Plan: | Buitengebied Maasdonk, herziening Kaathoven 24 Vinkel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1671.BPBG2014PP000092-01VA |
Aan Kaathoven 24 is een agrarisch bouwblok gesitueerd van een intensief agrarisch bedrijf. De betreffende locatie is ook als zodanig opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012. Op het bouwvlak staat een bedrijfswoning met enkele bedrijfsgebouwen. Eén van de bijgebouwen betreft een historische boerderij uit 1842. De historische boerderij is in gebruik voor bedrijfsdoeleinden en verkeert in matige staat. Het bedrijf ligt binnen de grenzen van een extensiveringsgebied en grenst direct aan de ecologische hoofdstructuur, waardoor schaalvergroting is uitgesloten.
Vanwege de ligging in een extensiveringsgebied en omliggende burgerwoningen heeft het intensieve bedrijf nauwelijks een duurzaam toekomstperspectief. De eigenaren zijn daarom van plan om het agrarische bedrijf te beëindigen en het terrein te herontwikkelen. De wens is om de bestaande bedrijfswoning in de toekomst te bestemmen als burgerwoning. Ook de historische boerderij wordt bestemd als burgerwoning. Een gedeelte van de overige bebouwing op het terrein wordt gesloopt.
In het bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012 is het plangebied gesitueerd binnen de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden'. Het bouwvlak heeft een functieaanduiding ten behoeve van een intensieve veehouderij. Het plangebied heeft een dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie Hoge Verwachting' ten einde eventuele archeologische waarden bij bodemingrepen te beschermen.
Uitsnede bestemmingsplan Maasdonk 2012 (bron:www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Maasdonk, herziening Kaathoven 24' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de projectgebieden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. Als onderdeel van de toelichting zijn in de bijlagen een aantal onderzoeksrapporten opgenomen.
De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie en de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader weergegeven. In hoofdstuk 4 en 5 wordt de haalbaarheid van het plan aangetoond voor wat betreft milieuaspecten en waardestellingen. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de juridische planopzet en hoofdstuk 7 geeft informatie over de economische uitvoerbaarheid.
Het plangebied betreft het huidige agrarisch bouwblok aan Kaathoven 24 te Vinkel, in het buitengebied van gemeente Maasdonk. Het bouwvlak heeft een oppervlakte van ongeveer 9600 m2 . Op het bouwblok staat een relatief nieuwe bedrijfswoning met 1004 m2 bedrijfsgebouwen.
De eigenaren van het plangebied wensen het agrarisch bedrijf op deze locatie te staken en de bedrijfswoning in gebruik te nemen als burgerwoning. In het bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012 is de voorwaarde opgenomen dat overtollige bebouwing op het erf in dat geval wordt gesloopt. Omdat het gezamenlijke oppervlak van de te slopen bebouwing meer bedraagt dan 100 m2, mag bij sloop van de bijgebouwen, de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen worden verhoogd met 50% van de te slopen oppervlakte aan bijgebouwen. Het maximaal toegestaan gezamenlijk oppervlak van vrijstaande bijgebouwen bedraagt mag in dat geval 200 m2 per woning bedragen. De bestaande garage aan de achterzijde van de woning heeft een oppervlakte van 200 m2 en blijft vanuit deze mogelijkheid behouden.
Eén van deze bijgebouwen betreft een historische krukhuisboerderij uit de 1842. Uit onderzoek van het Monumentenhuis Noord-Brabant (zie bijlage 4, 5 en 6) blijkt dat deze boerderij over bijzonder hoge cultuurhistorische waarden beschikt. Het pand verkeert echter in matige staat en bezit geen duurzame functie als basis voor instandhouding. Bovendien is halverwege de vorige eeuw een koeienstal aan de boerderij vastgebouwd, waardoor de oorspronkelijk vorm van de boerderij beperkt herkenbaar is. De historische boerderij wordt daarom niet gesloopt, maar zorgvuldig gerestaureerd. Na restauratie krijgt de boerderij een bestemming ten behoeve van wonen, zodat een duurzame instandhouding is gegarandeerd.
