Plan: | Wijzigingsplan Hooilandseweg 2 te Uithuizermeeden |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1651.uhmhooil2-0201 |
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een agrarisch fokbedrijf dat in het landelijk gebied tussen de kernen Uithuizermeeden en Roodeschool ligt. Dit bedrijf wil ten zuiden van de bestaande bebouwing een nieuwe loods bouwen. Deze loods is buiten het bouwvlak van het bedrijf geprojecteerd, waardoor de ontwikkeling in strijd is met het bestemmingsplan Buitengebied.
De gemeente Eemsmond wil medewerking verlenen aan de ontwikkeling door het bouwvlak uit te breiden tot 1,4 hectare. Hierin worden eveneens een tweetal bestaande sleufsilo's opgenomen. In het bestemmingsplan is voor de uitbreiding een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Dit wijzigingsplan geeft toepassing aan deze bevoegdheid.
Het plangebied van dit wijzigingsplan betreft het perceel Hooilandseweg 2, dat op circa 700 meter ten noordoosten van Uithuizermeeden ligt. De begrenzing is afgestemd op het in het geldende bestemmingsplan toegekende bouwperceel en de gewenste uitbreiding. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.
Figuur 1.1 De ligging van het plangebied
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied, dat door de gemeenteraad van Eemsmond is vastgesteld op 17 februari 2010. Het heeft hierin de bestemming 'Agrarisch – Dijkenlandschap'. Het bedrijfsperceel is hierbinnen aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet grondgebonden agrarisch bedrijf', waarbinnen het uitvoeren van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten is toegestaan.
De bebouwing is vastgelegd binnen een bouwvlak. Het bouwen van bedrijfsgebouwen buiten dit bouwvlak is in strijd met het bestemmingsplan. Het bouwvlak van het onderhavig bedrijf biedt uitbreidingsruimte richting de zuidzijde van het huidige bouw. Echter de beoogde loods past niet binnen deze uitbreidingsruimte.
Herziening bestemmingsplan
Op 15 oktober 2015 is het bestemmingsplan gedeeltelijk herzien. In de herziening is voor het plangebied een wijziging aangebracht. Omdat er geen sprake meer is van een intensieve veehouderij heeft het perceel de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf' gekregen.
Tevens zijn in de herziening aanpassingen gedaan aan de regels van de bestemming 'Agrarisch - Dijkenlandschap'. De regels van de herziening zijn dan ook integraal van toepassing op dit wijzigingsplan.
Wijzigingsbevoegdheid
Op grond van artikel 3, lid 3.7.1, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat aan een bouwperceel grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf' met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak. Hiervoor gelden de volgende wijzigingscriteria, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied en de herziening bestemmingsplan Buitengebied:
De gewenste situatie kan juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt via deze wijzigingsbevoegdheid. Hiervoor dient een wijzigingsplanprocedure te worden doorlopen. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de wijzigingscriteria.
In hoofdstuk 2 wordt de gewenste ontwikkeling nader beschreven en wordt getoetst aan de voorwaarden voor het wijzigen van het bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.
Het plangebied van dit wijzigingsplan ligt in het overgangsgebied tussen de kernen Uithuizermeeden en Roodeschool.
Het bedrijf ligt redelijk solitair in het agrarisch gebied. De dichtstbijzijnde andere functie ligt op ruim 100 meter ten oosten van het plangebied.
Het plangebied volgt de verkavelingsrichting van het landschap. Er is daarom sprake van een uitgestrekt plangebied. De boerderij van het bedrijf bevindt zich achter op het erf. Het bedrijf is de afgelopen decennia uitgebreid waarbij de verkavelingsrichting als uitbreidingsrichting is gebruikt. Er zijn twee lange jongveestallen gebouwd die begeleid worden door zware beplantingsstructuren en grasvelden. Een luchtfoto van het plangebied is weergegeven in figuur 2.1.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (bron: Bing Maps)
De eigenaar van het bedrijf wil een meer grondgebonden opfokbedrijf huisvesten en tevens een deel
opslag van stro en product realiseren op dit bedrijf. In eerste instantie is er behoefte aan de opslag van kuil en voedergewas. In een later fase wil men een werktuigberging en opslagloods oprichten. Er is geen sprake van een toename van het aantal dieren.
