Plan: | Groene Woud 58 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1655.BP1027-C001 |
Initiatiefnemer De Bunte Vastgoed Zuid B.V. is voornemens zes levensloopbestendige woningen, een (vervangende) vrijstaande woning en dertien rijwoningen mogelijk te maken op het perceel Groene Woud 58 te Oudenbosch. De betreffende gronden zijn momenteel hoofdzakelijk agrarisch in gebruik, waarbij tevens een oude en in slechte staat verkerende woonboerderij aanwezig is. De sloop van de bestaande bebouwing en de realisatie van woningbouw biedt, zowel voor het plangebied als voor de directe omgeving, kansen voor een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitswinst.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Oudenbosch' (vastgesteld op 20 juni 2013), waarbij de gronden bestemd zijn als 'Wonen' en 'Agrarisch'. De beoogde herontwikkeling is in strijd met dit geldende bestemmingsplan.
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te kunnen maken heeft initiatiefnemer in januari 2023 een principeverzoek ingediend. Gemeente Halderberge heeft per brief d.d. 25 april 2023 (zaaknummer 550907) aangegeven in principe en onder voorwaarden medewerking te verlenen aan het initiatief en geeft aan dat hiervoor een ruimtelijke procedure, in de vorm van een bestemmingsplan, opgestart kan worden.
Voorliggend bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader waarbinnen het initiatief mogelijk kan worden gemaakt.
Het plangebied ligt ten noordoosten van het NS-station en het centrum van Oudenbosch en wordt kadastraal aangeduid als ODB02-B-3381. Het plangebied kent een oppervlak van 6.805 m2. De ligging en begrenzing is weergegeven in de figuren 1.1 en 1.2.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (Bron: Google Maps)
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied (Bron: Kadastrale kaart)
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Oudenbosch' (vastgesteld op 20 juni 2013), waarbij de gronden bestemd zijn als 'Wonen' en 'Agrarisch'. Een uitsnede van de verbeelding is weergegeven in figuur 1.3.
Figuur 1.3 Uitsnede planverbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen)
Aanvullend is voor een gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie historische bebouwing' opgenomen (figuur 1.4) en zijn specifieke bouwaanduidingen met maatvoering van toepassing (figuren 1.5 en 1.6). Op het gehele terrein is tot slot de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - 11' van toepassing.
Figuur 1.4 Gedeelte plangebied met dubbebestemming 'Waarde - Arcehologie historische bebouwing' (Bron: Ruimtelijkeplannen)
Figuur 1.5 Gedeelte plangebied met bouwvlak, bouwaanduiding 'vrijstaand' en bijbehorende maatvoeringsaanduidingen (Bron: Ruimtelijkeplannen)
Figuur 1.6 Gedeelte plangebied met bouwaanduiding 'bijgebouwen'
De beoogde herontwikkeling is niet mogelijk op grond van de geldende bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch' met bijbehorende regels zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan. Om de gewenste planologische medewerking te kunnen verlenen aan het initiatief is daarom het voorliggend bestemmingsplan 'Groene Woud 58' opgesteld.
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in en rond het plangebied en geeft inzicht in de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Noord-Brabant, de regio en de gemeente Halderberge. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.
Het plangebied (6.805 m2) betreft het volledige kadastraal perceel ODB02-B-3381. Het plangebied bestaat momenteel uit niet meer in gebruik zijnde agrarische en woongronden ingeklemd tussen de weg Groene Woud en de spoorlijn Zevenbergen – Roosendaal. De bestaande opstallen ten aanzien van de woonfunctie zijn sterk verouderd en verkeren in slechte staat of zijn ingestort. Een overzichtskaart van de ingemeten bestaande situatie van het plangebied is weergegeven in figuur 2.1 Een aantal afbeeldingen van het plangebied en de directe omgeving zijn weergegeven in de figuren 2.2 t/m 2.7.
Figuur 2.1 Bestaande situatie plangebied (Bron: Stantec)
Figuur 2.2 Foto plangebied gezien vanaf noordwestzijde (Bron: Google Maps)
Figuur 2.3 Foto plangebied gezien vanaf noordoostzijde met voormalige woonboerderij
(Bron: Google Maps)
Figuur 2.4 Straatbeeld Groene Woud ter hoogte van de bedrijfs- en maatschappelijke bestemmingen (Bron: Google Maps)
Figuur 2.5 Foto kruising Groene Woud - Oudlandweg ten noordoosten van het plangebied (Bron: Google Maps)
Op de unieke locatie in Oudenbosch tussen het Groene Woud en het spoor, is een duurzaam plan ontworpen met zes levensloopbestendige woningen, een (vervangende) vrijstaande woning en dertien diverse rij-/eengezinswoningen. De maximale goot- en nokhoogtes van de levensloopbestendige woningen zijn conform dit bestemmingsplan bepaald op 4,5 en 9 meter. De maimale goot- en bouwhoogte van de vrijstaande en de rij-/eengezinswoningen zijn bepaald op 6 en 11 meter. Het inrichtingsplan is weergegeven in figuur 2.6.
Figuur 2.6 Inrichtingstekening planvoornemen (Bron: geWOON architecten)
Door de levensloopbestendige woningen te oriënteren aan zowel het Groene Woud, de nieuwe groenzone en de nieuwe weg vormt het plangebied een aansluiting op de bestaande situatie. De grote groenzone gelegen aan het Groene Woud en de toegangsweg van het plangebied maakt het een uitnodigend geheel.
De rij-/eengezinswoningen hebben diepe zuidoost georiënteerde tuinen en vormen de straatwand van het plan. Stedenbouwkundig sluit het plan goed aan op de omliggende bebouwing met variatie in goothoogtes, kaprichtingen en dakkapellen. Deze variatie is doorgetrokken in de woningen die met verschillende plattegronden en afmetingen voor zowel starters, gezinnen als ouderen geschikt zijn.
De straatprofielen van de toekomstige situatie zijn weergegeven in figuur 2.7.
De architectuur heeft een eigentijds dorps karakter en wordt uitgevoerd in een frisse genuanceerde steen gecombineerd met wit keimwerk. De variatie in kaprichting en goothoogtes wordt extra geaccentueerd door de strakke detaillering zonder dakoverstekken, de doorgemetselde topgevels en de metselwerk verbijzondering die is toegepast onder de gootlijnen. Ook de zinken dakkapellen die door de gootlijn steken benadrukken de variatie in goothoogtes en woningen in het plan. De metselwerk verbijzondering met horizontaal reliëf is ook in het verdere gevelbeeld op verschillende manieren tussen kozijnen toegepast en geven het plan een eigentijds karakter.
'Groene Woud' wordt hiermee een plan met een hoog afwerkingsniveau in een groene setting aan de centrumrand van het historische Oudenbosch. Diverse schetsimpressies van de beoogde ontwikkeling zijn weergegeven in de figuren 2.8 t/m 2.11.
Figuur 2.8 Schetsimpressie noord-oost (Bron: geWOON architecten)
Figuur 2.9 Schetsimpressie vrijstaande woning (Bron: geWOON architecten)
Figuur 2.10 Schetsimpressie rij-/eengezinswoningen (Bron: geWOON architecten)
Figuur 2.11 Schetsimpressie levensloopbestendige woningen (Bron: geWOON architecten)
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Tot slot wordt in de paragrafen 3.4 en 3.5 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het regionaal en gemeentelijk beleid.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050?
Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er in Nederland ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing
Net zoals in grote delen van Nederland is er op dit moment in de regio en in de gemeente Halderberge sprake van een schaarste aan geschikte woningen, met als gevolg een overspannen woningmarkt. Er is behoefte aan nieuwe woningbouwlocaties, te beginnen in het bestaand bebouwd gebied. De locatie aan Groene Woud biedt hiervoor nadrukkelijk kansen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in de NOVI. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de NOVI wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.
Toetsing
Zoals beschreven in paragraaf 1.3 is de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - 11' ten aanzien van het vliegveld Seppe op het plangebied van toepassing.
De vanuit het vliegveld opgenomen zones zijn door middel van verschillende gebiedsaanduidingen in het geldend bestemmingsplan opgenomen onder de ‘algemene aanduidingsregels’, waarbij elke gebiedsaanduiding is gekoppeld aan een maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken ter plaatse. Ter plaatse van de aanduiding ‘Luchtvaartverkeerzone – 11’ geldt dat ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten de bouwhoogte van een bouwwerk niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte die wordt verkregen door lineaire interpolatie van 101,4 m en 110,54 meter boven NAP in verband met het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen. De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder deze drempelwaarden.
Verder zijn op het plangebied geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De grens van een stedelijke van een stedelijke ontwikkeling ligt bij woningen op basis van jurisprudentie op circa 11-14 woningen.
De ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit twee stappen: de eerste stap bestaat uit het aantonen van de behoefte voor de beoogde ontwikkeling. Voor de tweede stap wordt er in beginsel vanuit gegaan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dit nadrukkelijk gemotiveerd te worden in de ruimtelijke onderbouwing.
Toetsing
Uitgangspunt is de realisatie van een woningbouwprogramma met zes levensloopbestendige woningen, een vrijstaande woning en dertien rijwoningen, waarbij de vrijstaande woning (welke planologisch reeds is toegestaan) wordt herbouwd. In voorliggend plan gaat het daarom om de planologische toevoeging van negentien woningen. Door de keuze voor een mix van doelgroepen ontstaat er een dynamisch woonmilieu. Deze dynamiek tussen deze doelgroepen zal worden gestimuleerd door delen van het terrein als gemeenschappelijk (groen) terrein in te richten.
De toevoeging van in totaal 19 woningen wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. De beoogde functie is op dit moment niet toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan. Het projectgebied ligt binnen het 'bestaand stedelijk gebied' van Halderberge. Daarom wordt hierna de behoefte beschreven.
Relevante woonregio
Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van wat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor wonen is dat de gemeente Halderberge, binnen de regio West Brabant. De regio West-Brabant is verder onderverdeeld in een drietal subregio's. De gemeente Halderberge valt onder de subregio West.
De kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de beoogde ontwikkeling blijkt uit diverse bronnen die hierna worden behandeld.
Kwantitatieve behoefte
Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant (2020)
Voor het woningbouwprogramma van de gemeente Halderberge is de provinciale 'Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant (2020)' van de provincie Noord-Brabant richtinggevend. Hierin wordt de kwantitatieve woningbehoefte geraamd op het toevoegen van 535 woningen in de periode tot en met 2035. De cijfers in figuur 3.1 zijn richtinggevend voor het maken van nieuwe regionale afspraken. Versnelling van de woningbouw en (vervolgens) vasthouden van het bouwtempo is een belangrijke doelstelling van de Brabantse Agenda Wonen.
Figuur 3.1 Indicatie prognose woningvoorraad gemeente Halderberge 2020-2040 (Bron: Provincie Noord-Brabant)
Regionale afspraken
De gemeente Halderberge heeft op 9 maart 2023 met gemeenten van de subregio's Breda en Hart van Brabant de landelijke Woondeal met minister De Jonge en de provincie ondertekend. Daarin ligt onder andere vast dat de minimale bouwopgave tot en met 2030 bestaat uit een netto toevoeging van 1.118 woningen. Het accent voor de nieuwbouw ligt bij plannen in het stedelijk gebied. Wat praktisch in ieder geval betekent dat alle plannen die al in 2022 onderdeel uitmaakten van het bouwprogramma zeker moeten worden gerealiseerd. Het plan Groene Woud 58 maakt deel uit van dat programma.
Kwalitatieve behoefte
Woonvisie Halderberge 2021-2025
Bij de ontwikkeling van nieuwbouw en herstructurering van bestaand vastgoed met woningbouw, wordt aangestuurd op een aantrekkelijke menging van doelgroepen, woningen en woonmilieus in de dorpen. Deze ambities zijn vastgelegd in de Woonvisie Halderberge 2021-2025. In regionaal samenwerkingsverband zijn afspraken gemaakt over onderwerpen en thema's zoals de woningbouwopgave, het betaalbaar houden van de (bestaande) woningvoorraad en kwalitatieve woonvraagstukken. Deze woonvraagstukken hebben betrekking op een bepaalde aandachtsgroep of op een ander specifiek onderwerp.
