Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Uithuizermeeden, Lijnbaan-Lange Akker
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1651.BP08Lijnbaan-0301

Artikel 3 Woongebied

3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor "Woongebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden woningen;
  2. tuinen, erven en paden;
  3. aan huis verbonden beroepen;
  4. verkeer en verblijf;
  5. groenvoorzieningen;
  6. fiets- en voetpaden;
  7. parkeervoorzieningen;
  8. speelvoorzieningen;
  9. (gebouwen ten behoeve van) openbare nutsvoorzieningen;
    met daarbij behorende:
  10. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Het bestaande systeem van ontsluiting door middel van wegen en paden blijft, behoudens verbetering met het oog op de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast, gehandhaafd. Aanvullende voorzieningen blijven beperkt tot de eventuele aanleg van fiets- en/of voetpaden en parkeerstroken, met dien verstande dat van wegen het aantal rijstroken niet meer dan twee mag bedragen.
 
De uitoefening van een aan huis verbonden beroep is uitsluitend toelaatbaar voorzover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd. Dit betekent dat:
  1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
  3. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofdgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 40 m²;
  4. maximaal 50% van de oppervlakte van bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroepen met een maximum van 25 m²;
  5. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent.
Het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving. Dit betekent dat: 
  1. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  2. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
  3. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
  1. de woningen dienen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak te worden gebouwd; 
  2. het aantal te bouwen woningen bedraagt niet meer dan is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  3. de diepte van de woningen bedraagt ten hoogste 15 meter;
  4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 3 meter;
  5. de woningen dienen te worden voorzien van een (lessenaars)kap;
  6. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 8,5 meter;
  7. indien een goothoogte aanwezig, mag deze niet meer bedragen dan 3,5 meter; 
  8. de dakhelling bedraagt minimaal 20°;
  9. van een bouwperceel mag niet meer dan 60% worden bebouwd;
  10. uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde onder artikel 3 lid 2.3.
3.2.2 Gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden geldt dat de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 bedraagt.
3.2.3 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels: 
  1. uitbouwen, voorzover deze niet voldoen aan het gestelde in artikel 3 lid 2.1, en al dan niet vrijstaande bijgebouwen, dienen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak te worden gebouwd;
  2. uitbouwen, voorzover deze niet voldoen aan het gestelde in artikel 3 lid 2.1, en al dan niet vrijstaande bijgebouwen, met uitzondering carports, dienen 2 meter achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  3. uitbouwen, voorzover deze niet voldoen aan het gestelde in artikel 3 lid 2.1, en al dan niet vrijstaande bijgebouwen worden op de perceelsgrens gebouwd of op minimaal 1 meter uit de perceelsgrens;
  4. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 meter;
  5. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 meter;
  6. de gezamenlijke oppervlakte, inclusief de oppervlakte van uitbouwen die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 60m2, met inachtneming van de regel dat niet meer dan 60% van een bouwperceel wordt bebouwd.
3.2.4 Bouwen voor overige doeleinden
Voor het bouwen van overige doeleinden geldt dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
  1. de bouwhoogte op tuinen en erven niet meer bedraagt dan 3 meter;
  2. niet meer dan 60% van een bouwperceel mag worden bebouwd.
3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. het bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
    nadere eisen stellen aan:
    1. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde gevel moeten worden gebouwd;
    2. de dakhelling in die zin dat deze niet minder bedraagt dan 40° en niet meer dan 60° dient te bedragen;
    3. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfdoeleinden, indien deze meer dan 2,5 meter bedraagt;
    4. de plaats van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. het bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
kan bij een omgevingsvergunning afgeweken worden van het bepaalde in:
  1. artikel 3 lid 2.1 sub d:
    ten behoeve van een geringere afstand tot de grens van het bouwperceel, dan wel het bouwen op de grens van het bouwperceel;
  2. artikel 3 lid 2.1 sub h:
    voor een geringere dakhelling en/of platte afdekking of een andere afwijkende dakvorm;
  3. artikel 3 lid 2.3 sub a en artikel 3 lid 2.3 sub b:
    1. voor de bouw van erkers en toegangsportalen voor de naar de weg gekeerde gevel tot een oppervlakte van 6m2 met een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
    2. voor de bouw van uitbouwen, voor zover deze niet voldoen aan het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 (regels ten aanzien van hoofdgebouwen), en al dan niet vrijstaande bijgebouwen voor de naar de weg gekeerde zijgevel van hoekwoningen, mits:
      1. de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 3,5 meter bedraagt;
      2. de afstand tot de grens van het bouwperceel minimaal 2 meter bedraagt;
      3. de afstand tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van de hoekwoning minimaal 3 meter bedraagt;
      4. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  4. artikel 3 lid 2.3 sub e bouwhoogte van 7 m,
  5. artikel 3 lid 2.3 sub f:
    • tot een oppervlakte van 70m2;
    • tot een oppervlakte van 80m2, mits het bouwperceel ten minte 500m2 bedraagt, dan wel de vergroting gelet op de woonfunctie noodzakelijk is;
    • tot een oppervlakte van 100m2, mits het bouwperceel ten minte 1000m2 bedraagt, dan wel de vergroting gelet op de woonfunctie noodzakelijk is;
  6. artikel 3 lid 2.5:
    tot een bouwhoogte van 15 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van reclameuitingen niet meer dan 6 m bedraagt.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van de gronden anders dan bepaald in het bestemmingsplan is op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verboden en strafbaar gesteld.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
  1. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5, indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
  2. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5 ten behoeve van een aan-huis-verbonden-bedrijf voor kleinschalige activiteiten.
3.6.1 Voorwaarden
Bij de afwijkingen zoals genoemnd in artikel 3 lid 6 dienen de volgende criteria in acht te worden genomen:
  1. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven. Dit betekent dat:
    1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitendinpandig mogen worden verricht;
    3. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofdgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 40 m²;
    4. maximaal 50% van de oppervlakte van bijgebouwen mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden bedrijf met een maximum van 25 m²;
    5. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent.
  2. Het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:
    1. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
    2. geen ontheffing wordt verleend aan bedrijven die vergunningplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
    3. bedrijfsactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk zijn te stellen met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de als bijlage opgenomen Staat van bedrijven;
    4. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.