Plan: | De Berken, Milheeze |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1652.BPDeBerken-ON01 |
Het voornemen bestaat om maximaal 32 woningen te realiseren op een onbebouwd terrein aan De Berken in Milheeze. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op voorliggend bestemmingsplan zijn de procedureversnellingen van de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing.
Het plangebied is gelegen direct ten noorden van de kern Milheeze. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Milheeze en wordt globaal omsloten door de straten Nachtegaal, Berken en Kerkeind. Ten zuiden van het plangebied ligt het stedelijk gebied van Milheeze. Milheeze kenmerkt zich door een ontspannen en ruime opzet met voornamelijk vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen. Alleen langs de hoofdroute (Kerkeind) komen andere bebouwingstypologieën voor. Langs deze route zijn ook andere functies gevestigd dan wonen, wat de overheersende functie is in het dorp. Ten noorden van de planlocatie ligt het landelijk gebied met woningen, agrarische gronden en enkele agrarische bedrijven.
De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied. Het plangebied betreft in de huidige situatie weiland en grasland. Door het plangebied loopt het onverharde pad De Berken van noord naar zuid.
Luchtfoto van het plangebied
De initiatiefnemer is voornemens om maximaal 32 woningen in het plangebied te realiseren. Twee kenmerkende elementen in het plangebied zijn als drager voor de nieuwe opzet benut. Ten eerste is dat het huidige onverharde pad De Berken dat een functie krijgt als ontsluiting van het gebied en een verbinding blijft naar het buitengebied. Het tweede element is de heuvel in het plangebied die zichtbaar blijft in het plan. Aan de voet van de heuvel komen, afgestemd op de hoogtelijnen, woningen. De groene ruimte van de heuvel staat via de Berken in verbinding met de groene ruimte aan de rand van het plangebied. Deze groene ruimte ligt juist laag en wordt benut voor waterberging. Het geheel sluit aan op de omgeving door de afwisseling van gevarieerde dorpsbebouwing met open, groene ruimten waarin bijzondere bebouwing of groenelementen zijn gesitueerd. De woningen betreffen vrijstaande woningen of twee-onder-één-kapwoningen. De precieze verdeling is nader te bepalen. De onderstaande afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie. Het volledige schetsontwerp is toegevoegd als bijlage 1 bij de regels.
Impressie toekomstige situatie
Tevens is een beeldkwaliteitsplan toegevoegd aan bijlage 2 bij de regels. Het beeldkwaliteitsplan wordt vastgesteld als aanvullend welstandsbeleid conform artikel 12a van de Woningwet. In het beeldkwaliteitsplan is een bebouwingsvrije zone langs het bestaande onverharde pad De Berken vastgelegd. Om de openheid naar buiten te garanderen, staat de bebouwing op afstand van het pad en is hierlangs geen bebouwing toegestaan.
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid direct in de planvorming mee te nemen. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
De woningen zullen worden ontwikkeld en gebouwd volgens de eisen en voorwaarden van het huidige Bouwbesluit. De openbare ruimte in het plangebied wordt optimaal groen ingericht met aanvullende boombeplanting. Dit draagt bij aan het voorkomen van hittestress en een te hoog oplopende binnentemperatuur. Tevens biedt het terrein zo meer mogelijkheden voor opvang van regenwater. Om wateroverlast te voorkomen en het water te laten infiltreren in het plangebied zelf, wordt in het noordoostelijke deel van het plangebied ruimte gereserveerd ten behoeve van waterberging.
Bij de provincie wordt een procedure doorlopen om het plangebied onderdeel te laten worden van het gebied 'Verstedelijking afweegbaar'. De ontwikkeling zal daarmee binnen dit gebied plaatsvinden. Hiermee is sprake van duurzaam ruimtegebruik.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Met voorliggend initiatief worden maximaal 32 nieuwe woningen gerealiseerd. Hiermee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom dient de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen.
Behoefte
Op grond van de provinciale prognose zullen in de periode 2017-2027 in de gemeente Gemert-Bakel circa 1.200 woningen moeten worden gebouwd om in de behoefte te voorzien. De gemeente denkt dat er nog eens ruim 800 woningen extra nodig zijn.
Uit het woonbehoeftenonderzoek Zuidoost-Brabant (2014) blijkt dat voor de totale bevolking van Gemert-Bakel sprake is van een lichte groei van zo'n 6%, waardoor het aantal inwoners naar verwachting toeneemt van 29.315 in 2014 naar 31.205 in 2030. Bovenstaande betekent dat er afgaande op het aantal inwoners behoefte is aan meer woningen. Het inwoneraantal groeit namelijk nog steeds.
In het woningbouwprogramma van de gemeente Gemert-Bakel is voor onderhavig plan, De Berken, rekening gehouden met de realisatie van 32 woningen. Het woningbouwprogramma is afgestemd op de behoefte aan nieuwe woningen.