Vanuit de regionale woondeal wordt toegewerkt naar de landelijke ambitie vanuit het Rijk om binnen nieuwbouwprojecten 2/3 betaalbare woningen te realiseren en op termijn naar een aandeel sociale huur te komen van 30% op gemeenteniveau. Woningbouwinitiatieven met 20 of meer woningen dienen minimaal 30% sociale woningen en minimaal 2/3 betaalbare woningen in het woonprogramma te bevatten.
Het woningbouwinitiatief aan Groene Woud 58 betreft de toevoeging van negentien woningen waardoor deze bovenstaande voorwaarden niet van toepassing zijn. Het initiatief bestaat uit de ontwikkeling van zes levensloopbestendige woningen en dertien rijwoningen, waarvan twaalf woningen in het betaalbare prijssegment. Met dit woningbouwprogramma wordt bijgedragen aan de woonbehoefte van de doelgroep ouderen en starters.
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid.
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zin vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Toetsing
Stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Herbestemmen wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren. De beoogde ontwikkeling, waarbij bestaande agrarische en woongronden worden herbestemd naar wonen ten behoeve van de realisatie van 19 extra woningen, draagt hieraan bij.
Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Nood-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn zogenaamde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
Het volgende artikel is relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen 'stedelijk gebied' en bevat een onderbouwing dat:
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Toetsing
Het 'stedelijk gebied' zoals gehanteerd door de provincie bestaat uit het 'stedelijk concentratiegebied' en de 'landelijke kern'. Het plangebied ligt binnen de 'landelijke kern' zoals gehanteerd binnen de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (figuur 3.1). Binnen deze gebieden kan worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere voorzieningen om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen het stedelijk gebied liggen verschillende mogelijkheden voor inbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik. Voorliggend plan speelt in op deze mogelijkheden.
Figuur 3.1 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Bron: Provincie Noord-Brabant)
De ontwikkeling kan daarnaast ook gezien worden als duurzame stedelijke ontwikkeling. Het in verval geraakte terrein wordt herontwikkeld tot een gebied waarbij nieuwe, duurzame en gasloze woonbebouwing wordt gerealiseerd, aansluitend op de actuele woningvraag vanuit de markt. De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Het planvoornemen is een concreet voorbeeld van een inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied en sluit daarmee aan op deze beleidslijn van de provincie. Verder zullen maatregelen getroffen worden ten behoeve van de benodigde watercompensatie. Hier wordt nader op in gegaan in paragraaf 4.13 van voorliggend document.
De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap. In dit geval voorziet het planvoornemen in een traditionele dorpse verkaveling met woningen bestaande uit maximaal twee bouwlagen en een kap. Er zijn zowel eengezinswoningen als een vrijstaande woning en levensloopbestendige woningen voorzien. Dit zijn precies de typologieën waar binnen een dorpskern als Oudenbosch behoefte aan is. Daarmee sluit het planvoornemen dus aan op de karakteristiek van de kern. Bovendien wordt door de inbreiding voorkomen dat voor de realisatie aanspraak moet worden gemaakt op uitleggebieden in het buitengebied waardoor het karakter van landschappen kan worden verstoord.
Op 11 maart 2022 hebben Provinciale Staten de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De verordening treedt gelijktijdig met de Omgevingswet per 1 januari 202 in werking.
In de Omgevingsverordening komt het werkingsgebied 'verstedelijking afweegbaar', zoals opgenomen in de Interim Omgevingsverordening, te vervallen. De gemeente krijgt meer ruimte om een eigen afweging te maken mits een afweging is gemaakt in een gebiedsvisie en de lagenbenadering is toegepast.
De gemeente stelt een omgevingsvisie op om in de toekomst ontwikkelingen nader af te kunnen wegen. De gemeente Halderberge heeft op 10 februari 2022 de Omgevingsvisie Halderberge vastgesteld. De afweging voor de ontwikkeling van het plangebied aan de Groene Woud heeft reeds plaatsgevonden. Aangezien het om een binnenstedelijke herontwikkeling gaat vormt het provinciaal beleid geen belemmeringen en volstaat een verwijzing naar het standaardadvies.
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.
De subregio West-Brabant West heeft een regionaal perspectief op wonen en woningbouw opgesteld. Stuurgroep Wonen-West is het resultaat van een regionaal samenwerkingsproces, waarbij de gemeenten samen met de provincie een visie opstellen op de (ruimtelijke) ontwikkelingen op de subregionale woningmarkt. De bredere betekenis die het wonen en het woningbouwprogramma heeft, onder andere gelet op tal van (toekomstige) ruimtelijk - kwalitatieve opgaven, vormt hierbij een centraal aspect. Het regionale perspectief is een actualisatie van het perspectief 2020 en zet in op een continuering van de constructieve samenwerking tussen de gemeenten en de provincie in de subregio.
Toetsing
Volgens de actuele prognose groeit de regionale bevolking nog met ruim 17.000 personen, tot ruim 715.000 inwoners in 2050. Vergeleken met de prognose uit 2011 ligt de bevolkingsgroei iets hoger en ligt het omslagpunt van groei naar krimp wat later in de tijd. Verwacht wordt dat er in West-Brabant rond 2030 ruim 333.000 woningen staan, circa 33.000 meer dan aan het begin van 2015. In het Perspectief op wonen en woningbouw West-Brabant 2021 is de woningbouwprognose voor de gemeente Halderberge voor de periode 2018 t/m 2028 gesteld op 650 woningen (scenario ‘laag’). Voor de periode tot 2025 kan 70% hiervan worden voorzien in de zogenaamde harde plancapaciteit (vastgestelde bestemmingsplannen). Behalve afspraken over de kwantitatieve woningvoorraad zijn er ook afspraken gemaakt over de kwalitatieve woningvoorraad. In de afgelopen jaren was er een mismatch tussen de kwaliteit van het programma (teveel dure koopwoningen, teveel appartementen) en de woonwensen. Vastgelegd is dat gestreefd wordt aan te sluiten op de gedifferentieerde en bovendien veranderende vraag van de woonconsument. Het woningbouwprogramma wordt halfjaarlijks afgestemd in de subregionale stuurgroep Wonen.
Het initiatief betreft een planologische toevoeging van negentien woningen, waarbij er binnen het plangebied in de toekomstige situatie twintig woningen toegestaan zijn. Dit aantal past binnen de regionale woningbouwafspraken.
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het regionaal beleid.
De gemeente Halderberge heeft op 10 februari 2022 de Omgevingsvisie Halderberge vastgesteld. In deze omgevingsvisie is gekozen voor negen algemene speerpunten en biedt daarnaast nog een verdere uitwerking van specifieke opgaven per kern of deelgebied. Met de omgevingsvisie laat de gemeente Halderberge zien wat zij belangrijk vinden in de omgeving waarin wordt gewoond, gewerkt en gerecreëerd. De Omgevingsvisie heeft als doel dat Halderberge aantrekkelijk blijft en nog aantrekkelijk wordt onder het motto “het versterken van de leefomgeving”. Het karakter van Halderberge wordt gekenmerkt door grote verschillen in de gemeente, waarbij elke kern zijn eigen karakter heeft. Ook de buitengebieden zijn er divers en uniek is de overgang van klei naar zand, waardoor binnen de gemeente zowel sprake is van een polderland en een bosgebied. Het bijzondere karakter van de gebieden en kernen met hun eigen identiteit dient te worden gekoesterd en waar mogelijk versterkt. Om dit te kunnen toetsen heeft de gemeente een waardenkaart opgesteld, weergegeven in figuur 3.2.
Figuur 3.2 Waardenkaart Omgevingsvisie met aanduiding plangebied (Bron: Gemeente Halderberge)
De algemene speerpunten voor het gehele grondgebied zijn hierna weergegeven.
Kern Oudenbosch
Oudenbosch kenmerkt en onderscheidt zich van de andere kernen door de aanwezigheid van het religieus erfgoed. Er is een verscheidenheid aan historische gebouwen en monumenten in de kern, die verbonden zijn door het Parelpad. De aanwezigheid van de Basiliek met koepel, die boven de overige bebouwing uitsteekt, geeft de kern deels haar identiteit. De kern heeft een kernwinkelgebied met een goed bereikbare haven en voorzieningen voor de gehele gemeente met tevens een kleine regionale voorzieningenfunctie. Mede door verschillende instellingen in het voortgezet en het beroepsonderwijs, zoals het Markland College en Curio Prinsentuin, heeft de kern ook een regionale aantrekkingskracht. De bereikbaarheid per openbaar vervoer is goed, mede vanwege de aanwezigheid van het treinstation. Dit station vormt een opstappunt naar Roosendaal en Dordrecht. Afgelopen jaren is er veel geïnvesteerd in de herstructurering van gebiedsontsluitingsweg en de rondweg om de bereikbaarheid met de auto te verbeteren, waardoor de bereikbaarheid van Oudenbosch nu goed is. Oudenbosch heeft verschillende woonwijken met een eigen identiteit en eigen voorzieningen. De wijken ten zuiden van de spoorlijn zijn gewilde woongebieden met een groen karakter. Ook op gebied van groen kent iedere wijk haar eigen identiteit. Zo wordt de wijk Spui-Noord gekenmerkt door gazons en bomen en de wijk Albano door veel heesterbeplanting. De leefbaarheid in een aantal wijken komt steeds meer onder druk door tal van sociaaleconomische ontwikkelingen en maatschappelijke opgaven. De kern heeft veel verschillende culturen, die zich op verschillende manieren in het straatbeeld tonen.
De benoemde algemene speerpunten zijn ook op Oudenbosch van toepassing. Aanvullend geldt voor Oudenbosch het volgende:
Toetsing
Conform de omgevingsvisie moet nieuwbouw zich, nog meer dan voorheen, toespitsen op specifieke vragen uit de markt, zoals levensloopbestendige woningen en woningen voor starters. Herstructurering van de woningvoorraad moet gepaard gaan met een sterke verbetering van de energetische kwaliteit van de woningen. De ontwikkeling binnen het plangebied levert hier een bijdrage aan.
Het ontwikkelen van dit plangebied, waarbij een nieuwe, duurzame en eigentijdse woonfunctie wordt ingebracht is in lijn met de omgevingsvisie.
De Woonvisie Halderberge 2021-2025 is op 7 oktober 2021 vastgesteld door de gemeenteraad. In deze woonvisie wordt ingegaan op de hedendaagse ontwikkelingen op het gebied van wonen. Daarbij ligt het accent op vier zogenaamde woonwaarden. Deze lopen als een rode draad door de woonvisie:
Halderberge is het groene hart van de regio West-Brabant. Het is een woongemeente met een unieke diversiteit aan kernen, bijzonder cultuurhistorisch erfgoed en een recreatieve en toeristische trekpleister. De variatie in en de kwaliteit van de woningvoorraad staat voorop. De gemeente zorgt voor een ruime keuzevrijheid om te voorzien in de woonwens van (toekomstige) Halderbergenaren.
Goed wonen voor iedereen in een groen, veelzijdig en landelijk woonmilieu
Halderberge is een woongemeente die ligt in een goed bereikbare, veelzijdige, groene en landelijke omgeving. De woonvisie geeft kaders met als doel om iedereen binnen deze landelijke woongemeente goed en prettig te laten wonen in de fysieke en sociale leefomgeving . Waarbij extra aandacht wordt besteed aan doelgroepen die dit nodig hebben.
De vijf dorpen met unieke kernkwaliteiten
De vijf kernen hebben ieder een eigen identiteit en eigen kwaliteiten waardoor er unieke woonmilieus ontstaan met een eigen aantrekkingskracht en die tegemoet komen aan de woonwens van veel doelgroepen. De woonvisie draagt bij aan het handhaven en versterken van deze kwaliteiten en de identiteit van de kernen.