Het initiatief betreft daarom het in de toekomst mogelijk maken voor de oprichting van een nieuwe loods voor overdekte opslag en werktuigberging. Deze loods zal ten zuiden van de bestaande bebouwing geprojecteerd worden. De loods krijgt een oppervlakte van 40 bij 28 meter (1.120 m2).
Grenzend aan de nieuwe loods zijn reeds twee sleufsilo's aanwezig. Deze silo's worden ook opgenomen in het bouwvlak en maken daarmee onderdeel uit van het plangebied.
Om dit te kunnen realiseren dient het bouwvlak in zuidoostelijke richting te worden vergroot. Het voorstel is om een nieuw bouwvlak te creëren die 1,4 hectare groot is. De gewenste situatie binnen het plangebied is weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.2 Gewenste situatie plangebied
In planologische zin stelt het plan een uitbreiding van het bouwvlak voor. Dit bouwvlak heeft in de huidige situatie een oppervlakte van één hectare en zal worden verruimd tot 1,4 hectare, dus een toename van circa 4.000 m2.
Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in lid 3.7.1 van het bestemmingsplan. Hiermee wordt het bouwvlak verruimd. In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan de wijzigingscriteria die hiervoor gelden.
Oppervlakte bouwvlak ten hoogste 1,5 hectare
De wijzigingsbevoegdheid van lid 3.7.1 biedt ruimte voor een bouwvlak van ten hoogste 1,5 hectare. In de nieuwe situatie zal het bouwvlak maximaal 1,4 hectare bedragen. Er kan dus gebruik worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid.
Bestaande bouwvlak biedt onvoldoende ruimte
De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast als er binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding. In de huidige situatie is het bouwvlak gebaseerd op basis van de huidige situatie. Er is daarom nog maar beperkte uitbreidingsruimte. Voor de beoogde ontwikkeling, biedt het bouwvlak onvoldoende ruimte voor de gewenste situering van de uitbreiding. Zodoende wordt aan de voorwaarde voldaan.
Landschappelijke inpassing en erfinrichtingsplan
De uitbreiding van het bouwperceel dient vergezeld te gaan van een erfinrichtingsplan dat rekening houdt met het landschapstype. Voor de inpassing van het erf en de nieuwe bebouwing in het landschap is een inpassingplan opgesteld door stichting Libau. In dit plan is rekening gehouden met de structuur van het landschap, de ontsluiting en een evenwichtige ordening. Het inpassingsplan is opgenomen in Bijlage 2.
In het inpassingsplan is de inrichting van het erf aangegeven. Als landschappelijke inpassing wordt de nieuwe loods in lijn gebracht met het originele erf en omzoomd met twee haakse bomenrijen.
Het beplantingsplan/inpassingsplan is weergegeven in figuur 2.3. De aanleg en instandhouding van dit beplantingsplan is in de regels van dit wijzigingsplan geborgd. Tevens wordt de overeengekomen omvang en situering zoals vervat in het erfinrichtingsplan geborgd in de regels van dit wijzigingsplan. Ten slotte wordt als voorwaarde opgenomen dat de bebouwing uitsluitend mag worden opgericht of aangelegd indien de erfbeplanting vóór een nader te bepalen datum ná het verlenen van de omgevingsvergunning overeenkomstig bij het wijzigingsplan gevoegde beplantingsplan wordt aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden.
Figuur 2.3 Beplantingsplan
Lichtplan
Anders dan de wijzigingsbevoegdheid voorschrijft, is geen lichtplan opgesteld. De nieuwbouw, een gesloten bedrijfsloods, zorgt niet voor (nachtelijke) lichtuitstraling. Daarnaast is geen sprake van niet in gebruik zijnde agrarische bebouwing. Op de locatie zal niet worden gesaneerd.
