direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Jan Teunisstraat 16, Oudenbosch
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1655.BP6016-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Jan Teunisstraat 16, Oudenbosch" van de gemeente Halderberge.

1.1 Aanleiding en doel

Op het adres Jan Teunisstraat 16 in het buitengebied ten zuidoosten van Oudenbosch staat de burgerwoning van de familie Pesser. Als gevolg van de aanleg van de Zuidelijke Omlegging heeft de familie het zuidelijk deel van haar perceel ingeleverd in ruil voor de gronden ten oosten daarvan.

De familie Pesser (hierna: de initiatiefnemer) wenst op de verkregen gronden een vrijstaand bijgebouw te realiseren en de omliggende gronden in te richten als tuin. Omdat ter plaatse een agrarische bestemming geldt, kan het bijgebouw thans niet gerealiseerd worden.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de vormverandering van de woonbestemming, teneinde het nieuwe bijgebouw te kunnen realiseren.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6016-C001_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6016-C001_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Oudenbosch, sectie F, nummers 110, 505, 587, 598, 650 en 652 (gedeeltelijk). De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 5200 m².

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeren de bestemmingsplannen:

  • "Rondweg Oudenbosch", vastgesteld door de gemeenteraad op 4 februari 2010;
  • "Buitengebied Halderberge", vastgesteld door de gemeenteraad op 22 september 2011.

Voorts is een nieuw bestemmingplan voor het buitengebied van de gemeente in voorbereiding.

1.3.1 Bestemmingsplan Rondweg Oudenbosch

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan Rondweg Oudenbosch. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6016-C001_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING BESTEMMINGSPLAN RONDWEG OUDENBOSCH

Dit bestemmingsplan omvat naast de rondweg (Zuidelijke Omlegging) tevens een aantal (woon)percelen grenzend aan het wegtracé, waaronder het woonperceel Jan Teunisstraat 16. Binnen de bestemming 'Wonen' mag één woning met een inhoud van maximaal 750 m³ aanwezig zijn. De woonbestemming heeft een oppervlakte van circa 1600 m².
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan voor de Rondweg is een breder profiel aangehouden dan feitelijk nodig is gebleken. Dat is de reden dat een deel van de verkeers- en groenbestemmingen binnen onderhavig plangebied liggen. De weg is inmiddels gerealiseerd. Onderhavige plangrens is bepaald aan de hand van de feitelijke inrichting.

1.3.2 Bestemmingsplan Buitengebied Halderberge

Ter plaatse van de gronden rondom de woonbestemming geldt het bestemmingsplan Buitengebied Halderberge, waarvan onderstaande afbeelding een uitsnede bevat. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6016-C001_0004.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED HALDERBERGE

De onbebouwde gronden in het plangebied ten zuiden en oosten van het woonperceel hebben de bestemming 'Agrarisch', alwaar onder meer agrarische bodemexploitatie en bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan. Er is geen sprake van een bouwvlak.

De A-watergang die het plangebied doorsnijdt heeft de bestemming 'Water', bedoeld voor onder meer water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Ter bescherming van verwachte archeologische waarden heeft een groot deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 2'.

1.3.3 Voorontwerpbestemmingsplan Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge

Zoals vermeld heeft de gemeente Halderberge een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied in voorbereiding. De bestemmingsplanprocedure loopt nog.

In voorliggend plan zijn de bestemmingen en relevante planregels van dit voorontwerpbestemmingsplan overgenomen, zodat een eenduidige regeling ontstaat.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft het plangebied in zijn omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6016-C001_0005.jpg"

PLANGEBIED EN OMGEVING

Het plangebied ligt aan het oostelijke einde van het bebouwingslint Jan Teunisstraat in het buitengebied ten zuidoosten van Oudenbosch, waarvan de meeste bebouwing aan de zuidzijde van de straat ligt. Behoudens de groothandel in olieproducten op het adres Jan Teunisstraat 12 en het tuinbouwbedrijf op nummer 14 betreft het een woonlint.

Recent is de aanleg van een nieuwe weg uitgevoerd. Het betreft de Zuidelijke Omlegging Oudenbosch waarvan het tracé direct ten zuidoosten van het plangebied ligt, maar nog niet zichtbaar is op de luchtfoto. Met het kruisen van de Jan Teunisstraat zal een doodlopende weg ontstaan.
Een geluidscherm met een hoogte van 3 meter vormt - gezien vanuit het plangebied - de visuele en geluidtechnische afscherming van de weg.

