlichting alleen brand als er sprake is van beweging op de paden.

De verlichting zal ter plaatse van de paden op een maximale hoogte van 0,5 meter worden gerealiseerd en naar beneden gericht zijn. Op deze wijze wordt lichtuitstraling zoveel mogelijk voorkomen. Ter plaatse van de standplaatsen wordt verlichting aangebracht op de muur. Bij belangrijke oriëntatiepunten worden lichtmasten tot een hoogte van maximaal 2,5 meter hoog gerealiseerd, eveneens gericht naar beneden zodat lichtuitstraling richting omwonenden zoveel mogelijk voorkomen zal worden. Ook wordt bij de plaatsing zoveel mogelijk rekening gehouden met aanwezige beplanting en/of bebouwing, zodat de directe verlichting vanaf omliggende gronden zo min mogelijk zichtbaar is.

Landschappelijke inpassing

De landschappelijke inpassing is in verschillende zones ontworpen passend bij het landschap. Het overgrote deel van de elementen ten behoeve van de inpassing is al aanwezig en zorgt voor de landschappelijke inpassin gvan de huidige landschapscamping en minicamping.

Aan de westzijde is de inpassing grotendeel gesloten waarbij gebruik gemaakt wordt van de bestaande opgaande beplanting. De nieuwe recreatieve eenheden worden aan de west- en zuidzijde ingepast met opgaande beplanting. Aan de oostzijde is de inpassing transparant en deels open, passend bij het open polderlandschap. In bijlage 5 is de landschappelijke inpassing beschreven, daarnaast is ook een beheersplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0009.jpg"

Figuur 2.3.4 Invulling landscahppelijke inpassing: besloten, transparant en open.

2.4 Duurzaamheid

2.4.1 Duurzaamheid als drijfveer

Landschapscamping Kijkuit heeft in de bedrijfsfilosofie en in de aanpak, duurzaamheid voorop staan en wil koploper zijn in de duurzame bedrijfsvoering. "Wij zijn mede verantwoordelijk voor de toekomst van onze wereld en dat wij daar hard aan moeten werken staat vast. De klimaatverandering, de afname van de biodiversiteit, baart ons zorgen. Voor ons is duurzaam werken en leven essentieel om een leefbare, vitale samenleving/maatschappij/ wereld te behouden en te versterken. "

In de visie van Landschapscamping Kijkuit is duurzaamheid geen resultaat, het is geen einddoel, het is een proces van blijven ontwikkelen, groeien en investeren. Technische oplossingen hebben hierbij een rol en daarnaast is bewustwording, bij de camping, de omgeving, de gasten en de leveranciers een zeker zo belangrijke opgave. Landschapscamping Kijkuit wil bezig blijven met het verbeteren van haar duurzame prestatie en wil hierin voorop lopen.

Duurzaamheid heeft in normen en eisen vaak een uitwerking in technische oplossingen. Bij Landschapscamping Kijkuit wordt verder gekeken, in de visie van de camping draait het om de mens en is duurzaamheid vooral ook een sociale opgave. "Als wij, onze gasten en onze leveranciers begrijpen waarom het nodig is om te werken aan de toekomst van de wereld dan ontstaat er begrip en draagvlak om anders te werken en gaan we ons ook echt anders gedragen. En dan komen we samen verder."

duurzaam ontwikkelen

duurzaamheid als oplossing

duurzaamheid beleven

duurzaamheid levert comfort en een goed gevoel

2.4.2 Energie

Landschapscamping Kijkuit streeft naar een energie positieve- of energie neutrale exploitatie. De bestaande zonnepanelen leveren reeds 81.000 kWh stroom op jaarbasis, dit is ruim 38% meer dan het jaarlijkse verbruik (50.000 kWh), waarbij het verbruik voor de landbouwactiviteiten is meegenomen.

Momenteel wordt nog gas gebruikt voor verwarming, verlichting, koeling (ijs), gereedschap en warm water. Sinds 2019 is het gasverbruik verminderd met 900m3 door de installatie van warmtepanelen op het sanitairgebouw.

Om te mogen uitbreiden moet de nieuwbouw voldoen aan de EPC eis van maximaal 0,6. De Energieprestatie coëfficiënt is een maatstaf voor de energetische prestatie van de woning. De energieprestatie verbetert door bijvoorbeeld betere isolatie, het gebruiken van energiezuinige installaties en het duurzaam opwekken van energie. Naast deze eis voor de energieprestatie voor de gebouwen moet ook het energieverbruik voor koken, wassen, verlichting etc. (het gebruiksgebonden deel) zoveel mogelijk met eigen duurzame energiebronnen worden gerealiseerd.

Conclusie EPC eis:

De nieuwe recreatieverblijven zullen voor wat betreft de energetische kwaliteit minimaal voldoen aan de EPC eis van 0,6. Hoe hier aan voldaan wordt, wordt aangetoond bij de uitwerking van de plannen voor de nieuwbouw. Er wordt een energie neutrale exploitatie nagestreefd. Gezien de reeds aanwezige overproductie van zonne-energie, de reeds geïnstalleerde warmtepanelen en de ruimte die er nog is voor nieuwe zonnepanelen zal naar verwachting de energiebalans ook in de toekomst uitmonden in een energieoverschot.

2.4.3 Van een lineaire naar circulaire economie

De huidige lineaire economie kent een hoge mate van verspilling van energie, materiaal, ruimte en arbeid. Bij een groeiende wereldbevolking en een mondiaal toenemende welvaart is dat geen houdbare situatie. Vanuit overheidsbeleid wordt ingezet op de transitie van huidige lineaire economie naar een volledig circulaire economie in 2050.

Het kabinet heeft 3 doelstellingen geformuleerd om de Nederlandse economie zo snel mogelijk circulair te maken:

  • 1. Bestaande productieprocessen maken efficiënter gebruik van grondstoffen, zodat er minder grondstoffen nodig zijn.
  • 2. Wanneer nieuwe grondstoffen nodig zijn, wordt zoveel mogelijk gebruikgemaakt van duurzaam geproduceerde, hernieuwbare (onuitputtelijke) en algemeen beschikbare grondstoffen. Zoals biomassa, dat is grondstof uit planten, bomen en voedselresten. Dit maakt Nederland minder afhankelijk van fossiele bronnen en het is beter voor het milieu.
  • 3. Nieuwe productiemethodes ontwikkelen en nieuwe producten circulair ontwerpen.

Het eerste doel uit het Rijks brede programma Nederland Circulair is ambitieus maar niet onhaalbaar: in 2030, 50 % minder primaire grondstoffen te gebruiken (mineralen, metalen en fossiel). In 2050 wil Nederland een Circulaire economie zijn. Een economie zonder afval waar alles draait op herbruikbare grondstoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0010.jpg"

Figuur 2.4.1.Schema biologische kringloop/ technologische kringloop (bron: Ellen Macarthur foundation)

Circulair bouwen

Voor het Circulair bouwen van de nieuwe voorzieningen op Landschapscamping Kijkuit betekent dit onder andere, functioneel- en energiezuinig ontwerpen en bouwen, met een zo klein mogelijke CO2 footprint, waarbij het ontstaan van afval en milieuschade nu en in de toekomst, wordt voorkomen. Het ontwerp gaat onder andere uit van de '7 s'en-model-benadering' (zie figuur 2.4.2), met aandacht voor het toepassen van losmaakbare verbindingen, het optimaliseren van de hergebruik mogelijkheden van materiaal. Met andere woorden zorgen dat het materiaal in de toekomst kan worden geoogst, in plaats van het slopen van een gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0011.jpg"

Figuur 2.4.2.Schemacirculaire handvaten en 7 s'en-model (bron: 10 R model en het 7 S'en model (evolutionair) als fundering voor circulair (aangepast diagram van Brand: Mohammadi & Slob, 2014))

In de Levens cyclus analyse (LCA) zijn verschillende type bouwmaterialen beoordeeld op milieu-impact. Bij de ontwikkeling van de vakantiewoningen wordt heel bewust gekozen voor bouwmaterialen met een lage milieu-impact. Inmiddels zijn we gestart met de ontwerpfase van de circulaire vakantiewoningen. De bouwmaterialen voor de nieuwbouw worden in de loop van het proces verder inzichtelijk gemaakt. Er wordt er naar gestreefd om ruimschoots te voldoen aan de eis dat minimaal 50 % van de gebruikte bouwproducten in milieuklasse 1 (1a,1b of 1c) valt en de overige bouwproducten minimaal in milieuklasse 4.

De accommodaties worden niet allemaal in één keer gebouwd en geplaatst, maar verspreid over een aantal jaren. Bij de oplevering van elke accommodatie wordt een materialenpaspoort overlegd. Voor het “materialenpaspoort” is vooralsnog geen universeel vastgesteld format beschikbaar maar nog steeds in ontwikkeling. De bouwer van de verblijven zal in ieder geval een materialenpaspoort aanleveren, maar dat kan pas bij oplevering van de verblijven. Ook in de periode daarna wordt het materialenpaspoort up to date gehouden, bij verbouwingen en groot onderhoud.

Landschapscamping Kijkuit streeft ernaar zoveel mogelijk materialen uit de directe omgeving te halen. Het beperken van transportafstanden en het inzetten van gebruikte materialen wordt niet in de milieuklasses van de LCA meegewogen. Dit is dus een extra prestatie.

Biodiversiteit

Ook de verbinding met biodiversiteit en ecologisch beheer past bij de circulaire aanpak. Op de camping en in de agrarische bedrijfsvoering vinden de initiatiefnemers het belangrijk om bij te dragen aan de versterking van de biodiversiteit en het landschap. Dit gaat enerzijds om wat en hoe. De maatregelen om de biodiversiteit en het landschap te versterken hebben zijn elders beschreven. Bij het beheer wordt niet gewerkt met chemische bestrijdingsmiddelen en waar mogelijk worden elektrische machines / apparaten gebruikt dus zonder CO2 uitstoot.

Bij de uitwerking van de inrichting van het nieuwe terrein en de herinrichting van het huidige terrein wordt de Biodiversiteit geïnventariseerd (wat is er), wordt geïnventariseerd welke kansen er liggen en worden de kansen die deze locatie biedt ontwikkeld en gerealiseerd. Er zijn goede ervaringen met de samenwerking met de Stichting Landschapsbeheer Zeeland, die destijds is betrokken bij de ontwikkeling van onze landschapscamping en nog steeds een deel van het beheer voor de camping uitvoert. In de volgende fase wordt samen met de Stichting Landschapsbeheer Zeeland, een plan opgesteld op basis van het nieuwe ontwerp (nieuwe situatie van gradiënten met nieuwe kansen voor biodiversiteit) Daarbij wordt onder andere gedacht aan faunavriendelijke verlichting.

Afval

Zoals aangegeven wordt het ontstaan van afval zoveel mogelijk geprobeerd te voorkomen en wordt het resterende afval gescheiden ingezameld en afgevoerd. Het groenafval wordt verwerkt op eigen terrein.

Water

Klimaatverandering heeft een grote impact op de waterhuishouding. De verwachting is dat de extremen op gebied van wateroverlast en water tekort zullen toenemen. In dat kader is de provincie met partners en belanghebbenden gestart met het opstellen van “het Deltaplan Zoet water” Het project is opgestart om ontwikkelingen- en opgaven voor zoet water voor Zeeland te inventariseren en heeft met name als doel de impact van klimaatverandering te beperken en kansen te benutten. Dit zal naar verwachting leiden tot meer ruimte voor de opvang, het bufferen, het vasthouden en zoveel mogelijk het benutten van zoet water. Onderliggende plannen sluiten hier op aan.

In het nieuwe plan is een substantiële uitbreiding van de (zoete) kreek voorzien. Naast landschappelijke, recreatieve- en natuurwaarden dient de kreek ook als waterbuffer. Deze waterbuffers zijn in te zetten voor beregening van de landbouwgewassen en voor het grijze circuit (dit wordt onderzocht). Daarnaast wordt zoveel mogelijk zoet water opgevangen op eigen terrein. Daarbij is oppervlaktewater zeer waardevol voor de flora en fauna, is het een aantrekkelijk landschapselement en heeft het een verkoelend effect op haar omgeving, bij extreme temperaturen.

2.4.4 Bewustwording en educatie

De activiteiten op de camping dragen bij aan het versterken van de bewustwording bij de gasten voor de noodzaak tot duurzaam handelen. Door het delen van kennis, resultaten en ervaring beogen de initiatiefnemers anderen te inspireren en te laten zien dat je samen een verschil kunnen maken.

"Deze insteek maakt naar ons idee een wereld van verschil: we kunnen wel bedenken wat er nodig is voor een duurzame toekomst, maar het ook echt doen en met name ook op grotere schaal, dat is de grootste opgave."

De voor de camping kenmerkende verweving tussen verblijf en landbouw is een perfecte manier om de verbinding tussen voedselvoorziening (streekproducten), biodiversiteit en landschap te laten zien. Met behulp van animatieprogramma's, excursies en workshops worden de gasten op een laagdrempelige manier geïnformeerd.

2.5 Verweving landbouw en recreatie

2.5.1 Landschapscamping is verweving

In de huidige situatie is er sprake van verweving van het landbouwbedrijf en de recreatie. Dit is ook een van de essentiële kenmerken van een landschapscamping. Het gaat dan om het agrarisch gebruik van de schuren en het erf. Daarnaast is het de bedoeling de schuren die bepaalde perioden van het jaar niet landbouwkundig gebruikt worden te benutten voor bijvoorbeeld de stalling van caravans.