Afstand tot andere ruimtelijke elementen
Er moet voldoende afstand worden aangehouden tot andere ruimtelijke elementen. Het bedrijf ligt redelijk solitair in het landschap. Het breidt zich in de richting van het open agrarisch gebied uit. Er treedt zodoende geen onaanvaardbare verdichting van het landschap op. Er blijft voldoende afstand tussen het bedrijf en andere ruimtelijke elementen aanwezig.
Toereikende infrastructuur
De infrastructuur dient toereikend te zijn voor de bedrijfsontwikkeling. In zowel de huidige -als de nieuwe situatie blijft de bedrijfsvoering gelijk. De Hooilandseweg betreft een provinciale weg die voldoende capaciteit heeft voor het verwerken van het verkeer van en naar het fokbedrijf.
Evenwichtige ordening
Er moet sprake zijn van een evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen. De bebouwing sluit qua situering, maatvoering en vormgeving aan bij de bestaande bebouwing. Zoals genoemd zijn de plannen in overleg met stichting Libeau tot stand gekomen. Deze stichting verzorgt tevens de welstandsbeoordeling. Aan de hand hiervan kan worden gesteld dat er sprake is van een evenwichtige ordening.
Omgevingsaspecten
Hierop gaat hoofdstuk 4 in. Geconcludeerd wordt dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De waterbeheerder is om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.
Het beleid, wat voor het plangebied relevant is, komt in dit hoofdstuk aan de orde. Het rijksbeleid wordt niet besproken, omdat dit geen concreet beleidskader voor het plan biedt.
Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013
Basis voor het provinciale ruimtelijke beleid wordt gevormd door het Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013 (POP, vastgesteld op 17 juni 2009). In het POP is aansluiting gezocht bij het actuele rijksbeleid. Voor het plangebied is het volgende relevant:
Om de kwaliteit van het landschap te beschermen streven ze zoveel mogelijk naar bundeling en landschappelijke inpassing van agrarische bedrijfsbebouwing. Voor een gezonde agrarische ontwikkeling kan schaalvergroting van een landbouwbedrijf noodzakelijk zijn met uitbreiding van het bouwblok en de bedrijfsbebouwing. Die schaalvergroting kan in bepaalde gebieden tot problemen leiden. Om dat te voorkomen is maatwerk nodig.
Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen door schaalvergroting, hebben vaak behoefte aan uitbreiding van de bedrijfsgebouwen en vergroting van het bouwblok. De mogelijkheden voor een goede inpassing van agrarische bedrijfsbebouwing zijn sterk afhankelijk van het landschap. Daarom is maatwerk vereist. De provincie wil daarom nadrukkelijk betrokken zijn bij de planvorming van schaalvergroting.
In onderhavige ontwikkeling is de provincie nadrukkelijk betrokken geweest. Voor het inrichtingsplan is overleg geweest met Libau, stichting ter bevordering en instandhouding van bouwkundige en landschappelijke schoonheid in de provincie Groningen. Het inrichtingsplan is dan ook tot stand gekomen in samenwerking met Libau.
Provinciale Omgevingsverordening Groningen
Naast het POP heeft de provincie Groningen sinds 17 juni 2009 ook de beschikking over een vastgestelde Omgevingsverordening. De omgevingsverordening is nauw verbonden met het POP. Het POP bevat de doelstellingen van het provinciale beleid. Door de realisering van die doelstellingen zijn instrumenten nodig. De Omgevingsverordening is één van die instrumenten. De regels uit de Omgevingsverordening sluiten nauw aan bij het POP. Op een aantal onderdelen is op 20 maart 2013 een partiële herziening van de verordening vastgesteld.