Duurzame ontwikkeling in bouwen en wonen
Het is de ambitie van de gemeente Halderberge om, in samenwerking met diverse partners, te werken aan een transitie naar een duurzamere toekomstbestendige samenleving. Met als doelstelling in 2050 energieneutraal te zijn. De woonvisie draagt bij aan de duurzaamheid op het gebied van bouwen en wonen. De visie gaat in op energetische maatregelen, toekomstbestendigheid van woningen, duurzaam bouwen en renoveren, klimaatadaptieve leefomgeving, de bewustwording van energiezuinig gedrag en tot slot duurzaam ruimtegebruik. We sluiten aan bij de uitkomsten van de Halderbergse klimaatreis.
De gemeente wil een overheid zijn die mogelijk maakt. Eigen kracht en zelfregie van inwoners staat centraal; dit heeft effect op de rol en taakopvatting van de overheid. Zonder de samenwerking met lokale en regionale partners kunnen gemeenschappelijke doelen niet of onvoldoende worden behaald. De woonvisie geeft de kaders en vormt samen met de (nog op te stellen) omgevingsvisie het strategisch beleidskader voor de fysieke leefomgeving. De gemeente wenst de komende jaren in te zetten op:
Toetsing
Binnen de Woonvisie wordt Oudenbosch bestempeld als een gebied met een prettig leefklimaat, met een optimale bereikbaarheid voor dagelijkse voorzieningen. Er is binnen dit gebied veel vraag naar betaalbare koopwoningen en er wordt ingezet op een diversiteit binnen het woningaanbod. Vanwege de gevarieerde bebouwing, dorpse karakter en de nabijheid van Etten-Leur en Breda heeft Oudenbosch aantrekkingskracht.
Met onderhavige ontwikkeling worden twintig nieuwe woningen mogelijk gemaakt, waarbij uitgegaan wordt van een planologische toevoeging van negentien woningen. Er wordt ingespeeld op diverse acties en ambities ten aanzien van de woonvisie: leefbaarheid, betaalbaarheid en beschikbaarheid, levensloopbestendigheid en daarmee op verduurzaming van de woningmarkt.
Zoals beschreven in paragraaf 3.2.3 wordt vanuit de regionale woondeal toegewerkt naar de landelijke ambitie vanuit het Rijk om binnen nieuwbouwprojecten 2/3 betaalbare woningen te realiseren en op termijn naar een aandeel sociale huur te komen van 30% op gemeenteniveau. Woningbouwinitiatieven met 20 of meer woningen dienen minimaal 30% sociale woningen en minimaal 2/3 betaalbare woningen in het woonprogramma te bevatten.
Het woningbouwinitiatief aan Groene Woud 58 betreft de toevoeging van negentien woningen woning waardoor deze bovenstaande voorwaarden niet van toepassing zijn. Het initiatief bestaat uit de ontwikkeling van zes levensloopbestendige woningen en dertien rijwoningen, waarvan twaalf woningen in het betaalbare prijssegment. Met dit woningbouwprogramma wordt bijgedragen aan de woonbehoefte van de doelgroep ouderen en starters.
Uit het Woningbouwprogramma 2018-2028 blijkt dat de verwachting is dat er in de gemeente Halderberge in de periode 2017-2028 behoefte zal zijn aan de toevoeging van 898 tot 1.113 woningen. Van 2028 tot 2030 zal er nog een kleine behoefte zijn van ongeveer 230 woningen waarna de verwachting is dat er een afname gaat plaatsvinden in de behoefte van het aantal woningen. Uit het woningbouwprogramma 2015-2025 blijkt dat er nog 731 woningen zijn opgenomen die nog niet zijn gerealiseerd. Dit houdt in dat er kwantitatief ruimte in het woningbouwprogramma aanwezig is om nieuwe woningbouwinitiatieven op te nemen. Op dit moment is vooral behoefte aan kleinere woningen voor kleinere huishoudens.
Per kern zijn de toekomstige potentiële ontwikkellocaties in beeld gebracht. Dit zijn onder andere locaties in (toekomstig verwacht) leegstaand vastgoed, locaties waar investeringen vanuit leefbaarheid of ruimtelijke noodzaak aanwezig is en braakliggende locaties waar transformatie naar woningbouw voorstelbaar is. In de praktijk worden niet alle locaties ontwikkeld en kunnen er ook andere invullingen gerealiseerd worden. Echter is het wel van belang om flexibele ruimte in het woningbouwprogramma hiervoor beschikbaar te houden. Deze ruimte is enerzijds nodig om ruimte te houden voor kansrijke initiatieven en om in te kunnen spelen op ontwikkelingen in de marktvraag.
Toetsing
Het huidige woningbouwprogramma 2018 – 2028 is gericht op de ambitie om ruim 1.000 woningen te realiseren. Het woningbouwprogramma is dynamisch en flexibel van opzet en is daarom niet integraal opgenomen in de woonvisie. Het college van de gemeente Halderberge heeft in antwoord op het principeverzoek d.d. 25 april 2023 aangegeven dat de extra woningen dienen te worden toegevoegd aan de woningbouwprogrammering. Dit gaat periodiek met andere, concrete woningbouwinitiatieven. Op dit moment is vooral behoefte aan kleinere woningen voor ouderen en starters. De beoogde ontwikkeling aan Groene Woud 58 speelt hier op in.
In het kader van de omgevingsvergunning voor bouw zal de omgevingsvergunning worden getoetst aan de eisen vanuit de welstandsnota. Het plangebied ligt binnen het welstandsgebied ‘Woongebieden’, waardoor de daarbij behorende welstandsregels van toepassing zijn.
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het gemeentelijk beleid.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Conform het besluit m.e.r. moet voor de ontwerpfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Voor het project is een aanmeldnotitie opgesteld (bijlage 1). De conclusie van deze notitie is dat het plangebied niet is gelegen in kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. Verder leiden de aard en omvang van het project niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge heeft besloten dat het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure niet noodzakelijk is.
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
De mobiliteitsvisie 2019-2022 geeft een algemene visie op de verschillende vormen van mobiliteit in de gemeente Halderberge. Met de visie wordt ingezet op een goede balans tussen de drie elementen bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid. Ingezet wordt op de verdere invoering van Duurzaam Veilig op het wegennet van Halderberge. De wegen in de omgeving zijn reeds gecategoriseerd en ingericht voor 30 kilometer per uur. Nieuwe parkeervraagstukken worden geregeld door middel van de Kadernota Parkeren 2017-2021. Binnen deze parkeernota valt het plangebied, zoals weergegeven in figuur 4.1, binnen 'Gebied B'.
Figuur 4.1 Gebiedsindeling parkeernormen conform Kadernota Parkeren 2017-2021 met aanduiding plangebied (Bron: Gemeente Halderberge)
Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren). Voor het juiste kencijfer wordt een ligging in schil centrum aangehouden. De gemeente heeft een weinig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.
De woningen zijn via een erftoegangsweg binnen het plangebied direct ontsloten op de straat Groene Woud. Deze weg kent een snelheidsregime van 30 km/u en heeft al een functie als een ontsluitingsweg voor de aanliggende woningen, bedrijven en agrarische gronden. In westelijke richting wordt ontsloten richting het centrum van Oudenbosch. In oostelijke richting wordt ontsloten op de Moerdijksestraat, welke vanwege de spoorwegovergang een verbinding tussen het oostelijke en westelijke deel van Oudenbosch vormt.
De parkeerbalans ten aanzien van de ontwikkeling wordt bepaald aan de hand van de hierboven beschreven Kadernota.
Conform het in paragraaf 2.2 beschreven plan zullen zes patiowoningen, een vrijstaande woning en dertien rijwoningen gerealiseerd worden. In relatie tot de Kadernota worden drie woningen binnen het plangebied kleiner dan 90 m2 uitgevoerd. De overige zeventien woningen worden uitgevoerd groter dan 90 m2. De parkeerbehoefte (inclusief aandeel bezoekersparken van 0,3 per woning) is weergegeven in tabel 4.1.
Tabel 4.1 Parkeerbehoefte toekomstige situatie
Aantal | Norm (maximum) | Parkeerbehoefte | |
Woning < 90 m2 | 3 | 1,9 | 5,7 |
Woning > 90 m2 | 17 | 2,1 | 35,7 |
Totaal | 20 | 41,4 |
Voor de beoogde ontwikkeling zijn op basis hiervan 41,4 parkeerplaatsen benodigd. Daarnaast dienen twaalf langsparkeerplaatsen, welke nu gesitueerd zijn aan de zuidzijde van de Groene Woud (zie figuren 2.2 en 2.3) en welke met de beoogde ontwikkeling worden verwijderd, gecompenseerd te worden. Daarmee komt de totale parkeerbehoefte uit op (41,4 + 12 = 53,4) afgerond 54 parkeerplaatsen.
Voor het bepalen van het parkeeraanbod wat in de beoogde ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, zijn de rekenfactoren voor parkeervoorzieningen bij woningen uit paragraaf 3.4 van de Kadernota van belang. In tabel 4.2 is aangegeven wat het parkeeraanbod van de beoogde ontwikkeling is, rekening houdend met de berekeningsaantallen uit de Kadernota. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de berekeningsaantallen alleen toegepast kunnen worden als de juiste maatvoeringen ten aanzien van opritten en garages aangehouden worden. De correcte maatvoeringen worden vermeld in paragraaf 3.4 van de Kadernota. Ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning zal hier aan getoetst worden.
Tabel 4.2 Parkeeraanbod toekomstige situatie
Berekeningsaantal | Aantal | Parkeeraanbod | |
Openbaar | 1,0 | 43 | 43,0 |
Lange oprit zonder garage | 1,0 | 1 | 1,0 |
Dubbele oprit zonder garage | 1,7 | 5 | 8,5 |
Garage met enkele oprit | 1,0 | 1 | 1,0 |
Totaal | 53,5 |
Met een parkeerbehoefte van (afgerond) 54 en een parkeeraanbod van 53,5, afgerond 54 parkeerplaatsen, wordt voldaan aan de eisen uit de Kadernota. De parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling kan volledig binnen het plangebied worden opgevangen.
De verkeersgeneratie is berekend met kencijfers van het CROW (publicatie 381). In de huidige situatie heeft het plangebied een agrarische en een woonfunctie. Hiermee heeft het plangebied planologisch gezien al een verkeersaantrekkende werking van circa 7,7 mvt/etmaal (minimale generatie voor een woning in de categorie 'koop, huis, vrijstaand'). Aangezien de functies al lange tijd niet meer als zodanig in gebruik zijn, is het niet realistisch om rekening te houden met dat gebruik. Er zal dan ook geen rekening worden gehouden met saldering van het aantal verkeersbewegingen in de bestaande (planologische) situatie.
Het programma van de beoogde ontwikkeling is zoals beschreven in paragraaf 2.2 gebaseerd op zes levensloopbestendige woningen, een vrijstaande woning en dertien rijwoningen. Ten aanzien van de verkeersgeneratie wordt (worst-case) uitgegaan van de volgende indeling in de CROW-categorieën:
Deze uitgangspunten leiden tot een verkeersgeneratie zoals weergegeven in tabel 4.3.
Tabel 4.3 Verkeersgeneratie toekomstige situatie
Aantal | Kencijfers CROW (gem.) | Weekdag | Werkdag | |
Koop, huis, vrijstaand | 7 | 8,1 | 56,7 | 62,9 |
Koop, huis, tussen/hoek | 13 | 7,3 | 94,9 | 105,3 |
Totaal | 20 | 151,6 | 168,3 |
Voor het woonprogramma van totaal twintig woningen betekent dit een verkeersgeneratie van 151,6 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Omrekening naar een gemiddelde werkdag vindt plaats met de standaard factor 1,11 voor woonfuncties. Op een gemiddelde werkdag genereert de ontwikkeling 168,3 mvt/etmaal. Om de verkeersafwikkeling te beoordelen is de afwikkeling in een spitsuur maatgevend, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld. In een gemiddeld spitsuur betekent dit een verkeersgeneratie van 16,8 mvt. Deze verkeersgeneratie is dusdanig beperkt dat het zal opgaan in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de planrealisatie.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
In de beoogde situatie worden woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. Het plangebied grenst aan hoofdinfrastructuur, namelijk de spoorlijn Roosendaal - Lage Zwaluwe. Voor gebieden grenzend aan infrastructuur is het geaccepteerd dat er sprake is van gemengd gebied (Uitspraak 201710271/1/R1 - Raad van State). In de directe omgeving van het plangebied zijn tevens diverse andere functies aanwezig, zoals maatschappelijke bestemmingen, bedrijven en gemengde bestemmingen. Er is hierdoor sprake van een hoge functiemenging waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'gemengd gebied'.