Voedselvoorziening

De verweving tussen verblijfsrecreatie en landbouw wordt verder uitgewerkt in het project “waar komt ons voedsel vandaan”. Op het terrein komen de volgende elementen voor, die (mede) door de gasten worden onderhouden:

  • collectieve kruidentuin;
  • moestuinen;
  • fruit: meer fruitbomen op het bestaande terrein. Een deel van het huidige terrein is al voorzien van hoogstamfruitbomen en aalbessen;
  • animatieprogramma deels gericht op voedsel en natuur;
  • gezamenlijke kookbijeenkomsten: jam, chutneys, appeltaart, etc.;
  • bierbrouwen van eigen granen en hop.

Tevens komen er op het terrein:

  • proefvelden biologische tuinbouw, bijvoorbeeld ui, pompoen, hop etc.;
  • proefvelden biologische akkerbouw: graan, gerst, vlas, groenbemester en phacelia;
  • imkerij met eigen honing (nu ook al aanwezig);
  • een schaapskooi (tevens in gebruik als sanitairgebouw) voor een kleine kudde die zorgt voor de mest voor de moesttuinen en tuinbouw, hier wordt tevens onderzocht of het mogelijk is deze geschikt te maken voor verblijfsaccommodatie (als extra slaapmogelijkheid voor kinderen van gasten).

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0012.jpg"Figuur 2.5.1 Aanwezige schaapskudde op camping de Kijkuit

Zoet water buffer voor de landbouw

Voor de landbouw is in deze regio geen zoetwater voor handen voor een beregening. Bij een aantal gewassen is het noodzakelijk dat net na de aanplant er voldoende water in de bodem zit, zodat ze gaan groeien. Indien de bovenlaag van de bodem te droog is, zal de oogst mislukken. Door het hebben van een zoetwaterbuffer is het mogelijk deze jonge planten, te beregenen, waardoor de planten aanslaan. Uit onderzoek naar de waterkwaliteit van de nieuwe kreek van Landschapscamping Kijkuit is duidelijk geworden dat het water geschikt is voor landbouwkundig gebruik. Vergroting van de capaciteit is echter noodzakelijk. Het water is beschikbaar voor landbouwers in de buurt, over de toepassing en verdeling worden afspraken gemaakt.

Bergingscapaciteit regenwater

Naast droge jaren zijn er de afgelopen tijd ook zeer natte periode geweest. De polder ligt aan de bovenloop van het afwateringssysteem. Bij extreme neerslag wordt het water niet snel genoeg afgevoerd en loopt het land onder, waardoor de oogst dreigt te mislukken. Het is wenselijk om extra bergingscapaciteit te realiseren, bijvoorbeeld in de vorm van een wadi met natuurvriendelijke oevers.

Ook de waterberging langs de zuidkant van het terrein bieden potenties voor het ontwikkelen van natuurwaarden. Dit door een gevarieerde onderwaterbodem (diepte en breedte), een plas-drasoever en een gevarieerde overgang naar het bloemrijke grasland. De breedte van deze zone is circa 42 meter. Het basisprofiel voor de inrichting is:

  • langs de bestaande sloot komt een 5 meter breed onderhoudspad;
  • 6 meter brede ondiepe berging. Bodem is gelijk aan de bodem van de wegsloot;
  • 3 meter breed pad;
  • 11 meter brede diepe berging. Bodem ligt gemiddeld 1 meter dieper dan de wegsloot.

Het maaiveld van het perceel heeft een ligging van +0,15 tot +1,20 m + NAP. De bodem van de wegsloot ligt op 1,00 –m NAP. De bergingscapaciteit (uitgaande van een peil tot 0,00 m NAP) is 19,5 m3 per strekkende meter. Bij een lengte van 300 meter is het bergende volume maximaal 5.850 m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0013.jpg"

Figuur 2.5.2 Basisprofiel van de zuidelijke zone langs de Noordlangeweg

2.5.2 Biodiversiteit

De verhoging van de biodiversiteit is een van de doelen die gerealiseerd worden door:

  • aansluiten op de natuurwaarden in de buurt (Rietdijk);
  • akkerranden;
  • bloemrijkgrasland;
  • natuurvriendelijke oevers;
  • biologische teelten;
  • water in verschillende kwaliteiten;
  • aanleg en beheer van verschillende typen landschapselementen.

Continuïteit in beheer en onderhoud zorgen voor een effectieve ontwikkeling van natuurwaarden en de biodiversiteit.

2.5.3 Zonering

De consequentie van het plan is dat op het bestaande terrein er ruimte moet worden gemaakt voor andere voorzieningen dan standplaatsen, bijvoorbeeld moestuinen en op termijn bijzondere accommodaties. Tevens is er een zonering op het terrein die past bij het noodzakelijke onderhoud (van intensief handmatig naar relatief extensief):

  • moestuinen op de velden;
  • ecologische tuinbouw in de randzone;
  • ecologische akkerbouw langs de rand.
2.5.4 Verweving blijft en er ruimte gereserveerd voor een nieuwe schuur

Feitelijk zijn het landbouwbedrijf en het recreatiebedrijf recent gedeeltelijk organisatorisch gescheiden. Het zijn nu twee afzonderlijke bedrijven op dezelfde locatie. Het is duidelijk dat deze verweving beperkingen oplegt aan ontwikkelingsmogelijkheden. Dit is vooral van toepassing bij de eventuele bouw van nieuwe schuren en de eventueel daarin aanwezige ventilatoren en koelvoorzieningen. De nieuwe schuur is voorzien aansluitend aan het bestaande erf op de minicamping, zie figuur 2.5.3. De nieuwe schuur gaat ten koste van standplaatsen. Deze ontwikkeling was al voorzien in het originele plan van de landschapscamping. Op de locatie van de nieuwe schuur kunnen in principe vier standplaatsen komen. In het plan is aangegeven waar deze standplaatsen worden geplaatst als de nieuwe schuur wordt gebouwd (binnen de camping).

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0014.jpg"

Figuur 2.5.3 De tweede schuur gaat ten kosten van plaatsen van vier plaatsen die elders worden ingepast

2.5.5 Conclusie

De functionele verweving van landbouw en recreatie blijft behouden. Eventuele ontwikkelingen worden in onderling overleg, met in achtneming van de geldende regelgeving, geregeld.

2.6 Doelgroep

De recreatiemarkt is in ontwikkeling. De recreant vraagt steeds meer luxe en wil dan ook de traditionele kampeermarkt verlaten en zich richten op een recreatiepark. Daarnaast is er ook een steeds grotere groep toeristen die op een duurzame wijze wil recreëren in kleinschaligere accommodatievormen. Het succes van de landschapscamping laat duidelijk zien dat er belangstelling is voor kleinschalige hoogwaardige recreatieterreinen. Hierbij is de ligging aan het Grevelingenmeer ook een belangrijk pluspunt. Daarnaast is de ruime opzet van de landschapscamping en de verweving met natuur en landbouw een unieke kwaliteit. Bij het huidige gebruik van de landschapscamping is te merken dat er een sterke voorkeur is voor de plaatsen die aan de rand liggen en ruimer opgezet zijn. Daarnaast is er een (recente) trend van luxe en gemak. Steeds meer recreanten willen een accommodatie huren en vinden het bezit van een tent, stacaravan of chalet niet meer van deze tijd. Zij willen zich niet binden aan een bepaalde recreatievorm of locatie.

De landschapscamping richt zich nu op kampeerders die genieten van contact met de natuur en hier tot rust komen. Dit zijn gezinnen met kinderen en één- of tweepersoonshuishoudens. De activiteiten op de camping zijn gericht op buiten spelen en de natuur ontdekken. De ontwikkeling van de camping met grotere standplaatsen en meer ruimte tussen de plaatsen, maar tevens activiteiten gericht op eigen voedselvoorziening sluit aan bij de wensen van de huidige doelgroep.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0015.jpg"

Figuur 2.6.1 Weergave doelgroep kampeerplaatsen (bron: camping-kijkuit.nl)

De doelgroep voor de accommodaties heeft grotendeels dezelfde eigenschappen als de doelgroep van dan huidige landschapscamping. Het verschil is dat deze doelgroep extra eisen stelt aan de accommodatie en hier ook budget voor over heeft. De doelgroep is, in het kader van de RECRON leefstijlen, te typeren als 'ingetogen aqua' (zie ook kader).

De helft van deze doelgroep bestaat uit één- of tweepersoonshuishoudens, waardoor ook in het voor- en naseizoen bezetting van de accommodaties gegarandeerd is.

Ingetogen aqua (Ontwerpprincipes voor de inrichting van vakantieparken op basis van leefstijlen, RBOI 2011)
Op vakantie zoekt deze groep het contact met de natuur, zo komt men echt tot rust. Ze trekken eropuit in de omgeving door te wandelen of te fietsen. Ze bezoeken daarbij culturele voorzieningen, want dat is interessant. Deze groep is materieel ingesteld, ze willen comfortabel overnachten. Echter andere voorzieningen vinden zij onbelangrijk, want het contact met de natuur staat voorop. Ze hebben daarvoor een relatief groot vakantiebudget.

Eigenschappen:
- kalm, serieus, bedachtzaam en geïnteresseerd in anderen;
- behulpzaam ingesteld;
- hechten aan sociale verbondenheid.

De helft van de aqua consumenten bestaat uit één- of tweepersoonshuishoudens, kinderen zijn het huis al uit (de empty nesters). Aqua gezinnen zijn rustig en ruimdenkend.  

2.7 Beoogde accommodaties

De accommodaties worden gerealiseerd in verschillende typen en worden met verschillende materialen en kleuren uitgevoerd om zo een gedifferentieerd beeld te krijgen. De accommodaties worden 55 of 75 m² groot en hebben zonnepanelen en/of warmtecollectoren op het dak om in de energiebehoefte te voorzien.

Er is een schetsontwerp gemaakt ter illustratie van de mogelijke accommodatie op de camping. Dit schetsontwerp wordt hierna beschreven. De accommodaties onderscheiden zich door de dwars georiënteerde woonkamer met terrassen aan beide zijden van het volume die de nadruk leggen op het 'buiten' leven op de camping.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0016.jpg"

Figuur 2.7.1 Accommodaties ontworpen door WTS

2.8 Natuurcompensatie

De huidige landschapscamping is verweven met de natuurwaarden binnen het gebied, deze zijn ook vastgelegd in het geldende bestemmingsplan. Dit was destijds een voorwaarde voor de ontwikkeling van de landschapscamping. De oppervlakten van deze twee gebieden is in totaal circa 5 ha. Door de beoogde ontwikkeling van de camping wordt een deel van de gronden met de bestemming N(lc) heringericht in de vorm van zoetwaterberging en camping. In de memo opgenomen in bijlage 10 wordt aangegeven waar compensatie plaats zal vinden en dat dit leidt tot een kwalitatieve verbetering van de natuurwaarden met name door de ontwikkeling van bloemdijk, kruiden en faunarijk grasland en gradiënten van droog naar nat/open water.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Tot slot wordt in paragraaf 3.4 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050?

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • In het landelijk gebied verbeteren we de balans tussen het landgebruik en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht.
  • De biodiversiteit wordt beschermd en versterkt en het natuurlijk kapitaal duurzaam benut.
  • Er wordt een duurzaam en vitaal landbouw- en voedselsysteem mogelijk gemaakt, gebaseerd op kringlopen en natuurinclusiviteit.
  • Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief.

Toetsing

Het landelijk gebied is voor de ontwikkeling het meest relevant. Daarbij gaat het in de Novi vooral over de voorzieningen, bodem en water (milieubelasting) in relatie tot de landbouw en zoetwatertekorten. De aanleg van de uitbreiding van de camping gaat gepaard met de realisatie van een zoetwaterbassin. Hiervan worden de mogelijkheden onderzocht om het water in te zetten voor de landbouw in tijden van zoetwatertekorten. Daarnaast komt er een berging voor overvloedig regenwater. De bloemrijke graslanden en biologische teelt ter vervanging van de zuiver agrarische gronden dragen bij aan meer biodiversiteit. Daarnaast heeft de gemeente Schouwen-Duiveland beleid vastgesteld ter bescherming van het landschap. Hier is rekening mee gehouden bij het ontwerp van het plan, zie ook paragraaf 3.4.2. De ontwikkeling is niet in strijd met de Novi.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent een aantal nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De ladder is per 1 juli 2017 aangepast waarmee de ladderbenadering is losgelaten. Wel dient nog te worden aangetoond dat er behoefte is aan de betreffende ontwikkeling en, indien de ontwikkeling plaatsvindt buiten bestaand stedelijk gebied, waarom de betreffende locatie het meest geschikt is.