Dit wijzigingsplan stelt een uitbreiding van een agrarisch bouwperceel naar een oppervlakte van 1,5 hectare voor. In geval van uitbreiding van bouwpercelen tot een omvang groter dan één hectare moet in het plan een beschrijving van de wijze waarop bij de situering, omvang en vormgeving van het agrarisch bouwperceel en in de regels rekening is gehouden met:
In paragraaf 2.3 is op deze aspecten ingegaan. Geconcludeerd wordt dat dit wijzigingsplan in overeenstemming is met de regels uit de provinciale omgevingsverordening.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening 2016
De provincie Groningen heeft nieuw beleid opgesteld; de Omgevingsvisie en bijbehorende Omgevingsverordening 2016 - 2020. Op dit moment is het beleid nog niet formeel in werking. Het onderhavig planvoornemen is al wel getoetst aan dit nieuwe beleid.
Wat betreft de uitbreiding van agrarische bouwvlakken wordt de beleidslijn uit het POP voortgezet; aan de beoogde uitbreiding tot 1,5 ha. moet een erfinrichtingsplan ten grondslag liggen. In de afweging moeten de aspecten zoals benoemd in paragraaf 2.3 worden betrokken. Het voorliggend plan is daarmee ook passend binnen het nieuwe provinciaal beleid.
Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Noord-Groningen
Noord - Groningen is een land van wierden, borgen, dijken en maren. Deze kwaliteiten dienen gewaarborgd te blijven, maar er dient ook ruimte voor nieuwe ontwikkelingen te zijn. Het landschap van Noord-Groningen is opgedeeld in verschillende gebieden. Het plangebied ligt volgens het LOP in het landschap van de 'De Fivel'.
De uitwerking voor dit gebied richt zich op het versterken van de karakteristieken van het landschap. Beplantingen spelen daarbij een belangrijke rol. Door het realiseren van eenduidige laanbeplantingen langs de randen van het gebied wordt de Fivelboezem gemarkeerd. Daarnaast worden de opgaande beplantingen langs wegen in de boezem op geleidelijke wijze verwijderd.
In verband met de actuele ontwikkeling van schaalvergroting binnen de landbouw is speciale aandacht nodig voor de vormgeving van het boerenerf en de nieuwe bebouwing. Nieuwe erfbeplantingen kunnen een belangrijke kwaliteit aan het landschap toevoegen. Hiertoe is door Libau een beplantingsplan opgesteld. Het plan respecteert de aanwezige landschappelijke kwaliteiten. Hierop is in hoofdstuk 2 ingegaan. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het Landschapsontwikkelingsplan.
Uitgangspunten Nota Agrarische bouwblokken en Landschap
Agrarische ondernemers beheren het grootste deel van het Groninger landschap. Daarnaast bieden de ondernemingen werkgelegenheid en zijn zij een belangrijke sector in de provinciale economie. Om het voortbestaan van agrarische ondernemingen veilig te stellen, moet het inkomen op peil blijven. Daarbij is de trend van schaalvergroting ingezet. Met het groeien van een onderneming is ook vaak een groter bedrijfsgebouw gemoeid. In de Nota Agrarische bouwblokken en landschap, Regio Noord (2008) staat beschreven wanneer en hoe meegewerkt kan worden aan verruiming van bouwblokken voor agrarische (schaal)vergroting. Bij het opstellen van deze nota zijn uitgangspunten als 'rekening houden met landschappelijke kwaliteiten' en 'inzetten van streekeigen karakteristieken' leidend geweest.
In de Nota Agrarische bouwblokken en landschap wordt onderscheid gemaakt tussen zogenaamde groene, gele en witte gebieden. Landbouwgebieden met een agrarische bestemming waar uitbreiding in principe mogelijk is (mits aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan), vallen onder groene gebieden. Dit geldt ook voor het plangebied. Meer kwetsbare gebieden, zoals agrarische gebieden met landschappelijke en natuurlijke waarden, vallen onder de gele gebieden. Daar moet uitbreiding strenger beoordeeld worden. De kernen waar geen schaalvergroting is toegestaan, zijn op de kaart van de Nota agrarische bouwblokken als witte gebieden aangegeven.
Er wordt aangesloten op de criteria uit de Nota Agrarische bouwblokken en Landschap, regio Noord c.q. die uit de Omgevingsverordening.