In het plangebied staat de volgende bebouwing:

  • een vrijstaande woning;
  • twee bijgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van 50 m²;
  • een overdekt terras met een oppervlakte van 25 m² (vergunningsvrij gerealiseerd).

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk volgt de beschrijving van het feitelijke plan. Het inrichtingsplan in bijlage 1 bevat de inrichting van het plangebied.

3.1 Bouwplan

De in het plangebied aanwezige bebouwing blijft behouden. Ten oosten van de woning wordt een nieuw bijgebouw ten behoeve van de stalling van auto's gerealiseerd.

Om dit te kunnen realiseren wordt de agrarische bestemming gewijzigd in een woonbestemming. Er vindt een wisseling van bestemmingen plaats waardoor het bestemmingsvlak 'Wonen' dezelfde oppervlakte houdt als in de huidige situatie. Vóór de woning wordt 'Wonen' veranderd in 'Agrarisch' en ten oosten van de woning is de woonbestemming uitgebreid.

Het nieuwe bijgebouw ten oosten van de woning heeft een oppervlakte van 100 m². De goot- en bouwhoogte bedragen maximaal 3,5 meter respectievelijk maximaal 6,5 meter. Architectonische uitwerking van het gebouw moet nog plaatsvinden.
De gezamenlijke oppervlakte van omgevingsvergunningplichtige bijgebouwen (bestaand + nieuw inclusief overdekt terras (25 m2)) betreft 175 m².

Ter visuele afscherming van de 3 meter hoge geluidsmuur en van de rondweg wordt op de perceelsgrens een groene omheining met een hoogte van eveneens 3 meter gebouwd.

3.2 Groen en water

Tielens Tuinen uit Hoeven heeft ontwerp gemaakt voor de inrichting van het plangebied gemaakt. Riede, Mol & Donkers uit Boskoop heeft inrichtingsplan (zie onderstaande afbeelding) uitgewerkt.

De 5 meter brede geluidswalstrook is ingeplant met een hakhoutsingel bestaande uit verschillende struiken en knotwilgen. Verder heeft de tuin een landschappelijke invulling, met landschappelijk groen, aangevuld met beukenhagen en fruitbomen ten zuiden van bestaande woning. De gehele omranding is voorzien van een afscheiding, al dan niet geïntegreerd in het groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6016-C001_0006.png"

INRICHTING PLANGEBIED

Het plangebied werd eerder doorsneden door een A-watergang. Met de aanleg van de Zuidelijke Omleiding is dit deel van de watergang omgelegd. Het gedeelte binnen het plangebied is gedempt en wordt bij de tuin getrokken.

3.3 Verkeer en parkeren

Binnen het plangebied blijft sprake van één woning. Het plan heeft derhalve geen invloed op de verkeersaantrekkende werking.

Het plan omvat de verplaatsing van één van de bestaande inritten vanaf de Jan Teunisstraat. Dit zorgt niet voor een verstoring van de verkeersdoorstroming mede gezien het doodlopende karakter van de straat.

Het parkeren ten behoeve van de woning blijft op het eigen terrein plaatsvinden, bij de woning en bij het nieuwe bijgebouw.

3.4 Landschappelijke inpassing

In de provinciale Verordening ruimte 2014 is bepaald dat elke ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gepaard (zie ook par 3.2) moet gaan met kwaliteitsverbetering van het landschap. Om de kwaliteit van het landschap te versterken heeft de provincie Noord-Brabant in haar ‘Structuurvisie ruimtelijke ordening’ en de ‘Verordening ruimte’ het principe van ‘kwaliteitsverbetering van het landschap’ geïntroduceerd. De gemeente Halderberge sluit aan bij de notitie ‘Toepassing Kwaliteitsverbetering van het landschap

in de regio West-Brabant d.d. 13-11- 2012’. De gemeente Halderberge heeft daarbij op 30 oktober 2014 een eigen beleid vastgesteld, indachtig de regionale afspraken uit 2013, die op 18 december 2014 opnieuw zijn vastgesteld. Tot slot is onlangs ook het Landschapsplan Halderberge 2016-2025 ‘Het landschap in beweging’ vastgesteld.