Zowel gezinnen afkomstig uit Gemert-Bakel als gezinnen vanuit de regio en daarbuiten zijn op zoek naar een woning in de gemeente Gemert-Bakel. Het is binnen de huidige markt lastig voor deze groep om een woning te
bemachtigen. Deze trend is zichtbaar in de hele gemeente (Woonvisie 2020-2024). Het realiseren van vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen kan een bijdrage leveren aan deze woningbehoefte voor gezinnen.
Er is daarmee zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte aan de woningen uit onderhavig plan.
Locatie
Daarnaast dient in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking te worden ingegaan op de locatie van het initiatief. De ligging nabij het centrum en het gegeven dat het plangebied grenst aan de kern Milheeze en voor een groot deel omsloten is door stedelijke functies, maken het plangebied tot een aantrekkelijke locatie voor woningbouwontwikkeling, zeker in vergelijking tot andere potentiële woningbouwlocaties. Alternatieve locaties binnen het stedelijk gebied waar een vergelijkbaar programma te realiseren is, zijn er niet in Milheeze. Bij de provincie wordt een procedure doorlopen om het plangebied onderdeel te laten worden van het gebied 'Verstedelijking afweegbaar'. De ontwikkeling zal daarmee binnen dit gebied plaatsvinden. Hiermee is sprake van duurzaam ruimtegebruik.
De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen.
Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.
Omgevingsvisie Noord-Brabant
Met de Brabantse omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' hebben provinciale staten in december 2018 de visie op de fysieke leefomgeving vastgesteld. De visie bevat de opgaven die er liggen voor de nabije toekomst, welke ambities en concrete doelen de provincie zichzelf heeft gesteld en hoe zij hieraan wil werken.
De provincie gelooft dat men met elkaar moet zorgen voor een gezonde, veilige en mooie leefomgeving en dat dat bereikt kan worden met een nieuwe manier van (samen)werken. Door het juiste samenspel – waarbij zij streven naar synergie en meerwaarde - gaat de kwaliteit van leven hier en nu goed samen met de kwaliteit van leven elders en later.
Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien en stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie.
De provincie heeft vier hoofdopgaven opgesteld. Aan de basis van deze hoofdopgaven liggen veiligheid, gezondheid en een goede omgevingskwaliteit.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
De Interim omgevingsverordening is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau over de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Dit is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen (milieu, wegen, ontgronden, natuurbescherming, ruimte en water).
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er alleen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid.
Planspecifiek
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'stedelijke ontwikkeling en erfgoed' van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Uitsnede kaart Omgevingsverordening
Herbegrenzing
Op de bovenstaande afbeelding is te zien dat het plangebied ter hoogte van het werkingsgebied 'Landelijk gebied – Gemengd Landelijk gebied' ligt. Hiermee ligt het plangebied buiten het stedelijk gebied, maar de locatie wordt wel grotendeels door omsloten door stedelijk gebied. Bij de provincie Noord-Brabant is een procedure voor de herbegrenzing van het werkingsgebied 'Verstedelijking afweegbaar' aangevraagd, waarbij het gehele plangebied onderdeel wordt van dit werkingsgebied. Op grond van artikel 5.3, lid 1 en lid 4 IOV zijn Gedeputeerde Staten bevoegd grenzen van 'Verstedelijking afweegbaar' te wijzigen. De provincie is akkoord met het voorstel. De procedure tot herbegrenzing van het werkingsgebied 'Verstedelijking afweegbaar' in de Interim omgevingsverordening zal gelijk lopen met de procedure van dit bestemmingsplan. Hiertoe is op de verbeelding van het ontwerpbestemmingsplan conform artikel 6.2 de aanduiding 'overige zone – in Interim omgevingsverordening toe te voegen Verstedelijking afweegbaar' opgenomen. In het vastgestelde bestemmingsplan is deze aanduiding weer verwijderd.
Hieronder worden de overig relevante artikelen uit de omgevingsverordening voor onderhavig plan besproken.
Artikel 3.5 Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Met de herbegrenzing van het werkingsgebied 'Verstedelijking afweegbaar' in voorliggend plan (zie hierboven) is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6 Interim omgevingsverordening), omdat de ontwikkeling plaatsvindt binnen het nieuw te begrenzen gebied. Voor de onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking zie paragraaf 3.1. Wat betreft de lagenbenadering (artikel 3.7 Interim omgevingsverordening) wordt rekening gehouden met de aanwezige waarden in het plangebied. Hier wordt nader op ingegaan in hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid. Voor de aanvraag van de herbegrenzing van het werkingsgebied 'Verstedelijking afweegbaar' is onlangs een lagenbenadering voor het plangebied opgesteld. Deze lagenbenadering is toegevoegd als bijlage 1. Wat betreft meerwaardecreatie (artikel 3.8 Interim omgevingsverordening) voorziet het plan in het geven van een nieuwe functie aan een ongebruikt terrein. Er worden verschillende nieuwe functies mogelijk gemaakt, waarbij bestaande (omliggende) functies zijn betrokken bij de planontwikkeling. In paragraaf 2.2 is bovendien de wijze waarop dit plan landschappelijk wordt ingepast, inzichtelijk gemaakt en toegelicht.