De historische boerderij heeft een inhoud van ongeveer 650 m3. Het bestemmingsplan buitengebied biedt de mogelijkheid om de inhoud van een burgerwoning te vergroten tot 750 m3. Vanwege de historische waarden van de boerderij is een uitbreiding van de oorspronkelijke vorm echter ongewenst. De huidige witte stal, die bij de boerderij staat, heeft een oppervlakte van 425 m2. Deze wordt verkleind of gesloopt en vervangen door een bijgebouw met een oppervlakte van maximaal 200 m2. Bovendien wordt een bakhuisje bij de boerderij herbouwd, dat op historische kaarten zichtbaar is. Dit bakhuisje heeft een omvang van maximaal 4x3 meter.
Op basis van bovenstaande is een inrichtingsvoorstel geschetst van de toekomstige situatie. De historische boerderij wordt een centrale blikvanger. Voor de inrichting van het erf is enkel gekozen voor het behoud van de bestaande sobere, maar beeldbepalende, erfbeplanting.
Inrichtingsschets huidige situatie Kaathoven 24/26
Inrichtingsschets toekomstige situatie Kaathoven 24/26
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.
De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities.
De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.
De voorgestelde ontwikkeling aan Kaathoven heeft geen betrekking op doelstellingen die op rijksniveau zijn geformuleerd.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant is vastgelegd in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO). De SVRO bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 en is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. De SVRO vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de provinciale verordening.
Op de structurenkaart van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant is de projectgebied aangeduid als “gemengd landelijk gebied”. De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is.
Volgens de structurenkaart grenst het plangebied direct aan de groenblauwe mantel en de groenblauwe structuur. De groenblauwe structuur omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant, waaronder de ecologische hoofdstructuur, waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. De structuur bestaat voornamelijk uit beken en andere waterlopen en uit bos- en natuurgebieden. Daarnaast liggen ook gebieden met een andere functie (zoals agrarisch of recreatie) binnen de groenblauwe structuur, als die gebieden van belang zijn voor de natuur- en waterfuncties.
Behoud en ontwikkeling van natuurwaarden in én buiten natuurgebieden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Niet alleen voor een goed waterbeheer (waaronder hoogwaterbescherming en waterberging) maar ook voor de ontwikkeling van de natuur.
De voorgenomen ontwikkeling om een intensief agrarisch bedrijf grenzend aan de groen blauwe structuur te beëindigen sluit naadloos aan op de doelstellingen uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. Het restaureren en herbestemmen van een historische boerderij tot burgerwoning sluit aan bij de doelstellingen van het gemengd landelijk gebied als dit in evenwicht is met omliggende functies.
Uitsnede Structuurvisie Ruimte Ordening 2014
In de Verordening Ruimte 2014 zijn de kaderstellende elementen uit de SVRO vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen en ruimtelijke plannen die niet binnen de geldende bestemmingsplannen passen.
Het plangebied is in de SVRO 2014 gesitueerd binnen de structuur gemengd landelijk gebied. Voor deze structuur zijn twee mogelijke ontwikkellijnen geformuleerd: een gemengde plattelandseconomie en een agrarische economie . De Verordening geeft geen nadere definities van deze ontwikkellijnen zodat er ruimte is voor lokaal beleid. In artikel 7.7 zijn de regels opgenomen voor wonen in gemengd landelijk gebied.
In artikel 7.7.3 onder b is opgenomen dat een bestemmingsplan kan voorzien in de vestiging van of de splitsing in meerdere woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing indien dit is gericht op het behoud of herstel van deze bebouwing.
In artikel 7.7.4 is opgenomen dat bestemmingsplan kan voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits is verzekerd dat:
Het herbestemmen van de bedrijfswoning tot burgerwoning en het restaureren en herbestemmen van de historische boerderij tot woning past om die reden binnen de regels van de Verordening Ruimte.
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
Kwaliteitsverbetering wordt niet alleen bereikt met een traditionele groene inpassing van het initiatief met de aanleg van (cultuurhistorische) landschapselementen, het terugbrengen of behouden van ontginningsstructuren, de realisering van nieuwe natuur, ecologische verbindingszones of landschapsversterkende maatregelen van waterstructuren. Ook sloop van bebouwing, het verbeteren van de recreatieve ontsluiting van een gebied en het behoud of herstel van cultuurhistorische bebouwing of terreinen dragen bij aan de kwaliteit van het landschap
Voor het herbestemmen van de historische boerderij, waarbij de herbestemming gericht is op het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden, hoeft geen extra bijdrage geleverd te worden aan kwaliteitsverbetering van het landschap in het kader van artikel 3.2 Verordening Ruimte 2014. Herbestemmen en restaureren is een activiteit die al gericht is op behoud/herstel van de ruimtelijke kwaliteit. Er vindt bovendien geen vergroting van het bouwvolume plaats.
De bestemmingswijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning dient wel gepaard te gaan met een investering in de ruimtelijke kwaliteit. Daarvoor is binnenplans naar mogelijkheden gezocht om een kwaliteitsimpuls te kunnen geven. De kwaliteitsslag wordt geleverd door:
Op basis van bovenstaande kan worden gesteld dat voldaan wordt aan de uitgangspunten van Kwaliteitsverbetering Landschap. Het plan voorziet in de kostbare restauratie van een bijzonder cultuurhistorisch object, sloop van landschapsontsierende bebouwing, afname van verharding en een goede streekeigen erfinrichting. Deze maatregelen passen binnen de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid. Een extra investering in kwaliteitsverbetering wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
De financiele, juridische en feitelijke borging van bovenstaande maatregelen is vastgelegd in de anterieure overeenkomst.
Gemeente Maasdonk heeft een brede ambitie om cultuurhistorisch waardevolle panden te behouden voor de toekomst. In de Structuurvisie Buitengebied Maasdonk 2009 heeft de gemeente het behoud van cultuurhistorische objecten daarom als speerpunt opgenomen.
Het buitengebied van de gemeente Maasdonk herbergt veel landschappelijke waarden, archeologische en historisch bouwkundige waarden. Gemeente Maasdonk zet in de Structuurvisie Buitengebied 2009 in op de versterking en ontwikkeling van het eigen karakter van de verschillende landschapstypen. Het versterken van de karakteristiek van elk landschapstype maakt het landschap leesbaar, herkenbaar en begrijpbaar.
Cultuurhistorische elementen, zoals historische boerderijen leveren een belangrijke bijdrage aan de karakteristiek van het buitengebied. Er wordt daarom veel waarde gehecht aan het behoud van monumenten en beeldbepalende panden in het buitengebied.
Herbestemmen en restauratie van de historische boerderij aan Kaathoven 24 past om die reden binnen gemeentelijke beleidslijnen.
Op basis van de beschreven beleidskaders is dit hoofdstuk kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling niet belemmerd wordt door beleidsdoelstellingen op nationaal, provinciaal of gemeentelijk niveau. Integendeel, het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing sluit naadloos aan op bestaande beleidslijnen van zowel provincie als gemeente.
In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de EHS. Bij soortenbescherming heeft men te maken met de flora- en faunawet.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe, bepaalde handelingen waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
Door Eelerwoude BV is een quickscan uitgevoerd naar aanwezige flora- en fauna waarden. De resultaten van deze quickscan zijn opgenomen in een Notitie Flora en Fauna, die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat op de zolder van de boerderij enkele spleten en kieren aangetroffen die geschikt zijn voor de gewone grootoorvleermuis.
Deze soort zal alleen in de periode half april tot half oktober hiervan gebruik maken. Als de aanvang van de restauratiewerkzaamheden start in de periode half oktober-half april kan worden uitgesloten dat verblijfplaatsen van grootoorvleermuizen worden aangetast. Als buiten deze periode gestart wordt met de werkzaamheden, moet uit een aanvullend onderzoek conform het landelijk geldende vleermuisprotocol, blijken of en hoeveel verblijfplaatsen van de gewone grootoorvleermuis aanwezig zijn. Op basis van de conclusies kunnen voorzorgsmaatregelen worden genomen. Door het nemen van compenserende of mitigerende maatregelen kan de gunstige staat van instandhouding relatief eenvoudig behouden blijven. De gewone grootoorvleermuis is landelijk niet bedreigd en is bovendien relatief flexibel in het accepteren van alternatieve verblijfplaatsen na verstoring.
Het al dan niet voorkomen van vleermuizen op de zolder heeft geen effecten op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingsweg 1998 beschermd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.