Het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant (zie bijlage 2 bij de regels) biedt duidelijkheid voor het grootste gedeelte van de buitenstedelijke ruimtelijke ontwikkelingen. In het afsprakenkader (Vastgesteld in het RRO West-Brabant, 18-12-2014) is opgenomen of en welke vorm van kwaliteitsverbetering van toepassing is bij ontwikkelingen, aan de hand van een drietal categorieën:

Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist.

  • a. Ontwikkelingen die de geldende (bestemmings)planregeling rechtstreeks mogelijk maakt of die door de wet zijn uitgezonderd.
  • b. Ontwikkelingen die primair kwaliteitsverbetering van het landschap tot doel of gevolg hebben. Hiertoe behoren alle ontwikkelingen die primair tot doel hebben de fysieke verbetering van de kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden.
  • c. Kleinschalige ontwikkelingen die plaatsvinden binnen bestaande en/of binnen de geldende planologische regeling passende bebouwing.
  • d. Kleinschalige ontwikkelingen waarvan de regio en de provincie afgesproken hebben dat voor deze ontwikkelingen vanwege de (zeer) geringe ruimtelijke impact geen kwaliteitsverbeteringsvereiste geldt. Deze ontwikkelingen worden specifiek benoemd en zijn daarmee limitatief.

Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden. 

Deze categorie betreft ontwikkelingen die een relatief beperkte invloed op de omgeving hebben en (traditioneel) als passend binnen en eigen aan het landelijk gebied worden beschouwd, of in gebieden plaatsvinden die specifiek aangewezen zijn voor bepaalde ontwikkelingen. De kwaliteitsverbetering vindt plaats in de vorm van landschappelijke inpassingsmaatregelen. Deze categorie is niet limitatief.

Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen welke niet tot categorie 1 of 2 behoren. De kwaliteitsverbetering wordt berekend op basis van de bestemmingswinst.

Ontwikkelingen welke vallen onder categorie 3 zijn ruimtelijke ontwikkelingen waar vanwege de aard en/of schaal van de ontwikkeling niet meer te onderbouwen is dat deze tot categorie 1 of 2 behoren. Deze ontwikkelingen hebben over het algemeen een beduidende invloed op de omgeving door vergroting van de geldende bouwmassa/-oppervlakte, vergroting van het geldende bestemmingsvlak en/of substantiële bestemmingswijziging.

Uitgangspunt van de investering in het landschap is dat de kwaliteitsverbetering in verhouding moet zijn met de ruimtelijke ontwikkeling. Dat betekent dat 'rood' wordt omgerekend naar een tegenprestatie in euro's, welke wordt omgezet in een fysieke tegenprestatie. Wanneer dat niet mogelijk is, kan worden volstaan met een financiële tegenprestatie, waarbij het investeringsbedrag in het groenfonds van de betreffende gemeente wordt gestort. Een fysieke tegenprestatie op de locatie heeft de voorkeur.

De regio West-Brabant volgt in de rekenmethodiek de Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit gaat uit van de investering van een percentage van de bestemmingswinst.

Het huidige agrarische bouwvlak kent een oppervlakte van 3.580 m² en de woonbestemming 1.600 m2. Er vindt een wisseling van bestemmingen plaats waardoor de bestemmingsvlak 'Wonen' dezelfde oppervlakte houd als in de huidige situatie. Vóór de woning wordt 'Wonen' veranderd in 'Agrarisch' en ten oosten van de woning is de woonbestemming uitgebreid.

Omdat er op deze manier meer oppervlakte aan woonbestemming achter de voorgevellijn van de woning ontstaat zijn er meer bouwmogelijkheden voor bijgebouwen.

Omdat het bouwen van het gewenste bijgebouw plaatsvindt op het voormalige agrarische perceel en van invloed is op het landschap is er sprake van een categorie 3 ontwikkeling. Er dient daarom een zodanige kwaliteitsverbetereing van het landschap te worden gerealiseerd dat de bestemmingswinst wordt gecompenseerd. Uit berekeningen blijkt dat de waardevermeerdering van het perceel ca. € 30.000 zou zijn. Volgens de rekenmethodiek van de regio dient 20% daarvan geïnvesteerd te worden in kwaliteitsverbetering van het landschap.