Welstandsnota gemeente Eemsmond
Het welstandsbeleid van de gemeente Eemsmond is verwoord in de Welstandnota Eemsmond (2012). Het plangebied valt onder het welstandsgebied “Dijkenlandschap”. Het welstandsbeleid is hier gericht op respecteren. Het handhaven van een zekere basiskwaliteit en samenhang staat voorop. Ten aanzien van de opbouw van de structuur van boerderijcomplexen zijn objectgerichte criteria opgesteld waaraan het bouwplan moet voldoen.
Het inrichtingsplan is in overleg met welstandscommissie Libau tot stand gekomen. Deze staat positief tegenover de plannen.
Geldend bestemmingsplan
Het bestemmingsplan Buitengebied (2010) en het bestemmingsplan herziening Buitengebied (2015) van de gemeente Eemsmond vormt een uitvoeringskader voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied.
Het agrarisch bedrijf heeft hierin een bouwvlak van circa 1 hectare. Daarnaast wordt onder voorwaarden ruimte geboden voor uitbreiding tot 1,5 hectare. Van deze mogelijkheid wordt in dit geval gebruik gemaakt. In hoofdstuk 2 is getoetst aan de voorwaarden die hiervoor gelden. Er wordt dus aangesloten op de beleidsuitgangspunten uit het geldende bestemmingsplan.
Ter bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving wordt naast specifieke (milieu)wetgeving de ruimtelijke ordening ingezet. In de volgende paragrafen worden deze aspecten per thema onderzocht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
Een opfokbedrijf is aangewezen als activiteit uit milieucategorie 3.2, waarbij een richtafstand van 100 meter geldt. Het plangebied ligt solitair in het landschap. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functie betreft een bedrijfswoning die op ruim 150 meter van het plangebied staat. Het plangebied ligt ook niet binnen de milieuzones van andere bedrijven.
Geconcludeerd wordt dat er in de nieuwe situatie sprake is van een verantwoorde milieuzonering.
In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, dient onderzocht te worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde.
Op de Hooilanseweg geldt een maximumsnelheid van 80 km/uur. Daarom heeft de weg op grond van de Wgh een geluidszone van 250 meter. Het plangebied ligt geheel binnen deze zone.
Daarnaast loopt ligt de spoorlijn Groningen - Roodeschool - Eemshaven ten oosten van het plangebied. Rondom deze spoorweg is een geluidzone van 100 meter van toepassing. Deze zone staat als dubbelbestemming op de verbeelding.
Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies voorgesteld. De bestaande bedrijfswoning blijft staan.Het is daarom niet noodzakelijk om een akoestisch onderzoek uit te voeren.
Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. De watertoets is een verplicht onderdeel in de bestemmingsplanprocedure. De ontwikkeling is via de digitale watertoets voorgelegd aan het waterschap Noorderzijlvest. Uit deze voortoets blijkt dat de invloed op de waterhuishouding beperkt is. Daarom kan de korte procedure voor de watertoets worden doorlopen. Hiervoor geldt dat de 'standaard uitgangspunten' voor de watertoets gevolgd kunnen worden. Deze zijn opgenomen in Bijlage 3.
Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016- 2021 en in de Notitie Water en
Ruimte 2013. De ruimtelijke zonering van de provincie heeft het waterschap vertaald naar een eigen zonering met water als belangrijkste element. Het waterschap benadrukt in haar functiezonering de volgende aspecten: de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime (GGOR), een optimale wateraanvoer en -afvoer (waterkwantiteit), de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap.
Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat 10% van de toename aan verharding moet worden gecompenseerd in de vorm van open water. In het buitengebied geldt hiervan een vrijstelling als verhard oppervlak met minder dan 2.500 m2 toeneemt. In dit geval gaat het om een uitbreiding van circa 2.000 m2 (de loods plus aansluitende verharding). Het is dus niet nodig om te compenseren.