Toetsing

Onderliggende ontwikkeling maakt naast de herinrichting ook de uitbreiding van 85 naar maximaal 111 eenheden mogelijk. Het toevoegen van gebouwde leisurevoorzieningen wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. In het zuidelijk deel van het plangebied (in het uitbreidingsgebied) wordt privé-sanitair en een sanitairgebouw (schaapskooi) voor de nieuwe plaatsen gerealiseerd. Dit zijn bijbehorende voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de plaatsen. Er worden, doordat de landschapscamping een reguliere camping wordt, ten opzichte van de huidige planologische regeling maximaal 33 gebouwen voor recreatief nachtverblijf met een oppervlakte van 75 m² mogelijk gemaakt. Er is dan ook sprake van een stedelijke ontwikkeling in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. In de laddertoets (bijlage 6) is de behoefte aan de ontwikkeling beschreven. Hierin wordt geconcludeerd dat door het groeiende aantal overnachtingen in huisjes en de groeiende vraag naar meer luxe dan kamperen, het toevoegen van verblijfsrecreatie bij Landschapscamping Kijkuit niet zal leiden tot onaanvaardbare leegstand op andere vakantieparken.

Bovendien zal door restrictief kustbeleid het aantal vergunningen voor nieuwe verblijfsrecreatie aan de kust verwaarloosbaar. Een onderscheidend aanbod en of een onderscheidende ligging is op die locaties extra belangrijk, anders kiezen consumenten voor een andere regio met aanbod dat wel aansluit bij de vraag. Het initiatief ligt op een onderscheidende locatie aan binnenwater en gaat uit van een onderscheidend aanbod aan eenheden in een bijzonder duurzaam concept.

Het bestemmingsplan sluit aan bij de ontwikkeling van de vraag naar recreatiewoningen voor de verhuur.

Conclusie

De herinrichting een uitbreiding van het recreatieterrein, past binnen de beleidskeuzes en de leidende principes uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Barro.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsplan Zeeland 2018

Op 21 september 2018 hebben Provinciale Staten van Zeeland het Omgevingsplan Zeeland 2018 vastgesteld. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 bevat de hoofdlijnen uit alle provinciale beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving. Het gaat over de onderwerpen economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. De provincie wil Zeeland als unieke bestemming sterker positioneren. De Zeeuwse natuur en het Zeeuws specifieke natuur- en cultuurlandschap worden de basis voor het onderscheidend vermogen genoemd.

Verblijfsrecreatieve ontwikkelingen, zoals uitbreiding van eenheden en/of oppervlakte van bestaande verblijfsrecreatiebedrijven, moeten voldoen aan de hoofdlijnen van het ‘ontwikkelkader’ van de Kustvisie. Deze zijn opgenomen in het Omgevingsplan. De uitbreiding dient bij te dragen aan het produceren van landschap en integraal onderdeel uitmaakt van de omgeving (landschap en samenleving). De percentages zoals opgenomen in het ontwikkelkader maken hier geen onderdeel van uit, omdat buiten de kustzone veelal andere marktcondities, omgevingswaarden en grondprijzen gelden.

Om de potentie van Zeeland te benutten, wordt in het Omgevingsplan ingezet op het stimuleren van herstructurering, kwaliteitsverbetering, innovatie, differentiatie en regionaal onderscheidend vermogen in de recreatiesector. Bestaande verblijfsrecreatiebedrijven worden gestimuleerd te investeren tot het maken van een kwaliteitsslag. Hiervoor is het aanjaagprogramma innovatie opgezet.

Er wordt ingezet op het behouden van gebieden die waardevol zijn voor de beleving van de kernkwaliteiten van Zeeland. Natuur, landschap en erfgoed zijn hierin belangrijke onderdelen. Gebieden waar weidsheid, stilte en duisternis die de beleving van deze groene topkwaliteit nog intenser maakt worden beschermd.

Toetsing

De transformatie bestaat uit de herinrichting van de bestaande camping en uitbreiding van de aangrenzende agrarische gronden tot een nieuw landschap behorende bij de camping. Daarbij is de integratie met het landbouwbedrijf met de activiteiten op de camping van belang. Bij de inrichting van het terrein wordt rekening gehouden met bestaande zichtlijnen en openheid van het landschap

Er worden kwalitatief hoogwaardige accommodaties op de camping gerealiseerd. De transformatie speelt in op de behoefte aan luxe accommodaties voor verblijfsrecreatie. Bovendien wordt rekening gehouden met duurzaamheid en energiezuinigheid en hiervoor worden diverse maatregelen getroffen bij de inrichting van het terrein en de accommodaties.

De kreek(restanten) worden in de ontwikkeling behouden. De westelijke kreek (oude kreek) is momenteel nog onderdeel van het agrarisch gebied en krijgt in de nieuwe inrichting een natuurbestemming en zal niet langer agrarisch worden gebruikt. Hierdoor kunnen de bestaande natuurwaarden verder ontwikkelen en wordt de kwaliteit van dit gebied vergroot.

Conclusie

De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het Omgevingsplan

3.3.2 Omgevingsverordening Zeeland 2018

In de Provinciale Omgevingsverordening 2018 (inclusief 1e t/m 5e wijziging) is het beleid uit het Omgevingsplan vertaald in regelgeving.

Verblijfsrecreatie

In artikel 2.11 zijn de regels voor verblijfsrecreatie buiten de kustzone benoemd. In lid 4 van artikel 2.11 staat dat uitbreiding van een bestaand verblijfsrecreatieterrein buiten bestaand stedelijk gebied toegelaten wordt, met dien verstande dat in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat voldaan wordt aan de in bijlage D onder 3 opgenomen uitgangspunten.

Bijlage D onder 3 bevat een vertaling van het ontwikkelkader uit de Kustvisie:

Uitbreiding van een bestaand verblijfsrecreatieterrein zoals benoemd in artikel 2.11, vierde lid voldoet aan de voorwaarden A t/m D.

A. Ruimtelijke kwaliteit:

Kwaliteitsverbetering van bestaande bedrijven vindt plaats binnen de bestaande oppervlakte en eenheden van het bedrijf;

Een beperkte uitbreiding van oppervlakte is mogelijk indien het nieuw uit te breiden terrein:

  • integraal onderdeel van een (nieuw) landschap;
  • en de dichtheid en omvang van de bebouwing passend is in het betreffende landschap;
  • en het beheer en onderhoud van het landschap geborgd is.

Een beperkte uitbreiding van eenheden is mogelijk indien:

  • er sprake is van een integrale kwaliteitsimpuls van het bestaande en toekomstige accommodatie;

B. Economische haalbaarheid:

Ontwikkelingen zijn aantoonbaar economisch uitvoerbaar, vinden plaats op basis van een businessplan en voorzien in een centrale bedrijfsmatige exploitatie.

C. Markt en onderscheidend vermogen van het concept:

Ontwikkelingen zetten qua verschijningsvorm en type accommodatie in op een innovatief en hoogwaardig concept. Hierdoor wordt bijgedragen aan een gedifferentieerd product in de Zeeuwse kust. Het lokale DNA en het principe van LAND IN ZEE! staan hier centraal. Met oog op de dynamiek en verdere vernieuwing in de sector, wordt ingezet op circulair bouwen.

D. Sociaal maatschappelijke bijdrage:

Ontwikkelingen leveren een bijdrage aan de werkgelegenheid, behoud van voorzieningen en zijn een toegevoegde waarde voor de (leef)omgeving.

Toetsing

De ontwikkeling bestaat enerzijds uit het uitbreiden van het aantal kampeereenheden, daarnaast wordt de bestaande akker heringericht met kleinschalige tuin- en akkerbouwvelden, bloemenranden, wandelpaden en water. Deze zullen qua vormgeving en beplanting aansluiten bij omliggende natuur- en landschapswaarden. De tuinbouw en akkerbouw zullen gebruikt worden in de activiteiten en producten van de camping. De activiteiten op de camping sluiten dan ook aan op de activiteiten in het landelijk gebied van Zeeland. Het nieuwe landschap is onderdeel van de camping, kampeerplaatsen bevinden zich tussen bestaand en nieuwe waterpartijen, nutstuinen en akkers.

A. Ruimtelijke kwaliteit:

Het uit te breiden deel bestaat uit ongeveer 2 hectare dat gebruikt zal worden voor standplaatsen, en 5 hectare dat gebruikt wordt voor waterberging, landschap, pluktuinen en het educatieprogramma. Het uit te breiden bevat het nieuwe landschap verweven in het bestaande landschap, hierin komen circa 26 eenheden. Op termijn zal een deel van de toeristische standplaatsen op het bestaande deel worden vervangen door duurzame (circulaire) voorzieningen. De kampeerhuisjes worden maximaal 75 m² groot en slechts één bouwlaag hoog. Deze worden gesitueerd aan de noordzijde om zo minimale impact te hebben op de openheid van het polder landschap.

Kwaliteitsimpuls accommodatie

Op de huidige camping zijn er alleen maar toeristische standplaatsen. Naast de twee recreatiewoningen zijn er geen verhuuraccommodaties. Afhankelijk van de ontwikkeling in de markt worden verhuuraccommodaties aangeboden. Dit kan in de vorm van safaritenten of (circulaire) voorzieningen (accommodatie tot 75 m² en 55 m2).

B. Economische haalbaarheid

De ontwikkeling wordt nu geëxploiteerd door één eigenaar. De gronden zijn in eigendom en de ontwikkeling en fasering zijn afgestemd op het investerend vermogen van de huidige camping en de extra eenheden.

C. Markt en onderscheidend vermogen van het concept

Met de uitbreiding van de camping wordt een nieuw concept ontwikkeld waarbij de op de camping geteelde groente en fruit een belangrijke rol speelt. Naast dat het landschap een integraal onderdeel is van de camping is deze camping uniek omdat ook de voedselvoorziening een duidelijk onderdeel is van de kampeerbeleving. Hiermee onderscheidt de camping zich duidelijk van bestaande campings in de regio. Ook is heeft de camping een duidelijk duurzame inslag, en richt zich op een specifieke doelgroep die bewust bezig het terugdringen van de CO2 afdruk en een duurzaam leven en dit ook of juist op vakantie wil doorzetten.

Het plan maakt daarnaast op de volgende wijze gebruik van het DNA van Schouwen-Duiveland:

  • WATER DE CONSTANTE FACTOR IN HET DNA
    In het plan heeft water een dubbelfunctie voor zowel de landbouw, recreatie als landschap. Landbouwkundig is het water functioneel (waterberging en zoetwatervoorziening). De nieuwe kreek en sloten hebben natuurlijk ook een ecologische functie en dragen bij aan het vergroten van de biodiversiteit in het gebied.
  • SCHOUWEN-DUIVELAND KUN JE DELEN
    Op de huidige landschapscamping is al een openbare route. Er is dus al ervaring met het delen van de ruimte. Openbaar toegankelijke paden en gebieden vormen een onderdeel van het plan.
  • NUCHTER
    De recreatiesector zorgt voor een kwaliteitsslag die aansluit bij de huidige wensen van de toerist. Daarom is gekozen voor een intensieve verweving van landbouw en verblijfsrecreatie en het thema “Waar komt je voedsel vandaan”.
  • TROTS
    De huidige landschapscamping heet niet voor niets KIJKUIT, de naam van de boerderij die al eeuwen bij de familie in bezit is.
  • GRENS TUSSEN WATER EN LAND BLIJF BOEIEN
    In het plan komt veel randlengte met water. Daarvan is het overgrote deel vrij van verblijfsrecreatie en is zo van belang voor de beleving van het gebied en de natuurwaarden.
  • (H)EERLIJK SCHOUWEN DUIVELAND
    Zelf producten verbouwen en verwerken is een belangrijk thema voor de inrichting van het terrein en de activiteiten die er plaatsvinden.

D. Sociaal maatschappelijke bijdrage:

De uitbreiding van de camping zorgt voor een groter aantal gasten in het hoogseizoen. Door de seizoensverlenging zullen in het voor- en naseizoen duidelijk meer gasten aanwezig zijn. Landschapscamping Kijkuit levert direct en indirect een bijdrage aan de werkgelegenheid en het behoud van voorzieningen in de regio. Op een directe manier door het voorzien van arbeidsplaatsen ten behoeve van de camping en het organiseren de activiteiten die ook toegankelijk zijn voor gasten van buiten de camping. Indirect doordat de gasten van de camping tevens de bezoekers zijn voorzieningen als lokale horeca, supermarkten etc. Daarnaast draagt de camping en de activiteiten die hier bij horen bij in de waardering van het agrarisch landschap. Hiermee voldoet de camping aan dit criterium.

Natuur en landschap

  • 1. De dijken rondom het plangebied zijn aangewezen als bestaande natuur (zie figuur 3.3.1 Uistnede 1, 5e wijziging vastgesteld 2020-09-22) deze gronden dienen in het bestemmingsplan als zodanig bestendigd te worden. Bestaand gebruik is hier toegestaan. De gronden binnen het plangebied zijn niet als zondanig aangewezen.
  • 2. De omliggende dijken, de bestaande kreken, de agrarische gronden in het westen van het plangebied en het grasland op de Rietdijk zijn aangewezen als waardevolle landschapselementen. In artikel 2.28 is opgenomen dat er geen bestemmingen aangewezen of regels gesteld mogen worden die, ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, mogelijk maken dat landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden of elementen significant worden aangetast. De kreek in het westen en het grasland op de Rietdijk krijgen een natuurbestemming in het nieuwe bestemmingsplan en worden daarmee beter beschermd dan in het geldende bestemmingsplan het geval is. De kreek binnen het recreatieterrein, die overigens is aangelegd als onderdeel van de Landschapscamping en dus geen historische kreek is, blijft behouden en wordt op een zelfde manier gebruikt.
  • 3. De agrarische gronden en de kreek in het westen van het plangebied zijn aangewezen als normstelling geluid (48 dB) en milieubeschermingsgebied . Aan deze gebieden zijn regels gesteld met betrekking tot geluid en grondwaterbescherming. Op deze gronden worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die de grondwaterkwaliteit verslechteren of geluid produceren. Het huidige gebruik van naastgelegen gronden verandert daarnaast minimaal, de functie van verblijfsrecreatie blijft gelijk .
  • 4. De in het westen gelegen kreek en agrarische gronden is aangewezen als niet vedrogingsgevoelig natuurgebied. Hier zijn geen regels aan verbonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0017.jpg"

Figuur 3.3.1 Uitsnede kaarten Omgevingsverordening 2018 5e wijziging, kaart bestaande Natuur.

Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de regels uit de Omgevingsverordening.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie 'Tij van de Toekomst 2011-2040'

De gemeenteraad heeft op 3 oktober 2011 de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst' vastgesteld. In de visie is opgenomen hoe de gemeente Schouwen-Duiveland er in 2040 uit zou moeten zien. In de strategische visie staat de volgende ambitie centraal: 'In 2040 kent vakantie-eiland Schouwen-Duiveland een toonaangevende watereconomie die de duurzame verbinding vormt tussen wonen, werken, zorgen en genieten'. In de visie zijn de drie strategische doelen 'werken', 'wonen' en 'verblijven' uitgewerkt. Voor het onderliggende plan zijn met name de strategische doelen voor ‘werken’ en ‘verblijven’ relevant. Hierna zijn deze strategische doelen met bijbehorende ambities voor 2040 beschreven.

Strategische doelen: werken

  • De economie van Schouwen-Duiveland is sterk watergerelateerd.
  • Landbouw en aquacultuur zijn geïnnoveerd en verweven met andere functies.
  • Kleinschalige bedrijvigheid floreert, optimaal gestimuleerd en gefaciliteerd.
  • Vraag en aanbod van de arbeidsmarkt zijn in balans.
  • Schouwen-Duiveland is krachtig gepositioneerd als toonaangevend in water en veelzijdig vakantie-eiland.

Strategische doelen: verblijven

  • De bijzondere kwaliteiten (water, natuur, cultuur) maken Schouwen-Duiveland tot een aantrekkelijk vakantie-eiland.
  • Het eiland Schouwen-Duiveland heeft een krachtig en duidelijk herkenbare toeristische hoofdstructuur. We benutten de daaraan verbonden potenties.
  • De kwaliteit en diversiteit van de toeristische sector is groot. We maken gebruik van de unieke mogelijkheden die het water biedt.
  • Schouwen-Duiveland is een aantrekkelijk vakantie-eiland door de bloeiende watersport en de vele watergerelateerde activiteiten en evenementen.

Toetsing en conclusie

De ontwikkeling van de camping, waarbij een kwaliteitsverbetering in het verblijfsrecreatieve aanbod wordt gerealiseerd en gebruik gemaakt wordt van de kwaliteiten die aanwezig zijn op de locatie, sluit aan op deze strategische doelen.

3.4.2 Structuurvisie Buitengebied 'Buitengebied in beweging'

In de structuurvisie Buitengebied heeft de gemeente haar visie op het buitengebied en de ruimtelijke en economische ontwikkelingsmogelijkheden uitgewerkt. In deze visie zijn op basis van een sterkte-zwakte analyse opgaven voor de ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied geformuleerd. Daarbij zijn drie accenten onderscheden:

  • Ruimtelijke kwaliteit en (be-)leefbaarheid: Ruimtelijke kwaliteit vergroten en landschap op een aantal plaatsen verbeteren;
  • Perspectieven landbouw en recreatie: negatieve economische gevolgen voorkomen;
  • Afwende bedreigingen en benutten kansen: een duidelijke ontwikkelingsrichting voor het buitengebied aangeven.

Doelstelling van de visie is de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van het buitengebied duurzaam versterken en borgen én passende economische ontwikkelingen stimuleren: ontwikkelen met kwaliteit.

In figuur 3.4.1 zijn de verschillende landschapstypen in de gemeente geanalyseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0018.jpg"

Figuur 3.4.1 Analyse landschap Schouwen-Duiveland (bron: 'Buitengebied in beweging')

Aan de hand van de kwaliteiten van de verschillende landschapstypen zijn de strategieën en landschappelijke ontwikkelruimte per deelgebied bepaald en weergegeven in een landschappelijk raamwerk (figuur 3.4.2). Per gebiedscategorie is de ontwikkelruimte door middel van concrete maatregelen en doelstellingen uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0019.jpg"

Figuur 3.4.2 Landschappelijk raamwerk (bron: 'Buitengebied in beweging')

De locatie van het plangebied maakt onderdeel uit van de Gouwepolder waar het cultuurhistorische karakter versterkt moet worden en waar tevens de ruimtelijk clusters benadrukt dienen te worden

Voor de polders Zonnemaire, waar het plangebied in ligt is het raamwerk gericht op het versterken van de blokvormige opbouw van de polders. Verdichting in de polders van Zonnemaire is toelaatbaar, waarbij gestreefd wordt naar verdichting in de vorm van clusters / velden.

Nieuwe verdichtingen (groter dan 2 hectare in de polder van Zonnemaire) leiden, doordat de polder grootschaliger is en er niet veel kavels voorkomen, niet tot een structurele aantasting van de openheid. Als ontwerpfilosofie wordt hier, vanuit de wens om de karakteristieken van de verschillende polders te versterken, gekozen voor het versterken van clusters.

Ter versterking van het karakter van deze polders wordt uitgegaan van de volgende ontwikkelingsruimte:

  • Nieuwe verdichting groter dan 2 hectare kan plaatsvinden in een aantal clusters van bebouwing en beplanting;
  • In het eindbeeld is het gewenst dat de clusters verspreid in de polder liggen, met een ruime tussenmaat.

Toetsing

Voor de toetsing van initiatieven aan de structuurvisie gelden de volgende beoordelingsstappen:

  • 1. past het initiatief niet in het bestemmingsplan?
  • 2. is het gebonden aan het buitengebied?
  • 3. past de functie in het buitengebied en op deze locatie?
  • 4. past de functie op basis van de diverse planologische aspecten op de locatie?
  • 5. is er sprake van een goede landschappelijke inpassing?
  • 6. is er sprake van een ruimtelijke meerwaarde voor de omgeving?
  • 7. Is de ontwikkeling duurzaam uit ruimtelijk, economisch, milieu- en sociaal oogpunt?
    • a. ruimtelijk: is de ruimtelijke kwaliteit ook voor de toekomst verzekerd?
    • b. economisch: is een gezond opbrengend vermogen te verwachten voor de langere termijn en is sprake van een economische meerwaarde voor de omgeving?
    • c. milieu: kan ook in de toekomst aan de milieunormen worden voldaan?
    • d. energetisch: worden mogelijkheden voor duurzame energievoorzieningen benut?
    • e. sociaal: heeft de functie een maatschappelijke meerwaarde voor de omgeving?

Toetsing van het initiatief

De aspecten 1 tot en met 5 zijn reeds beoordeeld en worden hier dus niet herhaald.

  • Is er sprake van ruimtelijke meerwaarde voor de omgeving?
    Net als bij de landschapscamping is er sprake van een verrijking van het landschap met behulp van elementen die in de streek passen. Het betreft hier kreken, poelen, dijken en extensief beheerd grasland. Deze elementen zullen in aansluiting op de bestaande elementen van de landschapscamping leiden tot een landschappelijke en ecologische meerwaarde.

  • Ruimtelijk: is de ruimtelijke kwaliteit ook voor de toekomst verzekerd?
    Het beheer van Landschapscamping Kijkuit ligt in één hand. Hierdoor is de ruimtelijke kwaliteit gegarandeerd.

  • Economisch: is een gezond opbrengend vermogen te verwachten voor de langere termijn en is sprake van een economische meerwaarde voor de omgeving?
    In de economische onderbouwing van het project, die bij de gemeente aanwezig is, wordt aangetoond dat er sprake is van een gezonde financiële situatie. De economische meerwaarde voor de omgeving is verankerd in het type gast (ingetogen aqua). Deze richten zich juist op de omgeving en hebben relatief veel geld te spenderen.

  • Milieu: kan ook in de toekomst aan de milieunormen worden voldaan?
    In paragraaf 2.4 wordt aangegeven dat aan de milieu normen ruim wordt voldaan.

  • Energetisch: worden mogelijkheden voor duurzame energievoorzieningen benut?
    In paragraaf 2.4 wordt aangegeven he duurzame energievoorzieningen worden benut. De elektriciteit wordt in de huidige situatie al gewonnen met de zonnepanelen op de landbouwschuren. In 2014 zijn op twee landbouwschuren in totaal 220 zonnepanelen geplaatst. Bij de geleidelijke ontwikkeling van de camping wordt bezien of het aantal panelen vergroot moet worden.

  • Sociaal: heeft de functie een maatschappelijke meerwaarde voor de omgeving?
    De ontwikkeling draagt in economisch opzicht bij aan de instandhouding van voorzieningen in de regio.

Bij de ontwikkeling van de camping wordt rekening gehouden met de zichtlijnen en de openheid van landschap (zie ook bijlage 4). De verdichting die door de beperkte uitbreiding van de bestaande camping ontstaat, is ongeveer 2 hectare. De verschillende clusters blijven door een ruimte van 155 meter van elkaar gescheiden.

Conclusie

De ontwikkeling is niet in strijd met de structuurvisie Buitengebied.

3.4.3 Agenda Toerisme 2018-2026

In de 'Agenda toerisme 2018-2026' heeft de gemeente aangegeven waar ze de komende jaren aan wil werken om het toeristische product op topniveau te houden. De agenda laat zien welke doelen de gemeente wil bereiken, welke keuzes ze daarvoor wil maken en waarom. Voor de ontwikkeling van Landschapscamping Kijkuit is het thema “voortdurend vernieuwen“ van belang.

De gemeente streeft er naar in de Groen Blauwe Oase de belangrijke omgevingskwaliteiten te behouden en versterken en worden meer bijzondere en gedifferentieerde vormen van verblijfsrecreatie in een natuurlijke omgeving gestimuleerd. Het toeristische product moet beter afgestemd worden op het profiel van de gast en kwaliteit moet leidend zijn.

Hier zijn een aantal regels aan gekoppeld die zijn vervat in de Regelgeving agenda toerisme 2018-2026.

In de regelgeving agenda toerisme 2018-2026 is de regelgeving omtrent de ontwikkeling van verblijfsrecreatie opgenomen. Bij een planologische procedure tot herstructurering en/of omvorming dan wel plaatsing van eenheden, moet een recreatieterrein op termijn volledig voldoen aan het Ontwikkelkader Verblijfsrecreatief Gebied, inclusief het maximum percentage van 13% voor invulling verblijfsrecreatie.

Een beperkte uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatieve bedrijven is mogelijk indien:

  • er sprake is van een (integrale) kwaliteitsimpuls van het bestaande en het toekomstige recreatiebedrijf;
  • er sprake is van maximaal 15% uitbreiding van het bestaande aantal eenheden (eenmalig). Maatwerk is mogelijk in overleg en op advies van het Adviesteam Toerisme op basis van het uitgangspunt om te komen tot Zeeuwse kustkwaliteit (bijvoorbeeld hoger percentage invulling verblijfsrecreatie gekoppeld aan extra landschapscompensatie);
  • bovenop de 15% uitbreiding zoals hiervoor genoemd kan, in overleg met en op advies van het Adviesteam Toerisme, op basis van het uitgangspunt om te komen tot een energie-neutraal eiland maximaal 15% uitbreiding van het bestaande aantal eenheden (eenmalig) worden toegekend (hoger percentage invulling verblijfsrecreatie gekoppeld aan extra energie-neutraliteit en circulair bouwen);
  • totaal kan op basis van bovenstaande maximaal 30% uitbreiding van het bestaande aantal eenheden (eenmalig) worden toegekend.

Onder het begrip 'integrale kwaliteitsimpuls' wordt het in samenhang met de omgeving creëren van toegevoegde waarde van een verblijfsrecreatief terrein voor de samenleving, gekoppeld aan de uitgangspunten van het Ontwikkelkader Verblijfsrecreatief Gebied verstaan.

Aanvullend op de hiervoor in paragraaf 3.3 Provinciaal beleid getoetste aspecten van het Ontwikkelkader Verblijfsrecreatief Gebied dient volgens de 'Regelgeving agenda toerisme 2018-2026' ook voldaan te worden aan de volgende aspecten.

A. Ruimtelijke kwaliteit:

Een beperkte uitbreiding van eenheden is mogelijk indien:

  • en er sprake is van een maximale invulling ten behoeve van verblijfsrecreatie op het totale terrein van 13% (exclusief centrale voorzieningen en inclusief sanitair en bergingen bij eenheden);
  • en er maximaal sprake is van 15% uitbreiding van eenheden die daadwerkelijk op het terrein in exploitatie zijn.