De initiatiefnemer heeft daarvoor een inrichtingsplan met beplantingsplan met bijbehorende kosten laten opstellen (zie afbeelding in paragraaf 3.2 en bijlage 1). De kosten voor de aanleg en het beheer van het landschapsplan binnen de bestemming 'Groen'' en "Agrarisch" overschrijden de gewenste investering (zie pagina 2 en 3 bijlage 1). De grootste landschappelijk ingrepen die effect hebben op de kwaliteitsverbetering vinden plaats langs het geluidsscherm en aan de Jan Teunisstraat. Om te garanderen dat de beplanting volgens (de geest van) het inrichtingsplan wordt aangelegd, en in de toekomst behouden, is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst opgesteld zodat de realisatie van het inrichtingsplan financieel, juridisch en feitelijk wordt verzekerd. In de regels en op de verbeelding behorende bij het voorliggende bestemmingsplan is tevens de landschappelijke inpassing gewaarborgd door de bestemmingen 'Agrarisch' en ‘Groen’ op te nemen en deze bestemmingen te koppelen aan het 'Inrichtingsplan met beplantingsplan'.

Tot slot wordt opgemerkt dat op deze wijze, het uitvoeren van de landschappelijke inpassing, een kwaliteitsverbetering van het landschap en plaatselijke ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.

Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde.

4.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is van toepassing op het plan. Specifiek aandachtspunt is het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2, waarin de verplichting is opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren: de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarbij moet achtereenvolgens worden aangetoond dat er een actuele regionale behoefte is (trede 1), of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en dat - in geval van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied - de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).

Projecten die minder dan negen woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie (ABRvS 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4720) niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Structuurvisie Ruimtelijke Ordening;
  • Verordening ruimte 2014.

Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.

4.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010, partiële herziening 2014 in werking getreden. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van het provinciale bestuur op de ontwikkeling van Noord-Brabant.

Het plan omvat de vormverandering van een bestaand woonperceel in het gemengd landelijk gebied. De structuurvisie bevat geen specifiek beleid voor een dergelijke kleinschalige ontwikkeling. Het plan wordt geacht te passen in het structuurvisiebeleid.

Conclusie
Het plan past binnen c.q. is niet in strijd met de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.

4.2.2 Verordening ruimte 2014

Op 19 maart 2014 is de Verordening ruimte 2014 in werking getreden. Deze verordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

De verordening maakt onderscheid in structuren en aanduidingen. De structuren zijn provinciedekkend. Afhankelijk van de waarden in of kenmerken van een gebied gelden er één of meerdere aanduidingen.

Het plangebied ligt binnen de structuur 'gemengd landelijk gebied'. Daarnaast is de aanduiding 'reservering waterberging' aan de orde. Voorts gelden algemene regels ten aanzien van de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit.

Gemengd landelijk gebied
Conform artikel 7.7 van de verordening is het toevoegen van nieuwe woningen buiten het bestaand stedelijk gebied in principe niet toegestaan. Het plan omvat niet de toevoeging van een woning, maar de vormverandering van een bestemmingsvlak van een bestaande woning.

Reservering waterberging
Een deel van het plangebied heeft de aanduiding 'reservering waterberging', bedoeld tot het behoud van het waterbergend vermogen van het gebied (artikel 14.1 van de verordening). Conform de toelichting bij de verordening betreft het geen absoluut verbod. Activiteiten met over het algemeen een groot ruimtebeslag die, indien eenmaal gevestigd, moeilijk verplaatsbaar zijn, schadegevoelig zijn en een effect hebben op de (potentiële) ruimte voor waterberging zijn niet toegestaan.
Het plan omvat de bouw van een bijgebouw inclusief overdekt terras. Het ruimtebeslag (125 m²) is beperkt en leidt niet tot structurele beperking van het waterbergend vermogen van het gebied.

Bevordering ruimtelijke kwaliteit
Algemeen geldt de zorgplicht voor de ruimtelijke kwaliteit en moeten grotere ontwikkelingen tevens gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap.
Zoals beschreven in paragraaf 3.4 omvat het plan de aanleg van een tuin die zorgdraagt voor een landschappelijke inpassing van het nieuwe bijgebouw en tevens een visuele afscherming vormt van de geluidsmuur en de nieuwe weg. In die paragraaf is ook beschreven op welke wijze hiermee de ruimtelijke kwaliteit verbeterd.

Conclusie
Het plan voldoet aan de regels van de provinciale Verordening ruimte.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Structuurvisie Halderberge 2025

De gemeente Halderberge beschikt over de Structuurvisie Halderberge 2025, vastgesteld in 2013. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van het gemeentelijk grondgebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen.