Het projectgebied valt niet binnen de grenzen van een Natura2000 gebied en is ook niet gesitueerd in de nabijheid daarvan. Het plangebied grenst wel aan de Ecologische Hoofdstructuur. De voorgestelde ontwikkeling zal echter een positieve invloed hebben op het functioneren van deze hoofdstructuur.
Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
In het bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk is aan het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' toegekend. De gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden te verwachten en/of aanwezige archeologische waarden.
Aangezien de gewenste ontwikkeling aan Kaathoven 24 een functiewijziging van bestaande bebouwing betreft, zal eventueel bodemmateriaal niet worden geroerd. Het eventueel te realiseren nieuwe bijgebouw wordt gesitueerd op de locatie van de huidige witte stal. Deze is in de huidige situatie voorzien van mestkelders. Bij herbouw van een nieuw bijgebouw op deze locatie kan om die reden geen sprake zijn van aantasting van archeologische waarden. Het toekomstige bakhuisje heeft geen ondergrondse ruimtes. De dubbelbestemming blijft in de toekomstige situatie wel gehandhaafd.
De cultuurhistorische waarden worden met ingang van 1 januari 2012 meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Artikel 3.1.6, tweede lid onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vormt hiervoor de wettelijke basis. In het kader van de Modernisering van de Monumentenzorg krijgt de ruimtelijke ordening zo een uitgesproken rol met betrekking tot het in stand houden van cultuurhistorische waarden.
De landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het plangebied en directe omgeving zijn beschreven in de redengevende omschrijving van het Monumentenhuis Noord-Brabant, zoals opgenomen in de bijlagen. De redengevende omschrijving is uitgewerkt tot bouwhistorisch onderzoek, waarin aan onderdelen van de boerderij waarden zijn toegekend. Uit een bouwtechnisch onderzoek blijkt de huidige bouwkundige staat van de boerderij en de specifieke onderdelen ervan. Een vergelijking van het bouwhistorisch onderzoek met het bouwtechnisch onderzoek heeft geresulteerd in een programma van eisen voor de uiteindelijke restauratie, die voorzien is van een kostenraming. Alle onderzoeken zijn in de bijlagen opgenomen.
Het uiteindelijke restauratieplan voor de boerderij zal aansluiten op het prgramma van eisen, waarmee het behoud van de cultuurhistorische waarden optimaal gegarandeerd is.
Ruimte maken voor water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Met de ondertekening van de Startovereenkomst Waterbeheer op 14 februari 2001 door rijk, provincies, gemeenten en waterschappen, werd de watertoets van toepassing verklaard op ruimtelijke plannen. Vanaf 1 november 2003 is deze juridisch verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen in het planvormingsproces. Hierbij wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Zowel waterkwantiteits- als waterkwaliteitsaspecten zijn daarbij belangrijk.
Waterparagraaf digitale watertoets
Medio 2010 is de watertoets van Waterschap Aa en Maas (deels) digitaal gemaakt voor ruimtelijke plannen. Deze waterparagraaf is tot stand gekomen via dit watertoetspakket. Hierbij is de beslisboom uit het pakket gevolgd. Gebleken is dat dit plan in waterhuishoudkundig opzicht klein en eenvoudig van opzet is. Dat wil zeggen dat de verhardingstoename of -afkoppeling minder dan 2.000 m2 bedraagt. Verder is alleen het waterthema's hemelwater verwerking van toepassing. De achterliggende selectiecriteria zijn in onderling overleg met gemeenten bepaald.
Voor deze waterparagraaf is gebruik gemaakt van de digitale watertoets . Aan de hand van deze waterparagraaf wordt uitgelegd hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in dit bestemmingsplan. Vanaf 1 februari 2008 gebruikt Waterschap Aa en Maas bij advisering over de watertoets acht uitgangspunten:
- wateroverlastvrij bestemmen;
- gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
- doorlopen van de afwegingsstappen: hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer;
- hydrologisch neutraal ontwikkelen;
- water als kans;
- meervoudig ruimtegebruik;
- voorkomen van vervuiling;
- waterschapsbelangen.
Beschrijving van het watersysteem
Op basis van de digitale wateratlas en gegevens uit het bodemonderzoek is een inschatting gemaakt van de hydrologische karakteristiek. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) op het terrein is ongeveer 0,6 m/-mv. Rondom het terrein zijn volgens de digitale wateratlas van de provincie Noord Brabant enkele sloten en/of greppels aanwezig. De maaiveldhoogte ligt op ongeveer 5,90 meter boven NAP. De bodem bestaat uit laarpodzolgrond, dat is leemarm en zwak lemig fijn zand.