Ruimte voor maatwerkoplossingen is mogelijk als een specifieke situatie daarom vraagt. Hierbij geldt als principe dat bovengenoemde uitgangspunten communicerende vaten zijn. Een hoger percentage landschapsontwikkeling kan bijvoorbeeld gepaard gaan met een hoger percentage uitbreidingsoppervlakte. Het Adviesteam Toerisme adviseert over maatwerk in specifieke situaties.

Uitvoeringsregeling duurzaamheidsstaffel Agenda Toerisme 2019-2026

In een amendement dat de gemeenteraar op 25 oktober 2018 heeft aangenomen is een toevoeging van de uitvoeringsregeling voor mogelijkheid om een uitbreiding van maximaal 15% van het bestaande aantal eenheden toe te kennen op basis va het uitgangspunt om te komen tot een energie-neutraal eiland. In deze toevoeging is opgenomen dat deze regeling niet van toepassing is op recreatiebedrijven in de kustzone, met uitzondering van de aandachtsgebieden (zoals opgenomen in de Zeeuwse Kustvisie). Ook zijn toetsingscriteria opgenomen:

  • Energieneutraal: indien nieuwbouw voldoet aan:
    • 1. Een EPC-eis van maximaal 0,6; én
    • 2. Compensatie plaatsvindt van het gebruiksgebonden deel van de energieconsumptie binnen het bedrijf zodat het totale energieverbruik zoveel mogelijk naar nul gaat. Dit betreft een individuele beoordeling die vastgelegd wordt in het ruimtelijk besluit.

Indien er voldaan wordt aan deze eisen bedraagt het extra percentage uitbreiding invulling verblijfsrecreatie maximaal 10% van het bestaande aantal eenheden (eenmalig). Indien bestaande bebouwing (nog) niet (volledig) kan worden benut voor de opwekking van duurzame energie, dan heeft initiatiefnemer een inspanningsverplichting om anderszins en aantoonbaar duurzame energie op te wekken. In het kader van maatwerk wordt beoordeeld welke compensatie mogelijk is.

  • Circulariteit: indien, naast bovenstaande eisen voor energieneutraal, nieuwbouw ook voldoet aan de volgende voorwaarden:
    • 1. Minimaal 50% van de gebruikte bouwproducten valt in milieuklasse 1 (1a, 1b of 1c) volgens de LCA (LevensCyclusAnalyse) van het Nibe;
    • 2. De overige gebruikte bouwproducten vallen minimaal in milieuklassen 4;
    • 3. Er wordt een materialenpaspoort opgesteld.

Dan bedraagt het extra percentage uitbreiding invulling verblijfsrecreatie maximaal 15% van het bestaande aantal eenheden (eenmalig)

Toetsing

De ontwikkeling van Landschapscamping Kijkuit naar een camping met optimale verweving tussen verblijfsrecreatie en landbouw is een integrale kwaliteitsimpuls. Het unieke concept met als pijler duurzaamheid is sterk verbonden aan de agrarische gronden en het 'weten waar je eten vandaan komt'. Er is sprake van de uitbreiding van de huidige 85 eenheden (plus twee recreatiewoningen) naar 111 eenheden (plus twee recreatiewoningen). Dit betekent een uitbreiding van 30%. Hiervan is 15% uitbreiding van aantal eenheden toegestaan op basis van de integrale kwaliteitsimpuls. Daarbovenop is een extra uitbreiding van maximaal 15% toegestaan op basis van de duurzaamheidsmaatregelen die getroffen worden. In paragraaf 2.4 is beschreven hoe duurzaamheid verweven is in het concept van de uitbreiding. Hierna worden de in de Agenda Toerisme genoemde criteria getoetst:

  • Energieneutraal:
    De nieuwe recreatieverblijven zullen voor wat betreft de energetische kwaliteit maximaal voldoen aan de EPC eis van 0,6. Hoe hier aan voldaan wordt, wordt aangetoond bij de uitwerking van de plannen voor de nieuwbouw. Er wordt een energie neutrale exploitatie nagestreefd. Gezien de reeds aanwezige overproductie van zonne-energie, de reeds geïnstalleerde warmtepanelen en de ruimte die er nog is voor nieuwe zonnepanelen zal naar verwachting de energiebalans ook in de toekomst uitmonden in een energieoverschot.

  • Circulariteit:
    Momenteel wordt onderzoek gedaan naar het te kiezen type accommodatie (zie ook paragraaf 2.7), deze zal ook gefaseerd worden gerealiseerd. Er wordt er naar gestreefd om ruimschoots te voldoen aan de eis dat minimaal 50 % van de gebruikte bouwproducten in milieuklasse 1 (1a,1b of 1c) valt en de overige bouwproducten minimaal in milieuklasse 4.

 

Begripsbepaling en oppervlakten (Regelgeving bij beleidskeuze 8. Thema 4 'Voortdurend Vernieuwen')

Op kampeerbedrijven:

  • 1. Standplaatsen:
    • a. Permanente standplaatsen: kampeermiddel staat jaarrond (c.q. mag jaarrond staan):
      • De oppervlakte van een stacaravan is maximaal 55 m2, inclusief een berging van 13 m2 = 68m2. Aantal slaapplaatsen is gemiddeld vier. Vier slaapplaatsen is 1 eenheid (1,3 parkeerplaats en 5,2 verkeersbewegingen per eenheid)
      • De oppervlakte van een kampeerhuis is maximaal 75 m2 (inhoud maximaal 250 m3), inclusief een berging van 13 m2 = 88 m2. Aantal slaapplaatsen is gemiddeld vier tot zes. Vier tot zes slaapplaatsen is 1 eenheid (2 parkeerplaatsen en 8 verkeersbewegingen per eenheid)
      • De oppervlakte van een kampeerlodge is maximaal 30 m2 (inhoud maximaal 130 m3), inclusief een berging van 9 m2 = 39 m2 . Aantal slaapplaatsen is gemiddeld twee. Vier slaapplaatsen is 1 eenheid (1,3 parkeerplaats en 5,2 verkeersbewegingen per eenheid)
      • De oppervlakte van een trekkershut(+) is maximaal 20 m2 , inclusief een berging van 9m2 = 29 m2. Aantal slaapplaatsen is gemiddeld twee. Vier slaapplaatsen is 1 eenheid (1,3 parkeerplaats en 5,2 verkeersbewegingen per eenheid)
    • b. Toeristische standplaatsen: kampeermiddelen staan er een seizoen en kunnen in principe per dag wisselen (tenten, vouwwagens, caravans, campers). Aantal slaapplaatsen is gemiddeld vier. Vier slaapplaatsen is 1 eenheid (1,3 parkeerplaats en 5,2 verkeersbewegingen per eenheid)
      • Toerplaats = 40 m2, inclusief privé sanitair van 6 m2 = 46 m2
      • Het is toegestaan om 3 kleine tentjes op een standplaats te zetten
      • Het is toegestaan om een caravan met een bijzettentje te plaatsen
  • 2. Logies- c.q. logeergebouw:
      • Omvang varieert in oppervlakte. Aantal slaapplaatsen is gemiddeld 12-16. Vier slaapplaatsen
      • is 1 eenheid (1,3 parkeerplaats en 5,2 verkeersbewegingen per eenheid)
  • 3. Recreatiewoning:
      • Oppervlakte is in basis 75 m². Aantal slaapplaatsen is gemiddeld vier tot zes. Vier tot zes slaapplaatsen is 1 eenheid (2 parkeerplaatsen en 8 verkeersbewegingen per eenheid)
      • Groter mag indien bijv. 3 generatie woningen. Voor gemiddeld aantal slaapplaatsen wordt de regeling voor logies- c.q. logeergebouw gehanteerd
  • 4. Campinghotel:
      • aantal slaapplaatsen is gemiddeld 2 tot 4 per (hotel)kamer. Twee tot vier slaapplaatsen is 1 eenheid (1,3 parkeerplaats en 5,2 verkeersbewegingen per eenheid)

Het terrein heeft een oppervlakte van 20,4 ha. Bij een maximaal bebouwingpercentage van 13% geeft dat geeft dat 26.520 m2 (2,6 ha). Op grond van de maximale omvang van eenheden hebben de eenheden een maximale oppervlakte van 8.208 m2. Dit blijft dus ver onder het criterium van 13%.

standplaats   type   maatvoering   aantal   oppervlakte bebouwing m2  
permanente standplaats   stacaravan   55 m2 + 13 m2 berging   78   5.304
 
  kampeerhuis   75 m2 + 13 m2 berging   33   2.904  
  kampeerlodge   30 m2 + 9 m2 berging   0    
Toeristische standplaats   toerplaats   40 m2   0    
Totaal       111   8.208  

Tabel 2 Maximale bebouwing bij een volledige ontwikkeling met accommodaties

3.4.4 Nota Kamperen 2013

Op 30 juni 2011 heeft de raad de (gewijzigde) Nota Kamperen vastgesteld. Het lange termijn doel van de Nota luidt: 'Schouwen-Duiveland heeft in 2018 kwalitatief hoogwaardige, innoverende en gezonde kampeerbedrijven, waar gasten zoveel mogelijk jaarrond veilig en vraaggericht in een gedifferentieerd kwaliteitsproduct kunnen recreëren'.

Om deze doelstelling in de praktijk gestalte te geven, wordt exploitanten van kampeerterreinen meer ruimte geboden om hun terrein naar eigen inzicht in te richten. In dit kader is exploitanten de mogelijkheid geboden om initiatieven in te dienen om één of meer wijzigingen door te voeren op hun terrein. De uitgangspunten uit deze nota zijn overgenomen in de Nota Kamperen 2013.

Voor kampeerhuisjes, privésanitair, landschappelijke inpassing en standplaatsen zijn specifieke uitgangspunten opgenomen. Daarnaast zijn o.a. uitgangspunten opgenomen specifiek voor de wijziging van een het aantal standplaatsen en wijziging voor het plaatsen van kampeerhuisjes. .

Toetsing en conclusie

De bepalingen uit de Nota Kamperen 2013 zullen in het nog op te stellen bestemmingsplan voor de camping worden opgenomen. Daarmee wordt voldaan aan de uitgangspunten uit de Nota Kamperen. Hierna wordt getoetst aan de voorwaarden voor de wijzigingsbevoegdheden standplaatsen en kampeerhuisjes.

Wijzigingsbevoegdheid standplaatsen

Bij een verzoek tot uitbreiding of omvorming van een bestaand kampeerterrein, gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:

  • a. De standplaatsgrootte voor een permanente standplaats bedraagt minimaal 150 m².
    De standplaatsgrootte van de standplaatsen is ongeveer 300 m², er wordt aan deze voorwaarde voldaan.
  • b. De standplaatsgrootte voor een niet-permanente standplaats bedraagt minimaal 100 m².
    De standplaatsgrootte van de standplaatsen is ongeveer 300 m², er wordt aan deze voorwaarde voldaan.
  • c. Het maximum aantal standplaatsen per hectare bedraagt gemiddeld 33.
    Het terrein is 17,4 ha groot en biedt ruimte aan maximaal 113 eenheden (111 standplaatsen, waarvan max 33 met kampeerhuis, en 2 recreatiewoningen). Dit geeft 6,5 eenheid per hectare. Er wordt dan ook ruimschoots aan deze voorwaarde voldaan.
  • d. Het aantal permanente standplaatsen mag 100% van het totaal aantal standplaatsen op een kampeerterrein bedragen.
    Er wordt aan deze voorwaarde voldaan.
  • e. Van de totale oppervlakte van een kampeerterrein wordt minimaal 2% benut ten behoeve van sport- en spelvoorzieningen.
    Bij een oppervlakte van 17,4 hectare betekent dit 3.480m² ten behoeve van sport- en spel voorzieningen. Op het terrein is ruim voldoende open terrein beschikbaar om aan deze voorwaarde te voldoen.
  • f. Adequate landschappelijke inpassing, inclusief privaatrechtelijke overeenkomst.
    Voor de ontwikkeling wordt een landschappelijke inpassing ontworpen en deze wordt zowel privaatrechtelijk als planologisch vastgelegd.
  • g. Voldoende parkeerruimte op eigen terrein (per standplaats 1,2 parkeerplaatsen, waarvan 0,2 op een centraal gelegen parkeerterrein)
    Deze norm is achterhaald door de Agenda Toerisme. Daarin wordt uitgegaan van 1 parkeerplaats per 3 slaapplaatsen. Voor de toekomstige situatie is dat (4 x 113 = 452: 3 = ) 150 parkeerplaatsen. Circa 42 standplaatsen kunnen op de eigen kavel parkeren. Daarnaast zijn er op een aantal centrale plaatsen parkeerterreinen beschikbaar waar ruimte is voor 93 (bestaand) en 15 (nieuwe) parkeerplaatsen (zie figuur 4.6.1 in paragraaf 4.6). Er wordt aan deze voorwaarde voldaan.