Ter plaatse van de nieuwe loods ligt nu een sloot. Bij demping van deze sloot moet wel worden gecompenseerd. Tevens geldt voor het dempen een vergunningplicht. Tezijner tijd zal bij de vergunningaanvraag voor de bouw van de loods dit aspect worden meegenomen.
Tot slot kan schoon hemelwater afkomstig van de verhardingen op het oppervlaktewater worden afgevoerd.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied. Het bouwlocatie van de nieuwe schuur is momenteel in gebruik als akkerbouwgrond. Aangenomen wordt dat deze grond schoon is. Er is geen sprake van een verdachte locatie.
In principe zal de schuur geen vaste verblijfsruimten voor mensen bevatten. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Het plan veroorzaakt geen risico's voor de volksgezondheid. Als toch verblijfsruimten voor mensen worden voorgesteld (verblijf langer dan 2 uur per dag) wordt in het kader van de vergunningaanvraag een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren in het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze structuren. In het inrichtingsplan is op de aanwezige landschapsstructuur aangesloten. Het is ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking treden. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.
Voor een globaal inzicht in mogelijk aanwezig waarden heeft de gemeente Eemsmond in samenwerking met Libau de Archeologisch verwachtingskaart en beleidsadvieskaart vastgesteld. Deze beleidskaart is een aanvulling op de Archeologisch verwachtingskaart en beleidsadvieskaart die als onderlegger gebruikt is bij het opstellen van het geldende bestemmingsplan. Hierin geldt voor het plangebied en de omgeving geen beschermde regeling voor archeologische waarden. Het gebied heeft een lage verwachtingswaarde. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is daarom niet nodig. Als bij de bodemingrepen toch archeologische resten worden aangetroffen geldt op grond van de Monumentenwet een meldingsplicht.
In het wijzigingsplan dient rekening te worden gehouden met het beleid en de wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Uitgangspunt is dat met beide geen strijdigheid ontstaat.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) negatieve effecten op de natuurwaarden binnen deze gebieden hebben, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).
Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden. Het dichtstbijzijnde natuurgebied betreft de Waddenzee, die op ongeveer 5 kilometer vanaf het plangebied ligt. De Waddenzee maakt tevens onderdeel uit van de EHS. Gezien de afstand van het plangebied tot beschermde natuurwaarden en de beperkte schaal van de ontwikkeling, kan worden gesteld dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan natuurwaarden in de omgeving.
Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
Het plangebied betreft een bedrijfserf van een agrarisch bedrijf en een deel van een kavel akkerbouwland dat als gevolg van deze functie intensief gebruikt en beheerd wordt. Het is daarom niet aannemelijk dat deze locatie een waardevol habitat voor beschermde soorten vormt. Bovendien worden er als gevolg van dit wijzigingsplan geen gebouwen gesloopt, bomen gekapt of sloten gedempt. Voor de sleufsilo`s geldt dat deze reeds zijn aangelegd. Het plan veroorzaakt dan ook geen strijdigheden met de Flora- en faunawet.
Voor alle soorten blijft de algemene zorgplicht van kracht.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie in inrichtingen en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen.
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ook valt het plangebied niet in het invloedsgebied van routes voor gevaarlijke stoffen of van buisleidingen.
Er worden geen nieuwe kwetsbare objecten voorgesteld. In principe neemt het aantal personen binnen het plangebied niet toe, waardoor er geen effecten op de externe veiligheidssituatie bestaan. Het aspect externe veiligheid vormt voor dit wijzigingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. De ontwikkeling vindt plaats in het landelijk gebied, waar in algemeenheid sprake is van een hoge luchtkwaliteit. Het is niet te verwachten dat dit project een overschrijding van een grenswaarde tot gevolg heeft.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur “NIBM”) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten als deze niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een project komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt hier niet aan voldaan. De beperkte, perceelsgebonden ontwikkeling heeft een dergelijk toename niet tot gevolg. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
In of nabij het plangebied lopen geen leidingen of kabels die voorzien moeten worden van een planologische regeling.
In bijlage C en D van het Besluit Milieueffectrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van de projecten; de plaats van de projecten en de kenmerken van de potentiële effecten.