Het algemene beleid van de structuurvisie bevat geen regels omtrent de vormverandering van bestaande woonbestemmingen. In algemene zin kan worden geconcludeerd dat de vormverandering niet in strijd is met de structuurvisie.

Conclusie
Het plan is niet in strijd met de Structuurvisie Halderberge 2025.

4.3.2 Landschapsplan Halderberge 2016-2025 ‘Het landschap in beweging’

Op 21 april 2016 is het nieuwe landschapsplan voor de gemeente Halderberge vastgesteld. Het geactualiseerde landschapsbeleidsplan vormt een document dat gericht is op het duurzaam behoud, ontwikkeling en versterking van een groen samenhangend landschap. Enerzijds vormt het een beleidsstuk en anderzijds een doorvertaling naar uitvoeringsprojecten. Tevens gaat het document, bij ruimtelijke ontwikkelingen in het kader ‘toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap’, dienen als ondersteuning bij de behandeling van fysieke landschappelijke inrichtingsvoorstellen. Mogelijke bestedingsdoelen worden gelabeld aan de in dit document verwoorde uitvoeringsprojecten.

De algemene visie luidt als volgt:

Behoud en versterken van het huidige karakter en identiteit door:

  • Verbeteren van de samenhang tussen de verschillende (landschap) elementen; ?
  • De beeldkwaliteit van markante punten bewaken en versterken;
  • Het behouden en versterken van landschappelijk-cultuurhistorische waarde.

Middels het inrichtingsplan wordt het huidige karakter en identiteit behouden en versterkt

Conclusie

Het plan past binnen het Landschapsplan Halderberge 2016-2025

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Het plan omvat de vormverandering van een bestaande woonbestemming met het doel een vrijstaand bijgebouw ten behoeve van de stalling van motorvoertuigen te realiseren. In het gebouw zullen slechts gedurende korte perioden per dag personen verblijven. Op basis van het historische gebruik als akker/weide is er bovendien sprake van een onverdachte locatie voor het aantreffen van bodemvervuiling. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is derhalve niet nodig.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft de vormverandering van een bestaande woonbestemming. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect bedrijven en milieuzonering is niet nodig.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.1.3.2 Analyse

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van Bevi inrichting. Op een afstand van circa 50 meter ligt er een aardgasleiding. Ontwikkeling buiten de 30 meter en tot een afstand van 200 meter van een categoriale Bevi inrichting zoals een gasbuisleiding, waarin geen nieuwe bijzonder kwetsbare objecten worden toegestaan, voldoen aan de criteria van het standaardadvies van de Veiligheidsregio Midden en West Brabant, zie bijlage 2. Een nadere toetsing aan het aspect externe veiligheid is niet aan de orde.

5.1.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe geurgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is niet aan de orde.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geluidhinder is niet aan de orde.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Op 22 september 2011 heeft de gemeenteraad de beleidsnota "Ons ongeschreven verleden" vastgesteld, met als doel het archeologisch erfgoed te beschermen. Bij de beleidsnota hoort een archeologische advieskaart waarop de verwachtingen voor het aantreffen van archeologische waarden zijn aangegeven. Dit heeft een doorvertaling gekregen met dubbelbestemmingen in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Halderberge en het voorontwerpbestemmingsplan Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge.

Het noordelijke deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', die een onderzoeksplicht bevat voor bodemingrepen met een diepte van meer dan 40 cm onder maaiveld over een oppervlakte van meer dan 500 m². Ter plaatse van het zuidelijke deel is de verwachtingswaarde dermate laag dat er geen dubbelbestemming is gelegd.

Het plan omvat de bouw van een bijgebouw met een oppervlakte van 100 m² ter plaatse van de archeologische dubbelbestemming. De hiermee gepaard gaande bodemingreep is kleiner dan 500 m². Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet nodig.

Omdat niet kan worden uitgesloten dat er in de toekomst grotere bodemingrepen gaan plaatsvinden is de vigerende dubbelbestemming overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Binnen het plangebied zijn volgens de gemeentelijke cultuurhistoriekaart geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De Jan Teunisstraat is aangewezen als historische geografische lijn van redelijk hoge waarde. Het plan tast noch deze weg, noch andere waardevolle elementen aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6016-C001_0007.jpg"

UITSNEDE CULTUURHISTORIEKAART HALDERBERGE

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6016-C001_0008.jpg"

UITSNEDE PROVINCIALE CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART

Op de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart ligt het plangebied binnen de Regio West-Brabantse Venen en is aangeduid als Archeologisch landschap. De toevoeging van het bijgebouw en beplanting in het kader van kwaliteitsverbetering van het landschap tast geen cultuurhistorische belang aan (zie ook paragraaf 5.2.1).