Wijzigingsbevoegdheid kampeerhuisje

Bij een verzoek tot de plaatsing van kampeerhuisjes gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:

  • a. De minimale verhouding tussen de oppervlakte kampeerhuisje en oppervlakte standplaats is 1:4.
    De oppervlakte van een kampeerhuisje is maximaal 75 m². De oppervlakte van bijbehorende standplaats dient derhalve 300 m². De standplaatsen waar kampeerhuisjes zijn voorzien, hebben een oppervlakte van 300 - 450 m² en wordt aan deze voorwaarde voldaan.
  • b. Op maximaal 30 procent van het totale aantal permanente standplaatsen mogen kampeerhuisjes worden geplaatst, met een maximum van 100.
    Er zijn 111 standplaatsen, op maximaal 33 standplaatsen zal een kampeerhuisje worden gerealiseerd. Daarmee wordt aan deze voorwaarde voldaan
  • c. Van de totale oppervlakte van een kampeerterrein wordt minimaal 2% benut ten behoeve van sport- en spelvoorzieningen.
    Bij een oppervlakte van 17,4 hectare betekent dit 3.480m² ten behoeve van sport- en spel voorzieningen. Op het terrein is ruim voldoende open terrein beschikbaar om aan deze voorwaarde te voldoen.
  • d. Adequate landschappelijke inpassing, inclusief privaatrechtelijke overeenkomst.
    Voor de ontwikkeling wordt een landschappelijke inpassing ontworpen en deze wordt zowel privaatrechtelijk als planologisch vastgelegd.
  • e. Voldoende parkeerruimte op eigen terrein (per standplaats 1,2 parkeerplaatsen, waarvan 0,2 op een centraal gelegen parkeerterrein).
    Zie vorige paragraaf. Er wordt dan ook ruim aan deze voorwaarde voldaan.

3.4.5 Welstandsnota

Welstandsnota 2012 (2012)

In de strategische visie “Tij van de Toekomst'' heeft de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland de volgende keuze geformuleerd: 'We gaan zorgvuldig om met landschap, natuur, cultuur en milieu en investeren ook in het verbeteren van deze kwaliteiten'. Met deze welstands-/monumentennota geeft de gemeente vorm en inhoud aan deze keuze. Deze nota stelt de kaders vast waaraan ruimtelijke initiatieven in de gemeente Schouwen-Duiveland worden getoetst.

De modernisering van de monumentenzorg (MoMo) is vanaf 1 januari 2012 verankerd in de ruimtelijke wetgeving. De MoMo kent drie pijlers: cultuurhistorische belangen meewegen in ruimtelijke ordening, vervolgens krachtiger en eenvoudiger regelgeving en als derde het bevorderen van herbestemmingen. In de gemeentelijke Welstandsnota wordt nadrukkelijk aangesloten bij de 2e pijler. Duidelijke voorschriften maken het mogelijk om bij de eenvoudige (kortere) procedures cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van een integrale afweging.

Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebieds- en objectgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria kunnen worden gebruikt voor de vergunningsplichtige bouwplannen. De objectgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor bouwplannen van rijks- en gemeentelijke monumenten.

Gebaseerd op de ruimtelijke opbouw is Schouwen-Duiveland onderverdeeld in verschillende gebiedscategorieën, namelijk:

  • steden en dorpskernen;
  • planmatige uitbreidingen;
  • bedrijfs- en haventerreinen;
  • sport en recreatie;
  • buitengebied.

Voor monumenten en alle gebieden is op basis van de aanwezige kwaliteit het gewenste welstandsniveau vastgesteld. Er is onderscheid gemaakt in een viertal welstandsniveaus:

  • de beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten (extra bescherming gericht op consolidatie van historische context);
  • de bijzondere welstandsgebieden (extra inspanning tot voordeel van de bestaande of gewenste ruimtelijke kwaliteit);
  • de reguliere welstandsgebieden (normale inspanning gericht op het handhaven van de basiskwaliteit);
  • de welstandsvrije gebieden (geen welstandstoetsing).

Relevantie voor het plangebied

Recreatieparken vallen onder welstandsniveau 3; regulier welstandsgebied. Voor de binnenterreinen van de recreatieparken geldt een uitzondering, deze zijn welstandsvrij. Alle aanvragen om een omgevingsvergunning met de activiteit bouwen, dienen te worden getoetst aan de geldende welstandscriteria die van toepassing zijn per afzonderlijk welstandsniveau.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusies

De betreffende gronden zijn altijd landbouwkundig in gebruik geweest. Er hebben geen ophogingen plaatsgevonden en het agrarisch gebruik was akkerbouw. Op basis van de boomgaarderkaart (figuur 4.1.1) blijkt dat er op de gronden van de beoogde uitbreiding geen boomgaard aanwezig is geweest tussen 1936 en 1984. Verontreinigingen zijn dan ook niet te verwachten. De kwaliteit van de grond is voldoende voor de beoogde functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0020.jpg"

Figuur 4.1.1 Boomgaardenkaart (bron: Bodemvenster, Provincie Zeeland)

4.2 Niet gesprongen explosieven

Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen. Schouwen-Duiveland heeft tijdens de oorlog zwaar geleden onder het oorlogsgeweld. Verspreid over het eiland hebben bombardementen en artilleriebeschietingen plaatsgevonden, hebben er vele verdedigingsstellingen en mijnenvelden gelegen en zijn verschillende vliegtuigen en bommen neergekomen. Deze en andere gebeurtenissen hebben er toe geleid dat er een kans bestaat dat conventionele explosieven (CE) in de bodem zijn achtergebleven. Om inzicht te geven in de acties die nodig zijn met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) is de 'Beleidsnota conventionele explosieven' opgesteld.

Onderzoek en conclusie

Op basis van de beleidskaart is er ter plaatse van de beoogde uitbreiding en werkzaamheden een lage kans op aantreffen van CE. In deze gebieden worden geen extra maatregelen getroffen. Wel dient gewerkt te worden volgens het protocol “Toevalstreffer CE uit de Tweede Wereldoorlog” Er zijn geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0021.jpg"

Figuur 4.2.1 Beleidskaart CE Schouwen-Duiveland (bron: Beleidsnota conventionele explosieven )

4.3 Archeologie

Toetsingskader

Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.

Archeologiebeleid

Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. De gemeente beschikt over een vastgesteld beleidsplan archeologie. Dit archeologiebeleid is voorzien van een gedetailleerde beleidskaart, die een overzicht geeft van gekende en te onderzoeken waarden. Zo zijn de gekende waarden onderverdeeld in: terrein van zeer hoge archeologische waarde, terrein van hoge archeologische waarde en terrein van archeologische waarde. In de te onderzoeken waarden is een onderscheid gemaakt in onderzoeksgebied A en B. De beleidskaart is gedetailleerder dan de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW).

Toetsing

Een deel van de bestaande landschapscamping heeft de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologisch Onderzoeks Gebied B' (zie figuur 4.3.1). Bij bouw- en grondwerkzaamheden groter dan 5.000 m² en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek verplicht. Binnen dit deel van de landschapscamping zijn geen bodemingrepen groter dan 5.000 m² voorzien. De waterpartijen worden op gronden uitgevoerd waar deze dubbelbestemming niet geldt en waar geen archeologische verwachtingswaarde is. In het bestemmingsplan is een archeologische dubbelbestemming opgenomen corresponderend met de archeologische beleidskaart van de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0022.jpg"

Figuur 4.3.1 Uitsnede archeologische waardenkaart Schouwen Duiveland

Conclusie

Het aspect archeologie staat de ontwikkeling niet in de weg

4.4 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met cultuurhistorie. Hierin is opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening moeten houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging.

Onderzoek en conclusie

Op de uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zeeland, zie figuur 4.4.1, is te zien het boeren erf met woonhuis en landbouwschuur zijn aangewezen als historische boerderij. In de nabije omgeving van het plangebied zijn verder een aantal historische objecten (boerderijen) gelegen. Daarnaast zijn ook de kreekrestanten aangewezen als historisch landschap evenals de aan de randen van het plangebied gelegen Zeedijk en Dwarsdijk. Het beleid van de provincie Zeeland is erop gericht dat deze karakteristieke bebouwing, het kreekrestant en de dijk behouden blijven, omdat ze een belangrijk onderdeel vormen van de Zeeuwse geschiedenis en daarmee de identiteit van Zeeland. De beoogde herinrichting en uitbreiding vormen geen belemmering voor cultuurhistorische waarden, omdat deze geen invloed hebben op de nabij gelegen cultuurhistorische objecten. De kreekrestanten en bebouwing blijven behouden en aan de dijken worden geen werkzaamheden verricht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0023.jpg"

Figuur 4.4.1 Fragment cultuurhistorische waardenkaart (bron: Provincie Zeeland)

Conclusie

Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Waterhuishouding

Toetsingskader

Voor ruimtelijke plannen dient met een watertoets aangetoond te worden dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hieruit moet blijken of de beoogde functiewijziging strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. De waterbeheerder is het waterschap Scheldestromen. Deze instantie is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer binnen het plangebied en de omgeving daarvan. Het waterschap zal het wateradvies geven in het kader van het vooroverleg.

Om na te gaan of het voorliggend plan niet in strijd is met duurzaam waterbeheer, voldoet aan de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen, is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de criteria uit de Zeeuwse Handreiking Watertoets. Deze criteria zijn bijeengezet in de watertoetstabel die door het Waterschap wordt gehanteerd.

Toetsing

De watertoets is voor de beoogde ontwikkeling ingevuld (bijlage 7). De beoogde ontwikkeling leidt tot een toename van verhard oppervlak. Met de aanleg van een tweetal zoetwater buffers en waterberging kan ruimschoots in de waterbergingsopgave worden voorzien.

4.6 Verkeersaspecten

Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt ontsloten door de Rietdijk en de Kijkuitsedijk. Beide zijn smalle erftoegangswegen waar een maximum snelheid van 60 km/uur geldt. In westelijke richting leidt de Kijkuitsedijk naar de provinciale wegen N653 en N654. Tevens ligt hier de kern Brouwershaven. De Rietdijk leidt in zuidelijke richting naar de N654 en het centrum van Zonnemaire. Vanaf de provinciale wegen is het hoofdwegennet bereikbaar.

Langzaam verkeer

Op de Rietdijk en de Kijkuitsedijk zijn geen voorzieningen voor fietsers aanwezig. Zij delen de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. De N-wegen in het gebied beschikken wel over fietsvoorzieningen in de vorm van fietsstroken (N653) en een vrij liggend fietspad (N654).

Openbaar vervoer

Het plangebied is slecht bereikbaar per openbaar vervoer. Buslijn 134 halteert bij haltes in Zonnemaire en Brouwershaven, beide gelegen op circa 30 minuten loopafstand van het plangebied.


Verkeersgeneratie

In de huidige situatie zijn er op de landschapscamping 87 recreatie-eenheden aanwezig. Daarvan zijn er twee recreatiewoningen, 25 eenheden op de minicamping en 60 eenheden op de landschapscamping. Met de herinrichting van de landschapscamping wordt dit aantal uitgebreid tot totaal 113 eenheden. Dat betekent een toename van 26 eenheden.

Per eenheid wordt uitgegaan van vier slaapplaatsen. In de memo 'Toetsing kengetallen Agenda Toerisme (Juust, 20-05-2020)' wordt geadviseerd de verkeersgeneratie te bepalen door het aantal slaapplaatsen te nemen en te rekenen met 1 parkeerplaats per 3 slaapplaatsen. Vervolgens wordt er een kencijfer van 2,2 verkeersbewegingen per etmaal per parkeerplaats geadviseerd. Voor alle verschillende typen verblijfsrecreatie geldt hetzelfde uitgangspunt (m.u.v. hotels).

Met de herinrichting van de landschapscamping neemt het aantal slaapplaatsen toe met 104 (26 eenheden * 4 slaapplaatsen). Voor deze 104 slaapplaatsen dienen 35 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd (104 slaapplaatsen / 3). Deze zorgen voor een verkeersgeneratie van 77 voertuigbewegingen per etmaal (35 parkeerplaatsen * 2,2 per parkeerplaats). De herinrichting van de landschapscamping zorgt er daarmee dus voor dat de omliggende wegen een verkeerstoename van 77 mvt/etmaal dienen af te wikkelen. Daarvan is de aanname dat 2/3 van dit verkeer (52 mvt/etmaal) afwikkelt over de Kijkuitsedijk en 1/3 over de Rietdijk (26 mvt/etmaal).

Om de verkeerskundige gevolgen van de ontwikkeling te onderzoeken is een notitie opgesteld waarin beoordeeld wordt of de ontsluitingswegen voldoende capaciteiten bieden om de verkeerstoename op een goede en verkeersveilige manier af te wikkelen, deze notitie is opgenomen in bijlage 8.

De wegcapaciteit van de Kijkuitsedijk en Rietdijk kan op piekdagen (in de zomermaanden) op basis van de berekende I/C-verhouding worden overschreden. Ook in de autonome situatie is er al sprake van het bereiken van de maximum capaciteit. Gelet op de omstandigheden is het niet de verwachting dat de ontwikkeling leidt tot extra bermschade, knelpunten in de doorstroming of verkeersonveilige situaties. Het Waterschap zal wel  doorgroeistenen aanbrengen langs de Kijkuitsedijk. Bij de Rietdijk zijn deze waar nodig al aanwezig. Het moment van uitvoering hangt mede af van hoe de conditie van de weg zich ontwikkelt. Dit wordt door het Waterschap gemonitord. Ook de afwikkelingskwaliteit voor recreatief fietsverkeer blijft met de beoogde ontwikkeling op beide wegen gewaarborgd. De berekende parkeerbehoefte wordt op eigen terrein opgevangen, hier is voldoende ruimte voor aanwezig

Parkeren

Met de herinrichting van de landschapscamping wordt het aantal recreatie-eenheden uitgebreid tot totaal 113 eenheden, waarvan 2 recreatiewoningen en 111 kampeerstandplaatsen. Per standplaats wordt uitgegaan van 4 slaapplaatsen en per recreatiewoning 6 slaapplaatsen. In de toekomstige situatie betekent dat totaal 450 slaapplaatsen.