Ten westen bevindt zich een maatschappelijke bestemming op circa 37 meter. De functie valt volgens de VNG-brochure in milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Hier wordt aan voldaan. Tevens grenst ten westen van het plangebied een agrarische bestemming met bouwvlak uit milieucategorie 3.1 en een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. Hier wordt niet aan voldaan. Momenteel lijkt de bedrijvigheid momenteel echter beperkt te zijn en is er vooral sprake van opslag en interne bedrijfswerkzaamheden. Maatgevend is daarom de ontsluiting van het bedrijf. Op korte afstand hiervan, aan de overzijde van de Groene Woud, zijn momenteel al woningen aanwezig waar het bedrijf rekening mee moet houden. Er is daardoor ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Ter plaatse is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In Europees verband was het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag was het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Sindsdien geldt dat waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd (Monumentenwet) en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz was een wijzigingswet en omvatte een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moesten houden met het behoud van archeologische waarden. Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die in 2024 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.
Op basis van bovenstaande is gemeente Halderberge verplicht om archeologische randvoorwaarden mee te nemen in planologische afwegingen. Om inzicht te krijgen welke archeologische vondsten in Halderberge verwacht kunnen worden, heeft de gemeente in 2005 een archeologische verwachtingskaart op laten stellen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebieden met een lage, middelhoge en hoge verwachting voor vindplaatsen. Voorts hanteert de gemeente haar beleidsnota ‘Ons ongeschreven verleden’ die een koppeling maakt met deze verwachtingskaart. De archeologische verwachtingskaart en de beleidsnota moeten gebruikt worden als informatiebron en sturingsinstrument voor de gemeente in haar planvorming evenals voor plannen van projectontwikkelaars, bouwondernemingen en burgers.
Het archeologiebeleid van de gemeente Halderberge is vastgelegd in een beleidsnota en een beleidskaart met toelichting. Volgens de beleidskaart (figuur 4.2) ligt het grootste gedeelte van het plangebied in een bebouwde zone waar archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Echter ligt het noordoostelijke deel van het plangebied in een zone met een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit één of meer van de onderscheiden perioden Laat-Paleolithicum – Late Middeleeuwen en staat in de noordoostelijke hoek van het plangebied historische bebouwing. Volgens de bijbehorende beleidsregels is archeologisch onderzoek nodig in de zone met een hoge archeologische verwachting bij bodemingrepen dieper dan de bouwvoor en voor de historische bebouwing is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Figuur 4.2 Uitsnede beleidskaart archeologie met aanduiding plangebied (Bron: Gemeente Halderberge)
De beleidsregels zijn overgenomen in het bestemmingsplan Kom Oudenbosch uit 2013. Op deze kaart is de hoge verwachting vertaald naar een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’. Volgens de bijbehorende planregels is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 60 cm -mv. Volgens de bijbehorende planregels van de historische bebouwing is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 30 m2 en dieper dan 60 cm -mv. Voor het archeologisch onderzoek geldt de dubbelbestemming met de kleinste verstoringen voor het gehele plangebied.
In het kader van de beoogde ontwikkeling, waarbij bovenstaande grenswaarden overschreden zullen worden, is een bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Bijbehorende rapportage is opgenomen als bijlage 2.
Volgens het bureauonderzoek worden er in het plangebied resten uit het Laat-Paleolithicum – Vroege Middeleeuwen verwacht in de top van dekzand of terrasafzettingen en resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd worden verwacht in en direct onder de bouwvoor.
Uit het veldonderzoek blijkt dat het plangebied in het verleden altijd vrij nat is geweest. Alleen in het hoogste deel van het plangebied is een aanwijzing voor podzolisatie aangetroffen (boring 2). In de rest van het plangebied zijn beek- of gooreerdgronden gevormd. Dit betekent dat het gebied in het verleden in mindere mate geschikt is geweest voor bewoning. De verwachting voor resten uit het Laat-Paleolithicum – Vroege Middeleeuwen kan daarom naar laag worden bijgesteld. De verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd is, op grond van de historische ontwikkeling, laag, behalve voor het noordoostelijke deel van het plangebied. In dit deel is op de kadastrale minuut bebouwing aanwezig. Voor dit deel van het plangebied geldt daarom een hoge archeologische verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd.
Uit het verkennend booronderzoek kan worden geconcludeerd dat het plangebied een lage archeologische verwachting heeft voor het Laat-Paleolithicum – Vroege Middeleeuwen en een hoge archeologische verwachting voor het noordoostelijke deel van het plangebied voor resten uit de Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd (figuur 4.3). Het gebied is te nat geweest voor podzolisatie, waardoor het ongeschikt is geweest voor bewoning.
Figuur 4.3 Resultaat verkennend booronderzoek (Bron: Econsultancy)
Vanuit het onderzoek wordt geadviseerd om voorafgaand aan de geplande werkzaamheden in ditzelfde noordoostelijke deel van het plangebied een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek om de verwachting voor de Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd te toetsen. In het kader van dit bestemmingsplan wordt voor dit gedeelte ter signalering en juridische borging volstaan met het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie historische bebouwing'.
Als het plangebied nu of in de toekomst door de gemeente Halderberge wordt vrijgegeven voor bodemroerende werkzaamheden, dan blijft er, volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016, een meldingsplicht bestaan. Eventuele archeologische resten die bij werkzaamheden worden aangetroffen moeten worden gemeld bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor vaststelling van dit bestemmingsplan. Er wordt volstaan met het gedeeltelijk opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie historische bebouwing'.
Modernisering Monumentenzorg
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is artikel 3.1.6, lid 5 Bro gewijzigd. Wat eerst voor alleen archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. In de ruimtelijke onderbouwing dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van de onderbouwing is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Cultuurhistorische waardenkaart (CHW)
De 'Cultuurhistorische waardenkaart' (vastgesteld 26 september 2006) van de provincie Noord-Brabant vormt het kader voor het inhoudelijke cultuurhistorische beleid met behulp waarvan dat beleid getoetst en ontwikkeld kan worden. Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn meerdere aanduidingen opgenomen (historische bouwkunst, historische stedenbouw, historische geografie (lijnen en vlakken), historische groenstructuren, historische zichtrelaties, archeologische monumenten en indicatieve archeologische waarden). De Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie is door de gemeente vertaald naar de Cultuurhistoriekaart Halderberge.
Beleidsnota Cultureel Erfgoed en Cultuurhistoriekaart Halderberge
De gemeente heeft op 22 september 2011 beleid vastgesteld waarin is vastgelegd dat zorgvuldig omgegaan wordt met de aanwezige cultuurhistorische waarden binnen de gemeente Halderberge. De beleidsnota beschrijft dat cultuurhistorie een belangrijke drager is van de identiteit van Halderberge. De nota maakt integraal onderdeel uit van de ruimtelijke ontwikkeling van Halderberge. Ontmoetingen van heden en verleden gelden als uitdaging en inspiratiebron voor de toekomst. Bij het ontwikkelen van nieuwe ruimtelijke plannen moet cultuurhistorie dan ook een volwaardige plaats én inbreng krijgen. Aanvullend is op dit beleid per 6 februari 2014 een gemeentelijke Cultuurhistoriekaart beschikbaar, die vergelijkbaar is met de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart.
Het doel van de cultuurhistoriekaart is het inzichtelijk maken van het aanwezige historisch-geografische erfgoed, het historisch-(steden)bouwkundige erfgoed en het historisch groen in de gemeente Halderberge. De cultuurhistoriekaart heeft allereerst een belangrijke attentiewaarde.
Conform de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant (figuur 4.4) wordt het bestaande object aan Groene Woud 58 aangeduid als 'overige bouwkunst'. Het object kent CHW-code 'ZB086-000782' en wordt aangemerkt als type 'boerderij'.
Figuur 4.4 Cultuurhistorische Waardenkaart met aanduiding plangebied (Bron: Provincie Noord-Brabant)
De Cultuurhistorische Waardenkaart is vertaald naar de cultuurhistoriekaart van de gemeente Halderberge. Een uitsnede van de kaart met aanduiding van het plangebied is weergegeven in figuur 4.5. Op deze kaart is het bestaande object aan Groene Woud 58 aangewezen als 'overig historische bouwkunst'.
Figuur 4.5 Cultuurhistoriekaart gemeente Halderberge met aanduiding plangebied (Bron: Gemeente Halderberge)
De objecten die als 'overig historische bouwkunst' zijn aangewezen hebben geen officiële monumentenstatus. Er is dus geen sprake van een rijks- of gemeentelijk monument.
De bestaande boerderij aan Groene Woud 58 betreft een langgevelboerderij, welke in de negentiende eeuw karakteristiek voor de Brabantse zandgronden was. In dit type boerderij zijn huisdeur en bedrijfstoegangen in dezelfde gevel geplaatst. De bedrijfsruimte naast het woonhuis bestond grotendeels uit een (deel van een) stal. Mens en dier woonden nog onder één dak. Was het stalgedeelte aanvankelijk een potstal, na 1900 werd deze vervangen door een grupstal (met mestgoot). Pas omstreeks 1955, met de komst van de ligboxenstal, heeft de bouw van langgevelboerderijen plaatsgemaakt voor bedrijfsgebouwen met vrijstaande woonhuizen.
Door drastische veranderingen in de agrarische bedrijfsvoering worden veel boerenschuren niet meer gebruikt en onderhouden, zoals ook het object aan Groene Woud 58. Strategische herontwikkeling biedt kansen om het gebied kwalitatief op te waarderen en een duurzame ontwikkeling mogelijk te maken. De bestaande bebouwing is dermate vervallen dat deze niet meer kan worden gerenoveerd binnen de huidige geldende bouwkundige- en duurzaamheidseisen. Bovendien betreft het hier geen monument. Door de sloop van de bestaande opstallen en daarvoor in de plaats de realisatie van 20 woningen (waarvan één in de plaats van de boerderij) wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de woningbouwopgave voor Halderberge. Dit belang prevaleert boven de waarde 'overig historische bouwkunst'.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
De Wet geluidhinder en het Activiteitenbesluit vormen het wettelijk kader voor de beoordeling van geluid voor wegen, windturbines en bedrijven. In de Wet geluidhinder zijn normen voor wegverkeerslawaai, spoorwegverkeerslawaai en industrielawaai (industrieterreinen) opgenomen. In het Activiteitenbesluit zijn normen voor individuele inrichtingen en windturbines opgenomen. Daarnaast heeft de gemeente nog beleid ten aanzien van evenementen.
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een onderzoek weg- en spoorwegverkeerslawaai uitgevoerd. Hierin zijn de geluidbelastingen ten gevolge van het spoor en-wegverkeer inzichtelijk gemaakt en getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Bijbehorende rapportage is opgenomen als bijlage 3. Hierna wordt volstaan met een beknopte samenvatting.
Wegverkeerslawaai
De Oudlandweg (60 km/uur) is de dichtstbijzijnde gezoneerde weg en ligt op 70 meter. De weg bestaat uit één rijstrook en heeft een geluizone van 200 meter. De ontwikkellocatie ligt binnen de zone van een weg. Uit de berekeningen blijkt dat de optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) vanwege de Oudlandweg maximaal 36 dB bedraagt op de vrijstaande woning in het noordoosten van het plan. Hiermee is géén sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB). De hoogst optredende geluidbelasting van de ongezoneerde weg Groene Woud bedraagt (voor aftrek ingevolge art. 110g Wgh) maximaal 55 dB.
Spoorweglawaai
Uit de berekeningen blijkt dat de optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) vanwege het spoor maximaal 71 dB bedraagt. Hiermee is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde.
Maatregelen spoorweglawaai
Na plaatsing van een 3,5 meter hoog scherm tussen bron en ontvanger is het geluidniveau verlaagd naar maximaal 68 dB Lden. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde (55 dB) overschreden maar niet de maximale te verlenen ontheffingswaarde (68 dB). Bijkomend effect van toepassing van het geluidscherm is dat alle woningen beschikken over een geluidluwe gevel. Het scherm kan op het perceel van de planlocatie staan zodat geen medewerking van Prorail nodig is. Voor toepassing van het scherm wordt aan de Gemeente Halderberge gevraagd om voor de bouwhoogte in relatie tot nieuwbouwprojecten af te wijken van de maximale hoogte. Door de natuurlijke begroeiing en de bestaande begroeiing aan de overzijde van het spoor blijft de landschappelijke impact beperkt. Daarnaast hebben bestaande woningen geen direct zicht op het scherm door de bestaande groenstrook.
De realisatie en instandhouding van het geluidscherm is geborgd in artikel 5.2.7 van de planregels en daaraan gekoppeld een aanduiding op de planverbeelding.
Hogere waarden
De voorkeursgrenswaarde wordt met 13 dB overschreden. Zwaardere maatregelen dan in dit onderzoek gemotiveerd, zijn niet (financieel) doelmatig. Het is daarom realistisch om voor het plan een hogere waarde van maximaal 68 dB aan te vragen. Het is uiteindelijk aan het bevoegd gezag om de hogere waarde te verlenen.
Cumulatieve geluidbelasting
Slechts één bron (spoorweg) leidt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Formeel is cumulatie van geluid is niet van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn alle beschouwde wegen samen met de spoorweg opgenomen in de cumulatie. De gecumuleerde geluidbelasting van alle beschouwde bronnen bedraagt 68 dB na maatregelen.
Het plangebied ligt buiten de richtafstanden van bedrijven in de omgeving en er ligt geen gezoneerd industrieterrein of windturbine in de buurt. De geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit zullen niet worden overschreden. Industrielawaai vormt geen belemmering voor het plan.
Maatregelen en hogere waarden zijn noodzakelijk. In het kader hiervan is in artikel 5.2.7 van de regels van voorliggend bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Met in acht name van de voorwaarden uit het onderzoek, welke getoetst zullen worden in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen, vormt het aspect geluid geen belemmering voor de beoogde bestemmingsplanprocedure.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
Vanuit de verantwoordelijkheid om burgers een veilige leefomgeving te bieden en vanuit het besef dat risico's onvermijdelijk zijn, heeft de gemeente Halderberge de beleidsvisie externe veiligheid opgesteld (2012-2015) over de omgang met externe veiligheid binnen de gemeentegrenzen. De gemeente geeft daarmee op een gestructureerde wijze invulling aan de beleidsvrijheid die haar binnen de bestaande wettelijke kaders ter beschikking staat.
Conform de risicokaart (figuur 4.6) vindt in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen over het water, de weg of door buisleidingen met een externe werking plaats. De invloedsgebieden en PR 10-6 contouren liggen niet over het plangebied. Vanwege de ligging in het invloedsgebied van Shell NL Chemie in Moerdijk en het spoortraject Roosendaal - Lage Zwaluwe is een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4.
Figuur 4.6 Uitsnede risicokaart met het plangebied groen omkaderd (Bron: Atlas leefomgeving)
Risicovolle inrichtingen
Shell Nederland Chemie is gelegen aan de Chemieweg 25 te Moerdijk en heeft een invloedsgebied van ruim 10 kilometer. De omvang van het invloedsgebied wordt veroorzaakt door de opslag van giftige gassen. De ontwikkeling is (net) in het plangebied gelegen, zie figuur 4.7.
Figuur 4.7 Invloedsgebied Shell NL Chemie (Bron: Atlas leefomgeving)
Het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied is in kader van eerder onderzoek opgevraagd via de BAG-populatieservice. Daaruit blijkt dat overdag circa 83.450 personen aanwezig zijn en 's nachts circa 68.200 personen. Door de realisatie van twintig woningen neemt het aantal personen in het invloedsgebied toe met 23 overdag en 46 's nachts. De toename van het aantal personen is respectievelijk 0,03% en 0,07%. De invloed van de planrealisatie op de hoogte van het groepsrisico van Shell NL Chemie is daarmee nihil. Een berekening van het groepsrisico kan achterwege blijven. Er kan worden volstaan met een verantwoording van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor
Het spoortraject Roosendaal - Lage Zwaluwe (route 35) bevindt zich ten zuiden van het plangebied en maakt onderdeel uit van het Basisnet.
Plaatsgebonden risico
Het plangebied bevindt zich ter hoogte van trajectdeel 35AG waar het plaatsgebonden risico 18 meter is, weergegeven in figuur 4.8. Hier binnen zijn geen kwetsbare objecten toegestaan.
Figuur 4.8 Ligging plaatsgebonden risico in relatie tot het plangebied
Uit figuur 4.8 blijkt dat een gedeelte van de tuinen (wit en geel) en schuurtjes (kleine grijze vlakken) van de meest zuidelijk gelegen woningen binnen de PR 10-6-contour liggen, maar dat de bijbehorende woningen erbuiten liggen. Hiermee is aangetoond dat de kwetsbare objecten (de woningen en mogelijke uitbouwen) niet binnen de PR 10-6-contouur liggen. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het plangebied.
Groepsrisico
In de huidige situatie is het groepsriscio een factor 1.76 ten opzichte van de oriëntatiewaarde. In de toekomstige situatie is het groepsrisico een factor 1.79 ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Dit betekent dat het groepsrisico in de toekomstige situatie 1.79 keer groter is dan de oriëntatiewaarde. Uit de resultaten blijkt dat het groepsrisico in zowel de huidige als toekomstige situatie groter is dan de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico neemt in de toekomstige situatie toe met 1.7%. Het groepsrisico dient verantwoord te worden en het bestuur van de veiligheidsregio dient in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen over de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Plasbrandaandachtsgebied
Het spoortraject heeft een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Dit is het gebied tot 30 meter van het spoor waarin, bij de realisering van (kwetsbare) objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. De 30 meter voor het PAG wordt gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf van het buitenste doorgaande spoor. De woningen liggen net buiten het PAG, de tuinen van de zuidelijke gelegen woningen liggen binnen het PAG. Dit betekent dat er geen aanvullende bouweisen worden gesteld aan de woningen ter bescherming tegen eventuele gevolgen van een eventueel ongeluk met brandbare vloeistoffen (plasbrand). Het standaardadvies van de Veiligheidsregio, opgenomen als bijlage 5, is hierop van toepassing.
Beknopte verantwoording
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via Groene Woud. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Oudenbosch. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zullen woningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het spoor en bij risicovolle inrichtingen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van Shell Nederland Chemie en het spoortraject Roosendaal - Lage Zwaluwe. Door de afstand en grote invloedsgebied van Shell Nederland Chemie zal de beoogde ontwikkeling niet leiden tot een significant effect op het groepsrisico. Uit de berekening voor het spoor blijkt dat het groepsriscio momenteel al boven de oriëntatiewaarde is gelegen en licht toeneemt. In de beknopte verantwoording is op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied ingegaan. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechten en wordt als aanvaardbaar gezien. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het standaardadvies van de Veiligheidsregio is van toepassing. Concluderend kan worden gesteld dat het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling vormt.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij een ruimtelijke ontwikkeling uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.4 weergegeven.
Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Zoals beschreven in paragraaf 4.3 is door de beoogde ontwikkeling sprake van een verkeersgeneratie van 151,6 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde).
In de huidige situatie heeft het plangebied een agrarische en een woonfunctie. Hiermee heeft het plangebied planologisch gezien al een verkeersaantrekkende werking van circa 7,7 mvt/etmaal (minimale generatie voor een woning in de categorie 'koop, huis, vrijstaand'). Aangezien de functies al lange tijd niet meer als zodanig in gebruik zijn, is het niet realistisch om rekening te houden met dat gebruik. Er zal dan ook geen rekening worden gehouden met saldering van het aantal verkeersbewegingen in de bestaande (planologische) situatie.
Voor het woonprogramma van totaal twintig woningen wordt zoals beschreven in paragraaf 4.3.2.3 uitgegaan van een verkeersgeneratie van 151,6 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag.
In het kader van het aspect luchtkwaliteit wordt uitgegaan van een (worst-case) aandeel vrachtverkeer van 10%. In de nibm-tool (versie 2022) is 2024 als jaar van planrealisatie aangehouden. Uit de berekening blijkt dat de verkeerstoename van 151,6 mvt/etmaal zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,24 µg/m³ en van fijnstof van 0,03 µg/m³ (tabel 4.5). Geconcludeerd kan worden dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Nader onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk.
Tabel 4.5 Resultaten NIBM-tool 2022
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit. De Bosschendijk is de maatgevende weg. Uit de tool (figuur 4.9 en bijbehorende tabellen 4.6 t/m 4.8) blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is ter plaatse van het projectgebied als gevolg van de ontwikkeling (met bijbehorende toename van het benoemde gehalte stikstof en fijnstof in de lucht) sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 4.9 Toetspunt directe omgeving plangebied (Bron: Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit)
Tabel 4.6 Concentraties NO2
Tabel 4.7 Concentraties PM10
Tabel 4.8 Concentraties PM2,5
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in puin en bodem uitgevoerd. Bijbehorend rapport is opgenomen als bijlage 6. Hierna wordt volstaan met een beknopte samenvatting.
Wet bodembescherming
Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond licht verontreinigd is met lood en kwik en plaatselijk verontreinigd is met asbest. De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met minerale olie. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, xylenen en naftaleen.
Besluit bodemkwaliteit
Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond voldoet aan de achtergrondwaarde, met uitzondering van het terreingedeelte met puinpad ten oosten van het woonhuis. De ondergrond voldoet deels aan de achtergrondwaarde en deels aan de klasse industrie. Voor een formeel oordeel van de toepassingsmogelijkheden van vrijkomende grond (hergebruik) dient voldaan te worden aan hetgeen wat beschreven staat in de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit (aanwezigheid bodemfunctiekaart en/of AP04 onderzoek). Vooralsnog dienen voor overtollige grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, de eisen van het binnen de gemeente van toepassing zijnde beleid in acht genomen te worden.
Toetsing hypothese
Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek dient de gestelde hypothese "niet verdachte locatie" formeel gezien verworpen te worden. Gezien de geringe overschrijdingen het echter gerechtvaardigd de gestelde hypothese te accepteren.
Verkennend onderzoek asbest in puin en bodem
Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van G02 een asbestconcentratie in puin is aangetoond (mg/kg d.s.) welke onder de nader onderzoekswaarde blijft. Ter plaatse van gat G03 is een asbestconcentratie in grond aangetoond welke de interventiewaarde overschrijdt.
Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat binnen de huidige functieklasse op basis van de mogelijk gebruiksbeperkingen dienen te worden gesteld aan de onderzoekslocatie in verband met de aangetroffen asbestconcentraties. De verkregen resultaten geven aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Geadviseerd wordt een nader onderzoek asbest uit te voeren teneinde de feitelijke asbestconcentraties vast te stellen.
In navolging van het uitgevoerd verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in puin en bodem is een nader asbestonderzoek in puin uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen als bijlage XXX.
Uit de veld- en analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:
Gesteld kan worden dat de puinlaag ter plaatse van proefsleuven 102 en 103 sterk verontreinigd is met asbest (>100 mg/kg d.s.). Derhalve is sprake van een saneringsverplichting. Gezien de voorgenomen ontwikkeling van de locatie wordt geadviseerd de asbestverontreiniging te saneren (ontgraven en afvoeren). Daarnaast dient een melding gedaan te worden bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Volgens artikel 5 lid 1 van het Besluit asbestwegen milieubeheer dient degene die weet of had kunnen weten dat hij een asbestverdachte weg voorhanden heeft, dit terstond melden aan de Minister i.c. ILT.
In navolging van de reeds uitgevoerde onderzoeken is tevens een verkennend onderzoek asbest in bodem uitgevoerd ter plaatse van de voormalige druppellijnzones op het perceel.
Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele inzicht in de concentratie
asbest en PCB in de bodem ter plaatse van de voormalige druppellijnen en op basis hiervan na te gaan of deze parameters aanleiding voor aanvullende maatregelen c.q. een belemmering kan opleveren voor de ontwikkelingen.
Het veldwerk is uitgevoerd in september en oktober 2023. Bij de veldinspectie kan rekening gehouden worden met een inspectie-efficientie van 60%. De locaties zijn erg begroeid, hetgeen de inspectie efficiency beperkte. Er wordt van uit gegaan dat na het verwijderen van de daken een vrijgaverapport is opgemaakt en dat alle visueel aanwezige asbesthoudende materialen nabij de daken zijn verwijderd.
Bij de uitgevoerde maaiveldveldinspectie zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Conclusies
Grote schuur
Geconcludeerd kan worden dat de grond ter plaatse van in de oostelijke druppellijn niet verontreinigd is met zowel asbest als PCB. De locatie van de westelijke druppellijn is verhard met beton en derhalve niet verdacht op asbest in de bodem.
Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek mag de gestelde hypothese "verdachte locatie" verworpen worden.
Kleine schuur
Geconcludeerd kan worden dat in de grond ter plaatse van de oostelijke druppellijn asbest is aangetroffen. De asbestconcentratie (3 mg/kg ds) blijkt echter onder de norm voor nader onderzoek (= 50 mg/kg ds). De grond is bij deze druppellijn niet verontreinigd met PCB. Geconcludeerd kan worden dat de grond ter plaatse van in de westelijke druppellijn niet verontreinigd is met zowel asbest als PCB.
Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek dient de gestelde hypothese "verdachte locatie", voor wat betreft de oostelijke druppellijn, geaccepteerd te worden. De resultaten geven echter geen aanleiding voor aanvullend onderzoek of maatregelen.
Advies
De resultaten van het onderzoek ter plaatse van de druppellijnen vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen. Uiteraard dient wel rekening gehouden met de resultaten uit voorgaand onderzoeken, waarbij asbest in de halfverharding is aangetoond.
Geadviseerd wordt de resultaten van het onderzoek bij de aanvraag voor bestemmingswijziging en omgevingsvergunning te voegen.
Op basis van de verrichte onderzoeken kan gesteld worden dat de puinlaag ter plaatse van proefsleuven 102 en 103 sterk verontreinigd is met asbest (>100 mg/kg d.s.). Derhalve is sprake van een saneringsverplichting. Gezien de voorgenomen ontwikkeling van de locatie dient de asbestverontreiniging te worden gesaneerd. Daarnaast dient een melding gedaan te worden bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
Het (doen) gebruiken van gronden en bouwwerken, het bouwen en/of slopen en het uitvoeren van een werk binnen het plangebied is enkel toegestaan nadat saneringswerkzaamheden zijn verricht zoals volgt uit de verrichte onderzoeken en nadat eventuele overige maatregelen en/of vergunningen zijn verkregen. Bij de omgevingsvergunning voor bouwen dient dit te zijn aangetoond. Hiermee is ten aanzien van de bestemmingsplanprocedure de haalbaarheid voor planontwikkeling in voldoende mate aangetoond.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en/of het Activiteitenbesluit vormt het toetsingskader voor de geurhinder vanuit de omliggende veehouderijen. Dat kader stelt normen aan de geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten (alleen intensieve veehouderijen) en stelt minimale afstanden vast van veehouderijen tot geurgevoelige objecten (alle veehouderijen). Daarnaast moet worden beoordeeld of ter plaatse van het nieuwe geurgevoelig object sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat en mag het nieuw geurgevoelig object geen (aanvullende) beperking worden voor de omliggende veehouderijen. De geurbelasting is afkomstig van dieren, waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) een emissiefactor is vastgesteld (bijvoorbeeld varkens, vleesvee, pluimvee, schapen en geiten). De geurbelasting wordt uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht (OUE/m3). De maximaal toegestane geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging (concentratiegebied of niet-concentratiegebieden en binnen of buiten de bebouwde kom).
Naast geurnormen wordt in de Wgv ook rekening gehouden met (vaste) afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. Bij deze afstanden gaat het om dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld (bijvoorbeeld melkrundvee en paarden). De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. Deze afstanden gelden ongeacht het aantal dieren dat gehouden wordt. De te toetsen afstand wordt gemeten tussen de buitenzijde van een geurgevoelig object en het dichtstbijzijnde emissiepunt.
In de voorliggende situatie is sprake van woningbouwontwikkeling. Er is hierbij geen sprake van bouwkavels die onderdeel hebben gemaakt van het bouwvlak van een veehouderij. Een toetsing aan vaste afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten is in dit geval niet aan de orde. De dichtstbijzijnde veehouderij ligt op een afstand van circa 500 meter. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden ingegaan op de aanvaardbaarheid van het heersende geurniveau ter plaatse. Figuur 4.10 toont een uitsnede van de achtergrondbelasting geurkaart van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant. De leefkwaliteit in het gebied is berekend op basis van een niet-concentratiegebied. Gezien het geringe aantal veehouderijen en de afstand van het plangebied tot deze veehouderijen, mag worden aangenomen dat ter plaatse van het plangebied een zeer goede kwaliteit van de leefomgeving verwacht.
Figuur 4.10 Uitsnede achtergrondbelasting geur (Bron: ODZOB)
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Waterbeheer en watertoets
Voor alle ruimtelijke plannen zal een watertoets moeten worden uitgevoerd. In deze watertoets wordt aangegeven hoe in het betreffende plan met water wordt omgegaan. Daarbij wordt allereerst sterk ingezet op preventie van verontreiniging en nuttig hergebruik van water op lokaal niveau. Daarnaast is voor de retentiebehoefte de voorkeurvolgorde infiltreren, retentie binnen het plangebied, retentie buiten het plangebied of berging in bestaand watersysteem. Aspecten als oppervlaktewater, grondwater, hemelwater, afvalwater, waterkwaliteit en -kwantiteit, omgevingsfactoren en waterberging komen hierin aan de orde. Met de watertoets wordt de waterbeheerder tijdig betrokken in het ontwerpproces. Opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en –kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.
Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheerprogramma 2022-2027, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Het programma brengt op strategisch niveau samenhang tussen de verschillende kerntaken en draagt zo bij aan integraal waterbeheer en duurzame ontwikkeling in de regio. Het waterschap heeft een eigen verordening; De Keur en de Legger.
De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De Legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij de uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. In de Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak, via een afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
Het gebruik van uitlogende (bouw)materialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC wordt ten zeerste afgeraden in verband met de negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Door middel van de verplichte watertoets ziet het waterschap toe op de uitvoering van het beleid. Hiermee wordt gewaarborgd dat bij nieuwe ontwikkelingen het waterbeheer wordt meegenomen.
Gemeentelijk beleid
Gemeentelijk Waterplan Halderberge
Op 30 september 2004 heeft de gemeente Halderberge, in samenspraak met waterschap Brabantse Delta, Brabant Water en de provincie NoordBrabant, een gezamenlijk beleidsplan voor het watersysteem en de waterketen in Halderberge vastgesteld. De gemeente Halderberge wil met het gezamenlijke beleidsplan het versnipperde waterbeleid beter op elkaar afstemmen. Het gemeentelijk Waterplan Halderberge bestaat uit zes thema’s:
In het gemeentelijk Waterplan is een maatregelenprogramma opgenomen. Het oplossen van wateroverlast door grondwater of als gevolg van een te geringe capaciteit van de riolering staat hierin centraal.
Gemeentelijk Riolering Plan (GRP) Halderberge 2020 - 2023
Vanuit de Wet Milieubeheer en de Waterwet heeft iedere gemeente in Nederland de wettelijke zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Op 18 juli 2019 is door de gemeenteraad van de gemeente Halderberge het Gemeentelijk Riolering Plan (GRP) Halderberge 2020 - 2023 vastgesteld. Het GRP is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het GRP ligt vast wat de doelstelling is en wat de rol van burgers en bedrijven is ten aanzien van afval-, hemel-, en grondwater. Het GRP vervult vier hoofdfuncties:
Het gemeentelijke waterbeheer staat niet op zich, maar is continu in beweging door diverse uitdagingen en ontwikkelingen. De belangrijkste zijn onderstaand beschreven en vormen de basis voor de speerpunten voor de planperiode 2020-2023:
Met het GRP draagt de gemeente Halderberge bij aan de volgende omgevingsgerichte lange termijn doelstellingen:
De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling van stedelijk afvalwater en het beheer van afvloeiend hemelwater. In gebieden waar de gemeente inzameling en transport van stedelijk afvalwater niet doelmatig vindt en de provincie ontheffing van de zorgplicht heeft verleend moet de houder van het afvalwater zelf zorgen voor de verwerking van het afvalwater. De gemeentelijke zorg voor het beheer van afvloeiend hemelwater heeft betrekking op het afvloeiend hemelwater van openbaar terrein en afvloeiend hemelwater dat niet op particulier terrein kan worden verwerkt. De eigenaar van het terrein waarop het hemelwater valt is primair verantwoordelijk voor de verwerking van het hemelwater. De gemeente hoeft het hemelwater afkomstig van particulier terrein niet te ontvangen. Alleen als de houder van het verzamelde hemelwater dit redelijkerwijs niet kan afvoeren. De gemeente draagt tevens de zorg voor het in openbaar gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken mits dit doelmatig is en voor zover er geen verantwoordelijkheid bestaat voor de waterbeheerder of de provincie. De perceeleigenaar is wettelijk gezien primair zelf verantwoordelijk voor het oplossen van zijn eigen grondwaterprobleem.
De gemeente Halderberge wenst ontwikkelingen te benutten om het grondwater aan te vullen en ervoor zorg te dragen dat het stedelijk watersysteem niet zwaarder wordt belast. Hiervoor heeft de gemeente een bergingseis voorgeschreven aan de hand van het oppervlak van de voorgenomen ontwikkeling en/of de toename van het verhard oppervlak. Voor iedere ontwikkeling die leidt tot nieuwe verharding, ongeacht de omvang van deze ontwikkeling, geldt een bergingseis van 7 mm voor de eerste 1.000 m2. Voor verharding boven de 1.000 m2 geldt een bergingseis van 60 mm, conform de keur. Voor ontwikkelingen op bestaande verharde locaties (inbreidingen, verbouwingen, herstructureringen) met een oppervlak groter dan 1.000 m2 geldt een bergingseis van 60 mm voor het totale oppervlak. In de geest van de gehanteerde voorkeursvolgorde past de gemeente als principe toe dat zoveel als mogelijk retentie (dicht)bij de bron moet worden gerealiseerd. In de praktijk komt dit neer op in eerste instantie realisatie van retentie op eigen terrein en in tweede instantie realisatie van retentie binnen de plangrenzen van het te realiseren project waarvoor de retentie wordt gerealiseerd.
Huidige situatie
Het plangebied ligt ten noordoosten van het NS-station en het centrum van Oudenbosch en wordt kadastraal aangeduid als ODB02-B-3381. Het plangebied kent een oppervlak van 6.805 m2 en is in de huidige situatie voor circa 10% verhard ten dienste van de gedeeltelijk geldende woonbestemming. Dit komt neer op een bestaand verhard oppervlak van circa 680 m2.
Bodem en grondwater
Regionale geologie
De regionale geohydrologische bodemopbouw is afgeleid van de gegevens van de Geologische Dienst Nederland, DINOloket en het Actueel Hoogtebestand Nederland. De hoogte ligging van het maaiveld ter plaatse van het plangebied betreft circa 2,6 m+NAP.
Grondwater
Op basis van de voorhanden zijnde gegevens is een grondwaterstand van circa 1,5 m-mv te verwachten. De globale horizontale stroming van het freatisch grondwater is noord tot noordwestelijk gericht. Op basis van de PMV Noord-Brabant kan worden gesteld dat de locatie niet binnen een beschermingszone van een waterwingebied ligt. Verder vinden er geen geregistreerde grondwateronttrekkingen plaatse in de directe omgeving.
Waterkwantiteit
Op alle watergangen en sloten die zijn opgenomen in de legger, is de keur van het waterschap van toepassing. Dit betekent voor de verschillende watergangen het volgende:
Dit geldt ook voor ingrepen in de waterlopen categorie B en overige watergangen en sloten, zoals het verleggen en dempen van watergangen en het aanbrengen van duikers in watergangen.
Op basis van bovenstaande afstanden kan gesteld worden dat in of nabij geen watergangen gelegen zijn.
Veiligheid en waterkeringen
Binnen en in de directe omgeving van de gemeente Halderberge zijn geen waterkeringen gelegen. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het initiatief betreft een planologische toevoeging van negentien woningen, waarbij er binnen het plangebied in de toekomstige situatie twintig woningen toegestaan zijn.
Waterkwantiteit en waterbergingscapaciteit
Het toekomstig verhard oppervlak komt uit op circa 2.366 m2. Bij de levensloopbestendige woningen zijn de woningen zelf en bijbehorende inritten als zijnde volledig verhard gerekend en is voor de bijbehorende tuinen met 40% verharding gerekend. Dit geldt ook voor de vrijstaande woning. Bij de rijwoningen zijn de woningen zelf als zijnde volledig verhard meegerekend en is 40% verharding aangehouden voor de rest van het perceel (voor- en achtertuin). De parkeervakken zijn als halfverhard (50%) meegerekend. De trottoirs zijn als zijnde volledig verhard mee gerekend.
De totale toename van het verhard oppervlak bedraagt met het planvoornemen (2.366 - 680) circa 1.686 m2.
Voor iedere ontwikkeling die leidt tot nieuwe verharding, ongeacht de omvang van deze ontwikkeling, geldt een bergingseis van 7 mm voor de eerste 1.000 m2. Voor verharding boven de 1.000 m2 geldt een bergingseis van 60 mm, conform de keur. Voor ontwikkelingen op bestaande verharde locaties (inbreidingen, verbouwingen, herstructureringen) met een oppervlak groter dan 1.000 m2 geldt een bergingseis van 60 mm voor het totale oppervlak.
Conform het beleid van waterschap Brabantse Delta en de gemeente Halderberge bedraagt de totale waterbergingsopgave voor de planlocatie 142 m3 (2.366 m2 x 0,060 m). Binnen het plangebied kan aan deze opgave voldaan worden. Het hemelwater kan namelijk op meerdere plekken binnen het plangebied vertraagd worden afgevoerd en worden geïnfiltreerd. De beoogde uitwerking van deze opgave komt aan bod in de civieltechnische uitwerkingsfase van het plan.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in het plangebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Daarom wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen en worden uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC niet toegestaan.
Afvalwaterketen en riolering
Conform het Gemeentelijk Riolering Plan (GRP) Halderberge 2020 - 2023 en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de nadere uitwerking van het plan.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. De provincie Noord Brabant hanteert daarvoor het begrip Natuurnetwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
De beoogde ontwikkeling dient getoetst te worden aan de eisen uit de Wet natuurbescherming, waarbij mogelijk gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 een rol spelen. Figuur 4.11 laat de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-netwerk zien. Niet alle Natura 2000-gebieden zijn gevoelig voor stikstofdepositie. Het meest nabijgelegen gebied met stikstofgevoelige habitats betreft het Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak. De minimale afstand van dit Natura 2000-gebied tot het plangebied bedraagt 13,3 kilometer. De andere Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitats liggen op (nog) grotere afstand.
Figuur 4.11 Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden (Bron: AERIUS calculator)
Met het rekenmodel Aerius (versie 2023) zijn berekeningen uitgevoerd om de mogelijke gevolgen van de ontwikkeling voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen, daarbij zijn de realisatie- en gebruiksfase (na oplevering van de beoogde ontwikkeling) beschouwd. In de als bijlage 11 toegevoegde memo wordt achtereenvolgens ingegaan op de gehanteerde uitgangspunten, de resultaten en de conclusie. De invoer- en uitvoergegevens vanuit Aerius zijn opgenomen in bijlage 12.
Uit de berekeningen voor de realisatie- en gebruiksfase blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Op basis van de berekening zijn significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden in de realisatie- en gebruiksfase uitgesloten. De beoogde herontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.
NNB
Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk. Het plangebied ligt echter wel in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 1,3 kilometer ten noordoosten van het plangebied. In figuur 4.12 is de ligging ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven.
Figuur 4.12 Plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland (Bron: Ruimtelijkeplannen)
Soortenbescherming
Quickscan soortenbescherming
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een quickscan soortenbescherming uitgevoerd. Bijbehorende rapportage is weergegeven als bijlage 9. Hierna volgt een beknopte samenvatting.
Binnen de soortenbescherming zijn alle bewoonde vogelnesten beschermd. In het plangebied bevinden zich mogelijke nestplaatsen. Het is aan te raden om te werken buiten het broedseizoen van de meeste vogels (grofweg 15 maart -15 juli), of te werken op een manier waarbij vogels in de directe omgeving niet aan broeden beginnen. Dit geldt eveneens voor eventuele snoeiwerkzaamheden. Op deze manier kan zonder nader onderzoek, mitigatie of compensatie worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de soortenbescherming worden overtreden voor wat betreft algemene vogelsoorten. Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen werkzaamheden uit te voeren kunnen geschikte broedlocaties voorafgaand aan de werkzaamheden ongeschikt gemaakt worden.
Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien door een ecologisch deskundige is vastgesteld dat er, met het werken volgens een werkprotocol, geen nesten van broedvogels worden verstoord. Zo'n werkprotocol dient te worden opgesteld door een ter zake deskundige, en te worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. Ook zijn werkzaamheden binnen het broedseizoen mogelijk zonder werkprotocol, indien ter plaatse door een deskundige wordt vastgesteld dat er geen bewoonde vogelnesten aanwezig zijn. Een ontheffing is dan niet noodzakelijk.
Door de voorgenomen werkzaamheden bestaat de kans dat holen van algemene soorten als konijn, egel en diverse muizensoorten worden vergraven. De volgende maatregelen zijn nodig om rekening te houden met deze soorten:
Gelet op de algemene zorgplicht dienen voorafgaand aan de werkzaamheden alle maatregelen te worden getroffen om nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Dit geldt altijd en voor alle planten- en diersoorten. Ook voor mogelijke aanwezigheid van egel en vestiging van de rugstreeppad dient de zorgplicht in acht te worden genomen. Voorkom opslag van materialen waaronder dieren kunnen gaan verblijven. Het ontstaan van poeltjes en plassen op het terrein dient gedurende het zomerhalfjaar (vanaf april) te worden voorkomen. Als deze soorten worden waargenomen, dienen zij zichzelf in veiligheid te kunnen brengen.
Indien een soort die niet in de quickscan wordt genoemd in het terrein wordt geconstateerd bij aanvang van de werkzaamheden, dient hier passend op te worden gereageerd. Het is hierbij nodig om contact op te nemen met een ter zake kundige en een maatregel toe te passen, zodat de wet niet wordt overtreden.
Nader onderzoek of een ontheffing soortenbescherming is niet noodzakelijk gebleken voor de vogels, vleermuizen, amfibieën, reptielen, vissen, ongewervelden en de flora. De in het plangebied te verwachten soorten genieten lichte bescherming onder de soortenbescherming; een algehele vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkelingen is hierop van toepassing. De algemene zorgplicht is onverminderd van toepassing.
In de nabijheid waargenomen beschermde soorten, zijn bij het terreinbezoek niet waargenomen binnen het plangebied. Het plangebied is wel geschikt voor marterachtigen. Daarom moet onderzocht worden of ze er daadwerkelijk voorkomen. Vervolgens kunnen op basis van zulk nader onderzoek de eventueel benodigde mitigerende maatregelen worden bepaald, en kan zo nodig een ontheffing in het kader van de soortenbescherming worden aangevraagd.
Nader onderzoek marterachtigen
Op basis van de uitgevoerde quickscan is een nader onderzoek naar marterachtigen uitgevoerd. Bijbehorende rapportage is opgenomen als bijlage 10 van voorliggend bestemmingsplan.
Marters zijn niet aangetroffen in het plangebied, negatieve effecten zijn dan ook uit te sluiten en een ontheffing is niet noodzakelijk. De aangetroffen muizensoorten zijn slechts lichtbeschermd, hiervoor geldt enkel de zorgplicht waarbij voorkomen moet worden dat deze dieren opzettelijk gedood worden.
Er wordt aanbevolen om de werkzaamheden met betrekking tot het kappen van bomen niet uit te voeren in het broedseizoen (maart - juli). Dit omdat alle in gebruik zijnde nesten tijdens het broedseizoen beschermd zijn. Verder dient ten alle tijden de zorgplicht van de Wnb in acht genomen te worden, wat inhoudt dat op het moment dat tijdens de uitvoer van de werkzaamheden dieren worden waargenomen gestopt wordt met de werkzaamheden en een ecologisch deskundige ingeschakeld dient te worden om te bepalen of de werkzaamheden door kunnen of dat maatregelen noodzakelijk zijn.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Aanbevolen wordt om werkzaamheden met betrekking tot het kappen van bodem niet uit te voeren in het broedseizoen en ten alle tijden de zorgplicht van de Wnb in acht te nemen.
Treinpassages kunnen resulteren in trillinghinder in gebouwen nabij een spoorlijn. Op basis van trillingmetingen en overdrachtsberekeningen van de trillingsoverdracht kan worden bepaald of er noodzaak is tot trillingbeperking. Het onderzoeksgebied van trillingen bij spoorwegen ligt vrijwel altijd binnen een afstand van ongeveer 100 meter vanaf de bron. Buiten dit gebied treden vrijwel nooit voelbare trillingen op. In deel B van de SBR-richtlijn (opgesteld doro Stichting Bouwresearch), bekend als 'richtlijn Hinder voor personen in gebouwen (door trillingen)' zijn specifieke richt- en streefwaarden opgenomen voor de beoordeling van trillinghinder door weg- en railverkeer. Dit zijn geen wettelijke richtlijnen. Indien uit onderzoek blijkt dat trillingsreducerende maatregelen noodzakelijk zijn, dan zijn in principe drie mogelijkheden tot maatregelen, te weten bij de bron, bij de overdacht en bij het gebouw. Maatregelen bij de bron en in het overdrachtgebied zijn zeer kostbaar en moeilijk realiseerbaar. Bij het gebouw zelf kunnen relatief eenvoudige maatregelen worden genomen. Dit kan in de vorm van het inpakken van de fundatie of door toepassing van een trillingdempende isolatie in de fundatie, waarbij de bodemtrillingen worden geïsoleerd van de bovenliggende constructie.
In het kader van de beoogde woningbouwontwikkeling is een trillingsonderzoek uitgevoerd. De rapportage is opgenomen als bijlage 13.
Het doel van het onderzoek is te bepalen of de trillingen als gevolg van het treinverkeer kunnen leiden tot hinder voor personen in de nieuw te bouwen woningen. Om dat vast te kunnen stellen zijn ter plekke trillingsmetingen op maaiveld uitgevoerd en is een prognose van de in de woningen te verwachten trillingssterkte opgesteld.
Bij de uitvoering van de trillingsmetingen en de beoordeling van de berekende trillingssterkte is gebruik gemaakt van de SBR meet- en beoordelingsrichtlijn deel B “Trillingen; hinder voor personen in gebouwen (SBR-B). De SBR-B geeft streefwaarden voor de trillingssterkte in gebouwen ter voorkoming van hinder en is in Nederland algemeen geaccepteerd ter beoordeling van de mate van trillingshinder. De rapportage beschrijft de uitgangspunten van het onderzoek, de meetresultaten, de prognose en de beoordeling van de trillingen.
Op basis van metingen ter plekke en een empirische prognose zijn de te verwachten trillingen in de nieuwbouw berekend. Deze zijn beoordeeld aan de hand van SBR-B. De conclusies uit het onderzoek luiden samenvattend als volgt:
Aanbevolen wordt om een gedetailleerdere prognose van de te verwachten trillingen op te stellen op basis van een Eindige Elementen Methode (EEM) rekenmodel van het gebouw (en de bodem tussen gebouw en spoor). Op basis daarvan kan een nauwkeuriger prognose worden opgesteld en kan worden bepaald welke (combinatie van) maatregelen het meest effectief zijn om de trillingsniveaus te reduceren. Daarmee wordt trillingshinder zo veel als mogelijk beperkt maar wordt tegelijk voorkomen dat niet-doelmatige en dure maatregelen worden getroffen.
Beoordeling Omgevingsdienst West-Brabant
In september 2023 (zaak 2023-036268) is het trillingsonderzoek door Omgevingsdienst West-Brabant (hierna: OMWB) beoordeeld. Vanuit de OMWB wordt geadviseerd in te stemmen met de ingediende rapportage en bij de uitvoering rekening te houden met de benodigde bouwkundige maatregelen zoals beschreven in het onderzoek. In dat geval zal worden voldaan, of nagenoeg worden voldaan aan de streefwaarden voor nieuwbouw, waarmee sprake zal zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Voor situaties zoals deze, waarbij in redelijkheid de streefwaarden voor nieuwbouw niet haalbaar zijn, vindt de OMWB weinig hinder acceptabel onder de voorwaarde dat de streefwaarden voor bestaande situaties uit de SBR-richtlijn B niet worden overschreden.
Als reactie op de gemaakte opmerkingen kan aanvullend nog het volgende worden gesteld:
Om te kunnen voldoen aan de streefwaarden voor nieuwe situaties, dienen voortkomend uit het onderzoek, maatregelen te worden getroffen. Deze beoogde maatregelen worden getoetst bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen. In het kader hiervan is in artikel 5.2.8 van de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het is daarmee aannemelijk dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen niet wordt aangetast en het aspect trillingshinder geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Duurzaamheid gaat over de balans tussen mens, milieu en financiën en kan op verschillende niveaus worden bezien. Op het niveau van gebiedsontwikkeling gaat het naast technische maatregelen bij gebouwen om het functioneren van het gehele gebied. De kracht zit in het zoeken naar goede combinaties voor een specifieke locatie waardoor een prettige leefomgeving kan worden ontwikkeld. Bepaalde randvoorwaarden en/of de ruimtelijke omgeving van een plan kunnen kansen voor duurzaamheid opleveren.
Duurzaam bouwen gaat dus verder dan alleen energie. Het gaat ook over duurzaam materiaalgebruik, comfort, binnenmilieu, bouwen voor de toekomst en slim bouwen. Duurzaam bouwen wordt vaak afgekort als 'dubo' en beoogt naast vermindering van de uitstoot van CO2 ook zaken als:
Energieneutraal (BENG)
Vanaf 1 januari 2020 moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland bijna energieneutrale gebouwen (BENG) zijn. Dit vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD. De vastgestelde niveaus voor woningen gelden als volgt:
Aardgasvrij (Wet VET)
In de Wet voortgang energietransitie (VET) is bepaald dat per 1 juli 2018 nieuw te bouwen bouwwerken niet meer aangesloten worden op het gasnet. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente, bij zwaarwegende redenen van algemeen belang, een ontheffing verlenen. De omgevingsvergunning voor nieuwe bouwwerken wordt afgekeurd als in de bouwaanvraag geen rekening is gehouden met aardgasvrij bouwen.
Milieuprestatie Gebouwen (MPG)
Voor nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m² is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning een Milieuprestatie Gebouwen (MPG) verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Per 1 januari 2018 geldt voor de MPG een maximum schaduwprijs van 1,00 euro per m2 BVO per jaar. Voor een MPG berekening kan het instrument GPR Gebouw gebruikt worden. GPR Gebouw is opgebouwd uit vijf verschillende thema’s: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Scores variëren van 0 t/m 10. Het is gebruikelijk om uit te gaan van een gemiddelde GPR Gebouw score van 8. GPR Gebouw is een bruikbaar instrument om tot een duurzaam ontwerp te komen voor onder andere woningbouw.
Ten aanzien van duurzaamheid worden voor de beoogde woningen de volgende maatregelen beoogd:
Met de voorgaande maatregelen wordt invulling gegeven aan de geldende eisen ten aanzien van de EPC, de Wet VET en GPR Gebouw.
In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit bestemmingsplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. de SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijks als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
De indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, kent de volgende vaste volgorde.
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn.
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden.
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd (niet altijd overal van toepassing):
De tot 'Groen' bestemde gronden zijn o.a. bedoeld voor groenvoorzieningen, paden, speelvoorzieningen met bijbehorende verhardingen, beeldende kunstwerken, water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
De tot 'Verkeer' bestemde gronden zijn o.a. bedoeld voor voorzieningen voor wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, verblijfsvoorzieningen, beeldende kunstwerken, geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
De toekomstige grondgebonden woningen zijn bestemd voor wonen en hierbij behorende tuinen en erven. Beroepsmatige en / of bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn toegestaan.
Op de verbeelding is door middel van bouwvlakken aangegeven waar en in welke typologie de hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Ook het maximum aantal woningen en maatvoeringen ten aanzien van maximale goot- en bouwhoogtes zijn vastgelegd via aanduidingen op de verbeelding.
Artikel 6 Waarde - Archeologie historische bebouwing
In opdracht van de gemeente Halderberge heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een zo gedetailleerd mogelijke archeologisch verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld, voor zowel het stedelijke als het buitengebied. Deze te beschermen waarden zijn opgenomen op de verbeelding. Enkele percelen binnen Oudenbosch zijn aangemerkt als archeologisch waardevol, op overige gronden binnen het ‘stedelijk gebied’ worden echter geen archeologische waarden in de bodem verwacht.
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, regels.
Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
In de algemene bouwregels is opgenomen dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld stoepen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt genoemd welk gebruik van de gronden in ieder geval valt onder strijdig gebruik. Het gaat hierbij om onder andere het gebruik van de gronden ten behoeve van stort- of opslagplaats van goederen en aan het gebruik onttrokken machines of het gebruik ten behoeve van seksinrichtingen.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is de gebiedsaanduiding naar aanleiding van het obstakelbeheergebied luchtvaartverkeerzone opgenomen.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten en afmetingen.
In dit artikel wordt omschreven hoe wordt omgegaan met het bestaand gebruik en met de bestaande bebouwing ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
In dit artikel wordt de naam van de regels vastgesteld.
Naast de planologische haalbaarheid van de ontwikkeling zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Hierin is geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om kosten van de planontwikkeling te verhalen op grondeigenaren. Het kostenverhaal dient verplicht door de gemeente opgesteld te worden. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.
De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. Deze ontwikkeling wordt geheel bekostigd door de initiatiefnemer. De door de initiatiefnemer aan de gemeente overlegde gegevens tonen afdoende aan dat deze de benodigde investeringen financieel kan dragen. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente in het kostenverhaal is voorzien.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Initiatiefnemer wenst graag in een vroeg stadium de omgeving te betrekken bij de planvorming. Dit gebeurt door middel van een digitaal informatieplatform in combinatie met een fysieke informatiebijeenkomst.
Het digitale informatieplatform is te vinden op projectwebsite www.GroeneWoud58.nl. Omwonenden en geïnteresseerden kunnen via deze website de plannen inzien op verschillende themapagina's (situatie, parkeren, groen en water, straatprofielen en schetsimpressies). Middels het reactieformulier kan men reageren op onderwerpen die voor hen van belang zijn of op zaken die ze graag aangepast willen hebben. Daarnaast zijn mensen gevraagd om mee te denken over de toekomstige groenzone centraal in het plangebied, zodat deze samen met de omwonenden nader vormgegeven kan worden.
Op 23 juni 2023 heeft de initiatiefnemer de direct omwonenden, binnen 100 meter van het plangebied en/of met direct zicht op het plangebied, per brief uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst. Deze heeft plaatsgevonden op woensdag 28 juni 2023 tussen 19:00 en 21:00 uur bij 'Brasserie Bij Wit', Jezuïetenplein 1 te Oudenbosch.
Tijdens de informatiebijeenkomst werd dezelfde inhoud gepresenteerd als men op het informatieplatform kan terugvinden. Conclusie van de informatiebijeenkomst is een breed gedragen plan onder de omwonenden. Men was enthousiast over het initiatiefplan en blij met het feit dat deze 'doorn in het oog' na vele jaren van overlast wordt aangepakt met een vriendelijk woningbouwplan onder rijke architectuur en een programma voor verschillende doelgroepen.
Een participatieverslag is opgenomen als bijlage 14. In het verslag wordt het plan nogmaals kort toegelicht en zijn de vragen en aanbevelingen opgenomen zoals deze op de informatieavond zijn opgehaald. Op basis van de vragen en aanbevelingen is het plan aangepast en/of aangescherpt of wordt informatie meegenomen naar de verdere planuitwerking.
In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept-ontwerp van het bestemmingsplan toegezonden aan de overleginstanties Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, Rijkswaterstaat, Ministerie van Defensie, Provincie Noord-Brabant, Waterschap Brabantse Delta, ProRail en de Gasunie. Hierbij hebben Rijkswaterstaat, Ministerie van Defensie, Provincie Noord-Brabant en ProRail aangegeven geen (aanvullende) ruimtelijk relevante opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan. Overige reacties zijn hierna samengevat en van beantwoording voorzien.
Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant
De Veiligheidsregio geeft aan dat de woningen net buiten het plasbrandaandachtsgebied vallen. Daarmee is het standaardadvies, bijgevoegd als bijlage 5, van toepassing.
Daarnaast is het plan getoetst aan de beleidsregels bereikbaarheid en bluswater. De toegangsweg is langer dan 40 meter (circa 110-120 meter) en dat is in beginsel niet toegestaan bij doodlopende wegen. Er wordt geadviseerd de bereikbaarheid hieromtrent te herzien. Veiligheidsregio gaat ervan uit dat in het gebied een waterleiding wordt aangebracht op een zodanige wijze dat elke woning binnen het bereik van maximaal 200 meter van een brandkraan van 60 m3/h is gelegen.
In de planopzet is in principe rekening gehouden met voldoende keerruimte voor grote voertuigen, wat de bereikbaarheid ten goede komt. Parallel aan de terinzagelegging zal dit aspect nader met de Veiligheidsregio worden afgestemd.
Waterschap Brabantse Delta
Aangezien de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens zijn opgenomen in het bestemmingsplan geeft het waterschap, mits gebruik wordt gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC, een positief wateradvies (zaak 700700.701851).
Gasunie
Het voornoemde plan is door de Gasunie getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid. Op grond van deze toetsing wordt tot de conclusie gekomen dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) wordt de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende deze periode kan iedereen op het ontwerpbestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. De zienswijzen worden samengevat en voorzien van beantwoording. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college van B&W de gemeenteraad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
Het ontwerpbesluit en het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken hebben conform het bepaalde in artikel 3.8. en 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening vanaf 15 december 2023 t/m 19 januari 2024 ter inzage gelegen. In die periode kon een ieder zijn of haar zienswijze naar keuze schriftelijk of mondeling indienen.
Er zijn geen zienswijzen ingediend.
In raadsvergadering d.d. 18 apil 2024 heeft de gemeenteraad van Halderberge het bestemmingsplan 'Groene Woud 58' vastgesteld. Het Raadsvoorstel en -besluit is bij voorliggend bestemmingsplan opgenomen.
Vanaf mei 2024 wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.