In bijlagen C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van ruimtelijke projecten projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Omdat het een kleinschalige ontwikkeling betreft waarbij het aantal dieren gelijk blijft is een mer-(beoordelings)-procedure niet noodzakelijk. Uit de voorafgaande paragrafen blijkt dat het plan geen negatieve milieueffecten heeft.
Het wijzigingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om ruimtelijke plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe plannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit wijzigingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het wijzigingsplan Hooilandseweg 2 te Uithuizermeeden gaat vergezeld van een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied met het toekomstige bouwvlak weergegeven. Voor dit gebied vervangt het wijzigingsplan de bestemming van de gronden in het bestemmingsplan Buitengebied.
Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied.
De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan Buitengebied, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie: NL.IMRO.uhmhooil2-0201 met de bijbehorende regels (en bijlagen) zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.
De bestemmingsregels die van toepassing zijn op het plangebied van het wijzigingsplan (in dit geval de bestemmingen 'Agrarisch – Dijkenlandschap', 'Waarde - Archeologie 2' en de aanduiding 'geluidszone - spoor') zijn bij dit wijzigingsplan opgenomen.
In de algemene regels van dit wijzigingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze bepaalt dat het gebruik van de nieuwe gebouwen niet is toegestaan zonder aanleg en instandhouding van het beplantingsplan. Hiermee is de landschappelijke inpassing van het erf in dit plan geborgd.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een wijzigingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Vooroverleg
Het wijzigingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen procedure. Op het conceptwijzigingsplan hebben in het kader van het vooroverleg de provincie Groningen en het waterschap Noorderzijlvest een reactie op het plan gegeven (zie bijlage 1). Deze worden hierna benoemd en beantwoord.
Provincie
De provincie Groningen vraagt in haar reactie om een goede afstemming tussen de regels en het beplantingsplan inzake omvang, situering en verschijningsvorm van de nieuwe loods.
Reactie gemeente:
Op dit moment is alleen de omvang en situering van de loods bekend. De loods zal in een later stadium worden gebouwd en dan wordt ook gekeken naar de (uiterlijke) verschijningsvorm. De uiteindelijke bouwaanvraag wordt getoetst aan de regels uit dit wijzigingsplan en de geldende welstandscriteria. Hiermee is een passende verschijningsvorm gewaarborgd. Alleen omvang en de situering zijn in het kader van het wijzigingsplan van belang en benoemd. In artikel 6 is daarom het woordje 'verschijningsvorm' geschrapt.
Waterschap Noorderzijlvest
Het waterschap Noorderzijlvest geeft aan dat op de plaats waar de loods is geprojecteerd thans een sloot aanwezig is. Demping kan alleen worden toegestaan als de m2 water elders binnen het peilgebied worden gecompenseerd.
Reactie gemeente:
Bij de vergunningaanvraag voor de bouw van de loods zal ook het wateraspect worden betrokken. De toelichting is hierop aangevuld.
Zienswijze
Vervolgens wordt het ontwerpwijzigingsplan voor zes weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode wordt aan een ieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen.
Beroep
De vaststelling van het wijzigingsplan wordt vervolgens door het College van Burgemeester en Wethouders bekend gemaakt en ter inzage gelegd. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. De kosten met betrekking tot het opstellen van het wijzigingsplan en daaraan verwante kosten worden verhaald via de leges van de gemeente. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.
Doel van de in de Wro opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Er wordt uitgegaan van kostenverhaal via de publiekrechtelijke weg: in een exploitatieplan. Daarnaast kan de gemeente in een exploitatieplan eisen en regels stellen ten aanzien van de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. In het voorliggende plan is er op basis van artikel 6.2.1 Bro sprake van een bouwplan. In beginsel dient daarom een grondexploitatieplan te worden opgesteld.
Er is sprake van een particulier initiatief. Hierbij spelen geen bovenplanse kosten en ook is geen sturing in fasering en dergelijke nodig. Daarom besluit de gemeente om geen grondexploitatieplan vast te stellen.