Bij planmatige ontwikkelingen in het landelijk gebied moet altijd invulling worden gegeven aan de
regeling kwaliteitsverbetering landschap. Hieruit volgt dat voor stedelijke ontwikkelingen, waaronder de realisatie van een woningbouwlocatie, de bijdrage kwaliteitsverbetering zo groot is als 1% van de uitgifteprijs van de gronden. De bijdrage wordt geïnvesteerd in de landschappelijke inpassing van het woongebied. Voor het plangebied geldt dat de uitgifteprijs € 313,- per m² bedraagt. In het plangebied wordt 9.723m² uitgegeven ten behoeve van de woonpercelen. Dat betekent een bijdrage van 9.723 m2 * € 313,- * 1% = € 30.432,99. Doordat het plangebied niet voldoende ruimte biedt enerzijds en anderzijds vanuit landschapskwaliteit niet geschikt is om de bijdrage kwaliteitsverbetering van het landschap te investeren in landschappelijke inpassing, wordt de bijdrage gestort in het gemeentelijk Groenfonds. Dit Groenfonds is opgericht ten behoeve van de realisatie van diverse landschapsprojecten in de gemeente zoals opgenomen in de Structuurvisie. Het bedrag dat gestort wordt in het Groenfonds bedraagt € 30.432,99.
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
De procedure van de herbegrenzing van het werkingsgebied 'Verstedelijking afweegbaar' zal gelijk lopen met de procedure van dit bestemmingsplan. Het beleid van de provincie is er op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Dit betekent voor woningbouw dat het merendeel moet plaatsvinden in of aansluitend op stedelijke concentratiegebieden. Het bundelingsbeleid heeft directe gevolgen voor de groeimogelijkheden in de kernen in het landelijke gebied. In en rondom deze kernen staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal. Voor deze kernen geldt in het algemeen dat nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als dat nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei. Dat wil zeggen dat nieuwkomers in de kernen en vertrekkende huidige inwoners niet meetellen (migratiesaldo-nul). Hierboven is nader ingegaan op hoe het plan bijdraagt aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.
Conclusie
Het initiatief is passend binnen het provinciaal beleid.
De structuurvisie van de gemeente Gemert-Bakel, vastgesteld in 2011, heeft de volgende kernpunten:
samenwerking, stedelijke invloed, concentratie en verbetering. Samenwerking binnen en tussen de dorpen, met omliggende gemeenten en steden en met de (sociale) partners. Stedelijke invloed, omdat de stad dichtbij ligt en met de infrastructurele ontwikkelingen dichterbij komt in reistijd en bereikbaarheid. Concentratie van maatschappelijke voorzieningen. Het idee is dat het logisch samenbrengen en concentreren van de verschillende functies maatschappelijk, ruimtelijk en financieel gunstig is. Het gemeentelijke beleid is niet alleen gericht op behoud, maar ook op het vernieuwen en ontwikkelen van bestaande karakteristieken en structuren.
Wat betreft wonen is het de taak om de woningbehoefte en woningvoorraad op elkaar af te stemmen. Een ander doel is een gezonder woon- en leefklimaat. Ruimtelijk zijn de hardste groeiers de woonkernen Gemert en Bakel. Voor woningbouw wordt naar locaties gezocht waar met minimale aanpassingen woningen gerealiseerd kunnen worden.
Planspecifiek
Op de onderstaande afbeelding is te zien dat het plangebied (rode cirkel) is aangemerkt als primair woon- en leefgebied, omsloten door stedelijk gebied. Voor deze gebieden worden geen nadere beleidsmaatregelen in de visie benoemd. Bij de planning van nieuwe (uitbreiding van) woonwijken worden zo veel mogelijk de natuurwaarden rondom de dorpen ontzien. Er wordt naar locaties gezocht waar met minimale aanpassingen
woningen gerealiseerd kunnen worden. Met het plan worden nieuwe woningen aan de kern Milheeze toegevoegd. Uit paragraaf 3.1 blijkt dat er behoefte is aan de woningen en waarom het plangebied hiervoor een geschikte locatie is. Van aantasting van natuurwaarden is geen sprake. Het plan past daarmee binnen de Structuurvisie+.
Uitsnede Structuurvisie+ Gemert-Bakel 2011-2021
Op basis van gemeentelijk – en regionaal woononderzoek en maatschappelijke ontwikkelingen heeft de gemeente Gemert-Bakel haar woonvisie ontwikkeld. De invoering van de Woningwet 2015 markeert de maatschappelijke consensus over het domein van de volkshuisvesting. De wet creëert duidelijkheid op de woningmarkt door heldere spelregels voor sociale huur. Woningcorporaties, gemeenten en huurders maken samen prestatieafspraken over de lokale woonopgave. Een verplichting tot het maken van prestatieafspraken tussen gemeente en woningbouwcorporatie geldt alleen als de gemeente een woonvisie heeft vastgesteld.
Voor heel Gemert Bakel geldt, dat gestreefd wordt naar een passend woonaanbod voor iedere generatie in een groene omgeving. Om dit te bereiken benoemt men in Gemert-Bakel de volgende speerpunten:
Met name de eerste twee speerpunten zijn van belang voor een woningmarkt waarbij vraag en aanbod elkaar ontmoeten. De gemeente streeft ernaar voor iedere inwoner passende en betaalbare woningen te realiseren. Om de beschikbaarheid van betaalbare woningen voor ieder inkomen te waarborgen, moet bij het bepalen van de woningvoorraad rekening worden gehouden met de woonbehoefte, zoals deze uit onderzoek kan worden afgeleid. Daarnaast moeten nieuwe woningen in afstemming zijn met de bestaande voorraad. Er bestaat een grote vraag naar middeldure huur- en koopwoningen. In nieuwe plannen houdt de gemeente daar rekening mee. Ten aanzien van duurzaamheid, een derde belangrijk speerpunt, kiest de gemeente voor het stimuleren van woningen die levensloopbestendig zijn en waar energiebesparing een voorname rol speelt.
De verwachting is dat het aantal huishoudens de komende jaren toeneemt. Dat betekent dat er noodzaak is om woningen aan de voorraad toe te voegen. De groei dient circa 120 woningen per jaar te zijn.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in maximaal 32 grondgebonden woningen. De opzet van het plan is flexibel zodat ingespeeld kan worden op de concrete marktbehoefte. Daarbij kan voorzien worden in woningen voor verschillende doelgroepen. In het kader van duurzaamheid worden de woningen qua energiezuinigheid ontwikkeld en gebouwd volgens de eisen en voorwaarden van het huidige Bouwbesluit. Het plan draagt daarmee bij aan de kwalitatieve en kwantitatieve woonbehoefte en sluit aan de bij de Woonvisie.
Onderdeel van het gemeentelijke cultuurhistorische beleid is aandacht voor het omliggende landschap. De gemeente Gemert-Bakel kent een rijk en gevarieerd landschap waar de oude akkercomplexen deel van uitmaken. Veel van deze oude akkercomplexen zijn zichtbaar bewaard gebleven. Voorliggend initiatief is gelegen in een gebied dat als zodanig is aangeduid in het op 31 mei 2016 vastgestelde beleid 'de oude akkers'. Het doel van het beleid is het behouden en versterken van de waarden van de oude akkers.
Planspecifiek
De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de kaart Oude Akkers met het plangebied blauw omcirkeld. Het plangebied is onderdeel van de oude akker Milheeze Noord. De oude akker heeft een lage waardering vanwege het ontbreken van een gave ruimtelijke structuur. Het fijngelede karakter van het akkergebied is aangetast door de bebouwing die op het akkergebied is ontstaan. De bebouwing is immers niet geclusterd, maar is verspreid over de gehele akker, waardoor het fijngelede karakter nog verder versnipperd is. Daarnaast is ook door de schaalvergroting van de percelen de herinnering aan de kampontginningen geheel verdwenen. Het plangebied heeft derhalve ook geen planologische bescherming gekregen op grond van het beleid 'de oude Akkers'. Hiermee past het plan binnen het beleid van de notitie.
Uitsnede kaart Oude Akkers
Op 18 april 2019 heeft de gemeenteraad van Gemert-Bakel de ‘Verordening Groenfonds’ vastgesteld en is de ‘uitwerking groennorm’ door het college bekrachtigd. Met behulp van de groennorm kan per initiatief de
noodzakelijke bijdrage aan het groen gekwantificeerd worden, waarbij ook aandacht is voor de kwaliteit.
De uitdaging is om een gezonde, toekomstbestendige balans te vinden tussen ‘rode’ (stedelijke) en ‘groen/ blauwe’ (natuur en water)-functies. Door de groennorm toe te passen bij woningbouwinitiatieven wil de gemeente de leefbaarheid duurzaam veilig stellen.
Realisatie van 75 m² permanent openbaar toegankelijk groen per extra wooneenheid is normaliter vereist. Er zijn enkele uitzonderingen waarbij het ‘fysiek realiseren’ anders mag worden opgelost.
Planspecifiek
Met voorliggend plan worden maximaal 32 woningen gerealiseerd. Hiermee zou volgens de groennorm in totaal 2.400 m² aan openbaar toegankelijk groen gerealiseerd moeten worden (32 * 75). Met onderhavig plan wordt circa 3.700 m² aan openbaar toegankelijk groen gerealiseerd (exclusief waterberging). Hiermee wordt ruimschoots aan de groennorm voldaan. Het initiatief sluit daarmee aan bij de Verordening Groenfonds en de uitwerking groennorm.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Gemert-Bakel Buitengebied 2017', vastgesteld op 5 juli 2018. Het plangebied heeft de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Verkeer' en voor een groot deel de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 4'. Tevens heeft de planlocatie de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartveerzone - ihcs' en 'overige zone - beperkingen veehouderij'. Ter plaatse van het zuidwestelijk deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bakel, Milheeze en de Rips', vastgesteld op 5 juli 2012. Dit deel van het plangebied heeft de enkelbestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het realiseren van maximaal 32 woningen is niet toegestaan binnen de bestemming 'Agrarisch'. Het plan is daarmee strijdig met het geldende bestemming. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2. Hierin wordt geconcludeerd dat in de bovengrond een licht verhoogd gehalte koper in een mengmonster is aangetoond. In het grondwater zijn lichte tot matige verontreinigingen met zware metalen aangetoond. Deze worden beschouwd als regionaal verhoogde achtergrondwaarden, vermoedelijk grotendeels te relateren aan de zinkassenproblematiek in de regio. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt wordt het terrein daarom geschikt geacht voor de huidige en de toekomstige bestemming.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 226782 (aan het Kerkeind ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 15.1 µg/m3 | 18.4 µg/m3 | 11.3 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen 32 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van meerdere geluidgevoelige objecten. Het plangebied ligt tussen de straten Nachtegaal, Berken en Kerkeind in Milheeze. Wat betreft wegverkeerslawaai is in heel Milheeze sprake van een 30 km zone. Dergelijke wegen hebben volgens artikel 74 lid 2 van de Wgh geen onderzoekszone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig. Gezien er sprake is van rustige wegen zonder veel (vracht)verkeer, is er ook sprake van een goede ruimtelijke ordening. Verder akoestisch onderzoek is daarmee niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
De gemeente Gemert-Bakel heeft een eigen geurbeleid, vastgesteld in de 'Verordening geurhinder en veerhouderij gemeente Gemert-Bakel 2013'. Hierin zijn aan de hand van de geurgebiedsvisie van 2013 gebieden aangewezen met bijbehorende maximale waarden voor geurbelasting. Daarnaast geldt ter uitwerking van de verordening de beleidsregels 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder gemeente Gemert-Bakel 2013'.
Planspecifiek
Met voorliggend plan worden nieuwe woningen gerealiseerd. Omdat dit geurgevoelige objecten zijn, is het van belang om naar de mogelijke geuroverlast te kijken. Het plangebied ligt tegen de bebouwde kom van Milheeze. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een geuronderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 3. Ten noorden van het plangebied ligt een intensieve vleesvarkenshouderij aan de Nachtegaal 17. In het rapport wordt geconcludeerd dat de norm van de voorgrondbelasting op de toekomstige woningen nergens wordt overschreden. De achtergrondbelasting op de toekomstige woningen bedraagt maximaal 6,2 ouE/m³, wat overeenkomt met een goed woon- en leefklimaat. De dichtstbijzijnde veehouderij waar vaste afstanden gelden, ligt aan de Kreijtenberg 2. Dit bedrijf ligt op ruim 300 meter van het plangebied. Hieruit blijkt dat de vaste afstand van 100 meter niet over de nieuwe woningen is gelegen . Ook het bedrijf aan de Nachtegaal 17 wordt niet in haar belangen geschaad door onderhavige ontwikkeling. Er zijn reeds bestaande woningen aanwezig die eerder beperkend zijn voor de ontwikkeling van de veehouderij dan de nieuwe woningen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het verrichten van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Met onderhavig initiatief worden nieuwe milieugevoelige objecten toegevoegd, namelijk woningen. Rondom het plangebied liggen voornamelijk agrarische gronden en woningen. Ten zuiden van het plangebied ligt het stedelijk gebied van Milheeze met voornamelijk woningen en enkele centrumfuncties. Ten zuidwesten van het plangebied is een antiekwinkel gevestigd aan het Kerkeind 44. De publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG geeft hiervoor een richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Overige bedrijven en functies liggen op een nog grotere afstand van het plangebied en de richtafstanden hiervoor worden niet overschreden.
Met voorliggend plan is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de nieuw te realiseren woningen. Tevens worden met de ontwikkeling geen bedrijven of functies belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart met plangebied blauw omcirkeld
Uit de risicokaart is op te maken dat in de omgeving van het plangebied enkele risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze inrichtingen en daarmee ook niet binnen de PR 10-6 contour. Verder bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van
gevaarlijke stoffen of buisleidingen.
Het plan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Planspecifiek
Het onderhavige plan betreft het realiseren van 32 woningen en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2.000 woningen in geval van een nieuw ontwikkelingsproject zoals genoemd in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. De m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 4. Hierin is geconcludeerd dat verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage niet nodig is: het plan is niet mer-plichtig.
Veehouderij en Gezondheid Omwonenden
Gezondheidsrisico's zijn een optelsom van blootstelling, gevaar en impact. Blootstelling heeft betrekking op de hoeveelheid ziekteverwekker, die een persoon binnen moet krijgen om geïnfecteerd te raken of ziek te worden. Gevaren zijn er in diverse vormen, zoals biologisch (bijv. ziekteverwekkende bacteriën), chemisch
(bijv. diergeneesmiddelen of bestrijdingsmiddelen) of fysisch (zoals elektriciteit of ter plaatse gewond raken). Impact staat voor de grootte van het effect dat veroorzaakt wordt.
In onderhavig plangebied en de omgeving hangen gezondheidsrisico's met name samen met de aanwezigheid van veehouderijen. Voordat een omgevingsvergunning, activiteit milieu, verleend wordt, zijn veehouderijen getoetst aan diverse milieuaspecten, zoals ammoniakuitstoot, geur, fijnstof, aanwezigheid en gebruik van gevaarlijke stoffen, aan- en afvoer van meststoffen, geluid, brandveiligheid, etc. Door diverse wetten is voorgeschreven wat de maximale grenswaarden zijn waaraan een veehouderij moet voldoen. Indien een veehouderij niet voldoet, zal een vergunning dus niet verleend worden. Vooralsnog mag ervanuit worden gegaan dat de grenswaarden die in de wet zijn opgenomen de volksgezondheid in voldoende mate beschermen.
In 2016 zijn de resultaten van het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden gepubliceerd. In dit onderzoek is gekeken naar de gezondheidseffecten bij omwonenden van ziekteverwekkers en luchtverontreiniging afkomstig van veehouderijen. In 2017 is een aanvullende studie naar Veehouderij en Gezondheid Omwonenden gepubliceerd. Daarin zijn nieuwe analyses gedaan die de eerdere resultaten
bevestigen.
Door het Rijk wordt momenteel een landelijk toetsingskader voor endotoxine ontwikkeld op advies van de Gezondheidsraad. Deze hanteert een advieswaarde van 30 EU/m3 voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht. De Gezondheidsraad gaat ervanuit dat met deze advieswaarde de gezondheid van omwonenden van veehouderijen tegen teveel aan endotoxinen kan worden beschermd. Omdat dit toetsingskader nog niet is afgerond, heeft het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid vooruitlopend daarop de “Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxinen toetsingskader 1.0” en de “Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0” opgesteld. Onderdeel daarvan is een stappenplan, dat moet worden doorlopen om te beoordelen of in het kader van het planvoornemen advisering door de GGD wenselijk is.
Stappenplan 2.0:
Ten zuidwesten van het plangebied ligt een geitenhouderij aan de Oldert 7 te Bakel op een afstand van 1.5 kilometer van het plangebied. Binnen een afstand van 2 kilometer rondom het plangebied liggen verder geen geitenhouderijen en binnen een afstand van 1 kilometer geen pluimveehouderijen.
Er wordt niet voldaan aan de richtafstanden van stap 1 en 5.
Bij stap 1 wordt niet aan de richtafstand van 200 meter voor varkenshouderijen voldaan. Echter, op basis van de Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0, is een nadere berekening te maken van de aan te houden afstand om een te hoge blootstelling aan endotoxinen te voorkomen. De veehouderij aan Nachtegaal 17 heeft een vergunning voor 3.146 varkens (verschillende categorieën). Deze vallen in het toetsingskader onder de categorie Vleesvarkens. Voor Vleesvarkens is op basis van de emissie van fijnstof (PM10) de aan te houden afstand te bepalen. Hiervoor wordt de volgende formule gebruikt:
afstand = 60,0608184 * ln(x) - 231,712643
waarbij x = PM10 emissie (kg/j).
Voor Nachtegaal 17 is een fijnstofemissie (PM10) van 99 kg/j vergund. Op basis van de formule is de aan te houden afstand 44 meter. Dit is de minimaal aan te houden afstand tussen te beschermen object (in dit geval de nieuwe woningen) en het dichtstbijzijnde emissiepunt van de veehouderij. Het plangebied ligt niet binnen 44 meter van het dichtstbijzijnde emissiepunt van de veehouderij.
De gemeente Gemert-Bakel mag ten aanzien van stap 5 een eigen afweging maken over de mogelijkheid tot het planologisch toestaan van nieuwe gevoelige objecten binnen de invloedsfeer van geitenhouderijen.
Conclusie
Voorliggend plan heeft in het kader van volksgezondheid geen negatieve invloed op de omgeving van het plangebied. De gemeente heeft beoordeeld dat er in het plangebied sprake zal zijn van een gezonde leefomgeving.
Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van volksgezondheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Aa en Maas
Voor dit plan is het beleid van Waterschap Aa en Maas mede van belang. De volgende drie principes zijn richtinggevend bij de advisering over ruimtelijke plannen:
Het Waterschap hanteert geen verplichting tot hemelwaterberging bij een toename van het verhard oppervlakte van minder dan 500 m². Voor een toename van het verhard oppervlak tussen de 500 m2 en 10.000 m2 kan de volgende rekenregel worden toegepast voor het berekenen van de benodigde compensatie:
Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * Gevoeligheidsfactor * 0,06
De gevoeligheidsfactor zegt iets over de kenmerken van een gebied (droogte, kans op overstroming, ligging ten opzichte van natuurgebieden en bebouwde kom). De gevoeligheidsfactor is bepaald op de 'Kaart Algemene Regel afvoer regenwater door verhard oppervlak' van de waterschappen. Er zijn drie mogelijke waarden: laag (¼), gemiddeld (½) en hoog (1). De factor 0,06 m vertegenwoordigt een maatgevende bui van 60 mm per uur (600 m³/ha).
Gemeentelijk Watertakenplan
Het waterbeleid van de gemeente Gemert-Bakel is vastgelegd in het Gemeentelijk watertakenplan 2019-2023 'Onweerstaanbaar Gemert-Bakel', en geeft de kaders aan waarbinnen het waterbeheer in Gemert-Bakel vorm moet krijgen. Het gemeentelijk watertakenplan is vastgesteld voor de planperiode 2019 tot en met 2023. Het plan bestaat uit het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) en het waterplan. In het Gemeentelijk watertakenplan 2019-2023 zijn een aantal speerpunten opgenomen voor de waterketen en waterbeheer:
Waterketen:
Waterbeheer:
Voor nieuwbouwplannen geldt dat 60 mm waterberging in het plangebied moet worden aangelegd ten behoeve van berging van regenwater. Deze eis geldt voor elke toename of wijziging van afvoerend verhard oppervlak ongeacht de lozingssituatie. Sloop en te verwijderen verharding mag hierop niet in mindering worden gebracht.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een waterplan opgesteld. Het gehele plan is toegevoegd als bijlage 5. Hierin wordt berekend dat met onderhavig plan het verhard oppervlak toeneemt met 6.070 m². Op basis van het berekende verhard oppervlak bedraagt de wateropgave 8.135 m² (toename verhard oppervlak) x 1 (gevoeligheidsfactor) x 0,06 m (maatgevend bui) = 488 m³. In het noordoostelijk deel van het plangebied wordt een wadi aangelegd. Deze wadi heeft een bergingscapaciteit van circa 490 m³. Hiermee wordt aan de wateropgave voldaan. Om het regenwater van de woningen en de verharding bij de wadi te krijgen, worden alle woningen middels een individuele huisaansluiting aangesloten op een nieuw aan te leggen HWA hoofdriool in de nieuw aan te leggen ontsluitingswegen. Het regenwater van de verharding wordt middels kolken in dit zelfde riool gebracht. De voorgestelde waterberging is geschikt om het regenwater van het bouwplan te ontvangen. De uitwerking van het complete riool- en watersysteem zal in de civieltechnische
voorbereidingsfase plaatsvinden.
Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Het gehele onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 6. De belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming worden hieronder beschreven.
Gebiedsbescherming
In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Deurnsche Peel & Mariapeel'. Dit gebied ligt op circa 3,9 kilometer afstand van het plangebied. Door de aard en de geringe omvang van de ontwikkeling en de grote afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten worden uitgesloten. Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd (zie bijlage 7). Hieruit blijkt dat als gevolg van de ontwikkeling de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Soortenbescherming
Uit de quickscan Wet natuurbescherming (bijlage 6) blijkt dat de planlocatie geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. Aanvullend onderzoek is daarom niet nodig. Tijdens de werkzaamheden dient de algemene zorgplicht voor flora en fauna in acht te worden genomen.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied wordt ontsloten via de Nachtegaal en Berken, welke beide uitkomen op Kerkeind. Het aantal verkeersbewegingen neemt door de realisatie van de woningen toe met maximaal 224 per dag (32 woningen x 7 bewegingen per woning per dag). Het aantal van 7 verkeersbewegingen is een gemiddelde, gebaseerd op de verkeerscijfers van CROW publicatie 317 'kerncijfers parkeren en verkeergeneratie'. De genoemde wegen hebben voldoende capaciteit om deze verkeerstoename op te vangen. Bij de uitwerking van het plan zal rekening worden gehouden met de uitgangspunten en randvoorwaarden uit het HOOR-2021-2 (Handboek Ontwerp Openbare Ruimte). Hiermee is o.a. de bereikbaarheid van de woonpercelen en de verkeersveiligheid in het plangebied gewaarborgd.
Wat betreft parkeren geldt in het plangebied het bestemmingsplan 'Parkeren Gemert-Bakel' (2018). Dit plan gaat uit van de eigen 'Nota parkeernormen 2017' van de gemeente Gemert-Bakel. De parkeernormen in deze nota zijn gebaseerd op parkeerkencijfers van het CROW, publicatie 317.
Met voorliggend plan worden maximaal 32 nieuwe woningen gerealiseerd. Dit maximale aantal betreft aaneengebouwde woningen. Hiervoor geldt een parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning, waarvan 0,3 voor bezoekersparkeren (rest bebouwde kom, overige kernen). In het plangebied is voldoende ruimte om op eigen terrein aan de parkeernorm te voldoen en in het plangebied te voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor bezoekersparkeren. Hiervoor zijn in het openbaar gebied 10 parkeerplaatsen nodig. In de regels van dit plan is geborgd dat er wordt voldaan aan de parkeernormen.
Het initiatief is hiermee uitvoerbaar op het gebied van verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer, door deze bijvoorbeeld weer zichtbaar te maken. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het plangebied is sprake van verschillende cultuurhistorische waarden. De dorpskom van Milheeze is ontstaan uit een aantal middeleeuwse hoeven aan de noordkant van de doorgaande weg. Aan de hand van de vorm van de infrastructuur en de oude perceelsgrenzen is het mogelijk om de meest waarschijnlijke rand van die hoeve in te tekenen. Op onderstaand kaartje van de situatie in 1832 is met een rode lijn de begrenzing van Aan de Berken aangegeven. Ster 1 is de ligging van Berken 9, ster 2 is de vermoedelijke plaats van de oude hoeve Aan de Berken. Het plangebied maakte deel uit van het akkercomplex bij de middeleeuwse hoeve de Berken, die ten minste teruggaat tot 1481. De historische weg (zandpad) die in noord-zuid richting door het plangebied loopt blijft met voorliggend plan behouden. In de regels is geborgd dat dit pad in stand dient te worden gehouden.
Uitsnede van het plangebied op de minuutplan 1832 (links) en de bonnenkaarten uit 1925 (rechts)
Het plangebied is tevens onderdeel van het oude akkercomplex Milheeze Noord. De oude akker heeft een lage waardering vanwege het ontbreken van een gave ruimtelijke structuur (zie ook paragraaf 3.3.3). Het plangebied heeft derhalve ook geen planologische bescherming gekregen op grond van het beleid 'de oude Akkers' en de oude akker vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. In het plangebied bevinden zich verder geen cultuurhistorische aspecten waar het plan een effect op kan hebben.
Archeologie
De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Gemert-Bakel met het plangebied rood omkaderd. Het grootste deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 4'. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld. Een klein deel in de zuidoostelijke hoek ligt in een terrein met een middelhoge archeologische verwachting (categorie 5).
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Gemert-Bakel
Met voorliggend plan zal de oppervlakte van bodemingrepen meer dan 500 m² bedragen. Daarom is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 8. Hierin wordt geconcludeerd dat de hoge en middelhoge archeologische verwachting moeten worden gehandhaafd. Er wordt een nader onderzoek geadviseerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Dit onderzoek is uitgevoerd en toegevoegd als bijlage 9. Op basis hiervan is het gehele plangebied archeologisch vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling. De archeologische dubbelbestemmingen worden daarom niet overgenomen in voorliggend plan.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De gemeente Gemert-Bakel is initiatiefnemer van de beoogde ontwikkeling. Voor deze ontwikkeling is een grondexploitatie opgesteld op basis waarvan de economische uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
In het plan is het realiseren en in stand houden van de groenstructuur en de waterbergingsvoorziening als voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Op voorliggend bestemmingsplan zijn de procedureversnellingen van de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing.
Dit bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de relevante instanties.
De resultaten van de inspraak zullen te zijner tijd worden verwerkt in onderhavige toelichting. Voorafgaand aan de planvorming heeft reeds informele informatievoorziening plaatsgevonden, waarbij de omwonenden opmerkingen hebben kunnen geven en ideeën hebben kunnen aandragen omtrent de plannen. Het in deze toelichting opgenomen stedenbouwkundige plan betreft een uitwerking van het voorkeursmodel van de omwonenden.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.