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van zeldzame of kwetsbare planten en dieren zijn twee wetten van toepassing:

  • de Natuurbeschermingswet 1998, deze beschermt waardevolle natuurgebieden;
  • de Flora- en faunawet, die een soortenbescherming bevat.
5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en de ecologische hoofdstructuur. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om de stikstofdepositie. Hiervoor geldt de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).

In de PAS is rekening gehouden met een autonome economische groei van 2,5% per jaar. De vormverandering van het woonperceel betreft een vorm van autonome groei. Een nadere toetsing aan de PAS is niet nodig. Het plan heeft geen negatief effect op natuurgebieden.

Soortenbescherming
Het plan omvat de ingebruikname van gronden die thans in gebruik zijn als weiland voor de aanleg van een tuin bij een bestaande woning, alsmede de bouw van een vrijstaand bijgebouw.

Binnen het plangebied zijn merendeels algemeen voorkomende soorten aanwezig, die hun leefgebied hebben in agrarisch gebied. Voor deze soorten zal met de voorgestane ontwikkelingen leefgebied verloren gaan, maar er worden geen biotopen aangetast, omdat in de directe omgeving van het plangebied voldoende agrarisch gebied aanwezig voor hervestiging blijft.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.3.2.1 Nationaal niveau
  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
5.3.2.2 Provinciaal niveau
  • Het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2016-2021
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Bovendien dient het plan als structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

5.3.2.3 Gemeentelijk niveau
  • vGRP Halderberge 2014 – 2019

In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Halderberge 2014-20 19 (vGRP) wordt de invulling van de gemeentelijke zorgplichten ten aanzien van grond-, hemel - en afvalwater behandeld. Het rioleringsplan is opgesteld met de Waterkring West waarin de ge

meenten Bergen op Zoom, Moerdijk, Roosendaal, Steenbergen, Woensdrecht en het Waterschap Brabantse Delta vertegenwoordigd zijn.

Vanuit de wet Milieubeheer en de Waterwet heeft een gemeente de wettelijke zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater. In het vGRP staat hoe de gemeente deze zorgplicht invult en bekostigt. In het vGRP worden ook reguliere zaken vastgelegd, zoals de jaarlijkse reiniging en inspectie van de riolering, de renovatie en het onderhoud van de gemalen en de reparaties dan wel renovaties van de riolering. Tevens zijn in het vGRP maatregelen vastgelegd die nodig zijn om het rioleringssysteem aan de normen te laten voldoen en om wateroverlast te verminderen.

In het vGRP zijn de volgende doelen opgenomen:

  • Een doelmatige inzameling van het binnen het gemeentelijke gebied geproduceerde stedelijk afvalwater;
  • een doelmatige inzameling en verwerking van het overtollige hemelwater;
  • een doelmatig transport van het stedelijk afvalwater;
  • het voorkomen van vuiluitworp naar bodem en grond- en oppervlaktewater;
  • het invullinggeven aan de grondwaterzorgplicht;
  • het streven naar een minimale overlast voor de omgeving;
  • het streven naar een doelmatig en effectief rioleringsbeheer
5.3.2.4 Waterschap Brabantse Delta

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Brabantse Delta. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap
  • Brabant Keur
    Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
    Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
    • 1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 2000 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
    • 2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 2000 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
      benodigde compensatie (in m³) =
      toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)  
    • 3. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
5.3.3 Watersysteem
5.3.3.1 Bodem

Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek (zie paragraaf 5.1.1) blijkt dat ter plaatse sprake is van een zandbodem. De waterdoorlatendheid is goed.

5.3.3.2 Oppervlaktewater

Het plangebied werd voorheen doorsneden door een A-watergang. Met de aanleg van de Zuidelijke Omleiding is deze watergang verlegd naar een locatie buiten het plangebied. De oorspronkelijke watergang is inmiddels gedempt.
Op de legger van het waterschap is de A-watergang nog steeds aangegeven. Dit zal met de eerstvolgende herziening van de legger worden aangepast.

Tussen het plangebied en de Jan Teunisstraat ligt een A-watergang.