In de memo 'Toetsing kengetallen Agenda Toerisme (Juust, 20-05-2020)' wordt een parkeernorm van 1 parkeerplaats per 3 slaapplaatsen gegeven. Voor alle verschillende typen verblijfsrecreatie geldt hetzelfde uitgangspunt (m.u.v. hotels). Dat betekent een parkeerbehoefte van 150 parkeerplaatsen (450 slaapplaatsen / 3). De berekende parkeerbehoefte wordt op eigen terrein opgevangen, hier is voldoende ruimte voor binnen de plangrenzen. Bij de verblijfseenheden kan geparkeerd worden, evenals op apart gelegen parkeerterreinen verspreid over de landschapscamping.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0024.jpg"

Figuur 4.6.1 Parkeervoorzieningen

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren staan de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).

Aftrek ex artikel 110g Wgh

De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van een aftrek van 5 dB.

Onderzoek en conclusie

Voor verblijfsrecreatie wordt in de gemeente Schouwen-Duiveland hetzelfde beleid gehanteerd als voor reguliere woningen. De verblijfsfunctie van het terrein ligt binnen de geluidzone van de Rietdijk en de Kijkuitsedijk. Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd waarin is berekend wat de geluidbelasting is ten gevolge van deze wegen (bijlage 9). Uit dit akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd blijkt dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB, nergens in het plangebied wordt overschreden ten gevolgde van het wegverkeer op de Rietdijk en de Kijkuitsedijk. De uitbreiding van ‘Landschapscamping Kijkuit’ kan in een goed akoestisch woon- en leefklimaat gerealiseerd worden.

Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling nemen verkeersbewegingen toe. Voor toetsing van het uitstralingseffect bestaat geen wettelijk kader. Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat bij een toename van de verkeersomvang met meer dan 40% sprake is van een geluidstoename van meer dan 1,5 dB (wat voor het menselijk oor hoorbaar is). In de maand juli 2019 is de intensiteit op de Kijkuitsedijk en Rietdijk als laatste gemeten. Op de Kijkuitsedijk is sprake een intensiteit van 332 mvt/etmaal en op de Rietdijk 388 mvt/etmaal. De toename van 52 mvt/etmaal op de Kijkuitsedijk bedraagt 16% van de totale verkeersintensiteit. De toename van 52 mvt/etmaal op de Rietdijk bedraagt 7% van de totale verkeersintensiteit. Op beide wegen is ruimschoots onder de 40%. Relevante negatieve uitstralingseffecten naar de woningen in de omgeving zijn dan ook uitgesloten.

4.8 Milieuhinder en bedrijven

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Op grond van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering dienen voor verschillende bedrijfsactiviteiten richtafstanden aangehouden te worden.

Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden. In de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

  • Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • Categorie 2 grootste afstand 30 meter;
  • Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief worden gezien. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken, kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Beleid gemeente Schouwen-Duiveland

De gemeente Schouwen-Duiveland heeft zoneringsbeleid opgenomen in de notitie ‘Omgaan met zoneringen bij ruimtelijke ontwikkelingen’ (2012). In deze notitie is aangegeven dat de gemeente de richtlijnen uit VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ als uitgangspunt hanteert. Waar afgeweken wordt, is dat in de notitie aangegeven. De gemeente wijkt onder meer af van de VNG-richtlijn ten aanzien van verblijfsrecreatie. In veel gevallen biedt de VNG-richtlijn een goed handvat en is er weinig aanleiding tot afwijken. Echter bij verschillende recreatieve inrichtingen is de wens er wel omdat de gehanteerde richtafstand onnodig groot is. In het gemeentelijk beleid wordt onderscheid gemaakt in verblijfseenheden en voorzieningen die erop zijn gericht om de recreant te verpozen. Voorzieningen trekken mensen aan en veroorzaken meer dan gemiddeld geluid. In dat geval is de richtlijn van de VNG juist. Wanneer het echter gaat om een zomerhuisje of een ligplaats in een jachthaven, dan zal daar in de regel niet veel meer geluid vrijkomen dan in een bebouwde kom. In dat geval kan één stap terug worden gegaan op de lijst van richtafstanden en kan een afstand van 30 meter gehanteerd worden. Dit geldt niet voor chalets en caravans of tenten, aangezien hier meer 'buiten' wordt geleefd en er meer geluid vrijkomt dan bij huisjes of jachten.

Ook de afstand tussen recreatie-inrichtingen onderling hoeft niet 50 meter te zijn, omdat beide inrichtingen meer 'hinder gewend zijn' dan bij woningen het geval is. Daarom is bepaald dat de inrichtingen geen onderlinge tussenafstand behoeven te hebben. Hotels, pensions en conferentieoorden liggen vaak al in de bebouwde kom. Daarbij wordt niet meer overlast verwacht dan verkeersaantrekkende werking. Hier is een afstand van 10 meter tussen deze inrichtingen en woningen voldoende.

Toetsing

Gevoelige functies in de omgeving

Voor kampeerterreinen met keuken geldt een richtafstand van 50 meter voor geluid en 30 meter voor geur. De dichtsbijzijnde woningen liggen aan de Rietdijk op een afstand van tenminste 50 meter van de recreatiebestemming en op een afstand van meer dan 200 meter van gemeenschappelijke voorzieningen. Aan de richtafstand tot gevoelige functies wordt dan ook voldaan.

Milieuhinderlijke functies in de omgeving

Ten zuiden van de beoogde uitbreiding van de landschapscamping is een andere landschapscamping aanwezig. Binnen de richtafstand van 50 meter zullen worden geen kampeerplaatsen mogelijk gemaakt.

Omliggende gronden zijn in gebruik als agrarische gronden. Bij de inrichting van de camping is rekening gehouden met de bestaande spuit(vrije)zones van 50 meter. Zoals in figuur 4.8.1 is te zien wordt de spuitvrije zone op aangrenzende gronden niet groter ten opzichte van de huidige situatie. Er is en ook geen sprake van een belemmering van de bedrijfsmogelijkheden ten opzichte van de huidige planologische situatie. Voor wat betreft de gronden met een agrarische bestemming ten zuiden van het kampeerterrein zullen deze gebruikt worden als waterberging en pluktuinen en zijn deze in eigen bezit en beheer van de landschapscamping. Hier zal geen gebruik gemaakt worden van bestrijdingsmiddelen die een belemmering kunnen zijn voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatste van het kampeerterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0025.jpg"

Figuur 4.8.1 Vergelijking spuit vrije zone van 50 meter huidige (blauw) en toekomstige (rood) situatie bestemmingsplan.

Conclusie

Er is en blijft sprake van een goed woon- en leefklimaat. Vanuit het aspect milieuhinder bestaan er daarmee geen belemmeringen voor onderliggend bestemmingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). Dit onderdeel van de Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 2.4 weergegeven.

Tabel 2.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)1)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  
  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Ten gevolge van de ontwikkeling zal de verkeersgeneratie met 77 mvt/etmaal toenemen. Hierbij is uitgegaan van een vrachtverkeerpercentage van maximaal 2%. Met behulp van de NIBM-tool is onderzoek gedaan of de verkeersgeneratie mogelijk een in betekende mate bijdrage levert aan de luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek blijkt dat het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Daarom is nader onderzoek niet noodzakelijk. In figuur 4.9.1 zijn de rekenresultaten uit de nibm-tool weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00318BphZO433861-VA01_0026.jpg"

Figuur 4.9.1 Nibm Tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2020 als in 2030 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 2.4. Met behulp van deze monitoringstool kunnen de rekenpunten worden geselecteerd voor de exacte rekenresultaten. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de provinciale weg N59. Het maximale gehalte stikstofdioxide in het jaar 2020 bedraagt minder dan 35,0 µg/m³ ten gevolge van de N59, voor fijnstof bedraagt dit eveneens minder dan 35,0 µg/m³ en het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt minder dan 35 dagen per jaar.

Conclusie

De ontwikkeling van camping draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Uit de resultaten van de monitoringstool blijkt verder dat ter plaatse van de ontwikkeling de luchtkwaliteit ruimschoots aan de normen conform de Wm voldoet. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het in werking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en in nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6-waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb, 2011) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Bevi zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Toetsing en conclusie

In de nabije omgeving van het projectgebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Rondom het projectgebied vindt tevens geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.11 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. In de provincie Zeeland heten deze gebieden dan ook NNZ (Natuurnetwerk Zeeland). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zeeland

In de provincie Zeeland worden in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Soortenbescherming

Er is een Quickscan ecologie uitgevoerd, zie bijlage 11. De conclusies en aanbevelingen uit deze quickscan worden hierna weergegeven:

Conclusies

Uit het verrichte bureau- en veldonderzoek blijken er beschermde soort(groep)en te verwachten voor de projectlocatie:

  • Kleine marterachtigen
  • Algemene broedvogels
  • Huismus
  • Konijn en haas
  • Vleermuizen

Daarnaast is het waarschijnlijk dat er twee categorie 5 soorten aanwezig zijn in het projectgebied:

  • Spechten
  • Boerenzwaluw

Voor het onderdeel soortenbescherming is geen aanvullend onderzoek benodigd, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan:

  • Werkzaamheden vinden plaats buiten het broedseizoen (ongeveer 15 maart tot 15 juli)
  • De werkzaamheden blijven buiten het leefgebied van de aanwezige huismus en boerenzwaluw
  • Konijnenholen niet worden verstoord
  • Er wordt voldaan aan de zorgplicht voor algemene soorten
  • Ruigten en dicht struweel langs de randen van het plangebied blijven volledig onaangetast
  • Voor het aspect gebiedsbescherming is geen nader onderzoek benodigd om significant negatieve effecten uit te kunnen sluiten. Wel moet worden uitgesloten of er geen mogelijke effecten van stikstofdepositie zijn.

Als niet aan de aangegeven voorwaarden kan worden voldaan, is vervolgonderzoek (en mogelijk ook ontheffing van de Wnb) voor de volgende soort noodzakelijk:

  • Kleine marterachtigen (hagen langs het projectgebied)
  • Konijn en haas

Het inrichtingsplan en bestemmingsplan bieden voldoende mogelijkheden om aan de gestelde voorwaarden te voldoen. Mocht in de uitvoering blijken dat dit niet zo is, zal eerst nader onderzoek gedaan worden alvorens deze werkzaamheden plaatsvinden.

Gebiesbescherming

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. In de directe omgeving zijn twee gebieden die vallen onder het NNN:

  • buitendijkse gronden langs de Grevelingen;
  • bloemdijk de Rietdijk.

De buitendijkse gronden langs de Grevelingen worden nu gebruikt als strand. Een geringe toename van het aantal recreanten zal niet leiden tot een aantasting van de huidige natuurwaarden van het strand.

Aan de westzijde is de Rietdijk gelegen. Deze dijk heeft de status van bloemdijk. De ontwikkeling vormt geen belemmering voor de NNN, aangezien de structuur en de bermen van de dijk niet worden aangetast. Daarnaast krijgt dit in eigendom van Landschapscamping de Kijkuit zijnde deel van de dijk in onderliggend bestemmingsplan een Natuur bestemming en zullen de waarden van dit deel van de bloemdijk worden versterkt door specifiek natuurbeheer.

Negatieve effecten op de NNN worden uitgesloten.

Natura 2000-gebieden

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Ten noorden van de ontwikkeling op circa 450 meter is wel het Natura 2000-gebied Grevelingen gelegen. De ontwikkeling grenst aan het Natura-2000 gebied de Grevelingen. De ontwikkeling betreft het uit gebruik halen van circa 2 hectare agrarische grond en de uitbreiding van de landschapscamping, waarvan een deel voor duurzame akker- en tuinbouw.

De realisatie van de camping zal tijdens de bouwfase niet leiden tot verstoring van de Grevelingen. Het toevoegen van de extra eenheden bij de bestaande recreatieve voorzieningen in de omgeving leidt niet tot een merkbare toename van de verstoring. Er is een vrijstelling van de vergunningplicht voor tijdelijke stikstofdepositie in de aanlegfase van bouwprojecten opgenomen in de wet Stikstofreductie en natuurverbetering.

Er is in AERIUS Calculator een berekening gedaan waaruit blijkt dat er door de toename van verkeer zorgt voor extra stikstofdepositie in Natura-2000 gebieden. Echter is de afname van stikstofdepositie op deze gebieden door het uit gebruik nemen van agrarische gronden en de daarmee gepaard gaande bemesting groter dan deze toename. Per saldo is er dan ook sprake van een afname van stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden met stikstofgevoelige habitats. In de aanlegfase is er sprake van een geringe stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats. De Stikstofberekening is opgenomen in bijlage 12 .

Conclusie

De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde soorten of op natuurwaarden in Natura 2000 of NN-gebieden mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Het beleid van de provincie en de Wet natuurbescherming staan het project niet in de weg, mits de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden en voldaarn wordt aan de gestelde voorwaarden voor wat betreft beschermde soorten.

4.12 Kabels en leidingen

In het projectgebied liggen geen planologisch relevante leidingen. In of in de nabijheid van het projectgebied liggen wel diverse niet-planologisch relevante leidingen, zoals rioolleidingen, leidingen voor nutsvoorzieningen en drainageleidingen. Deze kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs of in combinatie met de aanwezige infrastructuur.

4.13 Landschappelijke inpassing

Beleid

Voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied geldt dat zij aansluiten bij het bestaande karakter van het landschap. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het als een logisch onderdeel deel uitmaakt van het landschap. Hiervoor wordt uitgegaan van een 10 meter brede zone.

Maatwerk behoort hierdoor tot de mogelijkheden. Wanneer alternatieve maatregelen worden getroffen dient uit de ruimtelijke onderbouwing te blijken dat de maatregelen die worden getroffen qua investering gelijkwaardig zijn aan het realiseren van een 10 meter brede zone.

Onderzoek en conclusie

Er wordt voldaan aan een goede landschappelijke inpassing. Er zijn tussen de gemeente en de initiatiefnemer afspraken gemaakt om op deze locatie maatwerk toe te passen. Deze afspraken worden, door middel van een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer vastgelegd. Daarnaast is de landschappelijke inpassing geborgd in de regels van het bestemmingsplan.

Voor de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar paragraaf 2.3.

4.14 Besluit m.e.r.

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van een recreatieterrein met ongeveer 1,4 hectare. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een m.e.r-beoordelingsnotitie opgesteld op basis waarvan het bevoegd gezag heeft besloten dat geen milieueffectrapportage voor de voorgenomen planontwikkeling noodzakelijk is. Het besluit vormvrije m.e.r. is bijgevoegd als bijlage 13.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Wettelijk kader

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de gemeentelijke standaardregels voor de bestemmingsplannen zijn van belang voor bestemmingsplannen.

5.2 Regels

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.

  • In hoofdstuk 1 Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de regels opgenomen van de bestemmingen, zoals die op de verbeelding voorkomen. Het gaat daarbij om regels die het toelaatbaar gebruik van gronden regelen en regels voor het bouwen.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelregel en de algemene bouwregels.
  • De overgangs- en slotregels in hoofdstuk 4 geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 is de beoogde ontwikkeling beschreven. Hierna wordt ingegaan op de regels van de gehanteerde bestemmingen in relatie met de beoogde ontwikkeling

Agrarisch (Artikel 3)

Deze bestemming is opgenomen voor de gronden die in de huidige en toekomstige situatie gebruikt worden voor akkerland, kleinvee (schapen, kippen varkens etc). en hooiland. Op de gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht. Er zijn een aantal gebruiksmogelijkheden als opslag van mest uitgesloten en fruitteelt binnen 50 meter van woningen. Waterbassins zijn niet toegestaan, de zoetwaterbuffer die beoogd is zal in het land, niet verhoogd worden aangelegd en wordt dan ook niet als bouwwerk beschouwd. Derhalve is de zoetwaterbuffer binnen de bestemming Agrarisch toegestaan. Ter plaatse van de wei voor kleinvee ten zuiden van het erf geldt de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schuur', hier is een schuur ten behoeve van de stalling van het kleinvee toegestaan.

Gemengd (Artikel 4)

Deze bestemming is opgenomen voor de gronden rondom het erf. De bebouwing en de gronden worden hier voor zowel het agrarische bedrijf als het recreatiebedrijf gebruikt. Uitgangspunt is om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Binnen deze bestemming is dan ook zowel het gebruik en de bebouwing behorende bij het agrarische bedrijf als het recreatiebedrijf toegestaan. Tevens is conform het geldende bestemmingsplan één bedrijfswoning toegestaan. De bouw- en gebruiksregels zijn gebaseerd op de standaardregels Agrarisch - Grondgebonden van de gemeente Schouwen-Duiveland en de bestemming Recreatie - Kampeerterrein uit onderliggend bestemmingsplan. Op de standplaatsen zijn stacaravans en privé sanitair toegestaan. Kampeerhuisjes zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kampeerhuisje' en winterstalling is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie -winterstalling'.

Binnen deze bestemming is het mogelijk lichte, ondersteunende horeca (categorie 1a dan wel 1b van de Staat van Horeca-activiteiten), en detailhandel te exploiteren. Voor horeca geldt een maximum oppervlak van 350 m2 (exclusief terras). De standaardmaat voor ondersteunende detailhandel (ten hoogste 150 m2) geldt als maximum.

Groen - Landschappelijk (Artikel 5)

Deze bestemming is opgenomen voor groene randen van Landschapscamping Kijkuit en regelt primair de landschappelijke inpassing van het recreatieterrein door opgaande beplanting van voornamelijk streekeigen soorten, grasstroken en water. Er is een standaardbreedte van 10 meter aangehouden voor het grootste deel van de inpassing. Aan de noordzijde bevindt is de inpassing deels binnen de bestemming Groen - Landschappelijk en deels binnen de bestemming Natuur vastgelegd.

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht en ook een enkel gebouw voor nutsvoorzieningen. Ter bescherming van de hiervoor genoemde waarden zijn bepaalde werken en werkzaamheden alleen met een omgevingsvergunning toegestaan.

Natuur (Artikel 6)

Deze bestemming is opgenomen voor de bestaande Natuur van het karreveld aan de noordzijde, de kreek het landschap hieromheen, de bloemdijk op de Rietdijk en het bloemrijke grasland aan de zuidzijde. Hier worden de bestaande natuurwaarden behouden en nieuwe natuurwaarden versterkt.

Aan de noordzijde van het plangebied is het de zuidelijke rand met Natuurbestemming in combinatie met de beplanting binnen de Groenbestemming die de landschappelijk inpassing van het kampeerterrein vormt. Omdat 'landschappelijke afscherming' niet direct verband houdt met een natuurbestemming, is een aanduiding opgenomen waarmee deze aanvullende functie wordt geregeld en ook de directe relatie met de camping wordt gelegd. In de regels van Artikel 7 Recreatie - Kampeerterrein (lid 7.3.1 onder j) is aan deze aanduiding een voorwaardelijke verplichting gekoppeld waarmee de instandhouding en het beheer van de beplanting worden geborgd.

Recreatie - Kampeerterrein (Artikel 7)

Het kampeerterrein waar standplaatsen mogelijk zijn heeft grotendeels (uitgezonderd het deel binnen de bestemming Gemengd) deze bestemming. Op het kampeerterrein zijn doormiddel van een aanduiding een maximaal aantal permanente standplaatsen en kampeerhuisjes toegestaan. Daarnaast is een aanduiding opgenomen voor het toestaan van de 2 bestaande recreatiewoningen, winterstalling in het noordwesten en kampeerhuisjes op de bestaande landschapscamping.

Op alle standplaatsen is privé-sanitairen een accommodatie in de vorm van een stacaravan mogelijk, waarbij een stacaravan een begrip is voor een kampeermiddel uit één niet-samengesteld geheel, die in zijn geheel zelfstandig (over de weg) vervoert kan worden met een maximale oppervlakte van 55 m2 en maximaal 5 m hoog, gemeten vanaf het afgewerkt bouwterrein.

Om de landschappelijk inpassing van de camping te waarborgen, is de regels van (lid 7.3.1) een voorwaardelijke verplichting opgenomen (zie toelichting op Artikel 5 Groen - Landschappelijk en Artikel 6 Natuur).

De toegestane bebouwing betreft bebouwing behorende bij het kampeerterrein zoals kampeerhuisjes (maximaal 75 m²), recreatiewoningen (75 m²), stacaravans (55 m²), privé sanitair (6 m² per stuk, tevens met maximaal 4 geclusterd toegestaan) en gebouwen ten behoeve van dienstverlening en beheer (ten hoogste 3% van de oppervlakte van de gronden met de bestemmingen Recreatie - Kampeerterrein, Agrarisch, Verkeer en Natuur, voor zover deze bij het betreffende recreatiebedrijf horen). De schaapskooi in het zuiden van de nieuwe landschapscamping valt onder overige bebouwing ten behoeve van het onderhoud en beheer buiten het bouwvlak.

Verkeer (Artikel 8)

Deze bestemming is opgenomen voor de Rietdijk Richting het erf die de ontsluiting van zowel het agrarische bedrijf als het recreatiebedrijf vormt. De bestemming spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 7 (Artikel 9)

In het bestemmingsplan is 1 archeologische dubbelbestemming opgenomen. De dubbelbestemming is met een arcering op de verbeelding weergegeven. De bestemming valt samen met de bestemmingen Natuur, Groen - Landschappelijk en Recreatie - Kampeerterrein. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Hiervoor is het beleid zoals dat is vermeld in paragraaf 4.3 leidend. De regeling is gebaseerd op de standaardregels in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Anti-dubbeltelregel (Artikel 10)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro verplicht voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Algemene bouwregels (Artikel 11)

Dit artikel bevat één lid, namelijk lid 11.1. Dit is een regeling voor bestaande maten die afwijken van de voorgeschreven maten in deze regels. Het artikel betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, - onbedoeld - geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht komen te vallen. In de bepaling is nadrukkelijk vastgelegd dat op de bedoelde bestaande afwijkingen het overgangsrecht niet van toepassing is.

Algemene gebruiksregels (Artikel 12)

Dit artikel is een bepaling uit de standaardregels van de gemeente Schouwen-Duiveland en bevat een verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de aan de grond gegeven bestemming(en).

Algemene afwijkingsregels (Artikel 13)

Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.

Overige regels (Artikel 14)

Dit artikel bevat twee subleden, namelijk '14.1 Werking wettelijke regelingen' en '14.2 Parkeerregeling'.

Ten aanzien van lid 14.1 wordt het volgende opgemerkt. In de regels van bestemmingsplannen wordt met enige regelmaat verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en / of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard). Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.

In lid 14.2 zijn de parkeerregels opgenomen.

Toelichting op de overgangs- en slotbepalingen

In artikel 15 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 15.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 15.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Hoofdstuk 6 Financiële aspecten

6.1 Grondexploitatie en kostenverhaal

In de Wet ruimtelijke ordening is verplicht kostenverhaal door de gemeente opgenomen. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (anterieure overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). Er is sprake van kostenverhaal (artikelen 6.2.3. tot en met 6.2.5. Besluit ruimtelijke ordening (Bro)) als een bouwplan zoals aangegeven in artikel 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt. Volgens dit laatste artikel gaat het om

  • a. de bouw van een of meer woningen;
  • b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  • d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte.

De voorgenomen ontwikkelingen (zie paragraaf 2.3) zijn niet aan te merken als een dergelijk bouwplan. Dat betekent dat kostenverhaal niet aan de orde is. Voor de planologische procedure worden leges in rekening gebracht

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

Voorliggende ontwikkeling wordt geheel bekostigd door Landschapscamping Kijkuit, waaronder ook eventuele planschadeclaims. Voor de gemeente Schouwen-Duiveland zijn er ten aanzien van de uitvoering geen financieel - economische risico's aan het initiatief verbonden. De gemeente is van mening dat de financiële uitvoerbaarheid is gewaarborgd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Resultaten overleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het concept-ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de volgende instanties (de wettelijke vooroverlegpartners):

  • Provincie Zeeland;
  • Waterschap Scheldestromen;
  • Veiligheidsregio Zeeland;
  • De leidingbeheerders in het gebied.

De reacties van deze instanties worden beoordeeld en voor zover dat nodig is, zal het bestemmingsplan of deze toelichting daarop worden aangepast. De resultaten zijn verwerkt in een antwoordnota die in bijlage 14 is opgenomen. 

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor de totstandkoming van een nieuw bestemmingsplan worden verschillende fasen doorlopen. Voor een belangrijk deel zijn deze fasen wettelijk vastgelegd. De fase van een voorontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende inspraakprocedure is niet vast voorgeschreven. Gezien met de direct omwonenden en belangenverenigingen in het kader van het ontwerp van de camping uitvoerig is gesproken Hiervoor is niet gekozen. Wel zullen direct belanghebbenden worden uitgenodigd om kennis te nemen van het plan.

Het plan voor de kwaliteitsverbetering en uitbreiding van de landschapscamping is in verschillende fase en met meerdere overlegmomenten tot stand gekomen. De initiatiefnemer hecht er waarde aan dat het een breed gedragen initiatief is. Er is meerder malen overleg geweest met de buurt en met natuurverenigingen waarop het plan is aangepast. Daarnaast is begin juli 2020 een presentatie van het plan aan de gemeenteraad gehouden. In bijlage 2 is weergegeven welke aanpassingen gedaan zijn naar aanleiding van deze overleggen, in bijlage 3 is een overzicht van de gevoerde overleggen in opgenomen. Daarnaast is in bijlage 14 de nota vooroverleg

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft van 23 mei 2022 tot en met 4 juli 2022 ter inzage gelegen voor de vaststellingsprocedure (terinzagelegging op grond van artikelen 3.8, lid 1, en 3.30 Wet ruimtelijke ordening). Tijdens deze periode zijn 11 zienswijzen ingekomen. Een samenvatting en beantwoording van de zienswijzen is in nota zienswijzen opgenomen. De nota zienswijzen is opgenomen in bijlage 16. Hierin is tevens vermeld op welke wijze het bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de zienswijzen.