Hydrologisch neutraal ontwikkelen
Hydrologisch neutraal ontwikkelen (HNO) houdt in dat een ontwikkeling niet leidt tot een hydrologische achteruitgang zowel in als buiten het plangebied. Ook mogen er geen hydrologische knelpunten ontstaan voor huidige en vastgelegde toekomstige landgebruikfuncties. Dit geldt zowel voor het plan- als het daaromheen gelegen gebied, waar de ingrepen hydrologische invloed hebben. Concreet betekent dit dat:
Omdat er sprake is van een afname van verhard oppervlak is er in het kader van hydrologisch neutraal ontwikkelen vanuit het waterschap geen formele compensatie nodig.
Doorlopen van de afwegingsstappen: hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer
Overschotten aan hemelwater worden zo min mogelijk afgewenteld op benedenstrooms gelegen gebieden. Dit betekent dat schoon afstromend hemelwater zoveel mogelijk binnen het plangebied wordt vastgehouden. Hierbij hanteert het waterschap het beleid dat een aantal afwegingsstappen in een vaste volgorde wordt afgewogen: hergebruik- infiltratie- buffering- afvoer. Alleen als het nodig is, vindt vertraagde afvoer plaats via een leggerwatergang, of een watergang die hier direct of indirect mee in verbinding staat.
Verwerking hemelwater
Hemelwater wordt in de toekomstige situatie niet via het rioolstelsel afgevoerd. In plaats daarvan wordt het hemelwater rondom de woning geïnfiltreerd in de ondergrond. Daarvoor is voldoende ruimte beschikbaar. Er worden geen uitlogende bouwmaterialen toegepast, die een negatieve invloed kunnen hebben op de kwaliteit van oppervlaktewater of grondwater. De ontwatering is voldoende, er wordt niets gedaan met het grondwater.
Conclusie
De watertoets levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling. Er vindt een afname van verhardingsoppervlakte plaats. Hemelwater zal in de toekomst geïnfiltreerd worden binnen het plangebied. De waterhuishoudkundige situatie zal verbeteren ten opzichte van de huidige situatie.
In dit hoofdstuk zijn de waarden beschreven die in en rondom het plangebied aanwezig zijn. Daarbij zijn natuur, landschappelijke en cultuurhistorische, archeologische waarden onderzocht en is een watertoets uitgevoerd.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de uitvoering van de werkzaamheden geen onevenredig negatieve invloed heeft op uiteenlopende waarden die aan het plangebied worden toegekend. Voorwaarde is dat voorzorgsmaatregelen genomen moeten worden bij restauratiewerkzaamheden om het doden of verwonden van vleermuizen te voorkomen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning worden de te nemen voorzorgsmaatregelen gevoegd.
Nieuwe initiatieven mogen niet onevenredig gehinderd worden door uiteenlopende milieuaspecten. tegelijkertijd mag een initiatief geen onevenredige hinder voor de omgeving opleveren. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit en grondwaterkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.
Door Lankelma Ingenieuersbureau is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Kaathoven 24. Het volledige onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hier wordt volstaan met de conclusie. Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied niet geheel vrij van bodemverontreiniging is. vanwege de aard en mate van de aangetroffen verontreiniging is nader onderzoek echter niet noodzakelijk. Vanuit bodemkwaliteitsoogpunt bestaan echter geen beperkingen ten aanzien van de voorgenomen bestemmingswijziging.
Een woning is een geluidgevoelig object. Bij herbestemming van de boerderij moet aangetoond worden dat voldaan wordt aan de eisen van een goed leefklimaat. Het woonklimaat mag niet onevenredig negatief beïnvloed worden door wegverkeerlawaai. In de Wet geluidhinder (Wgh) is opgenomen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij een maximale geluidbelasting door wegverkeer van 48 dB op de gevel. De gemeente kan volgens art. 83, lid 1 en 2 van de Wet geluidhinder (Wgh) voor woningen in buitenstedelijk gebied een hogere waarde vaststellen tot 53 dB in buitenstedelijk gebied.
Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de weg Kaathoven. Door adviesbureau Van der Boom is daarom een onderzoek uitgevoerd naar geluidbelasting door wegverkeer op de boerderij. Het volledige onderzoek is als bijlage toegevoegd. Hier wordt volstaan met de conclusies. De geluidbelasting bedraagt, na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh, ten hoogste 52 dB ten gevolge van wegverkeer op de Kaathoven. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee met 4 dB overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden.
Om de geluidsbelasting te reduceren kunnen fysieke maatregelen genomen worden. Het aanleggen van een nieuwe stiller wegdek, het verlagen van de maximum snelheid of het plaatsen van een geluidsscherm worden echter niet als wenselijke en/of haalbare maatregel beschouwd. Voor het herbestemmen van de boerderij tot woning dient daarom een hogere waarde voor wegverkeer te worden aangevraagd van 52 dB voor wegverkeer op Kaathoven. Hiervoor wordt een aanvraagformulier hogere grenswaarde ingediend. De woning heeft 2 geluidluwe gevels, aan de eis van een geluidluwe gevel wordt daarmee voldaan.
Bij het aanvragen van de omgevingsvergunning ten behoeve van bouwwerkzaamheden zal aangetoond moeten worden dat geluidwerende maatregelen worden getroffen.
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.
Wanneer een ontwikkeling tot gevolg heeft dat < 3000 woningen worden gerealiseerd hoeft er volgens de Regeling NIBM geen luchtkwaliteitonderzoek te worden uitgevoerd, omdat ontwikkelingen van deze omvang 'niet in betekende mate' bijdragen aan verslechtering van het leefklimaart. De ontwikkeling van het plangebied valt binnen deze categorie. Een nader onderzoek naar luchtkwaliteit is om die reden niet noodzakelijk.
Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.
In de risicoatlas van Noord-Brabant zijn transportleidingen voor gevaarlijke stoffen en risicobronnen opgenomen. In de directe omgeving van de projectlocatie is het bos van natuurgebied Hooge Heide de inrichting die bij brand van invloed kan zijn op de veiligheid van omwonenden. De afstand tot aan de bosrand bedraagt echter 150 meter. het herbestemmen van de boerderij tot woning heeft bovendien niet tot gevolg dat zich onevenredig veel meer mensen binnen de risicocontrour van het bos bevinden
Uitsnede risicoatlas (bron: www.risicokaart.nl)
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Voor de overige dieren welke binnen de inrichting worden gehouden, is in de Wet geurhinder en veehouderij een geurnorm opgenomen. Deze bedraagt voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom 14 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom bedraagt deze 3 odour units per kubieke meter lucht. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object gelden vaste afstanden.
Een woning is een geurgevoelig object. Om de boerderij tot woning te bestemmen is daarom door G&O consult onderzoek gedaan naar de geurbelasting van omliggende bedrijven op het plangebied. Tegelijkertijd is beoordeeld of herbestemming van de boerderij omliggende agrarische bedrijven in hun belangen schaadt. Het volledige onderzoek is in de bijlage opgenomen. Hier wordt volstaan met de conclusies uit dit onderzoek.
Aan de hand van de berekende geurcontouren en geurbelasting zijn onderstaande vragen in het onderzoek beantwoord:
Uit de beoordeling kunnen de volgende deelconclusies worden getrokken:
1. De twee woningen aan de Kaathoven 24 en 26 te Vinkel voldoen, met een worst case voorgrond geurbelasting die onder de 14,0 ouE/m 3 ligt, aan de wettelijke norm. De veehouderijen in de omgeving van de twee woningen aan de Kaathoven 24 en 26 te Vinkel worden door de bestemmingswijziging van deze geurgevoelige objecten niet in hun belangen geschaad;
2. Het leefklimaat als gevolg van de maatgevende achtergrondbelasting wordt beoordeeld als “goed”, derhalve wordt ter plaatse van de te realiseren woningen een acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd;
3. Aan de vaste afstanden vanuit de twee woningen aan de Kaathoven 24 en 26 te Vinkel tot aan de meest dichtbij gelegen veehouderij en aan de gevel-gevel afstand wordt voldaan.
Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat in de omgeving van de twee woningen aan de Kaathoven 24 en 26 te Vinkel niemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt en een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen. In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gesitueerd, waarvoor deze richtafstanden bestaan.
Het huidige gebruik van de locatie als agrarisch bouwblok met bedrijfswoning heeft tot gevolg dat er verkeersbewegingen van en naar het terrein plaatsvinden. In de toekomstige situatie blijft de huidige bedrijfswoning behouden als burgerwoning. Er zullen nieuwe verkeersbewegingen ontstaan van en naar de boerderij. Per saldo zal de verkeersintensiteit niet dusdanig toenemen dat verkeersproblemen ontstaan rondom het plangebied op Kaathoven. Deze straat heeft voldoende capaciteit voor een goede verkeerafwikkeling. Op eigen terrein wordt bij elke woning ruimte geboden aan parkeerruimte voor 2 auto's.
Uit de toetsing van de voorgestane ontwikkeling van het plangebied aan relevante planologische en milieuhygiënische aspecten, blijkt dat er geen aspecten zijn die een belemmering opleveren voor de gewenste herbestemming van het plangebied.
Voorwaarde is wel dat dat een hogere grenswaarde van 52 dB wordt aangevraagd voor wegverkeer op Kaathoven. Bij het aanvragen van de omgevingsvergunning ten behoeve van bouwwerkzaamheden zal aangetoond moeten worden dat geluidwerende maatregelen worden getroffen.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit wijzigingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.
Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:
1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - landschapswaarden
De gronden met agrarisch grondgebruik en cultuurhistorische en landschappelijke waarden zijn bestemd met de hoofdbestemming 'Agrarisch met waarden-landschapswaarden'.
Artikel 4 Wonen
Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor het wonen in woonhuizen. Eén en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen, erven, ontsluitingspaden en dergelijke.
Artikel 5 Waarde – Archeologie hoge verwachting
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.
3. Algemene regels
Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel omvat een afwijking via een omgevingsvergunning voor onder andere het overschrijden van de maatvoeringsbepalingen. Deze regels worden opgenomen om meer flexibiliteit in het plan te genereren en kleine afwijkingen van de planregels toch mogelijk te maken.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
Het plan bevat wijzigingsregels om aan enkele, over het algemeen wat grotere veranderingen of ontwikkelingen medewerking te verlenen. Het betreffen veranderingen en ontwikkelingen waarvan de gemeente van mening is dat deze een zwaardere procedure vereisen.
4. Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Artikel 9 Overgangsrecht:
In het bestemmingsplan is het overgangsrecht conform het Bro opgenomen.
Artikel 10 Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan.
In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 2 juni 2014 gedurende een termijn van 6 weken voor inspraak ter visie gelegen. Tevens is het plan voor vooroverleg aangeboden aan het waterschap Aa en Maas en de provincie Noord-Brabant. Er zijn binnen de termijn geen inspraakreacties gegeven. De provincie Noord-Brabant en het waterschap Aa en Maas hebben een vooroverlegreactie gegeven die is samengevat in het verslag vooroverleg en zienswijzen. Dit verslag is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wro en afdeling 3.4 van de Awb voor een ieder gedurende een termijn van 6 weken ter inzage gelegen. De bekendmaking voor de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan stond op 8 augustus 2014 in de Staatscourant, de Streekwijzer en op de website van de gemeente. De stukken lagen vanaf 11 augustus 2014 gedurende 6 weken in de publieksruimte ter inzage en waren in te zien via de gemeentelijke website en de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Er zijn binnen de termijn geen zienswijzen ontvangen. Een verslag vooroverleg en zienswijzen is als bijlage toegevoegd.
Het plan betreft een particulier initiatief. Voor de activiteiten die worden uitgevoerd geldt dat de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk is voor de financiering van deze ontwikkelingen. Het bestemmingsplan leidt niet tot kosten voor de gemeente die via een exploitatieplan verhaald zouden moeten worden. De ambtelijke kosten, die aan de procedure zijn verbonden, worden door de initiatiefnemer aan gemeente Maasdonk betaald. In de gesloten anterieure overeenkomst is de omvang en betaling van deze ambtelijke kosten vastgelegd. In de anterieure overeenkomst is tevens geregeld dat alle eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald. Ook de uitvoering van de vereiste kwaliteitsslag is via een overeenkomst geregeld. Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd. Het financiële risico van het plan ligt volledig bij de initiatiefnemer.
Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaar is.