5.3.3.3 Grondwater

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied bedraagt minder dan 0,4 meter onder maaiveld (bron: bodemdata.nl).

5.3.3.4 Waterschapsbelangen

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.

5.3.4 Hemelwater
5.3.4.1 Verhard oppervlak

Het plan leidt tot een uitbreiding van 100 m² bebouwing, 25 m2 terrasoverkapping en circa 150 m² terreinverharding; tezamen 275 m². Mogelijk wordt een deel van de terreinverharding nog aangelegd in de vorm van grastegels.

5.3.4.2 Berekening bergingscapaciteit

De uitbreiding betreft minder dan 2000 m², hetgeen betekent dat het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater stelt. Desalniettemin is het van belang het hemelwater op een goede wijze te verwerken.

Met toepassing van de eerder genoemde rekenregel is de bergingscapaciteit berekend op 16,5 m³.

5.3.4.3 Ontwerp bergingsvoorziening

Het hemelwater kan worden geloosd op de A-watergang, of in een in de tuin aan te brengen voorziening.

5.3.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Jan Teunisstraat geloosd worden.

5.3.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden in principe geen uitlogende materialen toegepast.

5.4 Beperkingen in verband met Breda International Airport

Op enkele kilometers ten zuiden van het plangebied ligt het Breda International Airport (voorheen vliegveld Seppe). Voor een goed functioneren van het vliegveld zijn middels de Wet luchtvaart beperkingen gelegd op het gebruik van en het bouwen in de omgeving. Voor voorliggend plan is uitsluitend het obstakelbeheergebied van toepassing.

Ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen is rondom de start- en landingsbaan een obstakelbeheergebied van toepassing. Hierbinnen gelden beperkingen aan de bouwhoogte van bouwwerken. Het gehele obstakelbeheergebied is middels de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerszone - 1 t/m 11' in het voorontwerpbestemmingsplan vervat. Per zone geldt een maximale bouwhoogte.
Ter plaatse van het plangebied geldt zone 7 met een bouwhoogte van maximaal 65 meter boven NAP. De hoogte van het maaiveld binnen het plangebied bedraagt circa 1,5 meter boven NAP. In het kader van het obstakelbeheergebied mag tot een hoogte van 63,5 meter gebouwd worden. Het bouwplan blijft daar ruimschoots onder.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het obstakelbeheergebied.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet verplicht.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Agrarisch met waarden - Landschapswaarden (artikel 3)
Deze bestemming is van toepassing op agrarische gronden die worden gekenmerkt door specifieke landschappelijke waarden, zoals openheid en beslotenheid. De gronden zullen worden ingericht als tuin bij de in de bestemming 'Wonen' toegestane burgerwoning.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' dient de landschappelijke inpassing gerealiseerd en behouden te blijven zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels.

Groen (artikel 4)

De bestemming betreft gronden waarop uitsluitend groenvoorzieningen, paden,

water e.d. is toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' dient de landschappelijke inpassing gerealiseerd en behouden te blijven zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels.

Wonen (artikel 5)
Deze bestemming betreft de bestaande burgerwoning en het nieuwe bijgebouw binnen het plangebied. Ter plaatse van het nieuwe bijgebouw is een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaarde verplichting' opgenomen waarmee de verplichting tot aanleg en behoud van de beplanting binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' is vastgelegd.

Waarde - Archeologie 2 (artikel 6)
Het deel van het plangebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde zijn voorzien van deze dubbelbestemming. De mogelijk aanwezige archeologische waarden worden beschermd doordat archeologisch onderzoek vereist is voordat mag worden gebouwd of werken mogen worden uitgevoerd, tenzij is aangetoond dat de bodem al dusdanig is geroerd dat er geen waarden meer aanwezig kunnen zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 7)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 8)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing, ondergronds bouwen en vervangende nieuwbouw van woningen.

Algemene gebruiksregels (artikel 9)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt.

Algemene aanduidingsregels (artikel 10)
In dit artikel is de gebiedsaanduiding naar aanleiding van het obstakelbeheergebied luchtvaartverkeerzone opgenomen.

Algemene afwijkingsregels (artikel 11)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten en afmetingen.

Overige regels (artikel 12)
In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van het voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Daarnaast bevat dit artikel een verwijzing naar overige wettelijke regelingen en regels voor het stellen van nadere eisen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 13)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 14)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 2. Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
  • 3. Vaststelling door gemeenteraad
  • 4. Terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan